Connie Palmen, Maarten ’t Hart, Abdelkader Benali, Arturo Pérez-Reverte, Ba Jin, Augusta de Wit

De Nederlandse schrijfster Connie Palmen werd op 25 november 1955 geboren in Sint Odiliënberg. Zie ook alle tags voor Connie Palmen op dit blog.

Uit: Jij zegt het

“In november — een maand die me aan een verdronken hond doet denken —maakte ik een selectie van veertig gedichten, gaf de verzameling de titel The Hawk in the Rain mee en droeg de bundel op aan mijn vrouw. We liepen samen naar de brievenbus en lieten plechtstatig traag de grote enveloppe met de vereiste zestig bladzijden in de gleuf verdwijnen. Om de kostbare zending persoonlijker te maken had ze hem niet geadresseerd aan het Poëziecentrum te New York, maar schreef voluit de namen van de juryleden op — Mrs. Moore, Mr. Spender en Mr. Auden — in de hoop dat de geste indruk zou maken. Ze had in een visioen gezien dat ik met deze bundel de debutantenprijs voor dichters won, het boek in Engeland en Amerika een bestseller werd, en de zegetocht naar het pantheon begon. Ik moest het allemaal nog zien. Dubbelhartig verborg ik mijn afkeer van het woord ‘bestseller’ en de schaamte die ik moest overwinnen nu ik het heiligste wat ik bezat aan zoiets ordinairs als een competitie veil gaf, me sukkelig liet meeslepen in de jacht op succes, terwijl ik tegelijkertijd wist dat er geen andere manier was om gelezen te worden dan via het pad dat zij volhardend voor mij baande. Ik koesterde het beeld van de dichter als een zielsbezit, diep in mij verankerd, onafhankelijk van de glorie die een buitenwereld eraan zou verlenen. Ik moest vechten tegen het gevoel dat zij met haar mercantiele geest de zuiverheid van mijn liefde voor de poëzie corrumpeerde. Een van de lelijkste erfenissen van mijn afkomst is dat ik altijd te veel met geld bezig ben geweest, voortdurend zon op manieren om een fortuin te verdienen waarmee ik het leven als dichter kon financieren. Maar geld verdienen met poëzie grensde aan het verbodene. Op 23 februari 1957, twee dagen voordat we vierden dat we elkaar een jaar eerder hadden ontmoet, werd op 55 Eltisley een telegram bezorgd. Het Poëziecentrum in New York feliciteerde me met het winnen van de debutantenprijs. Van mijn dubbelhartigheid was niets over, we zongen en sprongen eenduidig door de kamer, zij juichte: ‘Ik wist het, ik wist het,’ en ik kon haar alleen maar bedanken en kussen. Hoewel het aan de overkant van de oceaan midden in de nacht was, holde ze naar de telefoon om haar moeder te bellen.
Bij het vertrek naar Cambridge kreeg ik van mijn leraar Engels, Mr. Fisher —sorry, echt waar, kan het ook niet helpen — het boek dat nu nog, naast de verzamelde Blake en Shakespeare, beduimeld en stukgelezen voor me ligt: The White Goddess van Robert Graves. Het was het begin van de jaren vijftig, en ik herinner me de schok bij het lezen ervan, alsof ik ruw werd beroofd van de geheime wereld waarin ik vanaf mijn dertiende leefde, een waarvan ik tot op dat moment de infantiele fantasie koesterde dat zij zich alleen aan mij openbaarde, en ik, dankzij het lezen van al die mythen en volksverhalen, een volstrekt originele kijk had op haar wonderen en wreedheid.”


Connie Palmen (Sint Odiliënberg, 25 november 1955)

 

De Nederlandse schrijver Maarten ’t Hart werd geboren op 25 november 1944 in Maassluis. Zie ook alle tags voor Maarten ’t Hart op dit blog.

Uit: Stenen voor een Ransuil

“24 december, zondag Nu heb ik al een paar maal mijnheer Brikke bezocht. Hij verwijt me dat ik me heb ingekapseld, geen vrienden heb, geen echte vriend. Hij zegt dat ik naar clubs moet gaan waar mensen zoals hij en ik bij elkaar komen. Maar nooit ga ik naar een dergelijke club, een sociëteit, nooit. Hij praat als mijn moeder en mijn zusje. Zij zeggen: je moet trouwen. Zij weten niet dat ik zo ben, zij mogen het niet weten: vooral mijn vader, die niet over trouwen of vrienden praat, mag het niet weten. Hij zou sterven van verdriet, denk ik. Ja, eenmaal heb ik trouwplannen gehad, nu vijftien jaar geleden. Ik was acht jaar. Voor mij in de klas op school zat een meisje met lang, zwart haar: Lena Stigter. Ze was rooms-katholiek. Alle andere kinderen in de klas waren gereformeerd. Lena Stigter zou naar de hel gaan. Mijn vader en moeder hadden het zo vaak gezegd: alle roomsen gaan naar de hel als ze zich niet bekeren. Als Lena met mij trouwde werd ze ook protestant, dan zou ze niet naar de hel gaan. Het was goed dat roomsen naar de hel gingen, maar niet dit meisje. Ik vroeg haar ernstig: Wil je met mij trouwen?’ Ja,’ zei ze, ‘dat is goed, breng me dan thuis vandaag.’ Ik bracht haar thuis. Ik trachtte te begrijpen wat het zou betekenen dat dit meisje naar de hel zou gaan. Bij de afschuw van en de vrees voor haar voegde zich een verlangen om zo te zijn als zij was. Ik wist niet waarom. Ik wist ook niet hoe ik mij de hel moest voorstellen. Vuur was er, altijd vuur, langzaam verbranden en toch niet doodgaan. Telkens als ik achter Lena zat hield het mij bezig. Ik zag het vuur dat haar verteerde. Ik hoorde haar huilen, gillen, schreeuwen. Vuur, vuur. Het lange, zwarte haar door vuur verbrand. Het was een kwelling. Maar het was mogelijk om haar te redden door haar te trouwen. Een paar maanden na mijn huwelijksaanzoek ontmoette ik een meisje op de haven.
Waar zit jij op school?’ vroeg ik.
`Op de openbare school,’ zei zij.
`Is dat christelijk?’ vroeg ik.
`Ben je gek? Natuurlijk niet.’
`Geloofje dan niet in de Here Jezus?’
Ze keek me verbaasd aan. Wie is dat?’ vroeg zij. Nu was ik verbaasd. Een meisje dat niet wist wie Jezus was. Je moet in de Here Jezus geloven,’ zei ik met nadruk, ‘anders ga je naar de hel.’

 


Maarten ’t Hart (Maassluis, 25 november 1944)
Cover

 

De Nederlandse dichter, schrijver en tv-presentator Abdelkader Benali werd geboren in Ighazzazen, Marokko, op 25 november 1975. Zie ook alle tags voor Abdelkader Benali op dit blog.

