Natalka Bilotserkivets, Anne Sexton

De Oekraïense dichteres en vertaalster Natalka Bilotserkivets werd geboren op 8 november 1954 in het dorp Kuyanivka in de buurt van Soemy. Zie ook alle tags voor Natalka Bilotserkivets op dit blog.

 

We’ll Not Die in Paris

I will die in Paris on Thursday evening.

                                        — Cesar Vallejo

You forget the lines smells colors and sounds
sight weakens       hearing fades       simple pleasures pass
you lift your face and hands toward your soul
but to high and unreachable summits it soars

what remains is only the depot       the last stop
the gray foam of goodbyes lathers and swells
already it washes over my naked palms
its awful sweet warmth seeps into my mouth
love alone remains though better off gone

in a provincial bed I cried till exhausted
through the window       a scraggly rose-colored lilac spied
the train moved on       spent lovers stared
at the dirty shelf heaving beneath your flesh
outside a depot’s spring passed       grew quiet

we’ll not die in Paris       I know now for sure
but in a sweat and tear-stained provincial bed
no one will serve us our cognac       I know
we won’t be saved by kisses
under the Pont Mirabeau murky circles won’t fade

too bitter we cried       abused nature
we loved too fiercely
                        our lovers shamed
too many poems we wrote
                        disregarding poets
they’ll not let us die in Paris
and the alluring water
                        under the Pont Mirabeau
will be encircled with barricades

 

The Letter

You go out for bread and milk in the morning.
Returning, you see the mailwoman—
she’s walking away from your house.
As usual, you imagine her two schoolchildren.
It seems you and she are the same age.

Two dozen blue mailboxes.
Yours, number 20, is at the bottom on the right.
A key on the delicate ring.
Newspapers, bills, letters.

You sit with the white envelope for an hour and a half,
studying stamps, cancellation marks.
And you can neither cut nor tear
nor dissect the letters of the return address.

Hide it deep inside your writing desk
like wilted flower petals in a volume of verse,
like a handful of ashes.

If you could take and burn this body, if you could leave
only the spirit, only the X-rays on a spinal image,
only the young vertebrae under an invisible surface,
under someone’s hands,

stroking from neck to thigh.

 

We zullen niet sterven in Parijs

Donderdagavond zal ik sterven in Parijs
— Cesar Vallejo

De lijnen luchten kleuren klanken worden uitgewist
gezicht verslapt gehoor verzwakt – gewone vreugden doven
je strekt je armen je gezicht uit naar je ziel
maar ze vliegt hoog onbereikbaar over

het enige wat rest: het station met het laatste perron
het grauwe afscheidsschuim wervelt en zwelt
nu spoelt het mijn weerloze handen al weg
dringt met zijn weezoete warmte mijn mond in
de liefde is gebleven – was ze er maar niet geweest

in een provinciebed had ik tot uitputtens gehuild
walgelijk keek de blozende vlier door het raam
de trein reed zacht en een verliefd stel keek lui toe
hoe onder jouw lichaam de vuile ligplank hijgde
de banale lente stiller en stiller op het station

we sterven niet in Parijs dat weet ik nu zeker
maar in een provinciebed nat van tranen zweet
niemand zal jou je cognac serveren ik weet
door niemand gekust worden wij niet getroost
geen kringen van donker onder Pont Mirabeau

te bitter hebben we gehuild – de natuur geschoffeerd
te hevig de liefde bedreven
– de minnaars beschaamd
te vurig geschreven – en de dichters beledigd
die ons nooit in Parijs laten sterven – rond het water
onder Pont Mirabeau hun dichte ring van bewakers.

 

Vertaald door Gerard Rasch

 

Natalka Bilotserkivets (Kuyanivka, 8 november 1954)

 

De Engelse dichteres en schrijfster Anne Sexton werd geboren op 9 november 1928 in Newton, Massachusetts. Zie ook alle tags voor Anne Sexton op dit blog.

 

De furie van zonsondergangen

Iets
kouds hangt in de lucht,
een sfeer van ijs
en slijm.
De hele dag heb ik
mijn tijd van leven opgebouwd en nu
daalt de zon en laat
er niets van heel.
De horizon bloedt
en zuigt op zijn duim.
De kleine rode duim
gaat onder.
En ik verwonder me
over deze tijd van leven met mezelf,
deze droom die ik uitleef.
Ik kan de lucht opeten
als een appel
maar liever
vraag ik de eerste ster:
wat doe ik hier?
wat moet ik in dit huis?
wie zit erachter?
nou?

 

Vertaald door Anneke Brassinga

 

Anne Sexton (9 november 1928 – 4 oktober 1974)
Portret door John Springfield, 2017

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 8e november ook mijn blog van 8 november 2018 en eveneens mijn blog van 8 november 2015 deel 2.

Menno Wigman, Tadeusz Różewicz

De Nederlandse dichter en vertaler Menno Wigman werd geboren in Beverwijk op 10 oktober 1966. Zie ook alle tags voor Menno Wigman op dit blog.

 

En dorpen waren er, vernielingen

aan auto’s, straten waar elk huis genummerd was,
gekneusde autospiegels, ingetikte ruiten,
avondbussen, discoriemen, kettinghonden,

er waren leuzen, tags, urinevlaggen,
we hadden stiften en gebitten, stiften
hadden ons maak kapot wat jou kapot maakt

en je gezicht een knipmes ik moet hier weg
o speakers dansvloer kermisweek
de winkelpanden kropen door de zondag heen

de winkelpanden en de middenstand koop bij mij
dood en we wilden dansen, hadden spieren,
er was hoop, dus sloopten wij.

 

Slotsom

De hemel, het schaamdeel, het graf: niet nu,
nu even niet. Mij gaat het om de straat,
hoe elke stap je tot een prooi verlaagt:

de schoensmid hoopt dat je een zool verliest,
de ober rekent op een lege maag,
de kroegbaas bidt dat je van dorst vergaat

en elke winkelier wil dat je mak
en ondoordacht een apparaat aanschaft
dat het exact binnen vier jaar begeeft.

En als jíj het begeeft: reken maar niet
dat het gecijfer dan verstomt: –
geen mens gaat gratis in de grond. Niets nieuws,

ik weet het, en de jaaromzet gaat voor.
(Het lichaam, heet het, is een tempel Gods.)
Je sterft alsof een fruitkast geld uitkotst.

 

Het lijden van de jonge W.
Richtig, an den erinnere ich mich – Peter Schütt

Ik zag hem zitten in een bar
in Wetzlar, tegenover een
goedkope supermarkt, hij droeg
een gele broek en ook iets blauws,
zijn ogen staan me niet meer bij.
Later liep hij naar een taxi,
zei iets over een verloren zaak
en siste toen dat hij een trein
moest halen. Hij verdween naar
Amsterdam en staarde dertien dagen
door een venster van hennep,
drank en cocavlokken deden de rest.
Nee, er kwam geen afscheidsbrief
uit zijn verlamde handen
en ook het schot op blz. 14.3
bleef uit. Tegenwoordig ga je
niet meer aan een mond kapot,
sterft niemand voor een bruid.
Alleen wanneer het donker komt,
de afgrond van dat harde dons.

