Mahmoud Darwish, Yuri Andrukhovych, Didier Decoin, Guillermo Arriaga, Vladimir Makanin, Yeghishe Charent, Geert van Beek, Jan H. de Groot, Kemal Tahir

De Palestijnse dichter Mahmoud Darwish werd geboren in Al-Birwa, Palestina, op 13 maart 1941. Zie ook alle tags voor Mahmoud Darwish op dit blog.

 

Identiteitskaart

Schrijf op!
Ik ben een Arabier
En het nummer van mijn identiteitskaart is vijftigduizend
Ik heb acht kinderen
En de negende komt na een zomer
Zul je boos zijn?
Schrijf op!
Ik ben een Arabier
In dienst met collega-arbeiders bij een steengroeve
Ik heb acht kinderen
Ik haal brood voor ze
Kleren en boeken
Van de stenen…
Ik smeek niet om liefdadigheid aan je deuren
Noch kleineer ik mezelf bovenaan de treden van je vertrekken
Dus zul je boos zijn?

Schrijf op!
Ik ben een Arabier
Ik heb een naam zonder titel
Geduldig in een land
Waar mensen woedend zijn
Mijn wortels
Werden diep ingebed voor de geboorte van de tijd
En voor de opening van de tijdsperken
Voor de dennenbomen, en de olijfbomen,
En voordat het gras groeide

Mijn vader.. stamt af van de familie van de ploeg
Niet van een bevoorrechte klasse
En mijn grootvader.. was een boer
Noch van goede komaf, noch van gegoede familie!
Leert me de trots van de zon
Voordat me geleerd wordt hoe te lezen
En mijn huis is als de hut van een wachter
Gemaakt van takken en riet
Ben je tevreden met mijn status?
Ik heb een naam zonder titel!

Schrijf op!
Ik ben een Arabier
Je hebt de boomgaarden van mijn voorouders gestolen
En het land dat ik bebouwde
Samen met mijn kinderen
En je hebt niets voor ons overgelaten  Behalve deze stenen..
Dus zal de staat ze afnemen
Zoals is gezegd?!

Daarom!
Schrijf bovenaan de eerste pagina:
Ik haat geen mensen
Noch maak ik inbreuk
Maar als ik honger krijg
Zal het vlees van de overweldiger mijn eten zijn
Pas op ..
Pas op..
Voor mijn honger
En mijn woede!

 

Vertaald door Noureddine Steenvoorden

 

 
Mahmoud Darwish (13 maart 1941 – 9 augustus 2008)

 

De Oekraïense dichter en schrijver Yuri Andrukhovych werd geboren op 13 maart 1960 in Iwano-Frankiwsk. Zie ook alle tags voor Yuri Andrukhovych op dit blog.

 

Werwolf Sutra (Fragment)

This time it’s about
Privates Muhamedyarov, Fiedotov and Pereverten,
whose names for centuries (not for centuries!)
were written on the blackboards (of being?) along with the numbers
of their Kamaz trucks.

Fiedotov was in the middle, on the right Muhamedyarov,
on Fiedotov’s left side – Pereverten.

As far as the first two are concerned it’s clear: Russian, Tatar.
But that third one? Where’s he going with a name like that?

No one liked Pereverten for his innate cunning
and stupid surname.
They couldn’t not laugh at a name like that.
He didn’t know himself what it meant.

But in German it means
Werwolf! With a black palate!
The terror of all villages and towns around!
Romantic hero of fairy tales and ballads!

Oh indestructible, almost immortal werewolf!
Escape before they round you up!
Before they aim at you from their wooden towers!
Demobilisation inescapable! I know you can do it!
Resurrect! Become yourself, Pereverten!

 


Yuri Andrukhovych (Iwano-Frankiwsk, 13 maart 1960)

 

De Franse schrijver Didier Decoin werd geboren op 13 maart 1945 in Boulogne-Billancourt (Seine). Zie ook alle tags voor Didier Decoin op dit blog.