Uit: Feldman en ik

“Door op mijn eentje rommelmarkten te gaan bezoeken, was ik in de voetsporen van mijn vader getreden. Het kan zijn dat ik ze bezocht omdat ik de illusie koesterde dat ik daar, in die beduimelde wereld van verwaarloosde mensen en dingen, als rook kon vervliegen zonder verplicht identiteitsbewijs.
Alsof de zware sigarenlucht die er hing, de stemmen die overal opklonken, het kakelen van de hooggeblondeerde dames de ideale omstandigheden creëerden voor een geslaagde vlucht uit de barre werkelijkheid. Het was een plek waar mensen zichzelf waren, zonder franje, waar ze geen loze gebaren hoefden te maken en geen last hadden van zichzelf.
Zo doolde ik daar, die bewuste dag, door de hallen, met beide handen in de zakken, totdat, net nadat ik had besloten maar weer eens op huis aan te gaan omdat het tijd werd om iets te gaan eten wat niet druipend van het vet onder een laag ketchup en mayonaise schuilging, mijn oog viel op 88 richtlijnen voor het schrijven van een dagboek, opgesteld door Lavoisier Carmel. Uit het Spaans vertaald met een nawoord van dokter Miguel Marineiro.
‘Ligt daar al een tijdje,’ zei de verkoper, die in de smiezen had naar welk boek mijn belangstelling uitging. ‘Heb ik uit de boedel van een weduwe. De staat had voor haar organen maar een luttel bedrag over. Ze moest haar spullen verkopen, waaronder de boeken die haar man verzameld had.’
Ik reikte met een onbestemde gretigheid naar het boekje en net op het moment dat mijn hand het omklemde, greep ook een andere hand, toebehorend aan een jongeman van ongeveer mijn leeftijd, alleen wat langer en in het bezit van een donkere bos krullend haar en een opvallend bleek gelaat – alsof hij een ziekte onder de leden had die zijn bloedsomloop vertraagde –, het exemplaar vast. Zijn verschijning had mijn medelijden kunnen opwekken, maar dat gebeurde niet. Ik moest en zou het boekje aan deze begerige bleekscheet ontfutselen.
Anders dan mijn vader was het mijn gewoonte altijd iets op een rommelmarkt te kopen. Ik had al eens twintig eierdopjes gekocht. En een verlengsnoer. En een bot slagersmes. Had ik dat verlengsnoer en dat slagersmes bij me gehad, dan zou ik er die jongen mee gedreigd hebben. Ik bemerkte zelfs dat ik er een handgemeen voor zou overhebben, mocht die jongen de zaak op de spits willen drijven, want er was me ineens alles aan gelegen om in het bezit van dit papieren prullarium te komen. Het was niet zozeer dat ik dit boekje wilde hebben, maar eerder dat ik voelde dat het boekje míj wilde hebben.”

 

 
Abdelkader Benali (Ighazzazen, 25 november 1975)

 

De Spaanse schrijver Arturo Pérez-Reverte werd geboren op 25 november 1951 in Cartagena. Zie ook alle tags voor Arturo Pérez-Reverte op dit blog.

Uit: The Club Dumas (Vertaald door Sonia Soto)

“I was pleased, be-cause most visitors paid Sabatini little attention, taking him for an aged relative. I waited for Corso’s reaction. He was half smiling as he sat down—a youthful expression, like that of a cartoon rabbit in a dead-end street. The kind of look that wins over the audience straightaway. In time I found out he could also smile like a cruel, hungry wolf, and that he chose his smiles to suit the circumstances. But that was much later. Now he seemed trustworthy, so I decided to risk a password. `He was born with the gf of laughter,” I quoted, point-ing at the portrait. “… and with a feeling that the world was mad .. .” Corso nodded slowly and deliberately. I felt a friendly com-plicity with him, which, in spite of all that happened later, I still feel. From a hidden packet he brought out an unfiltered cigarette that was as crumpled as his old overcoat and corduroy trousers. He turned it over in his fingers, watching me through steel-rimmed glasses set crookedly on his nose under an untidy fringe of slightly graying hair. As if holding a hidden gun, he kept his other hand in one of his pockets, a pocket huge and deformed by books, catalogues, papers, and, as I also found out later, a hip flask full of Bols gin.
“… and this was his entire inheritance.” He completed the quotation effortlessly, then settled himself in the armchair and smiled again. “But to be honest, I prefer Captain Blood.” With a stern expression I lifted my fountain pen. “You’re mistaken. Scaramouche is to Sabatini what The Three Muske-teers is to Dumas.” I bowed briefly to the portrait. ” ‘He was born with the gift of laughter.. ..’ In the entire history of the adventure serial no two opening lines can compare.” “That may be true,” Corso conceded after a moment’s re-flection. Then he laid the manuscript on the table, in a protec-tive folder with plastic pockets, one for each page. “It’s a coincidence you should mention Dumas.” He pushed the folder toward me, turning it around so I could read its contents. The text was in French, written on one side of the page only. There were two types of paper, both discolored by age: one white, the other pale blue with light squares. The handwriting on each was different—on the white pages it was smaller and more spiky. The handwriting of the blue paper, in black ink, also appeared on the white pages but as annotations only. There were fifteen pages in all, eleven of them blue. “Interesting.” I looked up at Corso. He was watching me, his calm gaze moving from the folder to me, then back again. “Where did you find it?” He scratched an eyebrow, no doubt calculating whether he needed to provide such details in exchange for the information he wanted. The result was a third facial expression, this time an innocent rabbit. Corso was a professional. “Around. Through a client of a client.” “I see.” He paused briefly, cautious. Caution is a sign of prudence and reserve, but also of shrewdness.”

 


Arturo Pérez-Reverte (Cartagena, 25 november 1951)

 

De Chinese schrijver Ba Jin werd op 25 november 1904 geboren in Chengdu. Zie ook alle tags voor Ba Jin op dit blog.

Uit: When the Snow Melted (Vertaald door Tang Sheng)

“My words must have wounded him, for his face darkened further and he bit his lips.
“It’s my fault, of course, I admit that,” he replied wretchedly after a pause. “She is not to blame at all.” This was unexpected, but I was not displeased to hear it. I hoped by following up this advantage to solve that problem of theirs.
“Then why behave the way you do?” I pursued. “Since you know you’re in the wrong, it’s up to you to do something about it.”
Without the slightest sign of gratitude or gladness, he continued to shake his head and muttered hopelessly, “You still don’t understand.”
This puzzled me even more. I could not guess what he meant. Outside, the wind was still moaning. The fire was blazing and its leaping flames turned both our faces crimson, but I found him utterly inscrutable.
“I’m tasting the agonies of love,” he muttered with a sigh. Suddenly he buried his face in his hands and I knew his mental anguish was beyond all I had suspected. Any clumsy probing into it would be useless.
“Believe me, Zisheng, I am telling the truth,” he said at last, raising his head. “I did love Jingfang, I still love her, and I know that she loves me too. But . . .” he paused for a moment in painful thought, putting one hand to his temples, and my eyes were caught by the beads of sweat on his forehead.
“But I don’t want to love her any more.” His hand swept down and he spoke with determination as if love were something he could no longer endure. “Love can be agonizing. She once gave me joy and courage but those days are gone. Now I find that tenderness, that domesticity, unbearable. You see, my outlook has changed . . .”
I merely stared at him in bewilderment. I believed he was speaking the truth though.
“I have new convictions. I cannot go on living as before. I want to take a new road completely different from the old one, which means I must abandon my old life.” He was absolutely in earnest but I still failed to understand. “However, she is incapable of going forward. She must have love, she must live the way we used to. It’s not her fault, and I sometimes think she may be right . . . But she makes it difficult for me to give up the old life. She loves me but she can’t understand what’s in my mind. So she’s making me miserable, making me hesitate.”

 


Ba Jin (25 november 1904 – 17 oktober 2005) 

 

De Nederlandse schrijfster Augusta de Wit werd geboren in Sibolga (Sumatra) op 25 november 1864. Zie ook alle tags voor Augusta de Wit op dit blog.