 

Menno Wigman (10 oktober 1966 – 1 februari 2018)

 

De Poolse dichter en schrijver Tadeusz Różewicz werd geboren in Radomsko op 9 oktober 1921. Zie ook alle tags voor Tadeusz Różewicz op dit blog.

 

Der tod ist ein meister aus deutschland’

ter nagedachtenis aan Paul Celan

Wat heeft een dichter te zoeken in een ijdele tijd?

de goden zijn weggegaan uit de wereld
de dichters hebben ze achtergelaten
maar de bron heeft
de monden leeggedronken
ons het spreken ontnomen

we zijn op reis en wonen
onderweg
nu eens hier dan weer daar

Anzel de wandelende
jood was lang op reis
van de Boekowina naar Parijs
onderweg verzamelde hij kruiden
bij de woorden Heidekraut
Erika Arnika
de woorden legde hij te slapen
hij stopte ze in het donker

in der Hütte
ontmoette Celan
Martin Heidegger

hij kwam
op een open plek
stond daar onder de sterren
kwam uit de nacht
Der Tod ist ein Meister
aus Deutschland

hij stond in het licht
met een handvol gras bloemen

maar het water van de Seine stroomde
onder de stenen bruggen
de Onbekende Schone
wachtte met een onzegbare glimlach

Een dodenmasker

terwijl hij rijpte
in de open schoot viel
van de rivier
de dood de vergetelheid

in de wereld
waaruit de goden waren weggegaan
had de levende poëzie hem aangeraakt
en ook hij ging weg

wat
heeft de dichter de filosoof gevraagd
welke steen
der wijzen
ligt op de weg
naar de boshut

der Tod
is ein Meister
aus Deutschland

In de tijd die aanbrak
na de ijdele tijd

na het heengaan van de goden
gaan de dichters heen

Ik weet dat ik helemaal sterf

en daaruit put
ik een schrale troost

die de kracht geeft
buiten de poëzie te bestaan

 

Vertaald door Gerard Rasch

 

Tadeusz Różewicz (9 oktober 1921 – 24 april 2014)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 10e oktober ook mijn blog van 10 oktober 2021 en ook mijn blog van 10 oktober 2018 en ook mijn blog van 10 oktober 2017 en eveneens mijn blog van 10 oktober 2015 deel 2 en eveneens deel 3.

Herman Brusselmans, Tadeusz Różewicz

De Vlaamse schrijver Herman Brusselmans werd geboren in Hamme op 9 oktober 1957. Zie ook alle tags voor Herman Brusselmans op dit blog.

Uit: De terugkeer van Bonanza

“GUGGENHEIMER ZAT IN de bar van het Sofitel in Gent bij iemand die misschien directeur ging worden van een nieuw commercieel televisiestation. “We zouden jou wel vast in dienst willen nemen als onafhankelijk producent,” zei de man. “Nee, bedankt,” zei Guggenheimer, “ik denk trouwens dat ik ermee stop en ga rentenieren.” “Op jouw leeftijd? Ben jij zo rijk dan?” “Nee. Maar ik denk dat ik het niet lang meer trek. Dat zit in de familie. Bij ons sterven ze allemaal jong. Mijn vader. Mijn moeder. Mijn grootouders. Htin grootouders. Mijn neef Frangois. Mijn broer. Of nee, die leeft nog. Die is pas negenentwintig moet je rekenen, dus die heeft nog wel een paar jaar om jong te sterven. Wil je nog wat drinken? Liefst iets snels, ik heb over een kwartier een andere afspraak, zeg maar over een uur. Nog een vodka?” “Ja, graag.” Guggenheimer bestelde twee vodka”s met ijs. “Ik zeg het,” zei hij, “ik denk dat ik maar “ns ga kappen met dat producen.” Hij slurpte van z”n glas. “Vodka drinken is een paar jaar uit geweest, maar nu is het weer in, wist jij dat? Dat heeft een Italiaanse kelner me eens verteld, in “91 of “92, daar wil ik af zijn. In Rome was dat. Een kutstad overigens. Hoe gaat dat nieuwe station heten waar jij directeur van wordt?” “Het is nog niet zeker dat ik het word,” zei de man. “Daar moet je je niks van aantrekken,” vond Guggenheimer. Wie zijn de tegenkandidaten?” Wan Dam van DST en De Kudt van ovr.” Wan Dam en De Kudt, wel wel. Wie had dat kunnen voorspellen. Hoe heet jij eigenlijk? Kan je geloven dat ik dat vergeten ben.” “Bauwens. Theo Bauwens. Ik dacht dat je dat wel wist. We kennen elkaar al jaren.” “Natuurlijk kennen we elkaar al jaren, heb ik dat ooit tegengesproken? Bauwens zeg je. Ben je een broer van die tandarts Bauwens? Ik had vroeger een tandarts Bauwens, die heeft op een keer bijna heel m”n onderkaak achter m”n oren getrokken. Is dat je broer?” “Nee. Ik heb alleen twee zussen.” “Bof jij even. Met broers schiet je geen moer op. Kijk naar de mijne, die wil voor niks deugen. Dat is een kunstenaar, ik lieg niet. Een godverdomde beeldhouwer. Die vangt soms anderhalf miljoen voor een beeld. Tegenwoordig is hij bezig aan een buste van prinses Astrid en al haar kinderen. Alle vijf in één buste, je moet het maar doen. Anderhalf miljoen, meneertje. Wat zijn wij waard?”
“Heeft prinses Astrid vier kinderen?” “Dat moet je aan mijn broer vragen. Die komt bij dat mokkel aan huis. Ik verzeker je, het is niet alle beeldhouwers gegeven om bij prinses Astrid over de vloer te komen.” “Ik heb nog nooit van hem gehoord.” “Hij werkt in alle anonimiteit. Dat zou ik ook doen als ik een beeldhouwer was. Wie wil er iets weten over beeldhouwers? Geen hond.”

 

Herman Brusselmans (Hamme, 9 oktober 1957)

 

De Poolse dichter en schrijver Tadeusz Różewicz werd geboren in Radomsko op 9 oktober 1921. Zie ook mijn blog van 9 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Tadeusz Różewicz op dit blog.

