Astrid Roemer, Robert Anker, André Schinkel, Didier Daeninckx, Hovhannes Shiraz, August Wilson, Edwin Morgan, Jules Lemaître, Cecil Day Lewis

De Surinaamse dichteres en schrijfster Astrid Roemer werd in Paramaribo geboren op 27 april 1947. Zie ook alle tags voor Astrid Roemer op dit blog.

 

O dichter zonder nageslacht

hij kent de kieren van de dag
omdat hij uitziet naar het donker
en dan zodra die nevel valt
weerkaatst de stilte van een ochtend

in hem staat één geliefde op
zij kust zijn mond
zij kust zijn hand
– niet eens de zon weet van dat branden
maar al wat waar is lost zich op

de inkt, de letter, de gedachte
herinnering en toekomst-droom
en pijn van te veel natte nachten
en zweet dat stinkt naar dagelijks brood

hij kent de lust van zijn geliefde
hoe zacht zij hem tot zingen drijft
zo zoet, zo bitter, en bezeten
kwatrijnen hem om adem smeken

in hem staat één geliefde op
zij kust zijn mond
zij kust zijn hand
– niet eens de zon weet van dat branden
maar al wat waar is loste op

de maan, de straten, de gebouwen
zelfs zomerwind en horizon
en het verlangen naar de vrouwen
bevrijdt hem in een zelfmoord-nacht –

maar: in de kieren van de nacht
terwijl hij uitziet naar het donker
wordt hij van kinderlachen dronken

o – dichter zonder nageslacht

 

Zelfportret 1990

Ik zie haar in de spiegels
ze heeft een breuk in het gelaat
die neemt ze mee naar elk uur:
merkteken van verdiept bestaan –

de lijn van een gebroken dag
die rimpelloze cirkels bijt
zij voelt hoe zij verstilt en krimpt
in de wending die elk tijdstip neemt

het geweld rolt op haar af – voortdurend
in gespleten taal; want beelden weet ze
leven ook –
pijn hecht zich ook aan materiaal

ze gooit de feiten in het vuur: krante-
koppen hebben geen gezicht; lichtbeelden
krijgen zoveel kleur en liefdes, o: die
sterven weer; ze strooit de as uit over zee

het water voegt de afbraak in
het vuur vreet aan haar eigen huid
geweld ademt ze in en uit – in de wending
die het tijdperk nam schakelt geluk soms aan
– vaak uit

zo is het mensbeeld weer compleet
van martelaar, van held – en beul
het heeft een breuk in het gezicht

 

 
Astrid Roemer (Paramaribo, 27 april 1947)

 

De Nederlandse dichter, schrijver en literatuurcriticus Robert Anker werd geboren in Oostwoud op 27 april 1946. Zie ook alle tags voor Robert Anker op dit blog.

 

Heimwee naar mijn dochter

Nu je terugbent want nu ik mijn dochter
terugheb want nu je terug bent gekomen
(waar was je wie ben je wat was je)
maar nu je terug bent nu heb ik je zo
verloren en heb ik mij zo beschadigd
aan jouw aanwezigheid zonder jezelf
nu je schrille gestalte in volle emotie
verdween mis ik je dochter maar rijm je
met mij voor een leven naar voren
nu je terugbent en nu ik je zo
terugheb en liefheb omdat ik je mis.

 

Heimwee naar Coldplays tweede

Begon de streving van het leven uit gemis
in de opmaat van een stralende eentonigheid
werd ons een pijnlijk groot geluk beloofd
als de grote drieklank soms bij Schubert
wij stegen met het bloed op naar een hoofd
in het bruidsveld van de waarheid waar je
op de pijngrens van het zijn alleen staat
terwijl je toch gearmd en ruisend samengaat
aan het open raam de lucht vol stemmen
en wemeling des oogs ontremmend uitzicht
zolang het duurt – missen is de waarheid
gemompel tot de gisting door de levensbeat
nooit weggeweest dan toch opnieuw begint.

 

 
Robert Anker (27 april 1946 – 20 januari 2017)

 

De Duitse dichter, schrijver en archeoloog André Schinkel werd geboren op 27 april 1972 in Eilenburg. Zie ook alle tags voor André Schinkel op dit blog.

