Adriaan Roland Holst, Jane Kenyon

De Nederlandse dichter Adriaan Roland Holst werd geboren op 23 mei 1888 in Amsterdam. Zie ook alle tags voor Adriaan Roland Holst op dit blog.

 

De belijdenis van de stilte

V.
Eens in een woud liep ik en dacht in droomen
Aan u, tot bij een open plek mijn pas
Inhield…. het scheen of even voor mijn komen
Daar uw gestalte heengeschreden was.

Ik zag er langzaam nog het laat licht doven
Zooals een lamp die men vergeten heeft –
De hooge bloemen en het loof er boven
Wiegden nog waar uw kleed was heengezweefd.

En alles wat in de eeuwen is verdwenen
Was in die bloemen en hun wiegeling –
Het eigen leven was toen lang al henen,
Nauwlijks de schaduw van een mijmering –

En toen ik eindlijk opzag uit mijn droomen
Stond aan de woudzoom dier geheimenis,
Hoog voor het diepe duister van de boomen
Uw vreemde zuster, die de Scheem’ring is.

VI.
Uw zuster – zij, die ik de Scheemring noem
En die ik liefheb…. Troostte zij mij niet
Eens toen ik zwak was? Zong ik niet haar roem
Eens in het eigen weemoed zingend lied?

Maar nu ik die verloor, en luistrend leun
Tegen de steilte van den Tijd, en hoor
In ’t donker diep der eeuwen zeegedreun
Zingen wat de Aard eens zong, en lang verloor,

Is zij mij meer geworden dan een vrouw,
Die troost en die een kind uit meêlij kust –
Háar liefde werd mijn wonder en mijn trouw
Geheim van wijsheid en mijn dal van rust –

Én mijn bedwelming, die zij om mij wond
Wanneer zij mijm’rend naar mij zag, en naar
Mijn mond haar langzaam openende mond
Neeg in de breede schaduw van heur haar.

 

Adriaan Roland Holst (23 mei 1888 – 5 augustus 1976)
Portret door door Carel Willink, 1948

De Amerikaanse dichteres en vertaalster Jane Kenyon werd geboren op 23 mei 1947 in Ann Arbor, Michigan. Zie ook alle tags voor Jane Kenyon op dit blog.

De open plek

De hond en ik dringen door de ring
van druipende jeneverbessen
om de open ruimte hoog op de heuvel binnen te gaan
waar ik hem van de riem af laat.

Hij springt snuffelend tussen bosjes mos;
twijgen knakkend onder zijn gewicht; hij rolt
en wrijft zijn wangen over de aromatische aarde;
de roze tong uit zijn bek.

Ik zoek stokken van het juiste gewicht
om voor hem te gooien, terwijl hij zit, alert
en oprecht in zijn liefde, als het liefde is.

De hele nacht een kletsnatte regen en nu ademt
de heuvel verlichting uit en de geur
van warme aarde. . . . De zegge
is sinds gisteren een centimeter gegroeid,
en varens ontvouwden zich, en zelfs als ze het proberen
kunnen de seringen bij de schuur
niet voorkomen dat ze open gaan vandaag.

Ik verlangde naar de duizend zachte groentinten van de lente,
en de roep van de witkeelmus
die grenst aan grofheid. Weet je-
sinds je wegging
is alles wat ik kan doen
wachten tot je bij me terugkomt.

Vertaald door Frans Roumen

 

Jane Kenyon (23 mei 1947 – 22 april 1995)
Cover

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 23e mei ook mijn blog van 23 mei 2019.

Adriaan Roland Holst, Jan Baeke, Maarten Biesheuvel, Lydia Rood, Jane Kenyon, Susan Cooper, Michaël Vandebril, Jack McCarthy, Mitchell Albom

De Nederlandse dichter Adriaan Roland Holst werd geboren op 23 mei 1888 in Amsterdam. Zie ook alle tags voor Adriaan Roland Holst op dit blog.

 

De belijdenis van de stilte

II.
Maar ’t hart, sterker dan leed, dat breken kan
in tranen, niet van ’t zelf, maar heldoorstraald
Van de vervoeringen der zee waarvan
Het niets is dan een golf die rijst en daalt,

Stort brekende terug naar de aard’, waar ’t loom
Sluimert in ’t lichaam tot het daarmee wordt
Gewekt, en weet die hoogste Droom zijn droom,
Zijn droom de Rots waarvoor het is gestort.

En hij slechts die op breedste vleuglen streeft
Op, tot hij stort uit de ijlten van zijn doel,
Zal spreken dit hoogst woord: de hemel leeft
In mij, daar ik mij kind van de Aarde voel.

En gij, die van mijn stem de Moeder zijt,
O, Gij wier ziel zee van mijn golven is
En hemel van mijn wolken – ik belijd
U, en mijn zang is mijn belijdenis.

En zingend zwerf ik over de Aarde, die
Uw woning is, en zing haar schoon bestaan
Droomend tot in de heem’len, die ik zie
Terwijl mijn voeten in haar bloemen gaan.

III.
Maar er is een wiens eindelooze zangen
De golvingen zijn van een eeuwig zwerven,
En waar de hoogste stemmen brekend sterven
Roept door de hemelen nog zijn verlangen.

En schoon hij leeft van minnen en verlaten
En altijd lachen zal na donkerst weenen,
Gij zijt zijn eeuwge weemoed, naar u henen
Dwaalt zijn gelaat langs wiss’lende gelaten.

Hij is de Wind, hij is mijn hoogste broeder –
En eens – o, eens – laafden we ons eerste dorsten
Sluimerend aan uw ademende borsten –
Ons werd die laafnis eeuwig dorsten, Moeder –

En nu – den langen dag liep ik te dwalen,
En waar ik dwaalde hoorde ik de Aarde fluistren
Dat hij daar was geweest, en bleef ik luistren,
‘k Hoorde hem zingen, ver in diepe dalen –

Toen is de dag gedoofd – de schemeringen
Werden geboren, en een vreemde toover
Kwam over de Aarde zweven – ergens over
De duisterende zee hoorde ik hem zingen –

En toen het nacht werd en der wondren weem’len
Vol werd, ben ik de rotsen opgestegen,
En één met de Aarde heeft mijn hart gezwegen,
Eén zwijgen onder het geheim der heem’len.

Alleen diep hoorde ik nog de golven breken,
Maar zelfs zijn zingen kon ik niet meer hooren –
Toen werd verlangen als een oud, verloren
Verhaal – toen wist ik – en heb opgekeken,

En zag hem onbeweeglijk aan mijn zijde
Staan, en hij zag mij aan, en toen onze oogen
Elkander vulden was ’t ons of de hooge
Nacht uw gelaat werd, en gij zaagt ons beide….

Wij stonden samen lang en zonder spreken,
– Want wisten wij niet ál elkanders woorden? –
Wij stonden op de rotsen, en wij hoorden
Diep in de nacht de lange golven breken.

IV.
Ik, die geboren ben
Uit uwe schoot,
Voel mij verkoren en
Klaar tot uw dood –
’t Eind van mijn zwerven zal
Zijn als ik sterven zal
Weer in uw schoot –

Maar is mijn zwerven niet
Zingen naar u?
En is mijn derven niet
Winnen van u?
’t Einde der dingen is
Eeuwig – mijn zingen is
Sterven in u.

 


Adriaan Roland Holst (23 mei 1888 – 5 augustus 1976)

 

De Nederlands dichter Jan Baeke werd geboren in Roosendaal op 23 mei 1956. Zie ook alle tags voor Jan Baeke op dit blog.

 

De boom die tussenbeide kwam

Een man kwam met een zaag te leven.
Spraakzaam was de zaag niet
en ook kon de man het niet opbrengen
de zaag te omarmen.
Toch was er tussen hen
het zachte zingen van de gordijnen
een wolk die aan het raam voorbijtrekt
en een vogel op de vensterbank,
door beide waargenomen.
Onverminderd
het geringe dat van dag tot dag voldoende was.

Alleen de nachten brachten donkere portieken
en een onrustige slaap.
Niet de scherpe natuur van de zaag
wierp de man terug uit zijn dromen
maar de huiver van de boom
de in het hoofd van de man was aangeplant.

 

Dit hoeft geen stilte te betekenen

Dit hoeft geen stilte te betekenen

Het klopt, maar niet omdat het waar is.

Ik heb een uur rondgelopen.
Steeds hetzelfde raam, niet eens een helder uitzicht.

Jij vond iets om tegen het licht te houden
en te onderzoeken.
Het uitzicht waar jouw hoofd was.

Wij praatten veel.
Ik deed na hoe wij daarbij keken.
Jij praatte veel, maar verdween.

Ik kan raden waar jij bent, maar doe het niet.
Raad eens welke uren trager zijn geworden
hoeveel kans dat dit elders ook gebeurt?

Van wie zullen jij en ik te horen krijgen
hoe we het beste kunnen lopen?

Mengt zich een antwoord daarin
dat geen antwoord wil zijn.

Zo hoef ik niet degene te zijn
die rondloopt om bij het raam te willen wachten.

Dit hoeft geen stilte te betekenen.

Dit zou ik als enige kunnen zeggen en ik zeg het.

 
Jan Baeke (Roosendaal, 23 mei 1956)

 

De Nederlandse schrijver Maarten Biesheuvel werd geboren in Schiedam op 23 mei 1939. Zie ook alle tags voor Maarten Biesheuvel op dit blog.