 

zonder

de grootste gebeurtenis
in het leven van de mens
is de geboorte en dood
van God

vader Onze Vader
waarom hebt u
als een slechte vader
midden in de nacht

zonder teken zonder spoor
zonder woorden

waarom hebt U mij
waarom heb ik U
verlaten

leven zonder god is mogelijk
leven zonder god is onmogelijk

maar als kind heb ik me gevoed
met U
Uw lichaam gegeten
bloed gedronken

misschien verliet U me
toen ik mijn armen wilde
openen
om het leven te omhelzen

onnadenkend
breidde ik mijn armen uit
en liet U gaan

of misschien vluchtte U
omdat U mijn lachen
niet kon aanhoren

U lacht nooit

of misschien strafte U mij
klein en onwetend
voor mijn koppigheid
hoogmoed
omdat ik een nieuwe mens
een nieuwe taal
probeerde te scheppen

geruisloos verliet U me
zonder vleugelslag zonder bliksems
als een veldmuis
als water door zand opgezogen
druk bezig verstrooid
merkte ik noch Uw vlucht
noch Uw afwezigheid
in mijn leven op

leven zonder god is mogelijk
leven zonder god is onmogelijk

 

Vertaald door Gerard Rasch

 

Tadeusz Różewicz (9 oktober 1921 – 24 april 2014)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 9e oktober ook  mijn blog van 9 oktober 2018 en ook mijn blog van 9 oktober 2017 en eveneens mijn blog van 9 oktober 2016 deel 2.

The Song of the Wage-slave (Robert W. Service), Aleksander Wat

 

Bij 1 mei        

 

Onder het juk (het kreupelhout verbranden) door de Finse schilder Eero Järnefelt, 1893

 

The Song of the Wage-slave

When the long, long day is over, and the Big Boss gives me my pay,
I hope that it won’t be hell-fire, as some of the parsons say.
And I hope that it won’t be heaven, with some of the parsons I’ve met —
All I want is just quiet, just to rest and forget.
Look at my face, toil-furrowed; look at my calloused hands;
Master, I’ve done Thy bidding, wrought in Thy many lands —
Wrought for the little masters, big-bellied they be, and rich;
I’ve done their desire for a daily hire, and I die like a dog in a ditch.
I have used the strength Thou hast given, Thou knowest I did not shirk;
Threescore years of labor — Thine be the long day’s work.
And now, Big Master, I’m broken and bent and twisted and scarred,
But I’ve held my job, and Thou knowest, and Thou wilt not judge me hard.
Thou knowest my sins are many, and often I’ve played the fool —
Whiskey and cards and women, they made me the devil’s tool.
I was just like a child with money; I flung it away with a curse,
Feasting a fawning parasite, or glutting a harlot’s purse;
Then back to the woods repentant, back to the mill or the mine,
I, the worker of workers, everything in my line.
Everything hard but headwork (I’d no more brains than a kid),
A brute with brute strength to labor, doing as I was bid;
Living in camps with men-folk, a lonely and loveless life;
Never knew kiss of sweetheart, never caress of wife.
A brute with brute strength to labor, and they were so far above —
Yet I’d gladly have gone to the gallows for one little look of Love.
I, with the strength of two men, savage and shy and wild —
Yet how I’d ha’ treasured a woman, and the sweet, warm kiss of a child!
Well, ’tis Thy world, and Thou knowest. I blaspheme and my ways be rude;
But I’ve lived my life as I found it, and I’ve done my best to be good;
I, the primitive toiler, half naked and grimed to the eyes,
Sweating it deep in their ditches, swining it stark in their styes;
Hurling down forests before me, spanning tumultuous streams;
Down in the ditch building o’er me palaces fairer than dreams;
Boring the rock to the ore-bed, driving the road through the fen,
Resolute, dumb, uncomplaining, a man in a world of men.
Master, I’ve filled my contract, wrought in Thy many lands;
Not by my sins wilt Thou judge me, but by the work of my hands.
Master, I’ve done Thy bidding, and the light is low in the west,
And the long, long shift is over … Master, I’ve earned it — Rest.

 

Robert W. Service (16 januari 1874 – 11 september 1958)
Harris Museum, kunstgalerie en bibliotheek in Preston, Lancashire, de geboorteplaats van Robert W. Service

 

Japans boogschieten

1

De hand zegt de pees:
Gehoorzaam mij.
De pees antwoordt de hand:
Tref zeker, jij.
Tegen de pijl zegt de pees:
Vlieg nu weg, pijl.
De pijl antwoordt de pees:
Maak dat ik ijl.
De pijl zegt de schijf:
licht mij bij.
De schijf antwoordt de pijl:
houd van mij.

2

De schijf zegt pijl pees hand oog:
Tat swam Asi
Wat in de heilige taal betekent:
Ik ben Jou.

3

(Noot van een christen:
Moeder Maria,
waak over de schijf, de boog, de pijl
en de schutter.)

 

Vertaald door Gerard Rasch

 

Aleksander Wat (1 mei 1900 – 29 juli 1967)
Cover biografie

 

Zie voor de schrijvers van de 1e mei ook mijn blog van 1 mei 2021 en ook mijn blog van 1 mei 2020 en eveneens mijn blog van 1 mei 2019 en ook mijn blog van 1 mei 2016 deel 1 en deel 2 en eveneens deel 3.

Menno Wigman, Tadeusz Różewicz

De Nederlandse dichter en vertaler Menno Wigman werd geboren in Beverwijk op 10 oktober 1966. Zie ook alle tags voor Menno Wigman op dit blog.

 

Tot de bodem

Een kroeg bezoeken en naar glazen grijpen,
je geest, een luchtballon, van zandzakken bevrijden,
steeds hoger stijgen en blijmoedig verder hijsen,
de hoogste tijd, een nieuwe kroeg, je geld, je jas,
zo dweil je door de koude voorjaarsnacht en pist,
je bent een man of niet, schuimkringen in de gracht.

Ik las dat de politie bij elk waterlijk
(het gaat om meer dan vijftig doden in drie jaar)
sinds kort meteen naar open gulpen kijkt.
Hoe drank een vloek over de grachten verft.
Hoe water ’s nachts naar mensen grijpt.

Een flits van speelgoed, stranden, tuinen en tv.
Naar kades klauwen, in je kreten stikken, rond
die luchtbel, rond je hoofd, een engel die niet komt,
o de gestorven zomers in je mond.

 

Oropax

Zolang die beesten van hierboven in hun scheve
liefde blijven wonen, grendel ik mijn oren af.
Wat een valse oorlog druipt er uit hun bek!
Maar ook wanneer ze soms – zoals dat gaat –
alsnog in bed… Ik kan het niet meer horen.

En terwijl ik met mijn Oropax het hele pand
tot zwijgen dwing, schraap ik wat restjes
liefde bij elkaar en vraag me af hoe goed
ik at toen ik nog honger had. Ach,

laat hem barsten, breek haar botten,
maar bespaar me dat toneel. Al was het maar
omdat ik dagelijks het noodweer moet vergeten

dat tussen deze muren heeft gewoed.
Ik denk dat ik alleen weet hoe het moet.