Uit: Orpheus in de dessa

“Het fluitedeuntje deinde op en neer, al langzamer op en neer, stil als een ademhaling, die nog stiller gaat worden bij het inslapen.
De leguaan lag als bedwelmd.
Behoedzaam, zonder dat hij een blad liet ritselen, stond de Indo op en doodde hem met een lichten stokslag. Het dier bleef roerloos in dezelfde houding waarin het betooverende fluitspel het had doen verstijven; het leek dood-gespeeld.
De Indo die, tevreden, gezien had dat de huid niet gekwetst was door den slag van zijn stok, riep den fluitspeler te voorschijn uit zijn schuilplaats.
‘Si-Bengkok! Kom!’
Uit den rood bloeienden struik zag een donker gezicht te voorschijn, met glanzige, schuchtere oogen. De hand die de twijgen opzij boog hield een bamboe-fluitje.
‘Kom maar hier!’
De glanzige oogen zagen aarzelend naar den Hollander.
‘Nu! kom dan toch! Voor wien ben je bang?’
Het loover deed zich op rondom een half-naakten knaap, die op gekruiste enkels in het groen zat. De avondhemel begloorde zijn gezicht en zijn tengere schouders.
Een oogenblik bleef hij besluiteloos zoo zitten; toen liet hij zich afglijden naar den oever en begon, zittende, voort te schuiven over het gras met een beweging die aan het huppelen van een onbeholpen jongen vogel deed denken.
Bake meende eerst dat hij uit de onderdanige beleefdheid van een Javaan tegenover zijn meerderen zoo kruipend naderde: maar toen de knaap vóor hem stilhield, zag hij dat zijn kruiselings over elkaar liggende schenkels verdord waren. Dat was het zeker wat hem dien naam van Si-Bengkok, ‘de mismaakte’, had doen geven.
Toch was er verder aan hem geen misvorming of teeken van lijden te zien. Zooals hij daar op zijn groene zode zat, geleek de jongen een Boeddha in den lotus-kelk. Het welgevormde jonge lijf rees rank van de heupen omhoog. Het gezicht was zacht in trek en ommelijn, als hadden liefkoozende handpalmen het uit de mollige, bruine boschaarde gevormd. Onder den sierlijk geplooiden hoofddoek, bont van bloemen en vlinder-kleuren, gloorden de oogen met die tinteldonkere klaarheid, die stroomend water heeft in de schaduw.”

 

 
Augusta de Wit (25 november 1864 – 9 februari 1939)
Standdbeeld van Orpheus naar de roman van Augusta de Wit in het Zuiderpark in Den Haag, gemaakt door de beeldhouwster Lidi van Mourik Broekman

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 25e november ook mijn vorige blog van vandaag.

Maarten ’t Hart, Connie Palmen, Abdelkader Benali, Arturo Pérez-Reverte, Ba Jin, Augusta de Wit

De Nederlandse schrijver Maarten ’t Hart werd geboren op 25 november 1944 in Maassluis. Zie ook alle tags voor Maarten ’t Hart op dit blog.

Uit: Magdalena

“Dat weet je toch wel, die had dertien kinderen uit zijn eerste huwelijk en elf kinderen uit zijn tweede huwelijk, en van die dertien uit dat eerste huwelijk werden maar liefst de laatste tien, steeds met tussenpozen van een jaar, dood geboren, en nummertje drie heeft ook maar een paar dagen ademgehaald, en na die tien levenloos geboren kindjes is de eerste vrouw van Leen zelf ook door de Heere thuisgehaald, dus toen had je opeens een weduwnaar met twee overgebleven bloedjes, mijn man Arie dus en z’n oudere zusje, en Leen is weer hertrouwd en die tweede vrouw heeft elf kinderen ter wereld gebracht, dus bij elkaar waren het er, als ik het goed optel, wel vierentwintig – stel je toch voor, vierentwintig kinderen, ’t zou wat geweest zijn als ze allemaal waren blijven leven, m’n schoonvader was eendenkooiman op Rozenburg, nou, van wat daarvan overschoot had hij nooit vierentwintig mondjes kunnen voeden, dus ’t was maar goed dat de Heere er zoveel wegnam. Maar de kinderen uit dat tweede huwelijk bleven allemaal wel leven, dus je grootvader had maar liefst elf halfbroers en halfzusjes. En dat in zo’n petieterig dijkhuisje op Rozenburg. Vierentwintig kinderen, het is toch wat, je zult zo’n vurige man hebben, je grootvader vertelde altijd dat zijn vader tussen de middag thuiskwam en dan na het eten opstond en zijn stiefmoeder probeerde te grijpen. Maar die probeerde uit z’n handen te blijven, en dan renden ze achter elkaar aan, om de tafel heen, een rondje of zes, zeven, het kunnen er ook acht zijn geweest, daar wil ik vanaf zijn, en dan had vadertje Leen moeder Betje te pakken, en zagen al die kindertjes hoe hun moeder het laddertje naar het zoldertje werd opgesjord en even later hoorden ze dan van dat zoldertje van die speciale geluiden komen – och, och, ja, ja, je grootvader was wel getekend, die heeft het als kind al vreselijk zwaar gehad, elf broertjes en zusjes dood, moeder dood, en een vader die zijn tweede vrouw elke dag om de tafel heen nazat omdat hij goesting had, altijd maar door goesting. Zijn eerste vrouw zal hij trouwens ook wel om de tafel heen nagezeten hebben, maar dat herinnerde je grootvader zich niet, toen was hij daar nog te klein voor.Toch hebben we hem, al die goesting ten spijt, lang mogen meemaken, want hij was van 1869 en is pas in 1960 gestorven. Maar ja, dat moet je ze wel nageven, die Van der Giessens, als ze niet al in hun wiegjes bezwijken, en daar zijn heel wat voorbeelden van, worden ze doorgaans heel oud.’

 

 
Maarten ’t Hart (Maassluis, 25 november 1944)

Lees verder “Maarten ’t Hart, Connie Palmen, Abdelkader Benali, Arturo Pérez-Reverte, Ba Jin, Augusta de Wit”

Maarten ’t Hart, Connie Palmen, Abdelkader Benali, Arturo Pérez-Reverte, Alexis Wright, Ba Jin, Augusta de Wit

De Nederlandse schrijver Maarten ’t Hart werd geboren op 25 november 1944 in Maassluis. Zie ook alle tags voor Maarten ’t Hart op dit blog.

