Albert Verwey, Arthur Japin, Gregoire Delacourt, Dolce far niente

 

Dolce far niente

 

Heatwave 1 door Fred Coppin, z.j.

 

Baders hartewens

Dwars door de tuinen
Van roos en ranken
Zich
‘t pad te banen,
Dan door de lanen
Van zand en dennen
Vluchtig te rennen
Tot waar de kruinen
Van hoge duinen
In
‘t blauwe blanken
En zo te naderen
Met zwellende aderen
In laatste loop
De harde golven
En, overdolven,
Hun koele doop.

 

Albert Verwey (15 mei 1865 – 8 maart 1937)
Zomer in het Vondelpark in Amsterdam, de geboorteplaats van Albert Verwey

 

De Nederlandse schrijver Arthur Japin werd geboren in Haarlem op 26 juli 1956. Zie ook alle tags voor Arthur Japin op dit blog.

Uit: Kolja

“Dit is een van de voordelen van mijn gebrek, woorden waar je niet aan wilt, sluit je moeiteloos buiten.
Van allen was Sofronov de enige die ik herkende.
‘Aljosja!’ riep ik, verbaasd hem voor de deur te vinden in plaats van binnen bij zijn meester, maar in alle verwarring ging mijn stem verloren.
Vreselijk zag hij eruit. Hij was nog geen tien jaar ouder dan ik, maar deze ochtend oogde hij als een oude man, gebogen, zo goed als bezweken, leek het, onder zijn verlies en de worsteling van de afgelopen dagen.
Pas toen ik hem bij de arm greep, keerde er wat leven in hem terug.
‘Och nee toch, Nikolaj Hermanovitsj!’
Een paar tellen keek hij mij alleen maar aan, alsof hij eerst nog moest bevatten dat het leven ons werkelijk tot dit punt had gebracht.
‘Kunnen we niet naar binnen?’ vroeg ik, want woorden vang ik het snelst in rust.
Hij schudde zijn hoofd en begon te huilen.
‘Ze willen er niemand bij. Ze staan erop.’
‘Wie?’
‘In de kleine salon ligt hij. Op het Ottomaanse bankje. Daar is het ook gebeurd. Vanmorgen, iets over drieën. Ik wil er niet aan denken. Dat hij daar nu zo ligt. Terwijl ze bezig zijn.’
‘Wie in godsnaam? Waar zijn ze mee bezig?’
‘Met de ontsmetting. De Commissie van gezondheid.’
‘Dus het was cholera?’
Opnieuw keek Sofronov mij aan.
Zijn blik bleef leeg alsof hij mijn vraag niet had begrepen.
‘Ze volgen de procedure.’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Mijnheer Modest heeft ze ontboden.’
Ik keek rond of die ook ergens in de menigte stond.
‘Hij is nog boven. Mijnheer wil zo dicht mogelijk bij zijn broer blijven en heeft zich op zijn kamer opgesloten. Dat had ik ook moeten doen. Ik had bij hem moeten blijven, jawel, na al die jaren, ik had bij hem moeten blijven! Maar als iemand mij stuurt, dan ga ik, dat ben ik zo gewend.’ Met de rug van zijn hand droogde hij zijn wangen. ‘Hierbuiten lijkt alles nog erger dan wanneer je naast hem zit.’

 

Arthur Japin (Haarlem, 26 juli 1956)

 

De Franse schrijver, journalist, regisseur en scenarist Gregoire Delacourt werd geboren op 26 juli 1960 in Valenciennes, Zie ook alle tags voor Gregoire Delacourt op dit blog.