Uit: Port Churchill

“En gebeurde het nu dat ik ’s nachts in de clinch lag met de onbegrijpelijkheid van ruimte, tijd, Toeval en Opzet, Schepper of absurditeit, dan stak ik, om maar iets te noemen, de pin die het uiteind vormde van de draad die op Algiers was gericht in de radio-antennedoos en stemde ik de korte golf af op die zender omdat ik meende wel rust te zullen vinden bij het urenlang durende eentonige vrouwengezang in een mij altijd weer onbekend, uit onaardse regionen lijkende te komen, nimmer in zijn diepere, ware betekenis geopenbaard, klinkend toonsysteem dat natuurlijk iedere nacht hetzelfde was, maar door zijn onbekendheid voor mij, slechts de beperkte ruimte van het Westland kennende, altijd opnieuw visioenen opriep van oases, kamelen, gesluierde vrouwen met rijkelijk gevulde kruiken op het hoofd, kostbare sieraden om hals, polsen en voeten en vermoeide karavaanleiders, die lagen te genieten van een verkoelend briesje onder de palmbomen. Zo heb ik vaak tot vlak voor het morgengloren liggen genieten en tegen de tijd dat ik insliep, knielde er een kameel voor me en besteeg ik, na me in een achttal dekens tegen de zonnewarmte te hebben gehuld, het waardige dier dat met een maag vol tientallen liters kostbaar water mij een haast onvoorstelbaar aantal mijlen door de woestijn zou gaan zeulen. ’s Morgens hoefde mijn moeder het toestel maar uit te zetten om me wakker te krijgen.
Twee jaar later – de Korea-oorlog was juist een jaar beëindigd, Elvis Presley had in augustus in Rotterdam gezongen, het schip The Flying Enterprise was op de pier in tweeën gebroken, hoewel zijn kapitein, hij had dezelfde naam als een bekende zweedse dichter, de held van de dag was, daar hij pas, toen hij dreigde door de hoge golven op nog geen veertig meter van het Nederlandse strand verzwolgen te worden, zich liet redden door de Hoek van Hollandse reddingsbrigade, welke vereniging haar scheepjes op slechts een kleine afstand heeft liggen van het beginpunt van de luxueuze Hoek van Holland-Moskou expres, in welke trein Vladimir Nabokov, denkend aan een andere trein, zijn ontwerp voor First love heeft bedacht – kreeg ik ruzie met de bestuurders van ons christelijk gymnasium in Vlaardingen, (de school lag aan de Westhavenkade, vlak bij de Nieuwe Waterweg, het gebouw zelf bestaat nog steeds maar wordt nu als opslagplaats voor peulvruchten gebruikt door de N.V. De Pelmolen) en besloot ik voor minstens een jaar het ruime sop te kiezen. Van de waterschout in Rotterdam kreeg ik te horen dat ik slechts voor de mast kon varen met toestemming van mijn ouders of mijn vader alleen. Drie weken lang liep ik mijn vader te soebatten en te smeken totdat hij toegaf, zodat ik nog eens twee weken later me trots kon vertonen bij de aanmonsteringsbalies van verschillende Rotterdamse rederijen met een heus en waarachtig Zeemansboekje.”

 


Maarten Biesheuvel (Schiedam, 23 mei 1939)

 

De Nederlandse schrijfster en columniste Lydia Rood werd geboren op 23 mei 1957 in Velp. Zie ook alle tags voor Lydia Rood op dit blog.

Uit: De Kus

`Flauw zeg,’ zegt Toon. Hij springt overeind. ‘Zo zijn vaders niet. Ik niet tenminste. Stiefvaders, oké, die misschien. Daarom verzon ik dat van dat koekoeksjong.’ Hij praat snel, veel sneller dan toen hij de moeder was. Hij hijgt zelfs een beetje. Hij gaat op de onderste tree van de tribune zitten en wrijft zijn slapen. Daarna maakt hij zijn eigen haar door de war. Het is bijna alsof hij zichzelf zit te troosten. ‘En waarom zei je dat: “en nou ben ik weg, kus”?’ `Nou,’ zegt Marjon, ‘dat zeggen vaders als ze weggaan. Jij tenminste wel altijd.’ `Ze zeggen ook: “ik kom je vanavond nog een kusje bren-gen als je slaapt.” Ik tenminste wel.’ `Kusjes als je slaapt tellen niet.’ `0 zeker wel!’ `Laten we maar weer verder gaan,’ zegt Marjon. ‘Terug naar het pad, bedoel ik.’ Maar ze verroert zich niet en ze gaat naast Toon op de laagste tree van de tribune zitten. In de kou en met al die koude kleren aan voelt ze zijn warmte niet. `Kwam jouw vader je een kusje brengen als je al sliep?’ vraagt ze. `Nee.’ `Nooit?’ `Nee.’ `Hoe weet je dat? Als je sliep?’ Toon zucht. `Zulke dingen weet je.’ `Hoe dan? Ik heb nooit geweten of je het echt deed, die kusjes. Sloeg je nooit eens over?’ Toon zucht. `Nou?’ `Natuurlijk wel.’ Marjon knikt. Dat had ze wel gedacht.
`En ik heb nooit verschil gemerkt. Nachten met kusjes of zonder kusjes, precies hetzelfde, geen verschil.’ `0 zeker wel!’ zegt Toon boos. ‘En ook tussen vaders die van je houden en kerels die alleen maar zorgen dat je te eten hebt.’ Koekoeksjong, schiet Marjon te binnen, is een woord dat oma laatst ook gebruikte. ‘Joop heeft me genomen met koe-koeksjong en al.’ De laatste zondag dat ze er waren zei ze dat. Marjon durfde niet te vragen wat het betekende. En Liesbeth kneep haar ogen bij elkaar alsof ze een klap kreeg. lij bent het koekoeksjong,’ zegt Marjon. Toon zwijgt. Hij probeert niet wéér te zuchten. `Nou snap ik het,’ zegt Marjon. le snapt niets,’ zegt Toon. ‘Helemaal niets.’

 


Lydia Rood (Velp, 23 mei 1957)
Cover

 

De Amerikaanse dichteres en vertaalster Jane Kenyon werd geboren op 23 mei 1947 in Ann Arbor, Michigan. Zie ook alle tags voor Jane Kenyon op dit blog.

 

Afternoon at MacDowell

On a windy summer day the well-dressed
trustees occupy the first row
under the yellow and white striped canopy.
Their drive for capital is over,
and for a while this refuge is secure.

Thin after your second surgery, you wear
the gray summer suit we bought eight
years ago for momentous occasions
in warm weather. My hands rest in my lap,
under the fine cotton shawl embroidered
with mirrors that we bargained for last fall
in Bombay, unaware of your sickness.

The legs of our chairs poke holes
in the lawn. The sun goes in and out
of the grand clouds, making the air alive
with golden light, and then, as if heaven’s
spirits had fallen, everything’s somber again.

After music and poetry we walk to the car.
I believe in the miracles of art, but what
prodigy will keep you safe beside me,
fumbling with the radio while you drive
to find late innings of a Red Sox game?

 

Alone For A Week

I washed a load of clothes
and hung them out to dry.
Then I went up to town
and busied myself all day.
The sleeve of your best shirt
rose ceremonious
when I drove in; our night-
clothes twined and untwined in
a little gust of wind.

For me it was getting late;
for you, where you were, not.
The harvest moon was full
but sparse clouds made its light
not quite reliable.
The bed on your side seemed
as wide and flat as Kansas;
your pillow plump, cool,
and allegorical. . . .

 


Jane Kenyon (23 mei 1947 – 22 april 1995)
Hier samen met Donald Hall

 

De Britse schrijfster Susan Cooper werd op 23 mei 1935 geboren in Buckinghamshire. Zie ook alle tags voor Susan Cooper op dit blog.

Uit: Ghost hawk

“Eleven winters later, my father Flying Hawk took me to the bitternut hickory tree on the marshland. It was a longer journey than it had been for him before, because a year later our village had moved on. All the goodness of the land where it stood had been used up, by our years of growing crops on the fields, and the time had come to give the land back to the trees who would replenish it. This is the way of things. So the crops had been harvested and packed into baskets, corn and squash and beans, and one by one the houses of elm-bark shingles and woven birch-bark matting had been taken apart. Everyone had carried the shingles and mats a long way through the forest to the new land that the men had been burning and clearing since spring, and poles had been set in the ground to make new frames for the houses. This was home—the only one I could remember. Though hunting or fishing would take us away in their seasons, this was now the place to which we always returned—until, once more, the time would come for us all to move on. From here the marsh had to be reached on foot, and that took my father and me three days. But when after all our walking we came out of the woods to the open marshland, I could hear the distant breathing of the sea. And across the waving grass—fading now from green to gold—I could see the three islands my father had described to me. They were three dark hummocks of woodland, in this flat bird-haunted elbow of almost-land that the river made on its winding way to the sea. My father headed for the smallest island, zigzagging on dumps of grass so that our moccasins would stay dry. “We were out here on a hunt, before you were born,” he said. “I saw the small bitternut then. It was already a toma-hawk tree.” A tomahawk tree is a sapling with that double shoot, the two leading branches that can—with help—become one. “If I wasn’t born yet,” I said, daring, “you didn’t know I would be a boy. I might have been a girl.” He said quietly, “I knew.” And I saw the bitternut hickory, beside its two rocks. It was a tall tree now, twice the height of a man. The stone blade stuck out on both sides of the slender trunk, a little way below the branches; it was as deep in the wood as if it were a natura’ part of the tree. It had been there as long as I had been alive.”