Uit: Magdalena

“Mijn moeder, Magdalena van der Giessen, werd geboren op 30 mei 1920 in Poeldijk, gemeente Monster. Zij was de eerste dochter van Arie Adriaan van der Giessen, geboren 1 augustus 1893 op Rozenburg en Magdalena de Winter, geboren 15 augustus 1896 in Hoek van Holland. Aan mijn moeder was een jongen voorafgegaan die op 8 augustus 1918 in Poeldijk werd geboren, en na mijn moeder volgden met mooie regelmatige afstanden van ongeveer twee jaar nog vijf jongens en twee meisjes. In een van haar wonderbaarlijke, meanderende monologen die mijn grootmoeder, zodra je in haar gezichtsveld verscheen, tegen je afstak, onthulde zij mij hoe zij voor elkaar had gekregen dat zij het kindertal had weten te beperken tot slechts negen stuks en hoe begrepen moest worden dat die negen elkaar met tussenpozen van twee jaar opvolgden.
‘Ik wou dolgraag kinderen, en liefst meer dan een stuk of vier, maar ik wilde niet elk jaar bevallen, dat was me veel te zwaar, je doet er toch een stevig jasje van uit als je een kindje krijgt, dus hield ik elke baby zo lang mogelijk aan de borst, en zolang je een zuigmondje aan de tepel hebt, kan je man zo vurig zijn als een winterkoninkje in de rui, maar hoef je toch niet bang te zijn dat je weer in verwachting zult raken. Ik had Leen en Lena en Teun en Siem en Cor en Jan en Bep en Jaap nog wel langer aan de borst willen houden dan twee jaar, maar daar kreeg ik de kans niet voor, na twee jaar hielden ze op met drinken, behalve Aad, die heeft het gepresteerd om drie jaar te sabbelen, dus Jan is pas in f31 geboren, terwijl Aad van ’28 was. En na Jaap was het afgelopen, toen kwam er gelukkig niks meer, hoewel ik toen nog maar net achtendertig was geworden. Ja. Mooi was het, alles bij elkaar, Leen van 1918, Lena van 1920, Teun van 1922, Siem van 1924, Cor van 1926, Aad van 1928, en dan opeens een gat van drie jaar, Jan van 1931, Bep van 1933 en Jaap van 1935. Goed gedaan, Lena de Winter, zeg ik dan maar tegen mezelf, want denk maar niet dat een ander mij de hoogte zal in steken, wat ook wel weer goed is, je zou maar groos kunnen worden, maar ik wou niet dezelfde weg op gaan als de twee vrouwen van mijn schoonvader, vadertje Leen van der Giessen.”

 
Maarten ’t Hart (Maassluis, 25 november 1944)
Cover

Lees verder “Maarten ’t Hart, Connie Palmen, Abdelkader Benali, Arturo Pérez-Reverte, Alexis Wright, Ba Jin, Augusta de Wit”

Maarten ’t Hart, Connie Palmen, Arturo Pérez-Reverte, Alexis Wright, Ba Jin, Augusta de Wit

De Nederlandse schrijver Maarten ’t Hart werd geboren op 25 november 1944 in Maassluis. Zie ook alle tags voor Maarten ’t Hart op dit blog.

Uit:Stenen voor een Ransuil

“Als ik de kerk verlaat, zie ik dat de jongen de deur naar de hal heeft laten openstaan. Hij heeft de lamp in de hal laten branden. Door de deuropening straalt het licht de kerk binnen, een smalle lichtstreep. Ik duw de deur zacht heen en weer. De lichtstreep verschuift over de banken. Aan het uiteinde verbreedt de lichtstreep zich. Ik voel een eigenaardige beklemming bij dit licht. Ik kijk naar de hoge ramen, die van buiten verlicht worden door straatlantaarns. In het glas zijn voorstellingen aangebracht. Hoe goed ken ik die voorstellingen! Ik voel me verdrietig als ik naar de voorstellingen kijk. Hetzelfde verdriet als bij het maken van de preek voor mijn vader. Die voorstellingen en die preek hadden vroeger een bijzondere inhoud, die in de loop der jaren vervaagd is. Ik zou nu andere voorstellingen willen zien en niet over de geboorte van Christus een preek willen maken maar over David en Jonathan, Saul te Endor. Door het verlies van mijn geloof hebben de zo vertrouwde voorstellingen een andere inhoud gekregen. Maar de herinnering aan het vertrouwd zijn met de beelden blijft en door mijn ongeloof voel ik mij ontrouw tegenover mijn herinneringen. Dat besef van ontrouw is pijnlijk.
Ik kijk naar de voorstelling van de wederkomst van Christus. De rivier van het water des levens, helder als kristal, ontspringend uit de troon van het Lam. Het geboomte des levens, dat twaalf maal vrucht draagt. Nog altijd hebben die woorden hun klank niet verloren, hun mysterieuze klank, die mij zulke weidse en vreemde gevoelens gaf. De weemoed omdat de gevoelens geen reële basis hebben. Christus en Paulus serieus nemen is een hoge prijs, te hoge prijs, betalen om het water des levens te doen ontspringen. Ondanks dat blijf ik een soort hoop koesteren dat ergens het water des levens stroomt, vloeit.
Vreemd, dat ik juist dit niet opgeven kan, evenals de geest van God, die over de wateren zweeft, alsof dit altijd het belangrijkste is geweest, belangrijker dan die schimmige Jezus. Maar het water des levens stroomt niet. Ook het geboomte des levens bloeit niet en draagt geen vruchten, want waar Christus verschijnt, verdorren de vijgebomen.”

 

 
Maarten ’t Hart (Maassluis, 25 november 1944)

Lees verder “Maarten ’t Hart, Connie Palmen, Arturo Pérez-Reverte, Alexis Wright, Ba Jin, Augusta de Wit”

Maarten ’t Hart 70 jaar, Connie Palmen, Arturo Pérez-Reverte, Alexis Wright, Ba Jin, Augusta de Wit

70 Jaar Maarten ‘t Hart

De Nederlandse schrijver Maarten ’t Hart werd geboren op 25 november 1944 in Maassluis. Zie ook alle tags voor Maarten ’t Hart op dit blog.

Uit: De kroongetuige

Kijk’, zei ik, ‘het is niet één valbijl, maar er zijn vier mesjes, twee die naar beneden scharen en twee die naar boven scharen, een rat wordt vier keer zo snel onthoofd als met een gewone guillotine, het is gebeurd voor hij het zelfs maar gemerkt heeft,’ en ik liet de mesjes speels op en neer bewegen en het zonlicht flikkerde op het glanzende, roestvrije staal. Het was alsof ik een kunstwerk demonstreerde.
Toen ik een stokoud mannetje decapiteerde, wilde hij het graag van dichtbij zien – zoals ik trouwens verwacht had – dat het bloed breeduit over zijn kleding spatte.
(…)

“En ik wist, daar wandelend in die nog ongerepte sneeuw, dat heel mijn wezen naar de enige vergoeding dorstte die alles voor mij in evenwicht zou brengen, iets dat anderen als vanzelfsprekend werd afgewezen, en weer laaide de bittere, onhartstochtelijke haat op tegen de vrouw die zich twee keer had laten aborteren, en die nu zelfs niet eens dood bleek, maar zich, als zij dat wenste, onder een andere naam en in een ander werelddeel, nogmaals kon laten aborteren, en mijn haat strekte zich ook uit naar al die anderen die zich hadden laten aborteren, liep vooruit op dat vervloekte kerstfeest, dat feest dat speciaal uitgevonden leek om mensen te kwellen die met heel hun verstand en al hun kracht naar een geboorte verlangden die nooit komen zou, het feest dat overal zijn uitlopers en vertakkingen kende, want je hoefde maar naar de reclame op de televisie te kijken om vrouwen met baby’s te zien, om spartelende billen waar te nemen waaromheen papieren luiers gevouwen werden, waarna je dan zag hoe zo’n kind, door een godswonder nog niet voortijdig geaborteerd, stralend glimlachte naar haar moeder; Om gezinnen waar te nemen die borrelnootjes gebruikten, of slasaus, of een wasmiddel, en die altijd gezegend waren, als was het afgepast met twee kinderen.”