Uit: De lijst van al mijn wensen (Vertaald door Marga Blankestijn)

“Arras. Tweeënveertigduizend inwoners, vier hyper-markten, elf supermarkten, vier fastfoodrestaurants, een paar middeleeuwse straten, een gedenktegel in de Rue du Miroir-de-Venise die voorbijgangers en vergeetallen eraan herinnert dat hier op 24 juli 1775 de roemruchte Eugène-François Vidocq werd geboren. En mijn fourni-turenwinkel. Zo naakt en zo mooi in de spiegel lijkt het alsof ik alleen maar met mijn armen hoef te fladderen om licht en gracieus weg te vliegen. Om mijn lichaam bij al die andere te voegen in de kunstboeken in het huis van mijn jeugd. Daar zou het net zo mooi zijn als zij, voor altijd. Maar dat durf ik nooit. Het geluid van Jo, beneden, verrast me elke keer. Een ladder in de zwoele zijde van mijn droom. Ik kleed me haastig weer aan. Schaduwen verbergen de parelglans van mijn huid. Ik ken die zeldzame schoonheid onder mijn kleren. Maar Jo ziet het nooit.Eén keer heeft hij me gezegd dat ik mooi was. Het is meer dan twintig jaar geleden en ik was net in de twin-tig. Ik droeg mooie kleren, een blauwe jurk, een gouden riempje, een outfit met het air van een Dior, en hij wilde met me naar bed. Zijn compliment won het van mijn mooie kleren. Zie je, iedereen liegt zichzelf voor. Want de liefde is niet opgewassen tegen de waarheid.
Jo, dat is Jocelyn. Al eenentwintig jaar mijn echtgenoot.Hij lijkt op Venantino Venantini, die knapperd die Mickey de stotteraar speelde in De eend en de Cadillac, en Pistolen Pascal in Les Tontons flingueurs. Wilskrachtige kaaklijn, donkere blik, Italiaans accent om bij weg te zwijmelen, zon, gebronsde huid, een koerende klank in zijn stem waar zelfs de kippen nog kippenvel van zouden krijgen. Behalve dat mijn Jocelyno Jocelyni tien kilo te zwaar is en praat met een accent waar dames bepaald niet van duizelen.Sinds de opening van de fabriek in 1990 werkt hij bij Häagen-Dazs. Hij verdient vierentwintighonderd euro in de maand. Hij droomt van een flatscreen televisie ter vervanging van onze oude Radiola. Van een Porsche Cayenne. Van een open haard in de woonkamer. Van de complete collectie James Bondfilms op dvd. Van een Seiko-horloge met stopwatch. En van een vrouw die mooier en jonger is dan ik, maar dat zegt hij niet tegen mij. We hebben twee kinderen. Eigenlijk drie. Een jongen, een meisje en een dode.Romain werd verwekt op de avond dat Jo me vertelde dat hij me mooi vond en me door die leugen mijn hoofd, mijn kleren en mijn maagdelijkheid deed verliezen. Er was een kans van één op duizenden dat ik meteen de eerste keer zwanger zou raken, en ik won. Twee jaar later kwam Nadine en sindsdien heb ik eigenlijk nooit mijn ideale gewicht teruggekregen. Ik ben dik gebleven, een soort lege zwangere vrouw, een ballon vol niets. Een luchtbel. Jo vond me niet meer mooi, hij raakte me niet meer aan. ’s Avonds hing hij voor de Radiola de ijsjes te eten die hij van de fabriek meekreeg, en later dronk hij flesjes 33 Export. En ik raakte eraan gewend om alleen in slaap te vallen.”

 

Gregoire Delacourt (Valenciennes, 26 juli 1960)
Cover

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 26e juli ook mijn blog van 26 juli 2018 en ook mijn blog van 26 juli 2017 en eveneens mijn blog van 26 juli 2015 deel 2.

Paul Rodenko, Arthur Japin, Gregoire Delacourt, Anne Provoost, Yves Petry, Aldous Huxley, Nicholas Evans, George Bernard Shaw

 

Dolce far niente

 


Jeux de plage door Philippe Greffard, 2010

 

Strand

De zon. Het strand.
De rode torso van de dag,
half in het hete zand begraven.
Een vogel schreeuwt gekweld.

Tegen een bronzen hek van baders
schurkt zich de zee als een loom rund.
In kassen van de horizon
staan vreemde purperrode varens.