 


Susan Cooper (Buckinghamshire, 23 mei 1935)

 

De Vlaamse dichter Michaël Vandebril werd geboren op 23 mei 1972 in Turnhout. Vandebril studeerde rechten. Zie ook alle tags voor Michaël Vandebril op dit blog.

 

La casina rossa

waarheen de weg van je voeten gaat terwijl deze paarse bloemen
                                                mijn sappen drinken
ja zo draag je lokken los vol van god ik heb de oudste brieven
                                                maar jij het onophoudelijk

geklater van vallend water ik bied je mijn verpulverde wang
                                                voor één ademhaling
in de donkerte van mijn kleine kamer ik schik elke dag
                                                mijn beenderen in een andere vorm

op zoek naar geurige prooi niet dat het donker is en dit vergeten
                                                een feest draag ik
deze pijnbomen als gewelfde kronen op mijn hoofd mijn
                                                dichterschap doet geen keien bloeden

maar wind zei je en er verschijnt een stad waar stenen spreken
                                                en waar we overdag
witte hemden dragen sierlijk als luipaarden die mijn koets leiden
                                                over de oude weg van appia

 

Jour de grâce

ik leid je om de tuin mijn mooie grote tuin vol vreemde bloemen
die ruiken naar
stof en oude plankenvloeren rook kringelt als zwarte dansers rond
je lenden het lange

trage zuigen van het gras ruist in onze meisjesachtige oren
we schuifelen slaperig
onze voeten de donkere aarde in ik neem langzaam je tong
uit je mond die ik draag

als een trofee na een lange reis ik bestijg op mijn blote knieën
de trappen waaraan
nachtvlinders kleven ik schuif je een ring van zilver om de vinger
van je kleinste hand

deze nacht kent vele vaders en moeders deze nacht wordt
je graf kijk ik drink je
koel en donker bloed en verdrink je in de ondiepe poel
van een nieuwe poëzie

 


Michaël Vandebril (Turnhout, 23 mei 1972)

 

De Amerikaanse schrijver en slam poet Jack McCarthy werd geboren op 23 mei 1939 in Massachusetts. Zie ook alle tags voor Jack McCarthy op dit blog.

 

III. Fooling the Wave

For the perfect ride, you have to fool the wave.
You may think this wave is made
of molecules that have known each other
all the way from Portugal,
not so.
In these last moments before hurling itself
against New England, it has picked up much
water that is strange to it.
Because of this, you can convince the wave
that you are part of it, that you are water.
(It may be that body weight-to-volume ratio
governs whether this is possible for you.
So that if you follow everything I tell you’
and still you do not find yourself
creasing the sea like a hell-bent dolphin.
hitting the shore like an express train,
why it may not be your fault.
it may simply be
that God did not make you to ride the waves.)
To fool the wave,
at the last second turn your back on it
and dive, a flat-out racing dive,
so that you skim the surface like a sea-bird.
Your feet must come all the way up.
The suction of the wave will lift you back
(it is often necessary to kick a little here:
you must decide by feel), maintain a position
with your feet just under the crest
of the now-breaking wave,
with your toes pointed backward.
Your feet are now in fact above your head,
your hands plane slightly upward.
You feel that you are moving downhill very fast,
and yet your hands stay mostly out of water.
How can this be? A mystery!

 

 
Jack McCarthy (Massachusetts, 23 mei 1939)

 

De Amerikaanse schrijver, journalist en radiopresentator Mitchell David Albom werd geboren op 23 mei 1958 in Passaic, New Jersey. Zie ook alle tags voor Mitch Allborn op dit blog.

Uit: The Five People You Meet in Heaven

“ After that, Joe didn’t talk to him for months. He was ashamed. Joe was the oldest, the firstborn, but it was Eddie who did the fighting.
“Can we go again, Eddie? Please?”
Thirty-four minutes to live. Eddie lifted the lap bar, gave each boy a sucking candy, retrieved his cane, then limped to the maintenance shop to cool down from the summer heat. Had he known his death was imminent, he might have gone somewhere else. Instead, he did what we all do. He went about his dull routine as if all the days in the world were still to come.
One of the shop workers, a lanky, bony-cheeked young man named Dominguez, was by the solvent sink, wiping grease off a wheel.
“Yo, Eddie,” he said.
“Dom,” Eddie said.
The shop smelled like sawdust. It was dark and cramped with a low ceiling and pegboard walls that held drills and saws and hammers. Skeleton parts of fun park rides were everywhere: compressors, engines, belts, lightbulbs, the top of a pirate’s head. Stacked against one wall were coffee cans of nails and screws, and stacked against another wall were endless tubs of grease.
Greasing a track, Eddie would say, required no more brains than washing a dish; the only difference was you got dirtier as you did it, not cleaner. And that was the sort of work that Eddie did: spread grease, adjusted brakes, tightened bolts, checked electrical panels. Many times he had longed to leave this place, find different work, build another kind of life. But the war came. His plans never worked out. In time, he found himself graying and wearing looser pants and in a state of weary acceptance, that this was who he was and who he would always be, a man with sand in his shoes in a world of mechanical laughter and grilled frankfurters. Like his father before him, like the patch on his shirt, Eddie was maintenance — the head of maintenance — or as the kids sometimes called him, “the ride man at Ruby Pier.”

 


Mitchell Albom (Passaic, 23 mei 1958)

Adriaan Roland Holst, Maarten Biesheuvel, Lydia Rood, Jane Kenyon, Susan Cooper, Michaël Vandebril, Jack McCarthy, Mitchell Albom, Pär Fabian Lagerkvist

De Nederlandse dichter Adriaan Roland Holst werd geboren op 23 mei 1888 in Amsterdam. Zie ook alle tags voor Adriaan Roland Holst op dit blog.

 

Er is een vrede

Er is een vrede die uit leed geboren
In ’t oog van vreugde als traan van teerheid beeft,
Of als een zachte glimlach glanzend zweeft
Over ’t gelaat dat vreugden heeft verloren.

Maar nimmer zal die vrede ’t leven schoren
Dat schuw voor ’t eigen hart in luidheid leeft,
Slechts wie de moed van eigen lijden heeft
Wordt tot de zaligheid dier vreê verkoren.

En als gij eens uw stil gelaat zult heffen
Naar dat nieuw licht boven verleden’s graf,
Roep dan mijn naam. – Ik zal uw roepen beiden.

O dan zal ik, ontroerd èn trots, beseffen
Dat ik mijn volste jeugd in liefde gaf
Aan ’t hart dat groter was dan liefdes lijden.

 

Wijdheid

Wijdheid van zijn is vrijheid van gedachten
In heldere open geest als lichtfontein
Opwaarts te stralen, en dan ijl en fijn,
Goudluchtig zwevend vocht, in daling zacht en
Overal neer te regenen – zoo rein
Als in de najaarsochtenden, na nachten
Van steromklaarde kou, de zon met prachten
Van goud doorsprenkelt sferenkristallijn.

’t Is de glimlach na luid gezongen jeugd –
Het ijl geluk dat glanzende eeuwigheid
Te ademen schijnt in een verstilde vreugd.

’t Is als een zee die na een wilden strijd
Met golven nu al ver de kim ontweken,
Vol zonweerspiegeling ligt gladgestreken.

 

De belijdenis van de stilte

I
Tijdloos Gelaat, dat boven diepten zwijgt
Waar ’t Leven wordt en sterft en stervend wordt
Went’lend…. Droom, waarheen alles eeuwig stijgt,
En Rots, waar eeuwig alles tegen stort.

Droom van mijn woord – Rots van mijn zang – ik weet
Hoe wijd de duizling van uw oogen leeft
Over het Al, en dat nooit vreugd’, nooit leed
Hun openheden oversluierd heeft.

Want als de tijd mij loslaat, en ik blijf
In duizelende zwevingen, tot ik
Plots’ uit de sidderingen van mijn lijf
Stijg, en in de eeuwigheid van ’t oogenblik

’t Eindeloos ruischen van uw zwijgen hoor
Door sferen, waar geen aardsche stem meer spreekt,
Voel ik dat zij mij aan en door zien, dóór
Tot in ’t hart van mijn hart, dat snikkend breekt.

 

 
Adriaan Roland Holst (23 mei 1888 – 5 augustus 1976)
Portret door Kees Verwey, 1965

 

De Nederlandse schrijver Maarten Biesheuvel werd geboren in Schiedam op 23 mei 1939. Zie ook alle tags voor Maarten Biesheuvel op dit blog.