 

Eingedenk

Wo der falbe Korallenwald blüht, und jetzt auch du:
Eingegangen ins Logbuch der herzkalten Völker,

Die Fossile der Schmerzen wandern, von den Planken
Federnder Hochsucht, barbarischer Ängste bedroht;

Klein die Gemeinschaft, die dem Fell der Rede noch
Traut, dem Aufbruchgedöns der brüllenden Horden:

Ein quecksilberner Teufel holt schon den Mast ein, wo
Die lederne Fahne der Schlächter lange noch weht; –

Eingedenk: soviel zuviel ist der Welt zu vergeben, daß
Es zur Menschenentlastung längst nicht mehr reicht;

Und in den Gräbern die Murmeln der Kinder: ein
Schweigendes Klacken, solange das Fleisch in den

Öfen noch wispert und rauscht; – und die Amsel … im
Schwarzfrack behutsam ihr ausgestrichenes C singt.

 

An den nachtblauen Falter

Auf dich, Schmetterling, habe ich den ganzen
Tag schon gewartet, deine meerblauen
Schwingen. Unruhig durchlief ich die Nacht,
Am frühen Mittag begann ich zu trinken,
Weil: ich hielt die Erwartung nicht aus. Und nun
Wieder Nacht, und mein Kopf voller Wein,
Und der Schlaf kommt nicht, bevor du nicht
Kommst. Weithin dein Flug, von der
Baltischen See her, und immer zu mir, auf der
Flucht vor den Krähen, die aus Norwegen
Sind. Dein Blick – süd-skandinavisches Licht
Unter der gleichmäßigen Schwinge,
Wenn du in den heimischen Schlag kehrst,
Nektarperlen im Pelz und Blütenstaubduft: Auf
Dich habe ich den ganzen Sommer gewartet.

 

 
André Schinkel (Eilenburg, 27 april 1972)

 

De Franse schrijver Didier Daeninckx werd geboren in Saint-Denis op 27 april 1949. Zie ook alle tags voor Didier Daeninckx op dit blog.

Uit: Cannibale

“— Ah, c’est enfin vous, Grimaut ! Cela fait bien deux heures que je vous ai fait demander… Que se passe-t-il avec les crocodiles ? J’ai fait le tour du parc ce matin, avant de venir au bureau, je n’en ai pas vu un seul dans le marigot…
Grimaut commence à transpirer. Il baisse les yeux.
— On a eu un gros problème dans la nuit, monsieur le haut-commissaire… Personne ne comprend ce qui a bien pu se passer…
— Cessez donc de parler par énigme ! Où sont nos crocodiles ?
— Ils sont tous morts d’un coup… On pense que leur nourriture n’était pas adaptée… Á moins qu’on ait voulu les empoisonner…
L’administrateur reste un instant sans voix, puis il se met à hurler.
Grimaut déglutit douloureusement.
— Morts ! Tous morts ! C’est une plaisanterie… Qu’est-ce qu’on leur a donné à manger ? De la choucroute, du cassoulet ? Vous vous rendez compte de la situation, Grimaut ? Il nous a fallu trois mois pour les faire venir des Caraïbes… Trois mois ! Qu’est-ce que je vais raconter au président et au maréchal, demain, devant le marigot désert ? Qu’on cultive des nénuphars ? Ils vont les chercher, leurs crocodiles, et il faudra bien trouver une solution… J’espère que vous avez commencé à y réfléchir…
L’adjoint a sorti un mouchoir de sa poche. Il se tamponne le front.
— Tout devrait rentrer dans l’ordre au cours des prochaines heures, monsieur le haut-commissaire… J’aurai une centaine de bêtes en remplacement, pour la cérémonie d’ouverture. Des crocodiles, des caïmans, des alligators… Ils arrivent à la gare de l’Est, par le train de nuit…
— Gare de l’Est ! Et ils viennent d’où ?
Grimaut esquisse un sourire.
— D’Allemagne…
— Des sauriens teutons ! On aura tout vu… Et vous les avez attrapés comment vos crocodiles, Grimaut, si ça n’est pas indiscret ?
L’adjoint se balance d’un pied sur l’autre.
— Au téléphone, tout simplement. Ils viennent de la ménagerie du cirque Höffner, de Francfort-sur-le-Main. C’était leur attraction principale, depuis deux ans, mais les gens se sont lassés. Ils cherchaient à les remplacer pour renouveler l’intérêt du public, et ma proposition ne pouvait pas mieux tomber…
Albert Pontevigne fronce les sourcils.
— Une proposition ? J’ai bien entendu… J’espère que vous ne vous êtes pas trop engagé, Grimaut.
— Je ne pense pas… En échange, je leur ai promis de leur prêter une trentaine de Canaques. Ils nous les rendront en septembre, à la fin de leur tournée.”