Ik lig geketend in het zand
en hoor het bonzen van gitaren
tegen de deuren van de nacht
en hoor je hoge hese praten.
Je lijf staat donker in het licht.
Ik ruik de brandlucht van je schaduw
en voel een onderhuidse pijn.
Je benen zijn twee zwartgeblakerde pilaren
in een vergane stad.

De zon drijft stil in haar aquarium,
een dode vis met witgezwollen buik. 

 

 
Paul Rodenko (26 november 1920 – 9 juni 1976)
Het strand bij Scheveningen, Den Haag, de geboorteplaats van Paul Rodenko

 

De Nederlandse schrijver Arthur Japin werd geboren in Haarlem op 26 juli 1956. Zie ook alle tags voor Arthur Japin op dit blog.

Uit: Kolja

„Ik zag het al vanaf de Nevski Prospekt, nog voordat ik de straat in liep.
In de verte had zich voor het huis een menigte verzameld, hoofd in de nek, hopend op een glimp van het onnoemelijk verdriet daarboven. Op de vijfde verdieping stonden, ondanks het vroege uur en de ijzige wind die vanaf de Neva door de straten joeg, alle ramen wijd open.
Ik versnelde mijn pas, alsof na een nacht ononder – broken reizen die laatste honderd meter nog iets uit – maakte.
Een theeventer wrong zich door de wachtenden, die daar sinds middernacht al stonden. Waterdamp hing rond de samowaar die hij op zijn rug droeg. Zijn klanten warmden hun verkleumde vingers aan de wolkende kommen. Een melkkar had de oploop ook gevonden. Een jongen met een plateau kartosjka-cakejes deed goede zaken, een paar boerinnen, zeulend met een mand vol antonovka-appels, minder.
Wie niet wist wat hier gaande was, had het voor een buurtfeest kunnen houden: rood aangelopen koppen met her en der een glimmer van sensatie. Hun opwinding leek op die van de wachtende meute buiten de hekken van een regimentsbal, en toch… Er is iets aan de dood wat de levenden doortrilt. Zijn loodzware aanwezigheid beperkt zich niet tot de ontslapene, maar sijpelt door de kieren van het sterfhuis en doordrenkt ons van een doodsbesef, dat Deze schuldige gewaarwording, aan andermans pijn te zijn ontsnapt, verenigde de mensen voor de deur van de Morskajastraat. Hun mededogen en de vroomheid van hun gebeden zijn er niet minder om, maar het idee voorlopig nog een lengte op het onvermijdelijke voor te liggen werkt op een massa even aanstekelijk als vrolijkheid of bloeddorst.
Eén blik op die koppen en ik wist dat ik te laat kwam.
Sommigen probeerden, alsof ik voordrong bij de avondkassa van het Aleksandrinski, mij de doorgang te beletten. Anderen dachten dat ik voor de ophef kwam en klampten mij aan om mij op de hoogte te brengen van de laatste geruchten, maar ik sloeg mijn blik neer, zodat ik niet wist wat ze zeiden.”

 


Arthur Japin (Haarlem, 26 juli 1956)

 

De Franse schrijver, journalist, regisseur en scenarist Gregoire Delacourt werd geboren op 26 juli 1960 in Valenciennes, Zie ook alle tags voor Gregoire Delacourt op dit blog.

Uit: De lijst van al mijn wensen (Vertaald door Marga Blankestijn)