Uit: Dictionnaire amoureux de la Bible

« Abraham
Avec sa gueule de métèque, de Juif errant, de pâtre grec », Abraham est l’un des héros non seule-ment de la Bible•’ mais de l’aventure humaine. Revendiqué par les juifs, les chrétiens et les musul-mans (dans l’ordre chronologique). Pour David Van Biema, spécialiste des religions au magazine Traie, Abraham est « quelqu’un comme un père qui aurait laissé un testament âprement disputé ». Père (donc) de tous les croyants, Abraham prêcha un Dieu unique, ce qui était furieusement original à l’époque où l’on présume qu’il aurait pu vivre, mais aussi, et ça n’était pas moins novateur dans un monde où régnait l’arbitraire, un Dieu juste qui se gardait bien d’exterminer l’innocent en même temps que le coupable. On le représente génialement barbu et la chevelure neigeuse – voir tout de même, a contrario, l’épous-touflante lithographie de Salvador Dali, L’Épreuve d’Abraham, où le patriarche, sur le point d’égorger Isaac*, est peint noir de poil, plutôt fringant, dégin-gandé, et si maigrichon que les os lui percent sous la peau. C’est vrai, on en oublie qu’il a été jeune. Et sans doute le premier de la longue lignée des ados contestataires. Et que c’est peut-être à son attitude conflictuelle qu’on doit l’émergence du concept révolutionnaire du Dieu unique. Abraham, au temps où il ne s’appelait encore qui Abram, vivait à Ur en Chaldée. C’était aux alen-tours de 1900 avant notre ère, à l’époque du bronze moyen. On sait peu de chose de sa famille, sinon que son père, Terah, était idolâtre et qu’il affichait d’autant plus sa dévotion aux idoles qu’il en faisait commerce. Terah possédait une boutique avec un tour de potier pour façonner ses dieux d’argile, un four pour les cuire, une salle pour les exposer, et sur-tout un fils pour les vendre. Le midrash’ l3ereshit Rabba raconte en effet que Terah, lorsqu’il devait s’absenter, avait pour habitude de confier la garde du magasin à Abram. Et la plu-part du temps, quand Terah réintégrait la boutique, il constatait que son garçon avait fait de bonnes ventes – la clientèle l’appréciant pour son honnêteté, mais aussi pour l’agrément qu’il y avait à discuter avec lui : à défaut de consentir des rabais sur les divinités de terre cuite, Abram ne manquait jamais de gratifier les acheteurs d’une réflexion inattendue qui faisait rire sur l’instant (« Cet Abram, disait-on, quel numéro ! En voilà un qui n’a pas sa langue dans sa poche ! ») mais qui donnait à réfléchir une fois qu’on avait quitté la boutique pour se plonger à nouveau dans le bruit, la chaleur et les remugles des nielles sinuant entre les maisons de briques crues. Un jour, en regagnant sa boutique. Terah la retrouva dévastée. Toutes les idoles il en avait toujours plu-sieurs centaines en stock – gisaient par terre, fracas-sées, décapitées, démembrées. Un seul dieu, le plus imposant de tous ceux qu’il avait fabriqués, avait échappé au massacre. Un bâton serré dans sa main d’argile, il sc tenait droit au milieu du désastre, rigide, indifférent. Tcrah chercha dans la poussière des débris qui jonchaient le sol les traces de bêtes sauvages qui, pourchassées peut-être, auraient pu se retrouver acculées, piégées dans la boutique où, prises de frayeur, elles eussent alors mené une sarabande infer-nale. Aucun animal (voir : Animaux) pourtant n’avait marqué le sol de son empreinte. . . . »

 


Didier Decoin (Boulogne-Billancourt 13 maart 1945)
Hagar en Ismael verbannen door Abraham van Pieter Jozef Verhaghen, 1792

 

De Mexicaanse schrijver, scenarist, filmregisseur en producent Guillermo Arriaga Jordán werd geboren op 13 maart 1958 in Mexico-Stad. Zie ook alle tags voor Guillermo Arriaga op dit blog.

Uit: De ontembare

“Mijn moeder zal de kramp in haar buik niet hebben opgevat als een woeste tweestrijd. Voor haar gevoel leefde de tweeling (ze dacht overigens dat het meisjes waren) in onderlinge harmonie. Dat was niet het geval. Tijdens een van die schermutselingen zette ik mijn broer zodanig klem tegen de baarmoederwand dat hij verstrikt raakte in zijn navelstreng. De val was gezet: bij elke beweging werd
het koord strakker om zijn hals getrokken, waardoor hij steeds minder zuurstof kreeg.
De krachtmeting eindigde vier weken voordat de negen maanden zwangerschap waren volbracht. Zonder het door te hebben was mijn moeder de grafkist van een van haar tweelingjongens geworden. Acht dagen lang droeg ze het lijk in haar binnenste. De doodssappen vermengden zich met het vruchtwater en vergiftigden het bloed dat me van voedsel voorzag.
Mijn broer, die in de foetale veldslag het onderspit had gedolven, nam wraak. Bijna sleurde hij ook mij de dood in. Toen de gynaecoloog mijn moeder ausculteerde omdat ze klaagde over indigestie, hoorde hij maar één hartje kloppen, dat met de seconde zwakker werd. De arts legde de stethoscoop op tafel en keek haar aan.
‘We zullen een keizersnede moeten uitvoeren.’
‘Wanneer, dokter?’
‘Nu meteen.’
In het ziekenhuis werd ze rechtstreeks naar de operatiekamer gebracht. In allerijl werd de sectio caesarea verricht.
Het opgezwollen lichaampje van mijn broer werd uit de baarmoeder gehaald, en daarna ik, naar adem happend als een kikkervisje op het droge.
Ik moest bloedtransfusies hebben. Omdat ik was vergiftigd door mijn broer, vergde het tijd om mijn bloed te zuiveren en de toxines uit de weg te ruimen. Achttien dagen lag ik in het ziekenhuis.
In de zes jaar die Carlos ouder was dan ik had mijn moeder drie miskramen gehad. Twee meisjes en een jongen. Geen van hen was de grens van vijf maanden gepasseerd. In hun verlangen om een kind te verwekken dat die funeste periode van vijf maanden zou overleven en eindelijk weer een zwangerschap tot een goed einde te brengen, hadden mijn ouders de ene na de andere arts geraadpleegd en diverse behandelingen ondergaan.”

 


Guillermo Arriaga (Mexico-Stad. 13 maart 1958)

 

De Armeense dichter Yeghishe Charents werd geboren op 13 maart 1897 in Kars (toen Rusland, nu Turkije). Zie ook alle tags voor Yeghishe Charents op dit blog.

 

Uit: Poem For Everone (Fragment)

Prologue

I – poet of Hayastan –
Fogbound land
Haunted by death –
I now sing
To all!
I sing
Once more
But why must I sing alone?
I, alone, and not they –
Who lived through and overpowered
These rough stormy days.
Under the sun, in the dust.
On foggy days dripping wet.
They strive, combat, and toil
In the grime of the soil.
And like sweat they flow
On the face of the earth –
As the wind hurls them hither and thither
And joins and mingles one with the other.
You may not be aware
That every humble workman
That toils hard all day long –
Carries in his iron lungs
A hundred, a thousand songs.
If you weren’t aware of this
Hearken to my voice then,
Open your ears wide!

 

Vertaald door Ara Baliozian

 


Yeghishe Charents (13 maart 1897 – 29 november 1937)
Monument in Tsaghkadzor

 

De Russische schrijver Vladimir Makanin werd geboren op 13 maart 1937 in Orsk. Zie ook alle tags voor Vladimir Makanin op dit blog.