 

Ergens was het zomer

Duizend geuren en geluiden geleden,
lang voor ik als een keizer
uit mijn moeder werd gesneden en druipend
aan het licht werd uitgeleverd,
hoorde ik een stem mijn komst bespreken.

Dat ik blond zou zijn en Mark zou heten,
Birthe, Lies of Bart, niets stond
nog vast. Maar buiten hing een rode zon
te bloeden, er droop een geur van
bang geluk uit de seringen en de avondkrant

zag wit van Vietnam. – Ik weet van niks.
Ik heers en zeil en schop
in mijn volmaakt gevoerde envelop.
Nooit val ik samen met een naam.
Nooit spoel ik panisch in het daglicht aan.

 

Menno Wigman (10 oktober 1966 – 1 februari 2018)

 

De Poolse dichter en schrijver Tadeusz Różewicz werd geboren in Radomsko op 9 oktober 1921. Zie ook alle tags voor Tadeusz Różewicz op dit blog.

 

je leeft dus toch te lang als je gedichten schrijft

een dorre kracht overschaduwt
de gebieden van de taal

in een hoek liggen
op een krant tot moes gekookte gedichten
linguistische
didactische
patriottische
religieuze en andere

wat is de Weg terug
naar het dichterschap
na het verlaten van de wereld
na het heengaan
een hopeloze
reis

je leeft dus toch
te lang als je gedichten schrijft

verloren tussen de kletsers,
in het nachtelijk duister, kunnen we
de schijn van licht,
die hun gepraat vergezelt, slechts haten.

de woorden vallen onderweg
en de lange mars
naar de dood van de dichter
filosoof priester en nar
duurt voort
een marteling van taal
rad in de leegte
boeken slaan we open
op toevallige plaatsen
al kletsend hebben we de waardigheid
en ernst van de dieren verloren

verstoren de harmonie
tussen ding en woord
dat is de nieuwe liefde
die het hart niet ontroert
noch de zon noch de sterren
dat is de nieuwe poëzie
woorden zijn veranderd in woorden
en ‘de mogelijkheden van de mens’
zijn onbegrensd

het voorhoofd bedekt
met doodszweet
keren we terug naar ons vernielde huis
zoeken leven in de graven

boven ons
staat aan een vuile hemel
de zon
als een grote gele luis

 

Vertaald door Gerard Rasch

 

Tadeusz Różewicz (9 oktober 1921 – 24 april 2014)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 10e oktober ook mijn blog van 10 oktober 2021 en ook mijn blog van 10 oktober 2018 en ook mijn blog van 10 oktober 2017 en eveneens mijn blog van 10 oktober 2015 deel 2 en eveneens deel 3.

Herman Brusselmans, Tadeusz Różewicz

De Vlaamse schrijver Herman Brusselmans werd geboren in Hamme op 9 oktober 1957. Zie ook alle tags voor Herman Brusselmans op dit blog.

Uit: Problemen die er geen zijn (De laatste ondergang)

“Irma liep van het station naar huis. Noch in haar tas noch in haar jaszakken vond ze haar sleutels. Er kon niemand de deur voor haar opendoen: haar man woonde met z’n nieuwe vriendin in een ander dorp, haar zoon Sören was verkast naar Oostenrijk, en haar dochter Cindy was de dag ervoor overleden. Irma bedacht dat de sleutels tijdens haar gang van het station naar huis uit haar tas of jaszak moesten gevallen zijn. Ze voelde nogmaals, en vond een gat in de linker jaszak. Ik steek m’n
sleutels toch altijd in de rechterjaszak? dacht ze. Ze voelde een derde keer, en ook in de rechterjaszak zat een gat.
Misschien heb ik ze uitzonderlijk, voor één keer, toch in de linker jaszak gestoken, dacht ze. Hoe dan ook was ze haar sleutels kwijt. Was het de moeite om speurend, met de ogen naar de grond, de weg van het huis naar het station af te leggen? Misschien wel. Ze keek voor alle zekerheid nog maar ’ns in haar tas, maar nee, geen sleutels.
Ze begon aan de tocht van haar huis naar het station, inderdaad met haar ogen naar beneden gericht. Af en toe keek ze voor zich uit, om te vermijden dat ze ergens tegenaan zou lopen. Toch liep ze ergens tegenaan, een ijzeren paal waarop vanboven het verkeersbord alleen parkeren voor gehandicapten was bevestigd. De klap kwam harder aan dan de grootste pessimist voor mogelijk had gehouden. Irma sloeg achterover, met een bloedende wond in haar voorhoofd. Ze wilde werktuigelijk meteen recht klauteren, maar dat mislukte. Bovendien zag ze alles dubbel, ook het gezicht dat boven haar verscheen. ‘Wat deed je toch?’ vroeg een vrouwenstem.
‘M’n dochter Cindy is dood,’ zei Irma, en ze voelde dat ze begon te huilen.
‘En daarom liep je tegen die paal?’ vroeg de vrouw, die hoogblond was.
‘Nee, omdat ik m’n sleutels kwijt was,’ zei Irma, waar- na ze snikkend het bewustzijn verloor. De hoogblonde vrouw belde de ambulancedienst. Er waren nog meer mensen rond Irma’s tafereel komen staan. ‘Hoe is het gebeurd?’ vroeg een man die een minipoedel aan de lijn had.
‘Ze keek naar beneden,’ zei de hoogblonde vrouw, ‘en botste tegen deze paal omdat ze haar sleutels kwijt is.
Haar dochter Cindy is dood.’
‘Mijn dochter heet ook Cindy,’ zei een dikke vrouw.”

 

Herman Brusselmans (Hamme, 9 oktober 1957)

 

De Poolse dichter en schrijver Tadeusz Różewicz werd geboren in Radomsko op 9 oktober 1921. Zie ook mijn blog van 9 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Tadeusz Różewicz op dit blog.

 

nu

vroeger
waakte ik
elk ogenblik
kon de poëzie me overvallen
ik rende tot ik buiten adem was
het beeld achterna dat zich bewoog

nu
laat ik de gedichten lopen
weg van mij
verpieteren vergeten
versterven

geen stap
nader tot hun verwerkelijking

 

Vertaald door Gerard Rasch

 

Tadeusz Różewicz (9 oktober 1921 – 24 april 2014)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 9e oktober ook  mijn blog van 9 oktober 2018 en ook mijn blog van 9 oktober 2017 en eveneens mijn blog van 9 oktober 2016 deel 2.

Herman Brusselmans, Tadeusz Różewicz

De Vlaamse schrijver Herman Brusselmans werd geboren in Hamme op 9 oktober 1957. Zie ook alle tags voor Herman Brusselmans op dit blog.