Uit: Port Churchill

“Op mijn veertiende jaar mocht ik van mijn vader een klein radiotoestel van de heer Feikema, onze gereformeerde buurman, kopen. Hij deed al jaren lang in radio’s. Hij kocht kapotte toestellen op, van de allerkleinste modellen tot bakbeesten toe, die minstens een vierde van de ruimte van een gemiddelde burgermanswoning vulden, en verkocht ze weer voor prijzen die variëerden van een rijksdaalder tot tachtig gulden. Hij was boekhouder bij een houtwerf in Schiedam en vulde nagenoeg al zijn avonden met het oplappen van oude radio’s. Hij woonde in hetzelfde blok ‘witte huizen’, (de meest riante arbeidershuizen die er na de oorlog in Schiedam zijn gebouwd: ze bestonden uit zes behoorlijk ruime kamers, een keuken en een douchecel, benevens een kelder die zo groot was dat men er met gemak twee amerikaanse automobielen uit de populaire middenklasse in had kwijt gekund. De huizen maakten in 1949 slechts f 48.56, – schrijve acht en veertig gulden en zes en vijftig cent – per maand).
De vrouw waar meneer Feikema mee was getrouwd probeerde op dringend aanraden van mijn moeder, toen ik zes jaar was, mij heen te helpen over de problemen van eeuwigheid, onbegrensd heelal, tijd en ruimte. Ze verkondigde de buurtbewoners dat ik over ‘mediamieke gaven’ beschikte. (Misschien heeft ze ook wel gelijk gehad: aan hallicunatoire toestanden heeft het mij tot nog toe niet ontbroken en ondanks een viertal rustigmakende pillen dat ik dagelijks slik, ben ik toch voortdurend in hoger sferen. In ieder geval zal ik nooit in het openbaar ‘voorspellingen doen’, hoewel ik iemand maar vijf minuten hoef te observeren om precies te weten hoe het hem ‘verder zal vergaan’). Ik geloof dat ik juist dat radiootje – veertig gulden – van mijn vader kopen mocht omdat hij wellicht hoopte dat ik, wanneer ik ’s nachts, wakker liggende en denkende over problemen waar knappere koppen dan ik ook nog niet uit zijn gekomen, zo verstandig zou zijn om dat ding aan te zetten zodat mijn geest een beetje verstrooid zou raken. Het was een uiterst klein bakelieten toestel, als ik het wel heb van het merk Philips. Ik had ten behoeve van het ontvangapparaat twaalf antennedraden in mijn kamer uitgezet. Ik kan me nog heel goed herinneren hoe ik de ligging van mijn kamer ten opzichte van de coördinaten van Moskou, Tashkent, Irkoetsk, Algiers, Teheran, Istanboel en andere exotische plaatsen naar de gegevens uit mijn eenvoudige Bos schoolatlas uitrekende.”

 

 
Maarten Biesheuvel (Schiedam, 23 mei 1939)

 

De Nederlandse schrijfster en columniste Lydia Rood werd geboren op 23 mei 1957 in Velp. Zie ook alle tags voor Lydia Rood op dit blog.

Uit: Sprong in de leegte

“Nagel op het bordje. Het was zo’n lentedag dat het lijkt te sneeuwen. Ik herinner me de wittige warreling in het bleke zonlicht en al wist ik niet wat het was, ik genoot van het wisselende licht en het gedwarrel tussen de tramdraden. Zaadhuisjes waren het, weet ik nu, niet wit maar bijna doorzichtig, met de zwarte pit van het zaadje in het hart, maar dat heb ik later pas geleerd. Ik keek naar buiten en zei met mijn rug naar de kamer dat mijn ouders geen kinderen meer wilden. Tegen mijn tante zei ik dat; ze was op kraamvisite. Later zeiden ze dat ik me dat onmogelijk kon herinneren, omdat ik amper één jaar oud was, maar ik herinner me details die zij niet meer weten, zoals de nagel die mijn tante verloor toen ze haar beschuit met muisjes at: opeens lag er een felroze nagel op het bordje en ik vond het raar dat ze daaronder nóg een nagel had, met een gewone kleur. Ik herinner me ook hoe kwaad ze waren (ik was zes) toen ik erover vertelde. Niet om het verhaal zelf, dat was onschuldig genoeg, maar omdat ik volhield dat ik het me herinnerde. Die dag, mijn zesde verjaardag, kwam ik er opnieuw achter dat de wereld niet was zoals ik haar zag, maar zoals zij die wilden zien. Ik leerde ook te zwijgen over wat ik wist. Maar daar gaat het nu niet over. Het punt was dat ik dus een zusje had. Ik was amper één, amper aan het leven gewend en daar was het al. Ze lieten het me zien, een in roze ingepakt rood hoofd, en zeiden dat het mijn zusje was en dat het Elsa heette. — 0, goed, zei ik, en ik draaide me om om te gaan spelen, ik weet niet met wat, blokken of zo, het was iets met kleuren. Ja, ik zei: ‘goed’. Niet ‘koe’ of zo, met veel kwijl, gewoon ‘goed’. Ik praatte al, daar ga ik me hier dus niet voor zitten schamen. Ik heb me genoeg gedeisd gehouden. Als mensen me kunnen zien, doe ik met ze mee, maar dit schrijf ik voor mezelf. En, misschien, voor Sal.
Terwijl ik naar de lentestorm keek, zei ik: Mama genoeg kindje. Oké, perfect Nederlands is dat niet, maar ik weet het nog letterlijk en ik weet ook verdomd goed wat ik ermee bedoelde: nu is het wel genoeg. Die ene, die pik ik dan wel. De eerste tijd was het ook wel oké. Dat ik een zusje had bedoel ik. Pas later vroeg ik me af waarom ze haar gewoon Elsa hadden genoemd en mij Cornélie, wat in de klas werd afgekort tot Nelie en thuis tot Cor, met zo’n naam vraag je daar toch om? Misschien waren ze wijs geworden toen ze eenmaal gemerkt hadden dat mijn zogenaamd mooie naam alleen maar verlelijkt werd, en wilden ze dat mijn zusje besparen.”

 

 
Lydia Rood (Velp, 23 mei 1957)

 

De Amerikaanse dichteres en vertaalster Jane Kenyon werd geboren op 23 mei 1947 in Ann Arbor, Michigan. Zie ook alle tags voor Jane Kenyon op dit blog.

 

Having It Out With Melancholy

5 ONCE THERE WAS LIGHT

Once, in my early thirties, I saw
that I was a speck of light in the great
river of light that undulates through time.

I was floating with the whole
human family. We were all colors — those
who are living now, those who have died,
those who are not yet born. For a few
moments I floated, completely calm,
and I no longer hated having to exist.

Like a crow who smells hot blood
you came flying to pull me out
of the glowing stream.
“I’ll hold you up. I never let my dear
ones drown!” After that, I wept for days.

6 IN AND OUT

The dog searches until he finds me
upstairs, lies down with a clatter
of elbows, puts his head on my foot.

Sometimes the sound of his breathing
saves my life — in and out, in
and out; a pause, a long sigh. . . .

7 PARDON

A piece of burned meat
wears my clothes, speaks
in my voice, dispatches obligations
haltingly, or not at all.
It is tired of trying
to be stouthearted, tired
beyond measure.

We move on to the monoamine
oxidase inhibitors. Day and night
I feel as if I had drunk six cups
of coffee, but the pain stops
abruptly. With the wonder
and bitterness of someone pardoned
for a crime she did not commit
I come back to marriage and friends,
to pink fringed hollyhocks; come back
to my desk, books, and chair.

 

 
Jane Kenyon (23 mei 1947 – 22 april 1995)
Ann Arbor, Michigan

 

De Britse schrijfster Susan Cooper werd op 23 mei 1935 geboren in Buckinghamshire. Zie ook alle tags voor Susan Cooper op dit blog.

Uit: Ghost hawk

“He had left his canoe in the river, tied to a branch of a low-growing cherry tree. Now there was green marshland ahead of him, all round the river’s last slow curve. He pushed his way through waist-high grass toward one of the three high places in the marshland, where trees grew. They were islands of trees, never visited; the duck hunters went only to the marsh. He had chosen this place months ago, and now was the day to come back. In a squawking flurry two ducks erupted ahead of him, flying low, but his bow stayed on his back; he would not hunt till later, on the way home. He reached the trees–a tangle of pin oak and cherry, sumac and hickory, juniper and birch–and threaded his way through the grabbing branches to the two rocks that marked the tree he had chosen. There it still was, beside the rocks, still the proper shape: the small bitternut hickory tree with its twin leading stems growing in a slender V. He gave the tree a respectful greeting, and explained what he was about to do. The woven birch-bark pouch was heavy round his neck. He took out the stone blade, a long, notched rectangle of flint with one edge chipped to a fine sharpness. This blade had belonged to the tomahawk used by his father and his grandfather, until its handle broke; nobody knew where it had come from or when it was made. It was very precious to him. Carefully he fitted the blade into the cleft between the tree’s two slim branches, twisting them together above it. Then, with tough strands of deer sinew from his pouch, he bound the joined branches tightly above the stone–so tightly that they would grow together as the years went by, enclosing the blade. To make a tomahawk for your son, you needed the stone blade, and the wooden shaft, and time. In my father’s day, there was still time. When he’d finished his binding, he thanked the small tree, and gave it good wishes to grow straight and strong. Then he went back across the marshland to his canoe. On the way he shot three ducks, for the feast celebrating the arrival of the baby son who had been born early that day. I was that son. Because Flying Hawk was my father, the name they were giving me was Little Hawk.”

 


Susan Cooper (Buckinghamshire, 23 mei 1935)

 

De Vlaamse dichter Michaël Vandebril werd geboren op 23 mei 1972 in Turnhout. Vandebril studeerde rechten. Zie ook alle tags voor Michaël Vandebril op dit blog.