 

 
Maarten ’t Hart (Maassluis, 25 november 1944)

Lees verder “Maarten ’t Hart 70 jaar, Connie Palmen, Arturo Pérez-Reverte, Alexis Wright, Ba Jin, Augusta de Wit”

Maarten ’t Hart, Connie Palmen, Alexis Wright, Arturo Pérez-Reverte, Ba Jin, Augusta de Wit

De Nederlandse schrijver Maarten ’t Hart werd geboren op 25 november 1944 in Maassluis. Zie ook alle tags voor Maarten ’t Hart op dit blog.

Uit: De som van misverstanden: Theodor Fontane

“De meest bijzondere eigenschap van Fontane’s romans is stellig dat zij van de hand zijn van een schrijver die de zestig al gepasseerd was. Weliswaar had Fontane, toen zijn eerste roman Vor dem Sturm in 1878 (Fontane was toen achtenvijftig jaar) uitkwam, al ruim tien jaar aan dit boek gewerkt en men zou dus kunnen zeggen dat Fontane al voor zijn vijftigste levensjaar als romanschrijver is begonnen. Maar Vor dem Sturm is niet karakteristiek voor Fontane; het heeft, afgezien van de laatste honderdvijftig bladzijden van de in totaal zevenhonderd bladzijden, niet die eigenaardige, jeugdige frisheid die zo kenmerkend is voor het latere werk, het is een te lange, saaie roman van een oud schrijver, een werk waarmee men een schrijversloopbaan afsluit, niet een debuut. Het lijkt het meest op Der Stechlin, Fontane’s laatste werk. Hubert Ohl heeft aangetoond dat in beide romans een vergelijkbaar soort symboliek te vinden is en hij klopt die symboliek op tot iets heel bijzonders maar in feite zijn het twee niet geheel geslaagde pogingen om via een symbool de geschiedenis en het leven van een individu te vervlechten.
De echte Fontane is de Fontane van de in 1882 verschenen novellen L’Adultera en Schach von Wuthenow. Om het eigenaardige verschijnsel te verklaren van een schrijver die na zijn zestigste begint en op zijn vijfenzeventigste zijn meesterwerk schrijft hebben zowel Thomas Mann als Georg Lukács het woord ‘rijping’ gebruikt, Thomas Mann in de zin van persoonlijke rijping, Georg Lukács in de zin van maatschappelijke rijping. Mij kunnen deze twee varianten van de rijpingstheorie niet bekoren; als iemand met het schrijven van romans begint na zijn vijfendertigste zou men kunnen spreken van rijping, van een late bloei juist zoals men in de muziek in het geval van Bruckner van een late bloei spreekt. Maar als iemand begint na zijn zestigste moeten er andere oorzaken zijn. “

 

 
Maarten ’t Hart (Maassluis, 25 november 1944)

Lees verder “Maarten ’t Hart, Connie Palmen, Alexis Wright, Arturo Pérez-Reverte, Ba Jin, Augusta de Wit”

Augusta de Wit, Joseph Zoderer, Isaac Rosenberg, José Eça de Queiroz, Lope de Vega

De Nederlandse schrijfster Augusta de Wit werd geboren in Sibolga (Sumatra) op 25 november 1864. Zie ook alle tags voor Augusta de Wit op dit blog.

Uit:Orpheus in de dessa

„Het waren geheel andere dingen, het scheen of zij niets te maken hadden met dat deuntje, dat hij nu volgde, alsof het hem trok, zacht en niet te weerstaan trok; en toch was daar een heimelijke, onbegrijpelijke overeenstemming, een herinnering, een weder-herkennen, dat het tegenwoordige oogenblik ophief in de sterretinteling van het verleden en het leven rondom diep maakte en wijd als een hemel….

Nu zweeg het fluitspel.

Stilstaande zag de jonge man om zich heen. Hij was aan een grens gekomen van maanlicht en duisternis, aan een schaduwkring dien een zwarte boomen-massa wijd over het glorige gras spreidde. Onduidelijk nam hij een dicht gedrongen menigte van stammen waar, lang afhangende groeisels en van maanlicht even beglommen looverspreidingen. Een geur van verwelkende bloemen hing in de lucht. Hij herkende den heiligen waringin aan den ingang van het dorp, waar de vrome passar-gangers den Danhjang Dessa offeranden van jasmijn-bloesem plachten te brengen op het zoden-altaar.

Hij was ver van de fabriek af gekomen.

Langzaam ging hij terug door het van dauw wit glinsterende en druipende gras. In de stilte van zijn gedachten zong het deuntje der fluit voort, en zijne stappen schikten zich naar de onhoorbare maat.

Nog een poos lang wakker liggend in de duisternis van zijn huis, bleef hij luisteren of niet weer het klare geluid aan kwam strijken.

Toen kwam de gedachte aan zijn werk weer terug. Hij sliep in met de voorstelling van de nieuwe machine die hij op zou stellen in het molenhuis“

 


Augusta de Wit (25 november 1864 – 9 februari 1939)

Lees verder “Augusta de Wit, Joseph Zoderer, Isaac Rosenberg, José Eça de Queiroz, Lope de Vega”

Augusta de Wit, Joseph Zoderer, Isaac Rosenberg, José Eça de Queiroz, Lope de Vega

De Nederlandse schrijfster Augusta de Wit werd geboren in Sibolga (Sumatra) op 25 november 1864. Zie ook alle tags voor Augusta de Wit op dit blog.

Uit: Orpheus in de dessa

“Het water vloeide met een bijna onmerkbare beweging, zoo rustig, dat aan de weerspiegeling der boomen geen twijgje trilde; scherp en doorschijnend als een gietsel van bleekgroen glas lag zij onder de blanke oppervlakte. Alleen tusschen het oeverriet maakte de strooming voortspoelende kringetjes, en rekkende kronkelingen die op zilveren slangetjes geleken, voortzwemmende van halm tot halm. De suikerrietvelden aan de overzij stonden roerloos, een flikkering van wit-beglansde wimpel-bladers, waar het bloesempluimsel dun en donker als een stippelige nevel over hing. Zoo dikwijls Bake er naar gekeken had overdag, wanneer de koelies er aan het werk waren en de employés den rijpenden oogst schatten, nu schenen die wijde velden hem nieuw en vreemd. Dat waren niet meer akkers met zorgvuldig gekweekten rijkdom, het was een door geen mensch nog betreden vlakte vol prachtig gewas. En evenzoo werd de welbekende tamarinden-rij langs den landweg een uitlooper van het bosch, dat in de verte de zilveren heuvels wolkig maakte. En de kalkwitte fabrieksgebouwen onder hun zinken dak veranderden in blanke klippen en rotsen waar een langzame beek van maneglanzen afvloeide. Over alle dingen was de verheerlijking gekomen van den lichten middernacht.

Weer de fluit nu! Hij hief het hoofd op en luisterde.

Het deuntje begon overnieuw, – als het een deuntje heeten mocht wat eerder leek op het kabbelen van water, – op windgeruisch door riet, – op het tjilpen van kleine vogels des avonds, wanneer de lucht nog rood is van den zonsondergang, maar het al donker wordt tusschen de takken waar hun nestjes zitten, zoo, simpel-weg, zonder een zweem van de willekeur en den hartstocht, waarmee de gedachte van den westerling zich verklankt tot muziek. Het hoorde bij de stilte, bij den maneschijn in den Indischen nacht. En langzamerhand, hij begreep het niet, – langzamerhand werd het of hij dat alles al lang kende, – niet het fluitedeuntje zelf, maar de gewaarwording die in hem er op antwoordde, als een echo op een roepende stem uit de verte. Herinneringen kwamen in hem op, vroolijke en stille, oogenblikken die hij lang vergeten had, en sommige waarvan hij niet wist eerst dat hij ze ooit had geleefd; nu kwamen ze een voor een met een gloor van sterretjes aan een schemerige lucht: een thuiskomst van de Haagsche kermis met een troep joelende clubgenooten in den vroegen ochtend, toen er een met dronkemans-koppigheid absoluut langs het strand wou rijden, en opeens had de blanke zee hem tegengeschenen, met de pinken die uitzeilden; de stem en de oogen van een klein meisje, dat hij eens meegenomen had in zijn boot, toen hij zich oefende voor den roei-wedstrijd; een regenbui, waar hij op een April-dag lang geleden in had geloopen, blootshoofds door het veld, terwijl de lente neerviel in de malsche droppels, en door de knotwilgen de koekoek riep….”