Uit: Maanlicht van een andere planeet

“Louis Tinner was weduwnaar en kinderloos. Z’n vrouw en z’n zoon waren verongelukt met de auto. Z’n vrouw was bezig z’n zoon te leren rijden. Hij was geen goede leerling. Hij miste een bocht en reed rechtdoor tegen de muur van een pastorij. De pastoor hoorde de klap, kwam naar buiten gelopen, struikelde, en stootte z’n hoofd hard tegen een plavuis. Hij overleefde, maar de vrouw en de jongen in de auto niet. Van de vrouw was de nek gebro-ken, van de jongen ook. Twee gebroken nekken, dacht Tinner wel eens, wie had het kunnen denken? Hij woon-de nu alleen in de ruime flat boven een restaurant in de Burgstraat. Hij was al een aantal jaar een zestiger. Hij vond z’n leeftijd prima, in die zin dat hij er zich niks van aantrok hoe oud hij was. Als iemand hem ernaar vroeg, zei hij: ‘Ik ben zesenvijftig, zoals de broer van Jezus toen hij stiert’ Er werd dan gezegd: ‘Jezus had toch geen broer?’, en dan zei Tinnen `Je hebt gelijk, Jezus had geen broer.’ Het kon hem nooit schelen wie gelijk had, hij of iemand anders. Op een dag stond hij bij het graf waarin zowel z’n vrouw als z’n zoon begraven lag. Noch z’n vrouw noch z’n zoon had ooit uitsluitsel gegeven omtrent begraving of crematie, en Tinner had hen dan maar ter aarde laten bestellen. Hij hield niet van crematie, het was een parodie op de menselijke brandbaarheid. Hij stond bij dat graf, en keek naar de fotootjes die aan de zerk beves-tigd waren. Z’n vrouw was aantrekkelijk geweest, en z’n zoon had op haar geleken. Hij had veel succes bij de meis-jes gehad. Soms belde zo’n meisje aan de deur, en als Tin-ner opendeed, vroeg ze naar z’n zoon. Dan zei Tinnen `Hij is niet thuis, hij is een dode kanarie gaan kopen.’ Het meisje ging altijd meteen weer weg. Wat moest ze an-ders? Tinner nodigde haar niet uit om naar binnen te ko-men. Hij wist niet wat hij met een meisje in z’n huis moest aanvangen. Hij kon haar de kop inslaan, dat wel. Maar dat zorgt voor veel gedoe. Op den duur zou er nog politie bij te pas komen ook. Tinner stond bij het graf, keek naar de fotootjes, en mompelde: ‘Ik heb vanochtend een boter-ham met oude kaas gegeten, het is maar dat jullie het we-ten. Excuus dat ik geen bloemen heb meegebracht, de bloemenhandelaar is met vakantie. Hij is gaan windsurfen op de Povlakte. Een kogel tussen z’n ogen zou nog te goed voor hein zijn. Zo, hier liggen jullie dan. Ik was hier vorige week ook al, en toen dacht ik ineens: wat sta ik hier in godsnaam te doen? Ik had buikpijn op de koop toe. In zo’n geval ga je algauw weer weg. Maar nu ben ik er weer. En weer ga ik weg. Tot de volgende keer.’ Hij verliet het kerkhof. Die buikpijn, daar was iets mee.”

 

Herman Brusselmans (Hamme, 9 oktober 1957)

 

De Poolse dichter en schrijver Tadeusz Różewicz werd geboren in Radomsko op 9 oktober 1921. Zie ook mijn blog van 9 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Tadeusz Różewicz op dit blog.

 

poëzie neemt niet altijd
de vorm aan
van een gedicht

na vijftig jaar
schrijven

kan poëzie zich
aan de dichter
openbaren
in de gedaante van een boom
een wegvliegende
vogel
licht

ze voegt zich
naar de mond
nestelt zich in het zwijgen

of leeft verstoken van vorm en inhoud
in de dichter

 

Vertaald door Gerard Rasch

 

Tadeusz Różewicz (9 oktober 1921 – 24 april 2014)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 9e oktober ook  mijn blog van 9 oktober 2018 en ook mijn blog van 9 oktober 2017 en eveneens mijn blog van 9 oktober 2016 deel 2.

Guido Gezelle, Johano Strasser, Yasmina Reza, Joseph Heller, Yánnis Rítsos, Antal Szerb, Ignazio Silone, Aleksander Wat, Reinier van Genderen Stort

De Vlaamse dichter Guido Gezelle werd geboren in Brugge op 1 mei 1830. Zie ook alle tags voor Guido Gezelle op dit blog.

 

Hoort ’t is de wind

Hoort, ’t is de wind, ’t is de wind, ’t is de wind, en
   zoekende zucht hij om ruste te vinden,
   overal rond, en en vindt geene, nooit:
   of hij de daken van d’huizen verstrooit,
of hij de vliegende blâren doet ruischen,
of hij de boomen daarboven doet buischen
   of hij de torren hun toppen afwaait,
   of hij de malende meulenen draait,
of hij de zee in de wolken doet botsen
of hij ze slaat op heur zuchtende rotsen,
   of hij de schepen daarbinnen begraaft,
   of hij door schuimbekkend zeewater draaft:
nimmer en vindt hij, de wind, ’t is de wind en
nimmer en zal hij geen ruste meer vinden,
   nimmer en rustt’ hij maar eenen keer: ‘Stil!’
   sprak Hij, die immer in ruste is, ‘Ik wil!’
   sprak Hij, die alles in roer zetten kan:
   ‘Stil!’ en hij rustte . . . en hij rustte nochtan!

 

Duiven

Klap-klap-klap,
m’n dertien duiven
slaan hun vlerken, de ene op de aâr;
klap-klap-klap,
en henenschuiven
doen ze, van mijn dak mij daar.

Klap-klap-klap,
ze spelevaren,
rinkelroeiende, altemaal;
klap-klap-klap,
van harentaren,
ommenton, in énen haal.

Klap-klap-klap,
zij zijn daar weder;
hoort ge vlug hun vlerken slaan?
klap-klap-klap,
ze vallen neder,
betende op mijn dak, voortaan.

Klap-klap-klap,
de veren stuiven,
want hun baaike, groef en fijn,
klap-klap-klap,
m’n dertien duiven
boetende, in de zonne, zijn.

 

‘k Hore tuitend’ hoornen

‘k Hore tuitend’ hoornen en
de navond is nabij
voor mij:
kinderen, blij en blonde, kom,
de navond is nabij,
kom bij:
zegene u de Alderhoogste, want
de navond is nabij,
komt bij:
‘k hore tuitend’ hoornen en
de navond is nabij,
voor mij!

 

 
Guido Gezelle (1 mei 1830 – 27 november 1899)
Portret door Aimé Van Belleghem, 1980

 

De Duitse dichter en schrijver Johano Strasser werd geboren op 1 mei 1939 in Leeuwarden. Zie ook alle tags voor Johano Strasser op dit blog.