 

Duran Adam (staande man)

stilstaan is niet achteruitgaan
het is standhouden
ik ben gewoon iemand
als ze me weghalen

zal iemand anders mijn plaats
innemen sta op en
schrijf woorden van een dichter
op je voorhoofd: blake

whitman pasolini vinkenoog
of van vliet: het wordt tijd
dat wij orde op zaken stellen
woede verzamelen

druk ons de kop in en we
schieten dieper wortel
u wil zo graag dat we zwijgen
wel we zwijgen

als vermoord wij zijn de muur
waar u tegen loopt
ik herken de wapens
en laat ze liggen dit is ons leven

en dit is de tijd die we veil hebben
voor onze vrijheid
het spijt me u te moeten storen
maar mijn wereld brandt

 

Inat

                voor Gavrilo Princip

het heeft geen naam brandt
in mijn ogen zoals een gedicht
dat je luidop zingen kan
maar geen titel verdraagt

ik heb genoeg aan een handdruk
om te weten hoe laat het is
deze leugenachtige dag zal driemaal kraaien
om me te herinneren aan mijn heldendom

de uren kruipen voorbij langs dit café traag
en ondiep als het bruine water van de miljacka
ik kijk in de spiegel van een nieuwe tijd en zie
het avondland dat als een deken valt over mijn stad

in de verte dendert een slee
over de kasseien het geluid vult
mijn lege ziel die duizend muren
zal doorboren om tot u te komen

als een zwarte vogel die neerstrijkt
op het eeuwig smeulende veld

 

 
Michaël Vandebril (Turnhout, 23 mei 1972)

 

De Amerikaanse schrijver en slam poet Jack McCarthy werd geboren op 23 mei 1939 in Massachusetts. Zie ook alle tags voor Jack McCarthy op dit blog.

 

Riding Waves (Fragment)

II. Picking the Wave

The waves you want are waves
that don’t break all at once,
begin their break well out,
then gather force, a landslide 0f the water.
The slowly swelling approaching thunder,
rather than the sudden nearby crash.
On a good day, the right wave is the wave
that’s going to break just after passing you.
If you stood your ground,
it would hit you with a slapping sound.
If foam is forming lazily at the crest,
you are too late, let this one go. It must
be taken in the instant prior to the foam.
The right wave is curved like a bow,
up and outward from you (you are its arrow).
Its face is smooth rather than rough, .
the little surface ripples all resolved.
If you could not see it you could feel it
by the accelerating outward rush
of suddenly shallow water about your legs.
If the wave has foam on its face
from a wave that broke before it,
further out, this is a good omen.
Perhaps the best of all is the wave
that is broader at its base than most,
that is in fact two waves,
for the second will ride piggy-back on the first,
absorb all its momentum,
then break itself with reckless speed and power—
this even though neither wave was by itself
exceptional.

 

 
Jack McCarthy (Massachusetts, 23 mei 1939)

 

De Amerikaanse schrijver, journalist en radiopresentator Mitchell David Albom werd geboren op 23 mei 1958 in Passaic, New Jersey. Zie ook alle tags voor Mitch Allborn op dit blog.

Uit:The Five People You Meet in Heaven

“With 50 minutes left on earth, Eddie took his last walk along Ruby Pier. He passed an elderly couple.
“Folks,” he mumbled, touching his cap.
They nodded politely. Customers knew Eddie. At least the regular ones did. They saw him summer after summer, one of those faces you associate with a place. His work shirt had a patch on the chest that read Eddie above the word Maintenance, and sometimes they would say, “Hiya, Eddie Maintenance,” although he never thought that was funny.
Today, it so happened, was Eddie’s birthday, his 83rd. A doctor, last week, had told him he had shingles. Shingles? Eddie didn’t even know what they were. Once, he had been strong enough to lift a carousel horse in each arm. That was a long time ago.
“Eddie!” . . . “Take me, Eddie!” . . . “Take me!”
Forty minutes until his death. Eddie made his way to the front of the roller coaster line. He rode every attraction at least once a week, to be certain the brakes and steering were solid. Today was coaster day — the “Ghoster Coaster” they called this one — and the kids who knew Eddie yelled to get in the cart with him.
Children liked Eddie. Not teenagers. Teenagers gave him headaches. Over the years, Eddie figured he’d seen every sort of do-nothing, snarl-at-you teenager there was. But children were different. Children looked at Eddie — who, with his protruding lower jaw, always seemed to be grinning, like a dolphin — and they trusted him. They drew in like cold hands to a fire. They hugged his leg. They played with his keys. Eddie mostly grunted, never saying much. He figured it was because he didn’t say much that they liked him.
Now Eddie tapped two little boys with backward baseball caps. They raced to the cart and tumbled in. Eddie handed his cane to the ride attendant and slowly lowered himself between the two.
“Here we go . . . . Here we go! . . . ” one boy squealed, as the other pulled Eddie’s arm around his shoulder. Eddie lowered the lap bar and clack-clack-clack, up they went.
A story went around about Eddie. When he was a boy, growing up by this very same pier, he got in an alley fight. Five kids from Pitkin Avenue had cornered his brother, Joe, and were about to give him a beating. Eddie was a block away, on a stoop, eating a sandwich. He heard his brother scream. He ran to the alley, grabbed a garbage can lid, and sent two boys to the hospital.”

 

 
Mitchell Albom (Passaic, 23 mei 1958)
Cover

 

De Zweedse schrijver Pär Fabian Lagerkvist werd geboren in Växjö op 23 mei 1891 in Stockholm. Zie ook alle tags voor Pär Lagerkvist op dit blog.

Uit: Barabbas (Vertaald door Alan Blair)

“Yes, he was indeed the one the son of God had died for! It was to him and no other that it had been said:—Release this man and crucify me! Such were Barabbas’s thoughts as he walked away after trying to be one of them, as he strode away from the potter’s workshop in Potters’ Lane, where they had so plainly shown that they did not want him among them. And he decided to go and see them no more. But next day, when he turned up again notwithstanding, they asked what it was in their faith that he didn’t understand; showing clearly that they felt sorry and reproached themselves for not having welcomed him properly and been glad to give him the knowledge for which he was thirsting. What was it he wanted to ask them about? That he didn’t understand? Barabbas was on the point of shrugging his shoulders and replying that the whole thing was a mystery to him and, in fact, he couldn’t be bothered with it. But then he mentioned that a thing like the resurrection, for instance, he found hard to grasp. He didn’t believe that there was anyone who had risen from the dead. Glancing up from their potters’ wheels, they looked first at him and then at each other. And, after whispering amongst themselves, the eldest among them asked if he would like to meet a man whom their Master had raised from the dead? If so, they could arrange it, but not before the evening after work, as he lived some little way outside Jerusalem. Barabbas was afraid. This was not what he had expected. He had imagined they would argue about it and put forward their point of view, not try and prove it in such a pushing way. True, he was convinced that the whole thing was some queer fancy, a pious swindle, and that actually the man had not been dead. He was afraid all the same. He was not a bit keen on meeting the man. But he couldn’t very well say so. He must pretend he was grateful for the chance of convincing himself of their Lord and Master’s power. He put in time by walking about the streets in a state of mounting agitation. When he returned to the workshop at closing-time, a young man accompanied him out through the city gates and up towards the Mount of Olives. The man they sought lived on the outskirts of a little village on the slopes of the mountain. When the young potter drew aside the straw mat over the doorway they saw him sitting inside with his arms in front of him on the table and gazing straight out into the room. He seemed not to notice them until the young man greeted him in his clear voice. Then he slowly turned his head towards the door and returned their greeting in a curiously flat tone.“

 

 
Pär Lagerkvist (23 mei 1891 – 11 juli 1974)
Cover

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 23e mei ook mijn blog van 23 mei 2015 deel 2.

Constantin Göttfert, Simone van Saarloos, Karel van het Reve, Gijs IJlander, Thera Coppens, H.W.J.M. Keuls, Jodi Picoult

De Oostenrijkse dichter en schrijver Constantin Göttfert werd op 19 mei 1979 in Wenen geboren. Zie ook alle tags voor Constantin Göttfert op dit blog.

Uit: Steiners Geschichte

„Ich begriff nicht, was mich das anging. In den langen Stunden, in denen er auf Passagiere wartete, zeichnete der Fährmann Aulandschaften in die leeren Spalten oder Akte von jungen Mädchen, von Moos überwachsene Bunker. Ein roter Buntstift mit abgebrochener Spitze klemmte in der Mulde zwischen den auseinanderfallenden Seiten, in einem Gurkenglas auf dem Regal über dem Schreibtisch steckten weitere.
«Ich weiß es doch nicht», sagte Ina noch einmal. «Wie soll ich es wissen?»
Ich erschrak über ein Klopfen an der Tür. Es war aber nur ein Stück Treibholz, das klopfte, kein Mensch.
Es ist nicht so, dass mich nicht schon früher einiges an Ina irritiert hätte. Aber als sie jetzt aufstand und damit begann, die Laden des Schreibtisches zu durchwühlen, hätte ich sie am liebsten gepackt und zurück ins Auto gezogen. Ich wollte nicht hier sein.
Alte Fahrtenbücher, die sie von vorne bis hinten durchblätterte: Autos, Motorräder, Fahrräder, daneben weitere Zeichnungen des Fährmannes: Mädchen und Jungen, mit Kugelschreiber, Bleistift, Buntstiften.
Irgendwelche zusammengeknüllten Rechnungen, die sie aufblätterte und vor sich auf dem Schreibtisch glatt strich.
Damit ging alles los. Ich bemerkte es zuerst nur an dem leisen Rascheln, mit dem das Papier in ihrer Hand zitterte, und daran, wie sich ihr Kopf zwischen ihren Schulterblättern heraushob, als wäre er die
ganze Zeit über zu weit in ihrem Körper gesteckt. Sie blickte mich an und dann das Papier.
Ich fragte: «Was ist?»
In manchen Momenten denke ich, es hätte alles anders kommen können, hätte sie damals dieses Stück Papier, diesen Einkaufszettel über zwei Bleistifte und einen Packen Briefpapier nicht gefunden.
Sie antwortete sehr leise: «Limbach.»
Auf Inas Strickhandschuhen waren gelbe Sterne, dort wo die Fingernägel waren. Ein solcher gelber Stern ruhte jetzt knapp unter diesem Wort. Es war die Adresse des Papierhändlers.“

 

 
Constantin Göttfert (Wenen, 19 mei 1979)

 

De Nederlandse schrijfster en columniste Simone van Saarloos werd geboren in Summit, New Jersey op 19 mei 1990. Zie ook alle tags voor Simone van Saarloos op dit blog.