Uit: Asan (Vertaald door Gerard Cruys)

“Jullie organiseren de colonne zelf. Met zijn allen. Jullie zijn de colonne,» legt Rode Band uit. «Daar zijn jullie btr’s. En daar staan twee lege vrachtwagens van majoor Zjilin. En drie vrachtwagens met vaten benzine. De benzine is ook van majoor Zjilin.»
De nieuwe naam ergert de soldaten meteen. De rekruten raken bij hun aankomst geërgerd over elke naam die respectvol wordt uitgesproken. Ze gillen: «Verdorie, jongens. Shit! We moeten ook nog iemand escorteren.»
Niet escorteren, maar gewoon samen in één colonne. Jullie kunnen met z’n allen inrukken… oprukken… opinrukken…» Rode Band heeft moeite met het werkwoord, het belangrijkste werkwoord van de oorlog.
De hele meute verlaat wanordelijk de rails. Eindelijk… Het plein zit vol kuilen. Met dronken koppen klimmen de soldaten de btr’s in. De vier pantserinfanterievoertuigen bewegen zich kalmpjes aan, naast elkaar de weg op. Dichter naar de vrachtwagens toe.
Ze moeten richting Bamoet, naar militair onderdeel nummer x-x. Vooruit! Er wordt een colonne gemaakt. Vooruit! Hier zijn de vrachtwagens met benzine, wees maar niet bang. We zullen niet verbranden.
Er verschijnt een stille oude Tsjetsjeen. Met het officiële plaatje van kruier op zijn borst. Een grijs hoofd. Zijn gezicht vertoont een permanente tic.
Hij tracht Rode Band bij zijn mouw te pakken. Om hem om te laten draaien: «Sasjik zal ontevreden zijn.»
«Wat mot je?»
«Waarom koppel je soldaten aan zijn colonne? Sasjik zal boos zijn.»
«Hij kan barsten. Hé, ouwe, zie je dat daar? Zie je deze horde?»
Ze zien het allebei. De soldaten zijn amper in de gevechtsvoertuigen geklommen of ze springen eruit, op zoek naar een beter plekje. Ze lachen, omarmen elkaar. Ondanks hun monsterlijke roes stralen de meeste gezichten. Wat een heldere, enthousiaste jonge ogen!
Het ontbreekt Rode Band aan vastbeslotenheid. Maar moet je die soldaat daar zien, die is totaal mesjogge. Zou je hem geen klap voor zijn kop geven? Hij heeft zich op de passerende spoorwegarbeiders gestort, Tsjetsjenen en Russen… onder de olie… onuitgeslapen… De soldaat loopt heen en weer en blèrt: «Pa-aa… Pa-a-a…» Hij vraagt de werklui naar zijn vader. De soldaat denkt dat hij nog steeds op de Wolga is. De sufferd heeft geen kans gekregen om afscheid te nemen. Hij denkt dat zijn huis en zijn familie ergens vlak in de buurt zijn. Hij snapt niet dat hij in Tsjetsjenië is. «Waar is pa-a-a? Pa-a-a!»

 


Vladimir Makanin (Orsk, 13 maart 1937)

 

De Nederlandse dichter en schrijver Geert van Beek werd op 13 maart 1920 geboren in Gennep. Zie ook alle tags voor Geert van Beek op dit blog.

 

Opa

Opa betekent recht van de struik
kruisbessen slikken naar verzadigde buik.
opa is een goedmoedige bloemhommel
in een zakdoek driftig gonzend
een lasso om zwart pootje
knopen vrijlaten tot de dood.
Opa is met bruingelooide notenvingers
hoe bestaat het een vinkje een beginneling
vangen dat goddank god zij dank
uit behoedzame klem ontsnapt.
Opa is een grote hand onder water
noodlot van de stekelbaars.
een tabaksdoos een meerschuimen
pijp vullen met rustige duim.
opa is een briefje is het koud
daarboven windsnel langs het vliegertouw.
Opa is tafeltje met medicijnen
een klamme hand machteloos medelijden
opa is een laatste zucht
hijgen onbeweeglijk liggen
en verroer je niet, rondom snikken
zakdoeken en de zalvende trooster
spreekt onbegrijpelijke woorden
opa is een schep zand
plof in het graf de rand
stort in als je bloemblaadjes wuift
engelen voeren hem met gejuich
in het hemels paradijs.
Zingen daar lijsters?
en kan hij er dahlia’s strelen?
Gaat het hem niet vervelen
in de eeuwen der eeuwen gods
lof te galmen met zijn zware bas?
Opa is dood is vragen
huilen in bed, een raadsel
met de oplossing aan de andere kant.

 

Geesteskind

In mijn dochtertje vergist men zich
licht, niet zij maar de schijn bedriegt
een grimas van pijn
ziet men aan voor een lach
zonder oog voor de broze
dam om haar binnenmeer
zo innig dat een vis
amper trilt met zijn vinnen
noemt men haar stuurs
twee cirkeltjes blauw
recht uit het luchtruim gesneden
gieten haar ogen vol zon
alsof zij de regen was vergeten
de lokale bui in het binnenland
zij zegt niet wat men hoort
verstopt haar woorden liefst
in dubbele bodems wie goed kiest
is zeker van een surprise
tja wie haar schaduw
de hand wil drukken
tast in het duister

 

 
Geert van Beek (13 maart 1920 – 2 januari 2001)
Portret door Wim van der Voort, 1982

 

De Nederlandse dichter Jan Hendrik de Groot werd op 13 maart 1901 geboren in Alkmaar. Zie ook alle tags voor Jan H. de Groot op dit blog.