Uit: Die schönste Zeit des Lebens

„Wofür ich mich interessiere? Ihre Stimme ist leise und eindringlich; von ihrem Sessel aus scheint sie, den Kopf leicht zur Seite gelegt, ihren Worten hinterherzuhorchen. Für alles, sagt sie dann, sagt es so heiter, als wären damit alle Fragen beantwortet, alle Probleme gelöst. Aber als er darauf lange nichts erwidert, weil er ganz damit beschäftigt ist, zu entziffern, was auf den vergilbten und abgegriffenen Buchrücken steht, vielleicht auch, weil ihn ihre Antwort erst recht ratlos gemacht hat, da fügt sie, als handelte es sich um eine eigentlich überflüssige Erläuterung, doch noch hinzu: Vor allem für die Liebe.
Er wirft den Kopf herum. Wie ein Schreck sind ihm ihre Worte in die Glieder gefahren. Sein Atem stockt, er zwingt sich, die Luft, die er in einem kurzen, erschreck-ten Atemzug eingesogen hat und die sich nun in seiner Lunge staut, ganz langsam durch den halb geöffneten Mund auszulassen. Vor allem für die Liebe … Er fühlt, wie ihm vom Hals her die Röte in die Wangen steigt. Als hätte er sich, seit sie ihm vor wenigen Minu-ten die Wohnungstür öffnete und ihm mit kleinen, tas-tenden Schritten in dieses altmodisch plüschige Wohn-zimmer voranging, in einen schüchternen Knabenzutückverwandelt.
Ein Wort wie eine Wunde, wie ein falsches Verspre-chen: Liebe… Oder wie ein kleiner Vogel mit gebrochenem Flügel. Der weiße Sand unter den Füßen fein wie Mehl, bei jedem Schritt quillt er zwischen den Zehen hindurch, das Heidekraut den Hügel hinau£ die roten Föhren, der fächelnde Wind, der Duft des Harzes … Warum schnürte ihm die Stille die Kehle zu? Der Vogel in sei-ner Hand, er spürte, wie das Meine Herz klopfte, wild und voll Angst, er sah, wie er den Kopf zur Seite legte, einen Moment lang schauten sie sich an, Auge in Auge: der kleine Vogel mit dem gebrochenen Flügel und er, der ihn hielt, ihn sicher hielt in seiner großen, wärmenden Hand. Ob sie seine Verlegenheit bemerkt hat? Er wirft einen schnellen prüfenden Blick zu ihr hinüber.“

 

 
Johano Strasser (Leeuwarden, 1 mei 1939)

 

De Franse schrijfster Yasmina Reza werd geboren op 1 mei 1960 in Parijs. Zie ook alle tags voor Yasmina Reza op dit blog.

Uit: Babylon

« Un jour, sans que rien ne l’annonce, Rémi avait mis ses bras autour du cou de Jean-Lino Manoscrivi. Ça s’est passé un dimanche à l’Hippopotamus. Ils déjeunaient tous les trois et un couple d’amis de l’atelier de jazz de Lydie. Rémi qui s’embêtait comme tous les enfants à table avait eu la permission d’aller faire des bulles sous la véranda ouverte. Jean-Lino le surveillait d’un œil quand tout à coup plus de Rémi. Jean-Lino va voir. Pas de Rémi. Il descend les marches, regarde de tous les côtés de l’avenue du Général-Leclerc. Rien. Il retourne à l’intérieur, monte à l’étage. Personne. Mamie Lydie s’affole. Jean-Lino et elle ressortent. Ils partent à droite, à gauche, tourbillonnent, retournent dans l’Hippopotamus, interrogent les serveurs, ressortent. Ils crient le nom de l’enfant, le paysage urbain est vide, ouvert à tous les vents. Les amis chanteurs sont restés à table, pétrifiés, ne touchant plus leur assiette. Non loin d’eux un couple, discrètement, leur désigne du menton une desserte à laquelle est accolé un genre de palmier en pot. La copine de Lydie finit par comprendre les signes, se lève et trouve Rémi accroupi, réjoui de sa blague, planqué derrière le bac à fleurs. Les Manoscrivi hagards reviennent. Lydie se jette pour serrer l’enfant. C’est à peine s’il n’est pas félicité pour sa réapparition. Tout rentre dans l’ordre. Jean-Lino n’a pas dit un mot. Il s’est rassis, blême et sombre. Rémi lui aussi a repris sa place. On lui propose une île flottante. Il se balance sur sa chaise en garçon satisfait et puis on ne sait pourquoi il se lève et vient entourer Jean-Lino de ses bras et poser sa tête sur ses épaules. Le cœur de Jean-Lino s’est gonflé de façon déraisonnable. Il a cru à la victoire secrète de l’amour, comme tous les amoureux éconduits que le moindre geste inopiné suffit à enfiévrer. Les mêmes gestes ne valent pas un clou, accomplis par des personnes acquises. Je pourrais en écrire là-dessus. Le type qui n’en a rien à foutre et qui un matin, par inadvertance ou perversité, t’envoie un signal imprévu, je sais ce que ça provoque. »

 
Yasmina Reza (Parijs, 1 mei 1960)

 

De Italiaanse schrijver Ignazio Silone werd geboren op 1 mei 1900 in Pescina dei Marsi. Zie ook alle tags voor Ignazio Silone op dit blog.

Uit: Fontamara (Vertaald door J.-P. Samson)

« Que personne n’aill imaginer que les Fontamarais parlent l’italien. La langue italienne est pour nous une langue qu’on apprend à l’école, tout comme on peut apprendre le latin, le français ou l’espéranto. La langue italienne, pour nous, est une langue étrangère… La langue italienne, pour accueillir et rendre nos pensées, ne peut faire autrement que de les estropier, les corrompre, leur donner l’apparence d’une traduction…
Le premier juin de l’année passée, Fontamara, pour la première fois, resta sans lumière électrique. Le 2 juin, le 3 juin, le 4 juin, Fontamara continua à rester sans lumière électrique. Il en fut de même les jours suivants, les mois suivants ; tant et si bien que Fontamara se réhabitua au régime du clair de lune. Pour passer du clair de lune à la lumière électrique, Fontamara avait mis une centaine d’années. Pour revenir de la lumière électrique au clair de lune, un soir fut suffisant.
Les jeunes ne connaissaient pas l’histoire, mais nous, les vieux, nous la connaissons. Toutes les nouveautés que les Piémontais nous ont apportées en soixante-dix ans se ramènent, en définitive à deux : la lumière électrique et les cigarettes. La lumière électrique, ils nous l’ont reprise. Les cigarettes ? Puissent-elles étouffer ceux qui les fument : pour nous, la pipe a toujours suffi.
La lumière électrique, à Fontamara, était devenue elle aussi un fait naturel, comme le clair de lune, en ce sens que personne ne la payait. Personne ne la payait depuis des mois. Et avec quoi l’aurions-nous payée ? Les derniers temps, le facteur rural n’était même plus venu distribuer l’habituelle note mensuelle portant mention des arriérés, l’habituel morceau de papier dont nous nous servions à des fins domestiques. La dernière fois que le facteur était venu, peu s’en fallut qu’il n’y laissât la peau. Un coup de fusil, en effet, manqua le laisser raide mort à la sortie du pays.”