Uit: De vrouw die

“De taxi reed voorbij de hoge brownstone huizen, voorbij de bomen die haast agressief over de weg bogen, alsof hun wortels beledigd waren door de afgemeten stukken aarde die ze in de stoep kregen toebedeeld. De lucht trilde boven de daken van de auto’s, dansend op de beat die uit een onbekend raam dreef. De stoet trok op en stond stil. De stoplichten wisselden van kleur zoals de reclameblokken op Amerikaanse televisie een programma onderbraken: vaak, maar kort.
Een vrouw in verpleegsteruniform negeerde het rode licht en zocht haar eigen weg tussen de optrekkende auto’s. Om haar nek hing een stethoscoop. Ze hield het borststuk van zich af als een rapper die zijn gouden ketting showt.
Een jongen rolde voorbij op een skateboard met grote wielen. Hij zette af en maakte vaart met blote voet. In zijn hand hield hij een slipper. Hij droeg een rugtas met een schild van stof waaronder zijn board kon worden vastgeklikt. De klep van zijn pet zat in zijn nek, OMG stond erop.
Tot nog toe was de reis voorspoedig verlopen. De douanier had haar ‘welkom thuis’ geheten. De paar keer dat ze voor een congres naar Missouri of Californië was gevlogen zeiden ze dat ook, maar nu was ze voor het eerst in de thuisstaat van haar vader.
De chauffeur verstond haar niet en moest het adres van haar telefoon aflezen voor ze bij het vliegveld wegreden. Ze spraken dezelfde taal maar met een andere achtergrond. Zijn auto rook naar kreteksigaretten.
Janine boog naar voren, ze stak haar hoofd door de opening in de plastic wand die passagier en chauffeur scheidde en vroeg naar de buurt. Hij kwam uit een ander deel van de stad. Ze vertelde dat ze moleculair bioloog was, uit Nederland kwam en drie maanden in New York zou verblijven.
‘Vakantie?’ vuurde hij.
‘Nee, nee, geen vakantie. Ik ben hier om de marathon te lopen.’
De chauffeur haalde zijn schouders op. Hij had de passieve kracht van iemand die nooit verloor of achterliep omdat hij de race negeerde.
Ze voegden in op een rotonde en passeerden de bibliotheek. De functie van het gebouw stond in dikke letters op de gevel geschreven, Library: de stad van Janines vader toonde direct haar binnenkant. Prospect Park lag ernaast, renners en fietsers zoefden in en uit. Op de stenen bankjes voor de ingang lagen daklozen, hun hoofden rustten op de gevulde plastic zakken waarin ze hun levens meetorsten.”

 

 
Simone van Saarloos (Summit, 19 mei 1990)

 

De Nederlandse letterkundige, vertaler, essayist, schrijver en columnist Karel van het Reve werd geboren in Amsterdam op 19 mei 1921. Zie ook alle tags voor Karel van het Reve op dit blog.

Uit: Nacht op de Kale Berg

“Het was met een enigszins beklemd gemoed dat ik me die middag naar ‘De Kroon’ begaf. Bepaalde dingen die anderen koud laten grijpen mij soms aan. Eén van die dingen is het door anderen in volle ernst horen bedrijven van religieuze propaganda. Wie wel eens aanhangers van de secte van Jehova’s getuigen over de vloer gehad heeft zal zich kunnen voorstellen wat ik bedoel. Deze lieden kijken je soms vlak in je gezicht en beginnen dan een taal uit te slaan die je het schaamrood naar de kaken doet stijgen. Ook het beluisteren van godsdienstpredikers die voor de radio optreden heeft op mij dat vreemde effect, dat wel plaatsvervangende schaamte genoemd wordt. Ook ergernis zit er bij. Vaak heb ik er over nagedacht wat eigenlijk de oorzaak van dat onbehagen mag zijn. Anti-godsdienstige gevoelens kunnen hier naar ik geloof haast geen rol spelen: ik ben a-religieus grootgebracht, niet anti-religieus. Bovendien koesterde ik beslist geen vijandige gevoelens jegens de secte die mijn vriend Joop had opgericht of althans in zijn greep hield. Ook ben ik verdraagzaam van aard, en kan ik het heel goed hebben als iemand meningen en gevoelens heeft die strijdig zijn met de mijne. Het gezelschap van vrome lieden is me zelfs niet onaangenaam.
Soms denk ik dat mijn boven omschreven afkeer alleen samenhangt met de manier waarop die predikers in het openbaar spreken. Er moet ergens iets zo gruwelijk onwaarachtigs inzitten dat men ze niet zonder schaamte kan aanhoren. Zij hebben de geveinsdheid van acteurs, maar missen de artistieke bezetenheid die ons de kunstenaar doet vergeven dat hij iets zegt wat hij eigenlijk niet meent. En de indruk dat de religieuze prediker iets zegt wat hij eigenlijk niet meent is overweldigend. Die indruk wordt natuurlijk mede gewekt doordat wat hij vertelt uiterst bizar is, maar toch ook, en naar ik geloof vooral, door de toon die hij aanslaat, en die een redelijk mens nimmer gebruiken zou wanneer hij er niet door een machtige druk der omstandigheden toe zou worden gedwongen.”

 


Karel van het Reve (19 mei 1921 – 4 maart 1999)
Cover

 

De Nederlandse dichter en schrijver Gijs IJlander (eig. Gijs Hoetjes) werd op 19 mei 1947 in Alkmaar geboren. Zie ook alle tags voor Gijs IJslander op dit blog.

Uit: Vergeef onsonze zwakheid

“Meter na meter bewoog het gevaarte naar achteren tot het buiten de haven draaien kon en de steven naar het westen richtte. Het water tussen de kades was zwart en glad en stil, buitengaats was er licht en schuim en beweging. Het gekrijs van de meeuwen was hier anders, zonder weerkaatsing tegen stalen en betonnen havenloodsen. Wie het vasteland verliet, ging een andere wereld binnen, waar wind en water het voor het zeggen hadden en de mens op zichzelf was aangewezen.
Daar stond hij aan de reling, in zijn ouderwetse montycoat, zijn handen diep in de zakken, zijn voeten een stukje uit elkaar om de bewegingen van het schip te kunnen volgen. Stoer en opgewassen tegen het buitenleven, maar bleek in het gezicht onder het schippersmutsje.
Het aan de slapen grijzende haar fladderde in de wind, de toegeknepen ogen tuurden in de verte en traanden een beetje; de rode neus had niets met drankgebruik te maken maar met vocht en lage temperatuur.
De rechte mond met opeengeklemde lippen duidde eerder op kou dan op vastberadenheid. Daar stond een binnenzitter die was losgebroken, zijn pak en overhemd aan een haakje had gehangen en iets ruigers uit de kast had getrokken. Die montycoat was een cadeau van Cecile waar hij zijn twijfels over had, zoiets draagt een buitenmens niet.
Rechtop stond hij, met holle rug, hij zoog zijn longen vol met zeelucht. De haven loste geleidelijk op in de contouren van het vasteland. Hij keerde zich om naar de open zee. Zijn bestemming was nog gehuld in mist, nevelflarden onttrokken de horizon aan het zicht. Het gekrijs van meeuwen en het gesis van de boeggolf werden begeleid door het geronk van de scheepsmotoren.
Jan-van-genten stortten zich van grote hoogte loodrecht in zee, verderop was er iets donkers in het water, een mvlek die traag bewoog.”

 

 
Gijs IJlander (Alkmaar, 19 mei 1947)

 

De Nederlandse schrijfster Thera Coppens werd geboren in Amsterdam op 19 mei 1947. Zie ook alle tags voor Thera Coppens op dit blog.

Uit: Adriaan Roland Holst in Bergen

“We parkeren de auto in het dorp en lopen naar de ruïne. De meeste locaties die je als kind hebt bezocht, lijken bij een weerzien gekrompen. Maar Bergen is veel uitgebreider dan in mijn jeugdherinnering. Je kunt je nauwelijks oriënteren tussen de slingerpaden en zwarte bosbeken. Ze lijken allemaal op elkaar met hun hekken en bruggetjes van ruwe boomstammen. De Meerwijk werd gebouwd door bekende architecten van de Amsterdamse school. Ze hebben er de vreemdste architecturen geplaatst: hoog opgestapelde bakstenen burchten met rieten daken en piepende tuinhekken. Jan van der Vegt vertelt op weg naar het voormalige woonhuis van de dichter, dat hij tijdens zijn onderzoek schoenendozen vol foto’s van vrouwen en meisjes vond. Van velen zijn de namen bekend: daar poseert Zus Blom met een enorme hoed vol kunstbloemen, hier zit Pop Ensink in een wit jurkje aan Jany’s voeten. Nel heeft met haar elegante wandelstok iets van een femme fatale wat ook mag gelden voor Hermine, Corinne, Raymonde. Mies is verleidelijk, Asta pittig. Er staan in de biografie ook namen zonder foto’s: de vage Windy met wie hij zijn achtentwintigste verjaardag in een hotel in Bergen aan Zee vierde, Enny, Riti, Trees, Maartje, Oda, Mitja, Suzette, Nel. Geen wonder dat de dichter op een dag afgestompt raakte voor de liefde. In Bergen en op reis door Europa en Zuid-Afrika had hij zoveel sexuele contacten, dat de noodlottige gevolgen niet uit konden blijven. Van der Vegt beschrijft in zijn biografie de behandelingen in een kliniek in Nice uiterst kies. Maar je vraagt je toch af hoeveel problemen al die minnaressen in het pil-loze tijdperk door Roland Holst hebben gehad? Hoeveel onbekende nazaten heeft Jany, die van de prins geen kwaad leek te weten? We slaan rechtsaf en komen bij het beroemde huis aan de Nesdijk aan de rand van Bergen, dat hij in 1921 betrok. Zijn vader had het voor hem laten bouwen. Daar ontstond o.m. de vele malen herdrukte bundel ‘Een winter aan zee’. Voordat de bejaarde dichter de Bergense verzorgingsflat Frankenstate betrok, schonk hij de Nesdijkwoning aan zijn buurvrouw en geliefde. Ze heeft zijn ooit zo verwilderde tuin mooi verzorgd en de heg fantasievol in de vorm van kantelen geknipt.”