 

Het sterke zomerweer

Nu was het sterke zomerweer
de baas van zomerdagen,
Nu kon de lucht de weelde van
een felle zon verdragen.
Geen kille wind als nauw de zon
den dag had ingekeken.
Geen wolkenpak dat d’eersten glans
versmoorde in z’n deken.
Geen storm, geen hagel, na een dag
van tintellichten zonnelach,
Geen warmte, die bij regenslag
Voor dagen was geweken.

Nu is de zomer rijp gegroeid,
En laat z’n buit verdeelen.
Nu is het zonlicht mild en goed
en kan een stootje velen.
De wind krijgt nu geen goede kans
Het stofgoud op te jagen.
En wolken kunnen heusch niet meer
zoo’n sterken glans verdragen.
Al dreigt een dwaze donderkop
de zon met paarsgezwollen krop.
Dan schaterlacht ze om die op-
gezwollen wolkenkragen.

Ach, dat ik als het sterke weer
van heete zomerdagen
De weelde van een groot geluk
Een groote zon kon dragen.
Maar als één dag de zomerzon
M’n ziel heeft uitgekeken
Dan komt al gauw een wolkenpak
En spant er voor z’n deken.
Dan staat direct de stormwind klaar
En jaagt en vaagt met breed gebaar
De mooiste glansen uit elkaar.
Hij laat mij troostloos staren naar
’t Geluk dat is bezweken.

 

 
Jan H. de Groot (13 maart 1901 -1 december 1990)

 

De Turkse schrijver Kemal Tahir werd geboren op 13 maart 1910 in Istanboel. Zie ook alle tags voor Kemal Tahir op dit blog.

Uit: The Tired Warrior (Vertaald door Elif Erkmen)

“He imagined it as being able to do anything he wanted. But how would this be compatible with the current strict military rules?
Jamil reminded himself that they didn’t have to debate such details, because within just two years, by sending a couple of telegrams they achieved their goal. They brought Freedom to the country.
Jamil was still gazing at the picture on the wall. Nazmi died defending Edirne which was under siege. He didn’t have time to learn that their party was ruling the country now. They were controlling the vast Empire from Danube to Basra; from Sinop to Libya. Nazmi died when he was twenty six. He died hungry, sick and desperate.
In the picture, Nazmi was also smiling sadly as if he heard his son calling him “Unionist Infidel.”
Neriman came upstairs looking very pale. “He was a doctor. His name was Rashid… A governor. He escaped from jail recently.” She approached Jamil and whispered. “Was he the friend you were expecting?”
“No, he wasn’t.”
“Did you know Governor Rashid personally?
“No, I didn’t know him.”
“Then why did you ask me to open the door for him? You asked about whether it was possible to enter the neighbor’s yard”. She was obviously shaken; the fear rising up from her throat to her lips. Her lips started to pucker. The stern look in her eyes was turning into fear. “If he entered our house and was seen by the police, they would have raided the house. What would you have done? Would you have fought with them?”
Jamil leaned forward to look directly in her eyes; Neriman knelt down on the floor in desperation, with her hand on her mouth. “You were ready to fight Jamil; you were going to die as well.”
“What are you talking about?” Jamil smiled weakly. “That’s all nonsense. Nothing like that was going to happen.”He reached out to touch her shoulder and then stopped. He said, “Why are you crying? Why are you getting worked up?”

 

 
Kemal Tahir (13 maart 1910 – 21 april 1973)
Cover Turkse uitgave

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 13e maart ook mijn blog van 13 maart 2018 en ook mijn blog van 13 maart 2017 en ook mijn blog van 13 maart 2016 deel 1 en eveneens deel 2 en ook deel 3.

Dolce far niente, Geert van Beek, Rogi Wieg, X.J. Kennedy, Robert Stone, Aubrey Beardsley, Pete Smith, Frédéric Mitterrand, Lukas Holliger

 

Dolce far niente

 

 
Concertgebouw De Vereeniging in Nijmegen

 

In Nijmegen

Ingetogen lopend langs de Vereeniging
stap ik ver terug in de tijd
en groet hen die ik hier ontmoette,
dierbare oude meesters.
Dag Ludwig, zeg ik zacht,
dag Wolfgang, Joseph, dag Franz:
muziek stroomt door mijn oren.

En ik groet hen die op de planken
bij open magisch gordijn
mij meesleepten in een andere wereld
met niets dan een woord, een gebaar, een decor.
Dag Albert, zeg ik dankbaar,
dag Caro, dag Paul, dag Charlotte,
die jarenlang mijn vrienden waren.
Even sta ik stil en applaudisseer
tot verbazing van duiven, en fietsers
die op hun voorhoofd wijzen.

Terug in het heden
loop ik door de kale centrale
wond die nimmer genas
van geweld uit de lucht
op een zonnige oorlogsdag,
daal af naar de Waal
en zoek aan de kade een plaats
in Restaurant Het Heimwee.

 

 
Geert van Beek (13 maart 1920 – 2 januari 2001)
De markt in Gennep, de geboorteplaats van Geert van Beek

 

De Nederlandse schrijver en dichter Rogi Wieg werd geboren op 21 augustus 1962 in Delft. Zie ook alle tags voor Rogi Wieg op dit blog.

 

Poëzie

Nu is het dus dat ik niet meer weet
hoe bang zijn was. Ik zal niet langer vijand
zijn van zoveel vormen goedheid. Maar vergeet
niet wat je was: ogen, haar, een hand

om mee te schrijven. En wat moet ik zeggen,
de stadsweg waarover je naar huis toe gaat,
mijn huis zelfs is zo liefdevol voor mij. Verleggen
van dit leven is gewichtig. dat je hier bestaat

alsof je altijd zal bestaan lijkt eigenaardig
– en al die mooie dingen dan –
om alles weg te gooien voor wat poëzie is te lichtvaardig.