 

 
Ignazio Silone (1 mei 1900 – 22 augustus 1978)
Scene uit de gelijknamige film uit 1980 met o.a. Michele Placido als Berardo Viola (links)

 

De Amerikaanse schrijver Joseph Heller werd geboren in New York op 1 mei 1923. Zie ook alle tags voor Joseph Heller op dit blog.

Uit: Closing Time

“On those navigational training missions in South Carolina, Appleby would find the way back for us safely with his radio compass. One black night we were lost and had no radio compass for more than an hour. There was electrical interference from storms celebrated Coney Island amusement area with its gaudy lightbulbs in the hundreds of thousands and the games and rides and food stands. Luna Park was a big and famous attraction then, and so was the Steeplechase (“Steeplechase — the Funny Place”) Park of a Mr. George C. Tilyou, who had passed away long before and of whom no one knew much. Bold on every front of Steeplechase was the unforgettable trademark, a striking, garish picture in cartoon form of the grotesque, pink, flat, grinning face of a subtly idiotic man, practically on fire with a satanic hilarity and showing, incredibly, in one artless plane, a mouth sometimes almost a city block wide and an impossible and startling number of immense teeth. The attendants wore red jackets and green jockey caps and many smelled of whiskey. Tilyon had lived on Sorf Avenue in his own private house, a substantial wooden structure with a walkway to the stoop from a short flight of stone steps that descended right to the margin of the sidewalk and appeared to be sinking. By the time I was old enough to walk past on my way to the public library, subway station, or Saturday movie matinee, his family name, which had been set in concrete on the vertical face of the lowest step, was already sloping out of kilter and submerged more than halfway into the ground. In my own neighborhood, the installation of oil burners, with the excavations into the pavement for pipes and fuel tanks, was unfailingly a neighborhood event, a sign of progress.
In those twenty more years we will all look pretty bad in the newspaper pictures and television clips, kind of strange, like people in a different world, ancient and doddering, balding, seeming perhaps a little bit idiotic, shrunken, with toothless smiles in collapsed, wrinkled cheeks. People I know are already dying and others I’ve known are already dead. We don’t look that beautiful now. We wear glasses and are growing hard of nearby, and to this day I clearly hear Yossarian’s voice on the intercom, saying:
“I see the bank of a river down there. Turn left and cross it and I’ll pick up a landmark on the other side.”

 

 
Joseph Heller (1 mei 1923 – 12 december 1999)
Cover

 

De Nieuwgriekse dichter Yánnis Rítsos werd geboren op 1 mei 1909 in Monemvasia. Zie ook alle tags voor Yánnis Rítsos op dit blog.

 

Moonlight Sonata (Fragment)

I know it’s very late. Let me,
because for so many years – days, nights, and crimson noons – I’ve stayed alone,
unyielding, alone and immaculate,
even in my marriage bed immaculate and alone,
writing glorious verses to lay on the knees of God,
verses that, I assure you, will endure as if chiselled in flawless marble
beyond my life and your life, well beyond. It is not enough.
Let me come with you.

This house can’t bear me anymore.
I cannot endure to bear it on my back.
You must always be careful, be careful,
to hold up the wall with the large buffet
to hold up the table with the chairs
to hold up the chairs with your hands
to place your shoulder under the hanging beam.
And the piano, like a closed black coffin. You do not dare to open it.
You have to be so careful, so careful, lest they fall, lest you fall. I cannot bear it.
Let me come with you.

This house, despite all its dead, has no intention of dying.
It insists on living with its dead
on living off its dead
on living off  the certainty of its death
and on still keeping house for its dead, the rotting beds and shelves.
Let me come with you.

Here, however quietly I walk through the mist of evening,
whether in slippers or barefoot,
there will be some sound: a pane of glass cracks or a mirror,
some steps are heard – not my own.
Outside, in the street, perhaps these steps are not heard –
repentance, they say, wears wooden shoes –
and if you look into this or that other mirror,
behind the dust and the cracks,
you discern – darkened and more fragmented – your face,
your face, which all your life you sought only to keep clean and whole.

 

Vertaald door Peter Green en Beverly Bardsley

 

 
Yánnis Rítsos (1 mei 1909 — 11 november 1990)

 

De Hongaarse schrijver Antal Szerb werd geboren op 1 mei 1901 in Boedapest. Zie ook alle tags voor Antal Szerb op dit blog.

Uit: Journey by Moonlight (Vertaald door Len Rix)

„What was the strange attraction, the peculiar ecstasy, that seized him among the back-alleys? Why did it feel like finally coming home? Perhaps a child dreams of such places, the child raised in a gardened cottage who fears the open plain. Perhaps there is an adolescent longing to live in such a closed world, where every square foot has a private significance, ten paces infringe a boundary, decades are spent around a shabby table, whole lives in an armchair … But this is speculation.
He was still wandering among the alleys when it occurred to him that day was already breaking and he was on the far side of Venice, on the Fondamenta Nuova, within sight of the burial island and, beyond that, the mysterious islands which include San Francesco Deserto, the former leper colony, and, in the far distance, the houses of Murano. This was where the poor of Venice lived, too remote and obscure to profit from the tourist traffic. Here was the hospital, and from here the gondolas of the dead began their journey. Already people were up and on their way to work, and the world had assumed that utter bleakness as after a night without sleep. He found a gondolier, who took him home.
Erzsi had long been sick with worry and exhaustion. Only at one-thirty had it occurred to her that, appearances notwithstanding, even in Venice one could doubtless telephone the police, which she did, with the help of the night porter, naturally to no avail.
Mihály was still like a man walking in his sleep. He was abominably tired, and quite incapable of providing rational answers to Erzsi’s questions.
“The back-alleys,” he said. “I had to see them by night, just once … it’s all part of … it’s what everyone does.”
“But why didn’t you tell me? Or rather, why didn’t you take me with you?”
Mihály was unable to reply, but with an offended look climbed into bed and drifted towards sleep, full of bitter resentment.
“So this is marriage,” he thought. “What does it amount to, when every attempt to explain is so hopeless? Mind you, I don’t fully understand all this myself.”

 

 
Antal Szerb [1 mei 1901 – 27 januari 1945)
Cover Hongaarse uitgave

 

De Poolse schrijver en dichter Alexander Wat werd geboren op 1 mei 1900 in Warschau. Zie ook alle tags voor Aleksander Wat op dit blog.