 

 
Thera Coppens (Amsterdam, 19 mei 1947)

 

De Nederlandse dichter Henricus Wijbrandus Jacobus Maria Keuls werd geboren in Obdam op 19 mei 1883. Zie ook alle tags voor H.W. J.M. Keuls op dit blog.

 

Rondeel

De droom verliest zich in het lied,
Het lied zweeft in den nacht te sterven,
En wie zijn aardsche heil moet derven,
Gaat met het lied droomloos te niet.

De huizen bergen het verdriet,
Dat door den leegen dag moest zwerven,
De droom verliest zich in het lied,
Het lied zweeft in den nacht te sterven.

En om een glans die snel vervliet,
Om ’t hart dat wil bezit verwerven,
Om bloed dat jaagt naar zijn verderven,
De nacht zingt ijler dan een riet:
De droom verliest zich in het lied.

 

April op de Veluwe

In andre streken is ’t nu volop voorjaar.
Daar staan nu al veel bomen in een zacht,
Pril waas van groen en gaat jong gras ontspruiten.
Verblindend trilt er de ijle bloesempracht.
.
Hier blijft het donker op de stille heide,
Die nog van winterkoude lijkt verstard.
Vaal en verlaten liggen de stuifzanden
En al het loofhout ziet nog kaal en zwart.
Maar meer dan naar het liefelijkste op aarde
Trekt naar dit stugge land mijn hele hart.

 

 
H.W.J.M. Keuls (19 mei 1883 – 28 oktober 1968)

 

De Amerikaanse schrijfster Jodi Lynn Picoult werd geboren op 18 mei 1966 in Nesconset op Long Island, New York. Zie ook alle tags voor Jodi Picoult op dit blog.

Uit: Het tere kind (Vertaald door Davida van Dijke)

“Dingen breken aldoor. Glas bijvoorbeeld, en kopjes, schalen en vingernagels. Contracten worden verbroken. Chips breken. Je kunt een record breken, een lans voor iemand breken, of je hoofd ergens over breken. Of het ijs breken. Soms kun je een potje bij iemand breken – of niet. Golven breken. De dag breekt aan en gevangenen breken uit.
Stemmen breken, ketenen kunnen verbroken worden. Je kunt de verbinding verbreken. Hetzelfde geldt voor stilte.
De laatste twee maanden van mijn zwangerschap maakte ik een lijst van alle mogelijke dingen die kunnen breken, in de hoop dat het jouw geboorte makkelijker zou maken.
Soms verbreek je een belofte.
Soms breekt je hart.
De nacht voordat jij werd geboren hees ik mezelf overeind in bed om iets aan mijn lijst toe te voegen. Ik rommelde in de la van mijn nachtkastje, op zoek naar pen en papier, toen Sean zijn warme hand
op mijn been legde. ‘Charlotte?’ zei hij vragend. ‘Is alles in orde?’
Voor ik antwoord kon geven nam hij me in zijn armen en trok me dicht tegen zich aan. Ik voelde me veilig en viel direct in slaap. Ik was helemaal vergeten op te schrijven wat ik gedroomd had.
Pas weken later, toen jij er al was, herinnerde ik me opeens waardoor ik wakker schoot die bewuste nacht: breuklijnen. Dat zijn de plekken waar de aardkorst openbreekt. Plaatsen waar een aardbeving
ontstaat en een vulkaan geboren wordt. Met andere woorden: onder ons valt de wereld uit elkaar. Het idee van vaste grond onder onze voeten, dát is een illusie.
Jij werd geboren tijdens een zware storm, die niemand had voorspeld.
Een noordooster, zeiden de meteorologen later. Een sneeuwstorm die eigenlijk naar het noorden had moeten trekken, over Canada, in plaats van als een razende de kust van New England te teisteren.
Plaatselijke nieuwszenders schoven hun reportages over middelbareschoolromances die een herkansing kregen in het bejaardentehuis terzijde. Ook het bekroonde programma over het ontstaan van snoepharten moest wijken. In plaats daarvan werden er non-stop weerberichten uitgezonden over de toenemende windkracht en de woongebieden waar de stroom was uitgevallen door hevige hagel-
buien. Amelia zat aan de keukentafel valentijnskaarten uit gekleurd knutselpapier te knippen.”

 


Jodi Picoult (Nesconset, 19 mei 1966)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 19e mijn ook vorige blog van vandaag.

Dolce far niente, Adriaan Roland Holst, antoine de kom, Atte Jongstra, Amélie Nothomb, Nikolaus Lenau, Tom Perrotta

Dolce far niente

 
Het voormalige huis van A. Roland Holst aan de Nesdijk in Bergen

 

Wereld en droom

Dwazen, die duur van aardsch geluk bedongen,
dat zingend op geen sterven zich bezint:
Waar het nu ritselt, daar werd eens bemind –
Waar nu de raaf krast werd eenmaal gezongen.

Wij bouwen tot het woord ons wordt ontwrongen:
De steden staan op graven in den wind –
En als vergeefschheid zich bevestigd vindt
moet nog de dood ons worden opgedrongen.

Maar wat dan van den droom? duizenden zwerven
voorbij de wegen naar de bronzen poorten
van gindschen steilen, nooit ontsloten tempel –

Maar daar ook waait de wind en heerscht het sterven,
en harten, eenmaal ruischend van geboorten,
ritselen schuw daar over duistren drempel.

 

 
Adriaan Roland Holst (23 mei 1888 – 5 augustus 1976)
Interieur van het huis van A. Roland Holst aan de Nesdijk in Bergen

Lees verder “Dolce far niente, Adriaan Roland Holst, antoine de kom, Atte Jongstra, Amélie Nothomb, Nikolaus Lenau, Tom Perrotta”

Adriaan Roland Holst, Maarten Biesheuvel, Lydia Rood, Jane Kenyon, Susan Cooper, Michaël Vandebril, Jack McCarthy, Mitchell Albom, Pär Fabian Lagerkvist

De Nederlandse dichter Adriaan Roland Holst werd geboren op 23 mei 1888 in Amsterdam. Zie ook alle tags voor Adriaan Roland Holst op dit blog.

 

Uit een oud dorp

Een vreemdelinge – niemand kende haar –
is op haar doortocht in dit dorp gestorven:
voor kort kwam zij alleen naar hier gezworven,
op weg waarheen – geen wist het, noch vanwaar.

De winter liep ten einde; zacht al riep
– donker en zacht – het voorjaar door de tijden
van het vallen der avonden; men zeide
van haar, dat haar leven ten einde liep.

Doch zij had lang al kunnen gaan, zij was
enkel nog hier daar zij een ander wachtte;
zij wist zich hem te redden nu bij machte,
nu haar verlangen tot den dood genas.

Maar hij kwam niet; zij ging niet langer uit,
zij was te moe geworden om te lopen;
maar altijd liet zij haar klein venster open;
daar riep een vogel hem met blij geluid.

Maar hij kwam niet. Toen kwam haar einde: groot
scheen de maan in waar zij lag te zieltogen.
Er was niets meer buiten haar open ogen
dan het raam, open op dien lichten dood.

Zij zag ernaar, zij prevelde de naam
van den verlorene; met lange halen
en juublend uitslaan zongen nachtegalen
den dood naar binnen door het open raam.

Toen kwam, groots geheimzinnig en van ver,
de wind aan door den nacht; het lied verstomde –
In den morgen, toen de mensen haar vonden,
regende het. Zij was al eeuwen her.

 

Dit Eiland

Hoe zijn wij hier geland,
waartoe… vanwaar…?
ligt ergens aan het strand
dat vreemde schip nog klaar?
en als het anker is gelicht,
naar waar… naar waar…?

 
Adriaan Roland Holst (23 mei 1888 – 5 augustus 1976)
Het huis van A. Roland Holst aan de Nesdijk in Bergen

Lees verder “Adriaan Roland Holst, Maarten Biesheuvel, Lydia Rood, Jane Kenyon, Susan Cooper, Michaël Vandebril, Jack McCarthy, Mitchell Albom, Pär Fabian Lagerkvist”

Adriaan Roland Holst, Maarten Biesheuvel, Lydia Rood, Jane Kenyon, Susan Cooper, Michaël Vandebril

De Nederlandse dichter Adriaan Roland Holst werd geboren op 23 mei 1888 in Amsterdam. Zie ook alle tags voor Adriaan Roland Holst op dit blog.

 

Eerste lentedagen

O, zaligheid dier eerste lentedagen –
Als van de uren, dart’lende doorleefd
In zacht verleden, elk de beelden geeft
Van wat in jong’re vreugd mijn oogen zagen.