 


Didier Daeninckx (Saint-Denis, 27 april 1949)

 

De Armeense dichter Hovhannes Shiraz werd geboren op 27 april 1915 in Alexandropol in het toenmalige Russische rijk (tegenwoordig Gyumri). Zie ook alle tags voor Hovhannes Shiraz op dit blog.

 

My son, be good and always remain good

Always knead the good in this evil world,
Even in a sea of wickedness one will not become poor
If only a drop of goodness he brings.

Always do goodness, like a pure fountain,

Though the passing flood is cursed but behold,
Yet even the beast will silently bow
Like a thirsty man over the fountain.

 

Among roses, my dear one, you may forget me,

But when the thorns bite you then, call me, I shall come.
Under the sun, in the light, you may forget me,

But when your way is dark then, call me, I shall come.
Wherever I’m in a war or under the earth,

Whenever you fall in pain, call me, I shall come…

 

Vertaald door Shant Norashkharian

 


Hovhannes Shiraz (27 april 1915 – 14 maart 1984)
Standbeeld in Gyumri

 

De Schotse dichter en vertaler Edwin Morgan werd geboren in Glasgow op 27 april 1920. Zie ook alle tags voor Edwin Morgan op dit blog.

 

Clydegrad

It was so fine we lingered there for hours.
The long broad streets shone strongly after rain.
Sunset blinded the tremble of the crane
we watched from, dazed the heliport-towers.
The mile-high buildings flashed, flushed, greyed, went dark,
greyed, flushed, flashed, chameleons under flak
of cloud and sun. The last far thunder-sack
ripped and spilled its grumble. Ziggurat-stark,
a power-house reflected in the lead
of the old twilight river leapt alive
lit up at every window, and a boat
of students rowed past, slid from black to red
into the blaze. But where will they arrive
with all, boat, city, earth, like them, afloat?

Foundation

‘What would you put in the foundation stone
for future generations?’ ‘A horseshoe,
a ballet shoe, a horseshoe crab, a sea-horse,
a sheriff’s star, a pacemaker, a tit’s egg, a tomato,
a ladybird, a love-letter, a laugh-track, a yo-yo,
a microtektite, a silicon chip, a chip pan,
a Rembrandt, a Reinhardt, a Reinhardt jigsaw –’
‘That’s some foundation stone –’ ‘ – a hovercraft,
a manta ray, a bulldozer, a windjammer,
a planetarium, an oilrig, a Concorde, a cornfield,
a gannetry, a hypermarket, a continental shelf,
a brace of asteroids, a spiral nebula –’
‘Why don’t you take my question seriously – ?’
‘ – a black hole, a dream, a conceptual universe,
no, make it a dozen conceptual universes
laid tail to head like sardines in a tin
and poured all over with lovely oil
of poetry: seal it; solder the key.’

 

 
Edwin Morgan (27 april 1920 – 19 augustus 2010)
Cover

 

De Amerikaanse toneelschrijver August Wilson (eig. Frederick August Kittel) werd geboren op 27 april 1945 in Pittsbugh. Zie ook alle tags voor August Wilson op dit blog.

Uit: Radio Golf

„MAME: So this is it? This isn’t anything like the way you described it. This ceiling’s what you were so excited about? Harmond, it looks raggedy.
HARMOND: Look close. See the embossing on the tin. See those marks. It’s al hand tooled. That’s the only way you get pattern detail like that. That tin ceiling’s worth some money.
MAME: Then take it down and sell it. At least put some new paint on it. I wouldn’t want to do business here.
HARMOND: Thi is a construction office. It’s not to impress anybody.
MAME: Your campaign office cannot look like this.
HARMOND: I’m going to put the campaig office in Reese’s old wallpaper and paint store up on the comer of Centre and Kirkpatrick. It’s got a lot of windows. People can see inside.
MAME: I thought you would open your office in Shadyside. What’s wrong with putting your office In Shadyside? You can put it right there on Murray where that old bookstore used to be. That’s got a lot of windows too. What’s wrong with Shadyside?
HARMOND: I’m from the Hill District.
MAME: The population of the Hil isn’t but 3,500 people. And it’s hard to get them to vote.
HARMOND: You don’t understand. Politics is about symbolism. Black people don’t vote but they have symbolic weight.
MAME: That’s what Thomas Brown said when he ran for mayor. You see what he’s doing now.
Fixing parking tickets.
HARMOND: I have a plan. Thomas Brown didn’t have a plan.”