 

Slaap

Slaap. Ook al moest nu in vervulling gaan
waarop trillend is gewacht sinds de morgenstond der tijden.
Hoe slaperig, hoe losmakelijk zijn geest en lichaam
in het uur van scheiden.

Slaap. Slaap in deze vreemde tuinen,
waar onze Meester snikt en sterft, van allen al verlaten.
Netten op de kust geworpen, de wind stil in de kruinen,
boten slapend in het water.

Slaap. De hele eeuwigheid verslapen,
dood en herrijzenis, hel en verlossing.
Of de verdoemenis.

Hij wekte mij en slechts de ogen zagen.
De handen waren dood, de mond verstard,
versteend het hart.

 

Een Perzische fabel

Aan een grote rappe stroom
lag op de stenen oever
een schedel en die schedel
schreeuwde: Allah jah illah.

En er was zoveel afgrijzen
in die kreet, zo’n vurige bede
en de wanhoop was zo diep,
dat ik aan de stuurman vroeg:

Wat doet hem nu vrezen? En waar kan hij om smeken?
Welk Godsoordeel kan hem wreder nog hier wreken?

Toen rolde een golf aan
hij greep de schedel mee
sloeg hem met woeste kracht
tegen de kant te pletter.

Er is geen laatste grens
– sprak daarop dof de stuurman –
erger kent geen bodem.

 

Vertaald door Gerard Rasch

 

 
Aleksander Wat (1 mei 1900 – 29 juli 1967)
Warschau, Slotplein

 

De Nederlandse dichter en schrijver Reinier van Genderen Stort werd geboren op 1 mei 1886 in Buitenzorg, Nederlands Indië. Zie ook alle tags voor Reinier van Genderen Stort op dit blog.

 

Ik zie in mijn verbeelding de konijnen

Ik zie in mijn verbeelding de konijnen
Weer sluipen door de helm en door het zand,
En duinrozen ontbloeien en weer kwijnen,
Terwijl de golven breken op het strand.

Gij, mollig diertje, bedeesd is ook uw wezen,
Uw vacht wordt zacht door zon en wind gekoosd,
Uw bout, gekruid, is wellicht onvolprezen,
Gedijen moge steeds uw willig kroost.

Ge zijt heel anders dan uw neef, de haas,
Want vreedzaam kunt gij toeven in een kooi,
Daar zijt ge veilig, wordt ge vet, gij dwaas,
En valt ge niet des jagers strik ten prooi.

Doch liever zie ik u in een warande,
Omheind gebied, en waar ge holen graaft,
Daar zijn ge saam met duiven en fazanten,
In de Natuur, die allen voedt en laaft.

 

De palingen en ook de zalmen

De palingen en ook de zalmen
De laatste komen uit de Rijn,
Zij trekken jaarlijks zonder talmen
Tot waar hun paringsoorden zijn.

De torren, klimmend in de halmen,
Al wat tiert, schier zat van gein,
In deze wereld, groot en klein,
Ik zoude uw lof wel willen galmen.

En dan de korhaan, de wisent,
Hun beelt’nis was al ruw geprent
Gelijk de runen in de steen.

Maar bliksemsnel gaat het al voorbij,
De dood gaat schuil in ieder ei,
Het baat noch deert, of ik juich of ween.

 

 
Reinier van Genderen Stort (1 mei 1886 – 7 januari 1942)
Het paleis van de Gouverneur-Generaal in Buitenzorg, Nederlands-Indië

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 1e mei ook mijn blog van 1 mei 2016 deel 1 en deel 2 en eveneens deel 3.

Czeslaw Milosz, Juli Zeh, Yaseen Anwer, José Emilio Pacheco, Assia Djebar, Jacqueline Zirkzee, Hendrik Jan Schimmel, Georges Duhamel, Thomas Lovell Beddoes

De Poolse dichter, schrijver en Nobelprijswinnaar Czesław Miłosz werd geboren in Šeteniai op 30 juni 1911. Zie ook alle tags voor Czeslaw Milosz op dit blog.

 

Campo dei Fiori

Op Campo dei Fiori in Rome
manden met olijven, citroenen,
stenen die bespat zijn met wijn,
en met restjes van bloemen.
Door kooplui op tafels gestort
het roze fruit van de zee,
donkere trossen van druiven
vallend op het perzikdons.
Hier, juist op dit plein, werd ooit
Giordano Bruno verbrand.
De beul stak de brandstapel aan,
door het nieuwsgierige plebs omringd.
Maar de vlam was amper gedoofd,
of de taveernen zaten al vol.
Op de hoofden van de kooplui
manden met olijven, citroenen.
Ik dacht aan Campo dei Fiori
bij de zweefmolen in Warszawa,
op een zachte voorjaarsavond,
terwijl vrolijke muziek weerklonk.
De melodie overstemde
de salvo’s in het getto vlakbij,
en in de zachte voorjaarslucht
stegen de paren steeds hoger.
Uit brandende huizen joeg
de wind zwarte vliegers naar ons
en zij die zweefden en draaiden
vingen de flarden op in de lucht.
Die wind van brandende huizen
woei de meisjesjurken omhoog.
En de mensen lachten erom,
die mooie zondag in Warszawa.
Voor de een kan de moraal zijn
dat het volk van Warszawa en Rome
slechts handelt en vrijt, zich vermaakt,
en brandstapels, martelaars mijdt.
Een ander concludeert wellicht
dat al wat menselijk is vergaat,
en de vergetelheid begint
nog voor de vlammen zijn gedoofd.
Ik moest toen echter denken
aan de eenzaamheid van stervenden,
aan Giordano die de treden
van het schavot beklom
en in de taal van de mensen
geen woorden kon vinden, niet één,
om afscheid te nemen van hen,
afscheid van die mensheid die bleef.
Zij zaten weer aan de wijn
en verkochten hun zeesterren,
droegen in het vrolijk rumoer
manden met olijven, citroenen.
En hij was al heel ver van hen,
er leken eeuwen verstreken,
al hadden ze maar even gewacht
terwijl hij wegvloog in vlammen.
Ook deze eenzaam stervenden,
door de wereld al vergeten,
begrijpen onze taal niet meer,
als stamt ze van een oude ster.
— Tot alles een legende is
en op een nieuwe Campo dei Fiori
na jaren een dichters woord
het oproer laat ontbranden.

 

Vertaald door Gerard Rasch

 

 
Czeslaw Milosz (30 juni 1911 – 14 augustus 2004)

Lees verder “Czeslaw Milosz, Juli Zeh, Yaseen Anwer, José Emilio Pacheco, Assia Djebar, Jacqueline Zirkzee, Hendrik Jan Schimmel, Georges Duhamel, Thomas Lovell Beddoes”