 

Augusta de Wit (25 november 1864 – 9 februari 1939)

Lees verder “Augusta de Wit, Joseph Zoderer, Isaac Rosenberg, José Eça de Queiroz, Lope de Vega”

Augusta de Wit, Joseph Zoderer, Ba Jin, Isaac Rosenberg, José Eça de Queiroz, Lope de Vega

De Nederlandse schrijfster Augusta de Wit werd geboren in Sibolga (Sumatra) op 25 november 1864. Zie ook alle tags voor Augusta de Wit op dit blog.

Uit: Orpheus in de dessa

“Hij wachtte, elken voorbijtrekkenden toon naluisterend, of de vlucht van geluiden zich niet zou schikken tot een melodie. Maar éen voor éen kwamen ze nog steeds er aan scheren, elk op zich zelf in zijn eigen zuivere volheid uitklinkend. Geen die door een vorig getemperd werd, geen die in een volgend vervloeide; zonder merkbare modulatie of maat.
Als vallende droppels.
Nu! nu op dien hoogen, langaangehouden toon die trilde, of hij nog even stil wilde blijven, voor hij opschietend de hoogte invloog! Nu moest de melodie beginnen!
Maar het daalde weer, daalde, bleef een lange seconde hangen, en begon dan op en neer te wiegelen, op en neer, in langzame zwevingen.
Als het gemurmel van een beek, die voort wil over de steenen, en soms, met een iets sterkere golf, stroomt zij er overheen, en soms, weer neergezegen, vloeit zij er langs, er komt geen bruisen, er komt geen stokken, er komt geen eind aan het kabbelend geklok; zoo vloeide het fluitedeuntje voort, in effen bestendigheid, onwillekeurig, onaandoenlijk, zichzelven onbewust – een natuurgeluid kabbelend over menschelijke lippen, waar de slag in beeft van het purperen hart.
De instinctief-gevoelde tegenstelling lokte den luisteraar met de bekoring, waarmede het onbegrijpelijke ons lokt, – elk onbegrijpelijk ding, ook het schijnbaar nietigste – een duizelige schrede nader lokt tot die afgrond-diepe onbegrijpelijkheid van het eigen bestaan.
Maar hij meende dat ’t slechts nieuwsgierigheid was naar den onzichtbaren fluitspeler, die hem den nacht in trok.
‘Waar mag hij wel zitten?’
Hij tuurde of hij niet ergens een donkere gedaante ontwaarde.
Het was zoo licht, dat op het tuinpad elk wit kiezelsteentje afzonderlijk blonk. Het bamboe-boschje, doorgloord van manelicht, vervloot in nevelige glanzen en doorschijnende donkerheid. Luchtig als een wolk hing het boven het nauw-beschaduwde gras.
Daarbuiten, langs het stille fabrieksplein, schemerden de woningen der employés met witte pilaren door de looverduisternis der tuintjes.
Hij ging den landweg op, die langs de rivier loopt; de tamarinden van den oever wierpen er luchtige grijze teekeningen over.”

 

Augusta de Wit (25 november 1864 – 9 februari 1939) 
Sibolga, Sumatra

 

Lees verder “Augusta de Wit, Joseph Zoderer, Ba Jin, Isaac Rosenberg, José Eça de Queiroz, Lope de Vega”

Maarten ’t Hart, Connie Palmen, Alexis Wright, Arturo Pérez-Reverte, Joseph Zoderer, Augusta de Wit, Ba Jin, Isaac Rosenberg, José Eça de Queiroz, Lope de Vega

De Nederlandse schrijver Maarten ’t Hart viert vandaag zijn 65e verjaardag. ’t Hart werd geboren op 25 november 1944 in Maassluis. Zie ook mijn blog van 25 november 2006 en ook mijn blog van 25 november 2008.

Uit: Lotte Weeda

Kleed je maar uit.’
‘Helemaal?’
‘Geen vragen stellen waarop je het antwoord weet.’
‘Waar laat ik m’n kleren?’
‘Leg ze over een stoel.’
‘Ik geloof niet dat ik hier een stoel zie.’
‘Nou dat weer. Gooi ze op de vensterbank.Wat wil je drinken?
Koffie?’
‘Ik drink nooit koffie. Heb je thee?’
‘Kruidenthee? Jasmijn? Munt? Groene thee?’
‘Echte thee graag.’
‘Earl Grey?’
‘Daar kregen piloten tijdens nachtvluchten hartritmestoornissen van.’
‘Dan heb ik alleen nog Westminster van de Aldi in de aanbieding.’
‘Klinkt goed.’
Molly zette een keteltje op een gaspit.
‘Hoeveel heb je er al gehad?’ vroeg ik.
‘Eh… laat eens kijken, elf geloof ik, jij bent de twaalfde. Hoor eens, echt alles uit… mooi zo. Alle mensen, hoe kom jij op jouw leeftijd aan zo’n goed figuur? Nog geen spoor van een buikje. Hoe
kan dat? Jij bent toch al vijfenvijftig plus?’
‘Min of meer.’
‘Ik snap er niks van. Die andere elf… allemaal flink opgebold onder het middenrif, en jij… hoe doe je dat? Lijn je voortdurend?’
‘Nee, wie gaat lijnen, zal verkwijnen. Lijnen verfijnt de listen van het lijf om vet vast te houden als je weer normaal eet. Wie lijnt, wordt lijvig.’
‘Wat moet je dan?’
‘Houd je aan mijn stelregel: overal mag ik in bijten, mits ik daarvan flink ga schijten.’
‘Zou dat bij mij ook helpen?’
‘Ja, niets ontberen, maar laxeren.’
‘Op rijm vermageren!’
‘Precies. Eet met mate koolhydraten! Korte metten met de vetten.’
‘Dat spreekt vanzelf. Nog meer advies?’
‘Label wat je weg schrokt met doorlopers.’
‘Met wat?’
‘Mondkost waarvan je aan de reutel gaat.’
‘Zoals?’
‘Roggebrood, rauwkost, mango’s, kiwi’s, tomaten en vooral peulvruchten.Tovermiddelen! Sojaboontjes, linzen, erwten, kapucijners, garbanzo’s.’

 

tHart

Maarten ’t Hart (Maassluis, 25 november 1944)

 

De Nederlandse schrijfster Connie Palmen werd op 25 november 1955 geboren in Sint Odiliënberg. Zie ook mijn blog van 25 november 2006 en ook mijn blog van 25 november 2007 en ook mijn blog van 25 november 2008.