 

 
August Wilson (27 april 1945 – 2 oktober 2005)
Scene uit een opvoering in Chicago, 2011

 

De Franse schrijver en dichter Jules Lemaître werd geboren op 27 april 1853 in Vennecy, Loiret. Zie ook alle tags voor Jules Lemaître op dit blog.

Uit: Baudelaire

“J’ouvre les deux petits recueils de «Pensées» de Baudelaire, « Fusées » et « Mon coeur mis à nu ». Il n’y a pas à dire, cela est terriblement pauvre, avec de grands airs. C’est la recherche la plus puérile des opinions singulières. Et cela aboutit à des paradoxes aussi faciles qu’effroyables. Il y en a qui reposent tout entiers sur un mot détourné de son sens. Exemple: «L’amour, c’est le goût de la prostitution. Il n’est même pas de plaisir noble qui ne puisse être ramené à la prostitution. Qu’est-ce que l’art? Prostitution… L’être le plus prostitué, c’est l’être par excellence, Dieu.» Ou bien: «L’amour peut dériver d’un sentiment généreux. Le goût de la prostitution; mais il est bientôt corrompu par le goût de la propriété…» Si vous croyez que cela veut dire quelque chose!
Ou bien: «De la féminéité de l’Église, comme raison de son omni-puissance.» Ou bien: «Analyse des contre-religions; exemple: la prostitution sacrée. Qu’est-ce que la prostitution sacrée? Excitation nerveuse.–Mysticité du paganisme. Le mysticisme, trait d’union entre le paganisme et le christianisme. Le paganisme et le christianisme se prouvent réciproquement.» Le pire, c’est que je sens ce malheureux parfaitement incapable de développer ces notes sibyllines. Les «pensées» de Baudelaire ne sont, le plus souvent, qu’une espèce de balbutiement prétentieux et pénible. Une fois, il déclare superbement: «J’ai trouvé la définition du beau, de mon beau à moi.» Et il écrit deux pages pour nous dire qu’il ne conçoit pas la beauté sans mystère ni tristesse; mais il ne l’explique pas, il ne saurait. On n’imagine pas une tête moins philosophique.
Je ne parle pas de ces maximes d’une perversité si aisée qu’il semble qu’on en fabriquerait comme cela à la douzaine: «Moi, je dis: la volupté unique et suprême de l’amour gît dans la certitude de faire le mal. Et l’homme et la femme savent, de naissance, que dans le mal se trouve toute volupté.»–«Je comprends qu’on déserte une cause pour savoir ce qu’on éprouvera à en servir une autre.»–«Être un homme utile m’a toujours paru quelque chose de bien hideux», etc… Et son catholicisme! et son dandysme! et son mépris de la femme! et son culte de l’artificiel! Que tout cela nous paraît aujourd’hui indigent et banal!”

 

 
Jules Lemaître (27 april 1853 – 5 augustus 1914)

 

De Brits-Ierse dichter Cecil Day Lewis werd geboren in Ballintogher, Ierland, op 27 april 1904. Zie ook alle tags voor Cecil Day Lewis op dit blog.

 

Newsreel

Enter the dream-house, brothers and sisters, leaving
Your debts asleep, your history at the door:
This is the home for heroes, and this loving
Darkness a fur you can afford.

Fish in their tank electrically heated
Nose without envy the glass wall: for them
Clerk, spy, nurse, killer, prince, the great and the defeated,
Move in a mute day-dream.

Bathed in this common source, you gape incurious
At what your active hours have willed –
Sleep-walking on that silver wall, the furious
Sick shapes and pregnant fancies of your world.

There is the mayor opening the oyster season:
A society wedding: the autumn hats look swell:
An old crocks’ race, and a politician
In fishing-waders to prove that all is well.

Oh, look at the warplanes! Screaming hysteric treble
In the low power-dive, like gannets they fall steep.
But what are they to trouble –
These silver shadows – to trouble your watery, womb-deep sleep?

See the big guns, rising, groping, erected
To plant death in your world’s soft womb.
Fire-bud, smoke-blossom, iron seed projected –
Are these exotics? They will grow nearer home!