Er is te weinig taal in mij om zaken
te omschrijven zoals dit gebrek aan angst;
dus noem ik maar wat afgebroken wordt, om nog iets goed te maken.

 

I want to talk about you

God, geef mij nog een laatste
gedicht. In Uw metaforen beveel
ik mijn lichaam en geest.

Laat mijn dood een bloemlezing
zijn van iemand en iets. God,
maak van mijn pijn een bloementrompet
en maak van mij een vuurzee van water.

Zo zal ik niet sterven, maar ga ik
alleen een beetje dood. In mijn
ruggenmerg strooit U confetti
en daaruit zullen vleugels groeien.

Zo zal ik gezelschap voor U zijn
en U vliegensvlug voorlezen uit
oude boeken. Mijn God, ik zal
U niet verlaten.

 

Als een sonnet van verveling

Vroeger wist ik al dat trage tijd
in mijn leven komen zou, dadenloos omlijnd.
Geboren in een sterrendoek zijn alle dingen toen verleid
tot maan die opkomt, maan die niet verdwijnt.

De stad legt zich in straten aan mij uit;
de nachtlamp brandt, gekletter van bestek.
Hier is men thuis in dat wat sluit
en nooit meer opengaat. Ik weet alleen oneigenlijk vertrek.

Ik deed de tijd af of ik niet bedacht
dat wat voorbij is nooit meer wijkt
en bij me blijft tot kindszijn toe.

Men kleedt zich uit, de klacht is moe
dat tijd veel trager lijkt
en einde weer tot herkomst bracht.

 

 
Rogi Wieg (21 augustus 1962 – 15 juli 2015)

 

De Amerikaanse dichter, schrijver, vertaler en bloemlezer X.J. Kennedy werd geboren in Dover, New Jersey op 21 augustus 1929. Zie ook alle tags voor X. J. Kennedy op dit blog.

 

God’s Obsequies

So I went to the funeral of God,
A ten-Cadillac affair,
And sat in a stun. It seemed everyone
Who had helped do Him in was there:

Karl Marx had a wide smirk on his face;
Friedrich Engels, a simpering smile,
And Friedrich Nietzsche, worm-holed and leechy,
Kept tittering all the while.

There was Sigmund Freud whose couch had destroyd
The soul, there was Edward Gibbon,
And that earth-shaking cuss Copernicus
Sent a wreath with a sun-gold ribbon.

There were Bertrand Russell and a noisy bustle
Of founders of homemade churches,
And Jean-Paul Sartre bawling “Down with Montmartre!“
There were prayer cards a dime could purchase,

There were Adam and Eve and the Seven Deadly Sins
Buxom Pride in her monokini,
(Said Sloth, “Wake me up when the party begins”),
And Lust playing with his weenie.

Declared Martin Luther, ablaze with rancor,
“Why mourn ye, O hypocrites?
May the guilty be gored with Michael’s sword!
It’s the work of the Jesuits!”
Mused the Pope on the folding chair next to me
As he mopped his expiring brow,
“Whatever will become of the See of Rome?
Ah, who’ll hire an old man now?”

 

At Paestum

Our bus maintains a distance-runner’s pace.
Lurching on tires scraped bare as marrowbones,
It whisks us past a teeming marketplace.
We shun life. What we’re after is old stones.

Pillars the Greeks erected with a crane
Went up in sections as canned fruit is stacked.
An accurate spear could pierce a soldier’s brain
Before he’d even known he’d been attacked.

Bright fresco of a wild symposium
With busy whores, nude boys, a choice of wines —
(“And where in Massachusetts are you from?”)
Abruptly, snowdrifts clasp the Apennines.

“Wouldn’t you think him practically alive?”
Says someone of a youth fresh out of school
Painted upon a tomb, who makes a dive
Into the next world’s waiting swimming-pool.

Lunch is a belch-fest: rigatoni, beer.
A saw-toothed wind cuts paths through flat-topped pines.
Weathered white temple columns linger here
Like gods who went away and left their spines.

 

 
X.J. Kennedy (Dover, 21 augustus 1929)

 

De Amerikaanse schrijver Robert Stone wed geboren op 21 augustus 1937 in New York. Zie ook alle tags voor Robert Stone op dit blog.

Uit: Death of the Black-Haired Girl

“You look like a white captive,” Shelby said to Maud.
Maud saw herself in a mirror on the bathroom door, winter pale, wrapped in a Salish blanket. She pulled the blanket tighter around her thighs and shoulders.
Her skin was very fair but rosy after her shower.
“You think?”
“Totally,” her roommate said.
Maud huddled beside a bay window of her suite, shivering deliciously in the drafts of ice-edged wind that filtered through the plaster and old stone of the building. Cheerless dawn lit the pinnacles and tracery of the Gothic towers across the Common. One by one, southeast by northwest, the trunks of the elms along the walks lightened to gray. All at once, the street lamps died together.
It was all so bleak and beautiful and she was happy to be there. She loved the morning, loved warming herself against the venerable drafts of Cross Inn, safe from the steely street outside. She wrapped the blanket more tightly, tossed her hair from side to side. Maud’s hair was silky and black as could be; it dazzled against her pale skin, high color and her bluest of eyes. She had always worn it long and would not dream of playing geek with it, uglifying herself with streaks and punky cuts. Sometimes she used an iron on it the way girls in the sixties had. Beautiful was a word Maud heard too often and too early in life. Once, in high school, she had tried to steal an art book from the Metropolitan Museum of Art gift shop because one of her teachers said there was a Whistler painting of a girl who looked like her.
They had stopped her at the top of the steps outside. The store manager herself had followed Maud across the crowded lobby and blocked her escape on the top step and then stood by, trembling with satisfaction, while an officer made her produce the bag from under her parka. Maud had obliged the ugly old bitch by crying, and even five years later she remembered every moment of that mortification, right down to the spring weather and the faces of the dumb tourists who stood nudging each other at the museum doors. She had worried about losing her National Merit Scholarship and about her father finding out, but nothing came of it.”