 

Uit: De Wetten

“De astroloog ontmoette ik voor het eerst in de zomer van 1980. Het was op een vrijdag de dertiende. Zulke dingen merk ik achteraf pas op. Een vijdag de dertiende kan voorvijgaan als iedere andere dag, maar als er van alles bijkomt en het een dag van gebeurtenissen wordt , is het toch alsof de naam en het getal een geheim verbond hebben en het alleen aan je eigen verwaandheid te wijten is als je de vingerwijzingen van het lot in de wind durft te slaan.

Sinds het begin van mijn studietijd werkte ik iedere vrijdagmiddag in een modern antiquariaat in de Pijp. Het was er rustig en ik kon er op mijn gemak een boek lezen of de kranten doorbladeren. Kranten lees ik nooit, ik blader er wat doorheen. Echt nieuws heeft genoeg aan de koppen en de geschiedenis van het nieuws is altijd oud en welbekend.

Meestal schreef ik een brief aan een of andere oude bekende. Nu ook.

Het was een warme dag, het rek met kranten stond buiten en de deur stond open. Iemand was onhoorbaar binnengekomen, een kleine, gedrongen man met een volle baard en zo’n halve bril. Het ergerde mij dat ik niet wist of hij al een tijd zo naar mij had staan kijken, met een scheef hoofd en met een peilende blik over de randen van de glazen turend, waardoor er zo akelig veel oogwit te zien is van iemand zijn oogbol.

Ik hoef niet zoveel oogwit te zien van iemand zijn oogbol.

Uit de omvang van zijn wrevel maakte ik voor het eerst die dag op dat ik eenslecht humeur had en liever niemand wou zien. Rust aan mijn kop, kaken op elkaar, zwijgen.

Ik groette vriendelijk en boog mij weer over mijn brief. Nu was het vooral zaak om te voorkomen dat de zin in mijn hoofd uit zou dijen tot een monotone litanie.”

palmen

Connie Palmen (Sint Odiliënberg, 25 november 1955)

 

De Australische (Aboriginal) schrijfster Alexis Wright werd geboren op 25 November 1950 in de Gulf of Carpentaria. Zie ook mijn blog van 25 november 2008.

 

Uit : Carpentaria

 

The ancestral serpent, a creature larger than storm clouds, came down from the stars, laden with its own creative enormity. It moved graciously — if you had been watching with the eyes of a bird hovering in the sky far above the ground. Looking down at the serpent’s wet body, glistening from the ancient sunlight, long before man was a creature who could contemplate the next moment in time. It came down those billions of years ago, to crawl on its heavy belly, all around the wet clay soils in the Gulf of Carpentaria.
Picture the creative serpent, scoring deep into — scouring down through — the slippery underground of the mudflats, leaving in its wake the thunder of tunnels collapsing to form deep sunken valleys. The sea water followin
g in the serpent’s wake, swarming in a frenzy of tidal waves, soon changed colour from ocean blue to the yellow of mud. The water filled the swirling tracks to form the mighty bending rivers spread across the vast plains of the Gulf country. The serpent travelled over the marine plains, over the salt flats, through the salt dunes, past the mangrove forests and crawled inland. Then it went back to the sea. And it came out at another spot along the coastline and crawled inland and back again. When it finished creating the many rivers in its wake, it created one last river, no larger or smaller than the others, a river which offers no apologies for its discontent with people who do not know it. This is where the giant serpent continues to live deep down under the ground in a vast network of limestone aquifers. They say its being is porous; it permeates everything. It is all around in the atmosphere and is attached to the lives of the river people like skin.”

 

Wright

Alexis Wright (Gulf of Carpentaria, 25 November 1950)

 

De Spaanse schrijver Arturo Pérez-Reverte werd geboren op 25 november 1951 in Cartagena. Zie ook mijn blog van 25 november 2008.

Uit: The Painter of Battles (Vertaald door Margaret Sayers Peden)

 

He swam one hundred and fifty strokes out to sea and the same number back, as he did each morning, until he felt the round pebbles of the shore beneath his feet. He dried himself, using the towel he’d hung on a tree trunk that had been swept in by the sea, put on his shirt and sneakers, and went up the narrow path leading from the cove to the watchtower. There he made coffee and began, mixing blues and grays that would lend his work the proper atmosphere. During the night—each night he slept less and less, and that only a restless dozing—he had decided that cold tones would be needed to delineate the melancholy line of the horizon, where a veiled light outlined the silhouettes of warriors walking beside the sea. Those tones would envelop them in reflections from the waves washing onto the beach that he had spent four days creating with light touches of Titian white, applied pure. So in a glass jar he mixed white, blue, and a minimal amount of natural sienna, until they were transformed into a luminous blue. Then he daubed some of the paint on the oven tray he used as a palette, dirtied the mixture with a little yellow, and worked without stopping the rest of the morning. Finally he clamped the handle of the brush between his teeth and stepped back to judge the effect. Sky and sea were now harmoniously combined in the mural that circled the interior of the tower, and although there was still a lot to be done, the horizon was now a smooth, slightly hazy line that accentuated the loneliness of the men—dark strokes splashed with metallic sparks—dispersed and moving away beneath the rain.
He rinsed the brushes with soap and water and set them to dry. From the foot of the cliff below came the sound of the motors and music of the tourist boat that ran along the coast every day at the same hour. With no need to look, Andrés Faulques knew that it was one o’clock. He heard the usual woman’s voice, amplified by the loudspeaker system, and it seemed even stronger and clearer when the boat drew even with the inlet, for then the sound reached the tower with no obstacle other than the few pines and bushes that despite erosion and slides were still clinging to the cliff face.
This place is known as Cala del Arráez. It was once the refuge of Berber pirates. Up there on the top of the cliff you can see an old watchtower that was constructed at the beginning of the eighteenth century as a part of the coastal defense, with the specific purpose of warning nearby villages of Saracen incursions . . .”

 

reverte1

Arturo Pérez-Reverte (Cartagena, 25 november 1951)

 

De Duitstalige (Italiaanse) schrijver Joseph Zoderer werd geboren op 25 november 1925 in Meran in Zuid-Tirol. Zie ook mijn blog van 25 november 2008.

 

Uit: Der Himmel über Meran

 

„Den Himmel über Meran kenne ich nicht. Obwohl ich unter ihm geboren bin an einem Novembermorgen. Obwohl dort meine Eltern begraben sind (unter einem stetig sich verändernden Himmel). Ich bin von dort weggeführt worden an der Hand meines Vaters oder meiner Mutter oder eines Geschwisters, war also nicht alleine am Abschiebebahnhof Meran–Untermais, vierjährig, ohne genug Zeit gehabt zu haben, den Typus Wind unserer Gegend – Westwind oder

Südwind – kennenzulernen. Es war für mich zu früh, die Palmwedel auf der Kurpromenade zu bemerken, vielleicht aber waren sie mir so selbstverständlich gegenwärtig wie der Schnee auf den Bergen ringsum oder im Sommer die Weinpergeln auf den Hügeln. Für mich war der Meraner Himmel das Gesicht meiner Mutter, das sich über mich gebeugt hat, und dieser Himmel hat sich fünfmal teilen müssen, wir waren eine kinderreiche Familie. Und auch dieses verdanke ich Meran (wenn nicht noch anderes mehr): die Dufterinnerung, ja ich erinnere mich an den Bodengeruch unserer Parterrewohnung, an die Nähe, die sich ergab von der Matratze aus, die platt auf dem Erdboden gebreitet lag, und der Übersicht, die unsere Katze wohl noch besser hatte als ich – die Muina schlief bei mir und ich roch nicht nur ihr warmes Fell, ich roch die Küche, auch die Angst im Haus vor dem Auswandern, gewiß roch ich nicht den Himmel über Meran. Eher schon die Schuhcreme auf meines älteren Bruders Lackschuhen, auf die er so stolz war, die er immer bewundert hatte an den Füßen der noblen Kurgäste, und in denen er nun, d.h. damals im Jänner neunzehnvierzig, jämmerlich fror, während wir auf dem Bahnhof Meran–Untermais auf den Zug »Heim ins Reich« warteten.