“Iedereen liegt zichzelf voor.
Zo weet ik bijvoorbeeld best dat ik niet mooi ben. Ik heb niet van die blauwe ogen waarin mannen zich graag spiegelen, waarin ze willen verdrinken om weer opgedoken en gered te worden. Ik heb niet de ideale maten van een fotomodel: ik ben weelderig, zeg maar mollig van vorm. Zo’n vorm die anderhalve plaats inneemt. Ik heb zo’n lichaam waar de armen van een gemiddelde man net niet helemaal omheen reiken. Ik heb niet de gratie van vrouwen tegen wie lange zinnen worden gepreveld, met zuchten als leestekens, nee. Ik roep eerder korte zinnen in gedachten. Het abrupte aforisme. Het gebeente van de lust, zonder het zwoerd, zonder het zachte vetrandje.
Dat weet ik allemaal best.
En toch gebeurt het wel dat ik, voordat Jo thuiskomt, boven in onze slaapkamer voor de spiegel van de klerenkast ga staan. Ik moet hem er nog aan herinneren dat hij die kast aan de muur bevestigt, voordat ik er een dezer dagen tijdens mijn bespiegelingendoor verpletterd word.
Dan sluit ik mijn ogen en kleed me langzaam uit, zoals niemand me ooit heeft uitgekleed. Iedere keer krijg ik het een beetje koud en ril ik even. Als ik helemaal naakt ben, wacht ik nog voordat ik mijn ogen open doe. Ik geniet. Ik mijmer. Ik droom. Ik zie weer de aandoenlijke, hunkerende lichamen voor me in de kunstboeken vol schilderijen die vroeger thuis in de kast stonden; later, de grovere lichamen uit de blaadjes.
Dan doe ik langzaam mijn ogen open, in slow motion.
Ik kijk naar mijn lijf, mijn donkere ogen, mijn kleine borsten, mijn zwembandje, mijn donkere bos schaamhaar en ik vind mezelf mooi en ik zweer je dat ik op dat moment mooi ben, een schoonheid zelfs.
Die schoonheid maakt me intens gelukkig. En verschrikkelijk sterk.
Hij zorgt dat ik de lelijke dingen vergeet. De fourniturenwinkel, die een beetje saai is. Het gebabbel en de lotto van Danièle en Françoise, de tweelingzussen die de kapperszaak Coiff’Esthétique ernaast runnen. De schoonheid zorgt dat ik de onveranderlijke dingen vergeet. Zoals een leven zonder verhalen. Zoals deze akelige stad, zonder vliegveld; deze grijze stad waaraan je niet kunt ontsnappen en waar nooit iemand komt, geen hartendief, geen witte ridder op een wit paard.”

 

 
Gregoire Delacourt (Valenciennes, 26 juli 1960)

 

 De Vlaamse schrijver Yves Petry werd op 26 juli 1967 geboren in Tongeren. Zie ook alle tags voor Yves Petry op dit blog.

Uit: In Paradisum (Vertaald door Gregor Seferens)