Grow nearer home – and out of the dream-house stumbling
One night into a strangling air and the flung
Rags of children and thunder of stone niagaras tumbling,
You’ll know you slept too long.

 

 
Cecil Day Lewis (27 april 1904 – 22 mei 1972)
W.H. Auden, Christopher Isherwood en Cecil Day Lewis in 1937

 

Zie voor de schrijvers van de 27e april verder ook mijn blog van 27 april 2016 en mijn blog van 27 april 2013 deel 1 en eveneens deel 2.

Astrid Roemer, Robert Anker, André Schinkel, Didier Daeninckx, Hovhannes Shiraz, August Wilson, Edwin Morgan, Jules Lemaître, Cecil Day Lewis

De Surinaamse dichteres en schrijfster Astrid Roemer werd in Paramaribo geboren op 27 april 1947. Zie ook alle tags voor Astrid Roemer op dit blog.

Uit: Lola of het lied van de lente

“In de slaapkamer spreidt ze het dekbed met het lapjesdekenmotief-overtrek zorgvuldig over het bed – ze trekt de uiteinden strak. In de kast waarvoor ze staat hangen al de kledingstukken van de reis die ze naar het pantheon van goden heeft gemaakt om hun gunsten af te smeken voor een gepast neerleggen van het ambt. In de kringen van de bonu-sma had het voornemen nogal wat deining veroorzaakt – want, wie breekt er bij leven en welzijn met zo’n machtig medium van Moeder Aarde als de apuku-geest!
Vastbesloten had zij het ceremonieel voorbereid en ontdaan van uitbundig vertoon; en elk ritueel was afgemeten.
Zonder linten en strikken en krullen waren de robes waarin ze zeven dagen en zeven nachten lang te kijk heeft gestaan, gedanst gelachen, gezongen, gehuild – en heeft geschreeuwd.
En de meer dan honderd personen die op haar uitnodiging zijn ingegaan naar de Libanonweg te komen voor een ritueelfeest, hebben kunnen bijwonen hoe de oppergoden van Lucht & Water & Aarde háár tong hebben gebruikt om instemming te betuigen met haar besluit. Het was meer dan een lichaam van een tweeënzestigjarige vrouw die ruim tachtig kilogram weegt kan verwerken – maar volgens de aanwezigen is het geworden: het boeiendste en onvergetelijkste schouwspel sinds tijden.
Ze doet de kast open en ziet de kledingstukken hangen: historische kostuums voor het carnaval van haar achter-achter-achter-kleinkinderen, ergens in Nederland – ze huivert en grijpt naar de witte doek die ze om haar schouders hadden geslagen toen het medium zich eindelijk bekend wou maken. Eerst waren de geesten gepasseerd van overledenen die zij tijdens hun leven een dienst had bewezen en toen -.
Ze slaat de doek om en gaat op het bed zitten. Ze bekijkt haarzelf in de spiegeldeur van de klerenkast. Ze weet dat ze op haar begunstigster lijkt – dat hebben de broers, de zusters en de personen die de vrouw hebben gekend allen gezegd, maar dat zij uitgerekend haar navel tot ankerplaats heeft gekozen heeft haar later in een storm van tranen gedreven.
Na de uitputtingsslag van de uitweidingsceremonie heeft ze, meteen de volgende morgen de bus genomen naar Paramaribo. Eerst heeft ze het graf van haar echtgenoot bezocht – maar het marmer was nog dodelijker dan de herinnering aan zijn dood want: welke landmeter verdrinkt in een waterput die hij zelf in kaart gebracht heeft -. Haar ouders waren vanaf het begin finaal tegen de verhouding geweest: families die op de Libanonweg blijven wonen hebben een geschiedenis tot diep in het slavenverleden en dikwijls nog verder!”

 

 
Astrid Roemer (Paramaribo, 27 april 1947)

Lees verder “Astrid Roemer, Robert Anker, André Schinkel, Didier Daeninckx, Hovhannes Shiraz, August Wilson, Edwin Morgan, Jules Lemaître, Cecil Day Lewis”