 


Robert Stone (21 augustus 1937 – 10 januari 2015)

 

De Engelse dichter, schrijver en illustrator Aubrey Vincent Beardsley werd geboren op 21 augustus 1872 in Brighton. Zie ook alle tags voor Aubrey Bewardsley op dit blog.

 

Dante In Exile

Through sorrowís mist Godís glory shines most bright,
Then may we feel His presence doubly nigh.
Save for the dark no stars would stud the sky.
Our lamps would be untrimmed save for the night.
Thus Dante, shrouded in misfortuneís blightó
A prince in pilgrimís guiseótrod gloriously
The bitter paths which in the darkness lie,
Strove through the Forest thick, and reached the height,
Raised from the earth where hopes like leaves lay dead.

His vision pierced the clouds, and soul grew strong
Dwelling upon the mysteries, till no signs
Mystic of heavenly love were left unread.
The highest found an utterance in that song
Sung lonesomely beneath Ravennaís pines.

 

Catullus Carmen CI

By ways remote and distant waters sped,
Brother, to thy sad grave-side am I come,
That I may give the last gifts to the dead,
And vainly parley with thine ashes dumb:
Since she who now bestows and now denies
Hath ta’en thee, hapless brother, from mine eyes.

But lo! these gifts, the heirlooms of past years,
Are made sad things to grace thy coffin shell,
Take them, all drenchèd with a brother’s tears,
And, brother, for all time, hail and farewell!

 

Vertaald door Aubrey Beardsley

 


Aubrey Beardsley (21 augustus 1872 – 16 maart 1898)
In 1893

 

De Duitse schrijver Pete Smith werd op 21 augustus 1960 in Soest (Westfalen) geboren. Zie ook ook alle tags voor Pete Smith op dit blog.

Uit: 168 Verschollen in der Römerzeit

“Die Spinne hatte sich aus dem Nichts zu ihm abgeseilt. Wie ein Magier war sie durch die Luft spaziert, ohne Flügel oder doppelten Boden, ein schwarzer Krümel auf acht haardünnen Beinchen, die über ein unsichtbares Gewässer ruderten, bis sie wieder festen Boden berührten: eine Falte seiner Hose, in der die Spinne für Sekunden verschwand. Plötzlich tauchte sie in Höhe seines Knies wieder auf, drehte sich einige Male um die eigene Achse und erstarrte, als sei sie von einem Moment auf den anderen ins Koma gefallen. Nelson rührte sich nicht. Er betrachtete das wundersame Tier und fragte sich, ob Spinnen schliefen, und falls ja, wovon sie träumten, und ob sie mittags, wenn die Sonne schien, genauso träge wurden, wie er selbst sich gerade fühlte. Er schloss die Augen. Spürte die Hitze in seinem Gesicht. Roch den Frühling, die Blütendüfte und das Gras. Er Rihlte den Wind, der über seine Haut strich. Er nahm die Geräusche auf, das Vogelgezwitscher und das Rauschen der Bäume. Orange schien die Sonne durch seine Lider, warm und mild, und er wäre wohl rundum glücklich gewesen, wenn … Unvermittelt stürzte die Idylle in sich zusammen. Dieser beknackte Vortrag Warum tat er sich das bloß an? Er hätte ablehnen können, und bis auf Professor Winkeleisen hätte niemand protestiert! Aber das war leichter gedacht als getan. Er harte es einfach nicht über sich gebracht, seinen Physiklehrer zu enttäuschen. Nelson öffnere die Augen. Die Spinne saß noch immer auf seinem Knie. „Du hast es gut”, murmelte er. „Wenn du rum-spinnst, bekommt es wenigsrens keiner mir.” Er setzte sich auf und griff nach dem Heft, das neben ihm im Gras lag. Unwillig schlug er es auf. Sairittarius A — Das Schwarze Loch im Zentrum unserer Milchstraße stand ganz oben. Darunter hatte er einige Zahlen gekritzelt:

Entfernung von der Erde: 26.000 Lichtjahren.
Ausdehnung des Schwarzen Lochs: 14 Millionen Kilometer.
Masse des Schwarzen Lochs: 4 Millionen Sonnen.
Ausdehnung der aktiven Hülle: 300 Millionen Kilometer.
Temperatur der Hülle: mehrere 100 Millionen Grad Celsius.

Eigentlich war der Notiz-zettel überflüssig, schließlich kannte er die Zahlen in- und auswendig. Aber wenn er morgen den Vortrag halten musste, war es vielleicht besser, irgendetwas in der Hand zu haben. Etwas, an dem er sich festhalten konnte.“

 


Pete Smith (Soest, 21 augustus 1960)
Cover

 

De Franse schrijver, scenarioschrijver, documentairemaker, filmer en politicus  Frédéric Mitterrand werd geboren op 21 augustus 1947 in Parijs. Zie ook alle tags voor Frédéric Mitterand op dit blog.