“Die Tür geht auf, und für Marino ist es keine Überraschung, dass der Mann, der dort erscheint, nur eine Unterhose anhat. Das haben sie so verabredet. Überraschender ist der Gesichtsausdruck des Mannes. Die halb geschlossenen Augen deuten auf ein gewisses Maß von Sedierung. Seine Schritte sind ein wenig unsicher. Doch die straff angespannten Kiefermuskeln drücken eine große Entschlossenheit aus. Das Kinn ist leicht in die Höhe gereckt, die Lippen ragen herausfordernd hervor. Er sieht aus wie eine Kreuzung aus Zombie und Märtyrer, wie ein vor Kampfeslust flimmernder Schlafwandler. Höchstwahrscheinlich ist dies ein Effekt der Drogen, die er genommen hat.
Die Wohnzimmervorhänge sind sorgfältig geschlossen. Kein Schimmer ist mehr von der Außenwelt zu sehen. In einer Ecke verbreitet eine Stehlampe mit einem grobbaumwollenen Schirm ein nicht allzu helles Licht. Es könnte beinahe gemütlich sein, wenn das Zimmer nicht ansonsten leer wäre, von einem Esstisch mit zwei Stühlen und einem Sofa abgesehen.
Auf einem der Stühle sitzt Marino. Wovor er sich vorher schon gefürchtet hat, überfällt ihn plötzlich als unverrückbare Tatsache: Der Moment ist nicht gut gewählt. Nicht, weil es noch zu früh ist, nicht, weil es bereits zu spät ist, nicht, weil ein anderer Zeitpunkt besser gewesen wäre, sondern weil es falsch ist, selbst einen Zeitpunkt zu wählen.
Jetzt kann er nicht mehr zurück. Er steht auf und folgt dem Mann, der sich schweigend mit dem Rücken an eine Wand stellt. Links und rechts von ihm befinden sich, jeweils eine Armlänge entfernt, zwei Metallringe, die dort vor einigen Tagen angebracht wurden. Mit zwei kurzen Seilen, die auf dem Tisch bereitliegen, bindet Marino die Handgelenke des Mannes an den Ringen fest.
Auch was er sonst noch tun soll, haben sie vorher verabredet.
Auf dem Gesicht des Mannes liegt ein recht verträumter Ausdruck, um seine Lippen spielt sogar ein Hauch von Spott, als fände er Marinos Schüchternheit lustig. Marino zieht einen Stoffstreifen, den er aus einem alten Kleid geschnitten hat, aus der Hosentasche und verbindet damit dem Mann die Augen, der dies widerstandslos zulässt.
Marino lässt eine Hand über die Brust des Mannes gleiten. Die andere Hand fährt über Schenkel und Geschlecht. Er kennt diesen Körper. Er hat ihn schon öfter gespürt. Damals hatten sie Sex miteinander. Diesmal werden sie sehr viel weiter gehen.
Geplant ist, dass Marino sich nicht wie der Liebhaber dieses Körpers verhält, sondern wie dessen Schinder. Oder sogar wie etwas, das noch weniger menschlich, noch unpersönlicher ist: eine tödliche Krankheit, ein rein körperlicher Unfall. Aber wie glaubwürdig ist es, wenn eine tödliche Krankheit wie verabredet zuschlägt?“

 


Yves Petry (Tongeren, 26 juli 1967)

 

De Vlaamse schrijfster Anne Provoost werd geboren in Poperinge op 26 juli 1964. Zie ook alle tags voor Anne Provoost op dit blog.

Uit: In de zon kijken

„Ilana en ik zaten op de achterbank van de Volkswagen, de strohoeden tegen de zon tussen ons in. Ilana had haar haren hoog opgebonden, haar handen losjes in haar schoot, de rug gestrekt. Ze keek niet naar me, had alleen aandacht voor het land dat zich eindeloos ontrolde. Ik zat op mijn knieën, achterstevoren, mijn armen om de hoofdsteun geslagen. In de rechthoek van de achterruit doken elektriciteitspalen ritmisch op, schoven naar elkaar toe, verdwenen in een luchtspiegeling aan de horizon. We lieten het vlakke binnenland achter ons, de grijze velden met de gombomen, hun zilveren stammen en onbeweeglijke bladeren. De witte streep op het wegdek wentelde als een worm op zoute grond. Ik wachtte op een verandering in het beeld, ik was nog niet dikwijls zo ver van huis geweest. Al sinds de ochtend waren we aan het rijden en de bodem was nog altijd kurkdroog: geen onkruid in de bermen, de vertrouwde schraalheid van een verzilte omgeving.
Het was hoogzomer. We hadden een jerrycan benzine bij ons, en liters drinkwater. Bij elke oneffenheid rinkelden de likeurflessen in de koffer. In de auto hing de geur van namaakleder dat kneedbaar wordt in de zon. Ik was op mijn hoede. Als ik Ilana iets wilde zeggen, leunde ik naar haar toe om te fluisteren. We waren de reis begonnen met raadsels en een spel, maar de vrolijkheid was nu voorbij. Mijn vader zat aan het stuur, mijn moeder naast hem met haar fototoestel op haar schoot. Ze wreef over haar mondhoeken; ze denkt dat haar speeksel zich daar ophoopt als ze vurig praat. ‘Je had je broer kunnen vragen wat hij bedoelde met een verrassing,’ zei ze.
Mijn vader had zijn ene hand op het stuurwiel, de andere aan zijn voorhoofd. Hij was de enige met kortgeknipt haar, maar evengoed parelde het zweet in zijn nek. ‘Wat had Brendan meer kunnen vertellen dan dat er iets zou zijn?’ antwoordde hij. ‘Anders was het toch geen verrassing meer.’