Didier Daeninckx

De Franse schrijver Didier Daeninckx werd geboren in Saint-Denis op 27 april 1949. Zijn moeder was actief in de communistische partij en werkte evenals zijn vader een tijd in de Hotchkiss autofabriek. Na de scheiding van zijn ouders ging Daeninckx bij zijn moeder in Aubervilliers wonen, waar hij zich in 1963 aansloot bij de Jonge Communisten. Hij bezocht de technische school Le Corbusier, maar verliet de school toen hij zestien was. Vanaf 1966 werkte hij eerst in een drukkerij, vervolgens twaalf jaar als cultureel leider en tenslotte als lokaal journalist. Het was tijdens een periode van werkloosheid in 1977 dat hij zijn eerste roman schreef: “Mort au premier tour”, waarin men het neurotische karakter van inspecteur Cadin ziet opduiken. Het boek werd eerst door tien uitgevers geweigerd en werd uiteindelijk pas gepubliceerd in 1982 door Éditions du Masque, maar bleef toen volledig onopgemerkt. De tweede roman “Meurtres pour mémoire” (1984) verscheen in de Série noire opende de deuren van de roem. Daeninckx stelt in zijn oeuvre bepaalde onderwerpen aan de kaak en neemt een duidelijk standpunt in. Hij richt zich met name op politieke en sociale zaken. Dat gaat zowel om dossiers uit het heden als vergeten gebeurtenissen uit het verleden, zoals het Algerijnse bloedbad in Parijs op 17 oktober 1961 in “Meurtres pour mémoire”. Didier Daeninckx gebruikt hiervoor vaak detectiveromans, waarbij hij de sociale realiteit duidelijk naar voren laat komen.

Uit: Meurtres pour mémoire

Elle ne pouvait quitter des yeux cet être effroyable qui allait la tuer. La main s’abattit brusquement mais Saïd, au prix d’un effort terrible se porta devant elle, la protégeant de son corps. La brutalité du choc les renversa tous deux. Le policier n’en continuait pas moins de frapper Saïd. Il finit par se lasser. Kaïrat craignait de faire le moindre geste pouvant laisser croire à leur agresseur qu’elle vivait encore. Saïd, au-dessus, faisait de même, pensait-elle, jusqu’à l’instant où elle identifia le liquide poisseux et acre qui s’étalait sur son manteau. Sa peur était douce en comparaison de l’immense douleur qui s’empara des moindres atomes de son être. Elle releva le cadavre de son ami en hurlant.
– Assassins ! Assassins !
Deux policiers s’emparèrent d’elle, la dirigèrent vets un des autobus de la R.A.T.P. réquisitionnés pour assurer le transfert des manifestants appréhendés, vers le Palais des Sports et le Parc des Expositions de la Porte de Versailles.
Seul Lounès était indemne, il tentait de disperser la foule dans les petites rues qui jalonnent les boulevards. De nombreux passants prêtaient main-forte aux C.R.S. et leur désignaient les porches, les recoins où se cachaient des hommes, des femmes rendues stupides par l’horreur.
Il était près de huit heures. Sur les quais situés en contrebas du pont de Neuilly, deux immenses colonnes formées par les habitants des bidonvilles de Nanterre, Argenteuil, Bezons, Courbcvoie, se mirent en mouvement. Des responsables du F.L.N. les encadraient et canalisaient les groupes qui ne cessaient de se joindre a eux. Ils étaient au moins six mille ; les quatre voies du pont ne semblaient pas assez larges pour assurer l’écoulement du cortège. Ils dépassèrent la pointe de l’Ile de Puteaux, sous leurs pieds, et pénétrèrent dans Neuilly. Pas un ne portait d’arme, le moindre couteau, la plus petite piètre dans la poche. Kémal et ses hommes contrôlaient les individus suspects; ils avaient expulsé une demi-douzaine de gars qui rêvaient d’en découdre. Le but de la démonstration était clair: obtenir la levée du couvre-feu imposé depuis une semaine aux seuls Français musulmans et du même coup prouver la représentativité du F.L.N. en métropole.
La voie était libre ; ils purent distinguer, au loin, l’Arc de Triomphe illuminé à l’occasion de la visite officielle du Shah d’Iran et de Farah Dibah. Comme à leur habitude, les femmes prirent la tête. On voyait même des landaus entourés d’enfants. Qui pouvait se douter que trois cents mètres plus bas. masqués par la nuit, les attendait une escouade de Gendarmes Mobiles épaulée par une centaine de Harkis. À cinquante mètres, sans sommations, les mitraillettes lâchèrent leur pluie de balles. Omar, un jeune garçon de quinze ans, tomba le premier. La fusillade se poursuivit trois quarts d’heure.”

 
Didier Daeninckx (Saint-Denis, 27 april 1949)