Uit: La Mauvaise vie

« Quand toute la troupe est passée sous les feux de la rampe, une manière de finale rameute l’ensemble sur un air plus triomphal façon Gloria Gaynor, les garçons abandonnent leur maintien hiératique, se parlent à voix basse en évaluant la clientèle avec des facéties obscènes et racolent plus ouvertement puis le petit manège reprend, un peu moins rigide et discipliné au fur et à mesure que l’on avance dans la nuit. A l’heure la plus chaude, quand la salle est pleine à craquer, les clubs les plus réputés présentent ce qu’on appelle le sexy-show, vague pantalonnade pornographique à base de lasers et de strip-tease qui s’achève immanquablement par l’enculage d’un travesti dans une ambiance de rigolade généralisée un peu trop outrée pour être tout à fait franche. Les artistes qui pratiquent ce numéro particulier travaillent comme les danseuses nues de Pigalle ; on les croise dans la rue, drag-queens en tchador transparent, se hâtant d’un club à l’autre pour ne pas rater le show. Pour leur part, les garçons sont attachés à leur club et n’en changent pas. On imagine les tractations, les magouilles, le danger à ne pas respecter les règles et ce qu’il doit en coûter pour racheter un petit béguin afin de le sortir du circuit. L’expédient des portables et des e-mails, préalable à ce genre de transactions, n’est que provisoire ; on ne se perd jamais dans cette ville tentaculaire et il ne faut pas chercher à obtenir un visa pour une destination lointaine sans laisser ses affaires en ordre.
Les coulisses font partie du spectacle. En arrière de la scène ou sur le côté, elles se livrent facilement aux regards des spectateurs intéressés ; ces établissements ne sont pas si grands et un marketing efficace veille aux mûres réflexions et aux repentirs du public. En attendant de remonter sur scène, les garçons gardent d’ailleurs un œil sur la salle en affectant de s’adonner à des activités très absorbantes ; ils suivent un programme de variétés ou de sport à la télévision, font des mouvements de gymnastique avec des appareils compliqués, lisent les journaux ou devisent tranquillement une serviette de boxeur autour du cou.”

 


Frédéric Mitterrand (Parijs, 21 augustus 1947)

 

De Zwitserse schrijver, dramaturg en redacteur Lukas Holliger werd geboren op 21 augustus 1971 in Basel. Zie ook alle tags voor Lukas Holliger op dit blog.

Uit: Glas im Bauch

„Ton

Zum ersten Mal waren meine Schwestern und ich bei unserer ältesten Tante eingeladen. Eine Figur aus Ton saß bekleidet auf ihrem Sofa. Kindsgroß. Zuerst tranken wir Tee und lobten die Witwe, dass sie ein neues Hobby pflegte. Als wir ausgetrunken hatten und der Zucker bis zum Rand heraufgeklettert in den Tassen zurückgeblieben war, sahen wir uns die Figur genauer an. Ich entdeckte, dass es sich um mich handelte. Exakt die Kinderkleider, die ich in den Siebzigerjahren getragen hatte. Meine Lippen hatte meine Tante so fein mit kleinen Furchen und Lackfarbe versehen, dass es den Eindruck erweckte, der Ton sei weich, sogar feucht.
Ich beugte mich auf Augenhöhe, in Blickrichtung der Puppe. Als mich meine achtjährigen Augen trafen, wurde mir schwindlig. Ich gab vor, mich fürs Handwerk und die Herstellung so kunstvoller Tonfiguren zu interessieren, als zwei Nachbarn klingelten. Die Situation wurde unübersichtlich, alle verließen das Zimmer, um junge Katzen zu besichtigen. Ich holte den Doppelgänger auf meinen Schoß und suchte an seiner Hand die Narbe. Tatsächlich hatte sie meine Tante nicht vergessen. Die Narbe war noch dunkelrosa. Geschwister, Nachbarn und Tante überraschten mich auf dem Sofa mit mir selbst im Arm. Alle verstummten empört.”


Lukas Holliger (Basel, 21 augustus 1971)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 21e augustus ook mijn blog van 21 augustus 2016 en ook mijn blog van 21 augustus 2016 deel 2.

Mahmoud Darwish, Yuri Andrukhovych, Didier Decoin, Vladimir Makanin, Yeghishe Charents, Geert van Beek, Jan H. de Groot, Kemal Tahir, Joseph Beaumont

De Palestijnse dichter Mahmoud Darwish werd geboren in Al-Birwa, Palestina, op 13 maart 1941. Zie ook alle tags voor Mahmoud Darwish op dit blog.

 

Wij gaan naar een land

– Wij gaan naar een land dat niet van ons vlees is. De kastanje groeit niet uit onze botten.

– Zijn stenen zijn geen geit in het lied der bergen; de ogen der kiezels geen lelies van de dalen.

– Wij gaan naar een land dat geen eigen zon over ons heen hangt.

– De vrouwen van legenden klappen voor ons; een zee over ons en voor ons

– Als graan en water van jullie zijn afgesneden, eet dan onze liefde en drinkt onze tranen.

– Zwarte doeken voor de dichters; een rij van marmeren beelden zal onze stemmen doen weerklinken.

– Een schuur om onze geesten te beschermen tegen het stof van de tijd; een roos over ons, een roos voor ons.

– Jullie hebben jullie glorie, wij de onze. Ach een land waarvan wij alleen zien wat niet gezien wordt: ons geheim.

– Wij hebben onze glorie: een troon op voeten afgesneden door stegen die ons voeren naar vele huizen, maar niet de onze.