 

 
Anne Provoost (Poperinge, 26 juli 1964)
Cover

 

De Engelse schrijver en criticus Aldous Huxley werd geboren op 26 juli 1894 in Godalming, Surrey. Zie ook alle tags voor Aldous Huxley op dit blog.

Uit: Brave new World

“Mustapha Mond shut the book and leaned back in his chair. ‘One of the numerous things in heaven and earth that these philosophers didn’t dream about was this’ (he waved his hand), ‘us, the modern world. “You can only be independent of God while you’ve got youth and prosperity; independence won’t take you safely to the end.” Well, we’ve now got youth and prosperity right up to the end. What follows? Evidently, that we can be independent of God. “The religious sentiment will compensate us for all our losses.” But there aren’t any losses for us to compensate; religious sentiment is superfluous. And why should we go hunting for a substitute for youthful desires, when youthful desires never fail? A substitute for distractions, when we go on enjoying all the old fooleries to the very last? What need have we of repose when our minds and bodies continue to delight in activity? of consolation, when we have soma? of something immovable, when there is the social order?’
‘Then you think there is no God?’
‘No, I think there quite probably is one.’
‘Then why?…’
Mustapha Mond checked him. ‘But he manifests himself in different ways to different men. In pre-modern times he manifested himself as the being that’s described in these books. Now…’
‘How does he manifest himself now?’ asked the Savage.
‘Well, he manifests himself as an absence; as though he weren’t there at all.’
‘That’s your fault.’
‘Call it the fault of civilization. God isn’t compatible with machinery and scientific medicine and universal happiness. You must make your choice. Our civilization has chosen machinery and medicine and happiness. That’s why I have to keep these books locked up in the safe. They’re smut. People would be shocked if…’
The Savage interrupted him. ‘But isn’t it natural to feel there’s a God?’
‘You might as well ask if it’s natural to do up one’s trousers with zippers,’ said the Controller sarcastically. ‘You remind me of another of those old fellows called Bradley. He defined philosophy as the finding of bad reason for what one believes by instinct. As if one believed anything by instinct! One believes things because one has been conditioned to believe them. Finding bad reasons for what one believes for other bad reasons–that’s philosophy. People believe in God because they’ve been conditioned to believe in God.’

 

 
Aldous Huxley (26 juli 1894 – 22 november 1963)
Scene uit een toneelbewerking in Northampton, 2015

 

De Engelse schrijver Nicholas Evans werd geboren op 26 juli 1950 in Bromsgrove. Zie ook alle tags voor Nicholas Evans op dit blog.

Uit: The Horse Whisperer

“There was snow. The first fall of winter. And from the laterals of the fence up by the pond she could tell there must be almost a foot of it. With no deflecting wind, it was perfect and driftless, heaped in comical proportion on the branches of the six small cherry trees her father had planted last year. A single star shone in a wedge of deep blue above the woods. The girl looked down and saw a lace of frost had formed on the lower part of the window and she placed a finger on it, melting a small hole. She shivered, not from the cold, but from the thrill that this transformed world was for the moment entirely hers. And she turned and hurried to get dressed.
Grace Maclean had come up from New York City the night before with her father, just the two of them. She always enjoyed the trip, two and a half hours on the Taconic State Parkway, cocooned together in the long Mercedes, listening to tapes and chatting easily about school or some new case he was working on. She liked to hear him talk as he drove, liked having him to herself, seeing him slowly unwind in his studiously weekend clothes. Her mother, as usual, had some dinner or function or something and would be catching the train to Hudson this morning, which she preferred to do anyway. The Friday-night crawl of traffic invariably made her crabby and impatient and she would compensate by taking charge, telling Robert, Grace’s father, to slow down or speed up or take some devious route to avoid delays. He never bothered to argue, just did as he was told, though sometimes he would sigh or give Grace, relegated to the backseat, a wry glance in the mirror. Her parents’ relationship had long been a mystery to her, a complicated world where dominance and compliance were never quite what they seemed. Rather than get involved, Grace would simply retreat into the sanctuary of her Walkman.
On the train her mother would work for the entire journey, undistracted and undistractable. Accompanying her once recently, Grace had watched her and marveled that she never even looked out of the window except perhaps in a glazed, unseeing scan when some big-shot writer or one of her more eager assistant editors called on the cellular phone.”