’t Bloeiende gras waarin wij spelend lagen,
’t Warm leven voelende dat samenweeft
Wolken en velden wijl de wind aanzweeft
Wuivend de geuren die haar vleug’len dragen.

De zón was als een vriend voor mijmering
En alle droomen die hem anders vluchten
Naar troost in avondscheem’ring’s koele schoot.

En als de zaal’ge dag verdwijnen ging
En ’t westen doofde, breidde door de luchten
Wijdere liefde◡over liefde die vlood.

 

Wees altijd zacht voor hen…

Wees altijd zacht voor hen die eenzaam staan
Omdat zij grooter zijn dan die hen tarten,
O, laat de dorst dier onbegrepen harten
Niet zonder laving langs uw leven gaan.

En zien zij al uw vreugden donker aan,
En breekt hun zwijgen soms een woord dat hard en
Wreed klinkt – bedenk dan hun gespannen smarten,
Zij zelven weten van hun trots de waan.

Diep woelt in hen ’t onzegbare verlangen
Naar warmte, zacht omhelzen en de lange
Streelingen van een vrouw, die spraakloos mint,

En zij die de eenzame dit heeft gegeven
Verbrandt zijn duister in haar warme leven,
En in zijn vreugde voelt zij zich weer kind.

 

Herleving

Een rotsenstijgering in ’t goud geslagen
Van klimmend zonvuur, dat in ’t Oost het land
Houdt in een wijdomcirkelende brand
Van vlammen die de lichte ruimten schragen.

En dáár, op ’t hoogtepunt, waar wijde vlagen
’t Scherpe eind omwaaien van den rotsenrand,
Laait fel mijn hart in stormbewogen hand
Van vuur geheven in het licht der dagen.

Daar in het wind-doorwaaide, lichte en wijde
Leven der ruimte zal mijn leven zijn
Van wereldhartstocht in ’t beweeg der heem’len
En ik zal brengen al ’t verwarrend weem’len
Van ’t aardsche in mij voor den lichten schijn
Waar altijd liefde is en altijd strijden.

 

 
Adriaan Roland Holst (23 mei 1888 – 5 augustus 1976)
Portret door Ernst van Leyden, 1963

Lees verder “Adriaan Roland Holst, Maarten Biesheuvel, Lydia Rood, Jane Kenyon, Susan Cooper, Michaël Vandebril”

Adriaan Roland Holst, Maarten Biesheuvel, Lydia Rood, Jane Kenyon, Susan Cooper, Michaël Vandebril

De Nederlandse dichter Adriaan Roland Holst werd geboren op 23 mei 1888 in Amsterdam. Zie ook alle tags voor Adriaan Roland Holst op dit blog.

 

Voor het laatst

Een wolk schoof voor de maan,
en de verlorene gleed
tevoorschijn tot aan
de tafel bij het bed.

Ik twijfelde: ziet zij mij,
of lijdt zij nog maar het bestaan
van blinde mijmerij
om alles wat is vergaan?

Toen de maan weer inscheen
was zij er niet meer.
Wij zijn al zo lang alleen,
al sinds jaren her.

 

Eens

Eens zullen allen die
tussen ons kwamen,
zijn weggevallen-wie
weet nog hun namen…

Eens zal de vete zijn
bijgelegd
en zal vergeten zijn
ons bitter tweegevecht.

Eens zal het weer regenen
stil, zoals toen aan zee-
Kom mij dan tegen
en ga met me mee.

 

De kleine waterplek

Soms ga ik al vermoeden, dat de zee
-omdat zij sterk verschijnt- wel mijn heel leven
de onstuimige waarheid blijven zal, waarmee
ik hier de wereld kan weerstreven
bij tij en ontij, maar dat ik ten laatste
het wezen van den grote dood ontdek
bij de kleine waterplek,
die zo stil de wilde avondval weerkaatste.

 

 
Adriaan Roland Holst (23 mei 1888 – 5 augustus 1976)
Portret uit 1963 door Charlotte van Pallandt in het beeldenpark De Havixhorst, de Wijk.

Lees verder “Adriaan Roland Holst, Maarten Biesheuvel, Lydia Rood, Jane Kenyon, Susan Cooper, Michaël Vandebril”

Adriaan Roland Holst, Maarten Biesheuvel, Lydia Rood, Jane Kenyon, Susan Cooper

De Nederlandse dichter Adriaan Roland Holst werd geboren op 23 mei 1888 in Amsterdam. Zie ook alle tags voor Adriaan Roland Holst op dit blog.

 

Besluit

De kamer was donker; het raam alleen
hield nog een licht, dat te sterven scheen.

Zij sprak uit het bed: hoe zijt gij zo laat,
en uw haar zo wild om uw gelaat?

Toen sprak hij met een dode stem,
(de blaren ritselden achter hem):

Ik kom u zeggen dat ik ga –
Nooit keer ik weer waar ik nu sta –

Hij zweeg; achter zijn duistere wil
viel de wind in de blaren stil.

 

Schelp

De zeeschelp in mijn hand
is vandaag op het strand
door de zee neergelegd.
Haar zwijgen zegt
dat de wereld vergaat
en niets bestaat
dan alleen de zee.
Alle wel en wee
is maar vloed en ebbe.
Ik wil niets meer hebben
en leg de schelp weer
neer bij de zee.

 

Bach in de vroegte

Als hij gaat klinken in het morgenlicht
staat de klok stil, de tijd verzaakt zijn plicht.
Ik poets mijn schoenen of ik kijk naar buiten,
en leef weer eerder dan het eerst gedicht.

 

 
Adriaan Roland Holst (23 mei 1888 – 5 augustus 1976)
Portret door Gisèle van Waterschoot van der Gracht, 1941

Lees verder “Adriaan Roland Holst, Maarten Biesheuvel, Lydia Rood, Jane Kenyon, Susan Cooper”

Adriaan Roland Holst, Maarten Biesheuvel, Susan Cooper, Lydia Rood

De Nederlandse dichter Adriaan Roland Holst werd geboren op 23 mei 1888 in Amsterdam. Zie ook alle tags voor Adriaan Roland Holst op dit blog.

 

De stervende geliefden

Laten wij dit zacht zeggen: dat wij allen
eens als een ritsling in den schemer worden;
zij, die zich nu de lendenen omgorden,
zullen eens deinzen, wankelen en vallen.

En waar is troost, dan in vermoeid vergeten,
in zacht bedwelmen en de zoete logen
der glimlach en der halfgeloken ogen
van wie zich in elkanders armen weten?

En stiller wordt het om hen heen, en duister,
en door bladen ristlen om hun haren;
en als een ritseling van najaarsblaren
is tussen hen een aarzelend gefluister

van woorden, die nog tussen wake’en dromen
als late vlokken sneeuw neerdwarlen bleven –
van woorden, die verdwaalden uit het leven
en alleen zachtheid hebben meegenomen.

En dan het zwijgen en het eindloos trage
dichtgaan der ogen, die elkander vulden;
alleen een glimlach bleef om onvervulde
daden en dagen, die zij nimmer zagen…

Wees stil, wees stil: dit zijn verbannen vorsten,
die hebben troon en ijdle pracht vergeten;
hoe zouden zulken nog ons leven weten
van machteloze vreugde en daadloos dorsten?

Zij zijn hier veilig; hier kan niets hen vinden
dat van het leven is, want beiden deden
van vreugde’s wenkende onbereikbaarheden
afstand, en niets kan meer hun bond ontbinden.

Niets dan de dood, en zie, dit is hun sterven:
dit eindloos langzaam, in vermoeid beminnen
strelend bedwelmen van elkanders zinnen,
dit zacht weggaan van alles zonder derven.

Wees stil, en hoor: reeds roepen hen de bloemen
die wij elkaar een volgend voorjaar schenken;
en later, als wij niet meer aan hen denken,
zullen de beken nog hun namen noemen

murmelend langs ons waar wij zacht ons neder
vlijen in gras en bloemen aan den oever.
O, lief, mijn lief, is één ding vreemder, droever,
voor wie dit weten, dan zacht lenteweder?

Zullen wij dan gedenken, dat wij leven
van wat hun zachte dood heeft onthouden?
dat hoog in ‘t licht de vooglen op de gouden
drang van hun nooitvervulde vreugden zweven?

dat kussen, die zij niet meer geven konden,
dan uit hun lippe’als bloemen tot ons komen,
en hoge wolken zweven, wijl hun dromen
ook nimmer dan in tranen de aarde vonden?

dat uit de tegenspoeden, die hen deerden,
wij dan elkaar met milder weemoed vullen –
dat wij ons uiterst uur beleven zullen,
wellicht, wijl zij eenmaal vergeefs begeerden…

Zullen wij dit gedenken? Zie, zij sterven
sluimerend, en zij zullen niet meer weten,
en wij, verheerlijkt nog, gaan hen vergeten
waar wij naar licht van later dagen zwerven.

Zie, hoe zij vreemd een schoon zijn in het duister:
zij sluimren samen naar den dood, en zonder
rimpeling gaan zij in het grote wonder
over… zie, mijne liefde, mijn vuren luister,

de dorre blaren in hun haren… neem er
zacht een uit weg om aan uw hart te dragen,
en te gedenken in de lentedagen:
wij worden alle’een ritsling in den schemer.

 

Adriaan Roland Holst (23 mei 1888 – 5 augustus 1976)

Lees verder “Adriaan Roland Holst, Maarten Biesheuvel, Susan Cooper, Lydia Rood”