– De geest moet de geest in zijn geest vinden, of hier sterven…

 

Vertaald door Jan Brugman

 

 Der Rhythmus wählt mich

Der Rhythmus wählt mich und erstrahlt in mir
Ich bin der Geige Klang, nicht ihr Spieler
Ich wohne in der Nachbarschaft der Erinnerung
Das Echo der Dinge spricht in mir
und ich spreche…
Jedes Mal, wenn ich dem Steine lausche, höre ich
das seufzende Gurren einer weißen Taube:
Mein Bruderherz! Ich bin deine kleine Schwester
In ihrem Namen vergieße ich die Tränen der Worte
Jedes Mal, wenn ich auf dem Wolkenweg
den Stamm eines Paternosterbaumes entdecke
höre ich das Herz einer Mutter
in mir schlagen:
Ich bin eine verstoßene Frau
In ihrem Namen verfluche ich die Grillen der Nacht
Jedes Mal, wenn ich einen Spiegel auf einem Mond entdecke
sehe ich die Liebe in Teufelsgestalt
die mich anstiert und spricht:
Ich bin immer noch da
Und du kehrst nicht zurück wie ich dich verlassen habe
Du kehrst nicht zurück und ich kehre nicht zurück
Dann vollendet der Rhythmus seinen Lauf
und erstrahlt in mir…

 

Vertaald door Stephan Milich

 

 
Mahmoud Darwish (13 maart 1941 – 9 augustus 2008)
Portret door Ahmad Kadi, z.j.

Lees verder “Mahmoud Darwish, Yuri Andrukhovych, Didier Decoin, Vladimir Makanin, Yeghishe Charents, Geert van Beek, Jan H. de Groot, Kemal Tahir, Joseph Beaumont”

Geert van Beek

De Nederlandse dichter en schrijver Geert van Beek werd op 13 maart 1920 geboren in Gennep, als vierde van vijf kinderen. Na het overlijden, in 1921, van zijn vader, die politieambtenaar was, verhuisde het gezin naar Bemmel, bij Nijmegen. Vijf jaar lang volgde van Beek gymnasiaal onderwijs aan het klein seminarie in Kaatsheuvel, maar in 1938 stapte hij over naar de kweekschool voor onderwijzers in Nijmegen, waar hij de hoofdakte behaalde. Daarna studeerde hij met succes voor de akte lo Duits. In 1943 werd hij onderwijzer in Treebeek, Zuid-Limburg. Naast zijn werk studeerde hij voor de akte lo Engels. Na WO II werkte van Beek als onderwijzer in Nijmegen. In 1951 behaalde hij zijn akte MO-a Nederlands. Naast zijn werk en studie schreef hij verhalen, waarvan er in 1952 voor het eerst een werd gepubliceerd in het tijdschrift Roeping. In 1959 kreeg van Beek een betrekking als leraar in Veghel. Daar bleef hij werkzaam tot zijn pensionering in 1983. In 1961 publiceerde hij zijn eerste roman, “Buiten schot”, waarvoor hij in 1962 de Anne Frank-prijs ontving Vier jaar later volgde een nieuwe verhalenbundel, “De gekruisigde rat”, waarvoor hij de Hilvarenbeekse Literatuurprijs kreeg, Verdere werken van hem omvatten de verhalenbundel “Het Mexicaanse paardje” (1966), de novelle “Blazen tot honderd” (1967) en de met de Vijverbergprijs bekroonde roman “De steek van een schorpioen” (1968). In 1987 verscheen nog de roman “Gezichten binnen handbereik”.

Uit: Ruhe!

“… maar in het vroege voorjaar, als de tuinen geel uitsloegen van mimosa, en citroenen onwaarschijnlijk dichtbij aan de bomen hingen, was het hotel grotendeels bezet door oorlogsveteranen, verschillende nationaliteiten die elkaar zo’n halve eeuw geleden liefst hadden uitgeroeid. Grijs was de hoofdkleur. De voertaal leek Duits; staalharde vocalen overstemden schaarse, meer gereserveerde Angelsaksische geluiden.
Sommige mannen droegen hun verleden in littekens met zich mee. Er liep een wat wankele oude heer rond die zijn linnen jasje alleen uittrok op het terras rond het zwembad en zijn linnen hoedje alleen afzette als hij zich onder dak wist. Graf Von. Baron Zur. Meer dan een rood, afgebladderd gezicht en rode benedenarmen gaf hij niet prijs. Twee oude dames in fraaie jurken vormden zijn lijfwacht. Ze waren iets beter ter been dan de ex-generaal zelf. Telkens wanneer ze hem hulpvaardig onder een arm namen, kreeg zijn gezicht een gekwelde uitdrukking. Vrouwen waren in de minderheid.
Er was een man zo eenzaam dat hij aan belangstelling niets tekort kwam. Hij hield zich achteraf; in de uitbundige eetzaal zat hij steevast op een privé plekje in een hoek. Een houten lambrisering dekte hem in de rug, een tactisch opgestelde palm onttrok hem min of meer aan het oog. Maar je kon hem tegenkomen in lounges, op terrassen en langs het strand dat door de nog lage temperatuur van het zeewater vrijwel leeg was. Een stevige, kleurig geklede man, maar ook de laatste mode kon het met voorbarige vrolijke zomertinten niet camoufleren: het gespleten voorhoofd, alsof een middeleeuws zwaard de schedel had willen klieven van voorhoofdsbeen tot nek, maar was blijven steken en met geweld eruit gewrongen. De wond was wonderbaarlijk genezen, het vlees aan elkaar gehecht. Een vingerdikke gleuf tot tussen zijn ogen deelde zijn gezicht in tweeën.
Kleine kinderen liepen als speelgoed dat tot leven is gewekt tussen de oudere mensen en bejaarden. Twee van hen onderscheidden zich door hun speelse luidruchtigheid. Iedereen wist dat ze Andrea en Alexandra heetten. Binnen en buiten riepen ze luidkeels elkaars naam, niet gehinderd door fatsoensnormen, door volwassen nationale afspraken, Warnungen, Mitteilungen omtrent rust en stilte. En hun moeders riepen binnen en buiten hun namen om hen tot de orde te roepen. Ordnung muss sein. Alom wekten de kleine meisjes vertedering en bewondering, vooral bij de niet-Germaanse gasten.”

 
Geert van Beek (13 maart 1920 – 2 januari 2001)