Wir waren die Kinder eines ehemaligen Hotelhausmeisters, also auch Hotelschuhputzers, und zuletzt (unter Mussolinis Regime) eines Langzeitarbeitslosen.“

 

zoderer2

Joseph Zoderer (Meran, 25 november 1935)

 

De Nederlandse schrijfster Augusta de Wit werd geboren in Sibolga (Sumatra) op 25 november 1864. Zie ook mijn blog van 25 november 2008.

 

Uit: Aan het strand

 

„Moe van den heeten slapeloozen nacht na zoo vele heete slapelooze nachten, ben ik opgestaan nog voor in mijn
venster-vierkant de wit-brandende starren begonnen te flauwen boven het palmen-zwart. Buiten rolde en deinde de nachtnevel; dunne golven spoelden tusschen de pilaren der voorgalerij. Eenzaam langs wegen waar de dauw zwaar was op gebogen sprieten en gebukten struik, ben ik de slapende stad uitgegaan.

Nu is het licht geworden. En ik sta aan het zeestrand.

Ik volg de bochten der baai naar de landspits, waar, alleen, een prachtige njamploeng staat; een groene heuvel lijkt hij tegen de zilverende zeeë-vlakten. De ijle geur van den bloesem drijft me tegemoet.

Leunend tegen den stam, laat ik mijn oogen omhoog gaan in het gebladerte. Als een smaragden halfbol hangt het daar, donker-glorig, hoopen en heuvels opgetast groen en zwartige schaduwholen; weifelig schemerglanzen witte bloesemtrossen daartusschen; hier en daar sproeit een plotseling stralenfonteintje op den rand van goudig-doordroppeld groen. Door flonkeringen en donkeringen heen stijgt sterk de rechte stam omhoog. En boven, waar twijgen en loof tot een gelig schijnsel verwazen, schijnt blank de hemel door.

Ik laat me neerglijden tusschen de hoog-opstaande wortels, die ebbe en vloed hebben losgespoeld uit het zand. Rondom me heen, wijd gespannen, zijn de lange laagste takken, waar het loover zoo breed aan spreidt; ik zie den horizont bochtig behangen met slingers en wimpels van groen.

Zoo stil is alles; kleurloos.

Onder wit-lichtende luchten ligt blank de effen zee. De magere schaduwtjes der palmbooomen zijn haast onzichtbaar op het grijzige zand. Daarachter staat zwart-achtig het strand-bosch. Niets dan blank en grijs en wazend zwart; het groen van de njamploeng-kroon boven mijn hoofd is de eenige kleur in de wereld. Ik zit als in het hart van een tooversmaragd, roerloos wèl-willig-gevangen.

Zal nu de betoovring beginnen?“

 

wit

Augusta de Wit (25 november 1864 – 9 februari 1939) 

 

De Chinese schrijver Ba Jin werd op 25 november 1904 geboren in Chengdu. Zie ook mijn blog van 25 november 2006 en ook mijn blog van 25 november 2008.

 

Uit: When the Snow Melted (Vertaald door Tang Sheng)

 

“Halfway down the hill, as I rounded the corner of a villa, a Chinese woman climbing uphill came into view. Recognizing her at once, I stopped to greet her, knowing she was on her way to see me. She walked with her head bent, not looking up until she heard my greeting. Then she hurried over, panting from the climb, her cheeks rosy.

I can’t bear this any longer!” she cried in distress, seizing me by the arm.

One look at her and I knew without asking that she had quarreled with her husband again. I would have to spend quite a bit of time talking her round.

“All right, let’s go back to my place,” I said, frowning slightly, and we went uphill together.

She said nothing on the way. I could see that she was still angry; flushed and pouting, she kicked the snow as if to vent her irritation. They must have had a real fight this time. They simply couldn’t go on like this. Even I could see that the more they quarreled, the wider the gap between them grew. These were not the usual quarrels between husband and wife: they never resorted to fists or to verbal abuse. One of them would generally pull a long face to sh
ow that he or she was upset, or exasperate the other by sulking.
On the rare occasions when they had words, one invariably left the room within a few minutes so that the squabble couldn’t go on.“

I had seen it happen many times. They always came to complain, but not together. I would talk to them until both had calmed down before I sent them home. However, I never found out the cause of their quarrels. They seemed to be quarreling for quarrelling’s sake. Yet they were not a bad-tempered couple; both were gentle, good-natured and civilized. For instance, after a quarrel each usually began complaining about the other, but before long he or she would be taking the blame for not being considerate enough. Her eyes always filled with tears when she said this, while he looked most unhappy. Sometimes, meeting at my place after a quarrel, he would take his wife home with much tenderness.

They began to quarrel more and more, as if these scenes repeated themselves. To all appearances it was the same thing happening again. But I was puzzled, for it seemed to me there must be more to this than met the eye. All this could not have happened by accident; there must be a special reason behind it. I wanted to find out what it was.

My study of their temperament shed no light on the matter. She seemed livelier and warmer, while he by comparison was more reserved and serious. Of course this was mere superficial observation.

 

bajin

Ba Jin (25 november 1904 – 17 oktober 2005)

 

De Engelse dichter Isaac Rosenberg werd geboren in Bristol op 25 november 1890. Zie ook mijn blog van 25 november 2006 en ook mijn blog van 25 november 2008.

 

God

 

In his malodorous brain what slugs and mire,

Lanthorned in his oblique eyes, guttering burned!

His body lodged a rat where men nursed souls.

The world flashed grape-green eyes of a foiled cat

To him. On fragments of an old shrunk power,

On shy and maimed, on women wrung awry,

He lay, a bullying hulk, to crush them more.

But when one, fearless, turned and clawed like bronze,

Cringing was easy to blunt these stern paws,

And he would weigh the heavier on those after.

 

Who rests in God’s mean flattery now? Your wealth

Is but his cunning to make death more hard.

Your iron sinews take more pain in breaking.

And he has made the market for your beauty

Too poor to buy, although you die to sell.

Only that he has never heard of sleep;

And when the cats come out the rats are sly.

Here we are safe till he slinks in at dawn

 

But he has gnawed a fibre from strange roots,

And in the morning some pale wonder ceases.

Things are not strange and strange things are forgetful.

Ah! if the day were arid, somehow lost

Out of us, but it is as hair of us,

And only in the hush no wind stirs it.

And in the light vague trouble lifts and breathes,

And restlessness still shadows the lost ways.

The fingers shut on voices that pass through,

Where blind farewells are taken easily ….

 

Ah! this miasma of a rotting God!

 

rosenberg

Isaac Rosenberg (25 november 1890 – 1 april 1918)
Zelfportret

 

Zie voor onderstaande schrijvers ook mijn blog van 25 november 2008.

 

De Portugese schrijver José Maria Eça de Queiroz werd geboren op 25 november 1845 in Póvoa de Varzim. Zie ook mijn blog van 25 november 2006.

De Spaanse dichter en schrijver Lope de Vega werd geboren op 25 november 1562 in Madrid. Zie ook mijn blog van 25 november 2006.