 

 
Nicholas Evans (Bromsgrove, 26 juli 1950)
Robert Redford als de “Horse Whisperer” Tom Booker in de gelijknamige film uit 1998

 

De Ierse toneelschrijver, socialist en theatercriticus George Bernard Shaw werd geboren in Dublin op 26 juli 1856. Zie ook alle tags voor George Bernard Shaw op dit blog.

Uit: The Devil’s Disciple

“At the most wretched hour between a black night and a wintry morning in the year 1777, Mrs. Dudgeon, of New Hampshire, is sitting up in the kitchen and general dwelling room of her farm house on the outskirts of the town of Websterbridge. She is not a prepossessing woman. No woman looks her best after sitting up all night; and Mrs. Dudgeon’s face, even at its best, is grimly trenched by the channels into which the barren forms and observances of a dead Puritanism can pen a bitter temper and a fierce pride. She is an elderly matron who has worked hard and got nothing by it except dominion and detestation in her sordid home, and an unquestioned reputation for piety and respectability among her neighbors, to whom drink and debauchery are still so much more tempting than religion and rectitude, that they conceive goodness simply as self-denial. This conception is easily extended to others–denial, and finally generalized as covering anything disagreeable. So Mrs. Dudgeon, being exceedingly disagreeable, is held to be exceedingly good. Short of flat felony, she enjoys complete license except for amiable weaknesses of any sort, and is consequently, without knowing it, the most licentious woman in the parish on the strength of never having broken the seventh commandment or missed a Sunday at the Presbyterian church.
The year 1777 is the one in which the passions roused of the breaking off of the American colonies from England, more by their own weight than their own will, boiled up to shooting point, the shooting being idealized to the English mind as suppression of rebellion and maintenance of British dominion, and to the American as defence of liberty, resistance to tyranny, and selfsacrifice on the altar of the Rights of Man.”

 


George Bernard Shaw (26 juli 1856 – 2 november 1950)
Affiche voor de gelijknamige film uit 1959 met Kirk Douglas, Burt Lancaster en Laurence Olivier

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 26e juli ook mijn blog van 26 juli 2017 en ook mijn blog van 26 juli 2015 deel 2.

Arthur Japin, Gregoire Delacourt, Anne Provoost, Yves Petry, Aldous Huxley, Nicholas Evans, Chairil Anwar, George Bernard Shaw, Hanya Yanagihara

De Nederlandse schrijver Arthur Japin werd geboren in Haarlem op 26 juli 1956. Zie ook alle tags voor Arthur Japin op dit blog.

Uit: Vaslav

“En ik heb mevrouw nog zo gewaarschuwd. Maanden geleden al, begin oktober, meteen toen ik het aan zag komen. Kan best zijn dat ik toen te voorzichtig ben geweest, niet hard genoeg, gewoon omdat ik niet goed durfde. Het was ook een ijzingwekkende boodschap, verschrikkelijk! Haar zoiets te moeten zeggen over de man op wie ze haar hele ziel heeft ingezet, voor wie ze haar lijf heeft afgebeuld tot haar spieren ervan scheurden en het bloed in haar schoenen stond. Het ijzer in die wil! Ze heeft voor hem gestreden als een straatmeid en hem veroverd als een strateeg.
En nou dit.
Hoe kun je iemand die liefheeft voor zoiets de ogen openen?
Natuurlijk, het hoort niet dat een man als ik over zoiets begint, maar iemand moest het toch zeker doen? Ik heb het zo rustig mogelijk gebracht. Zakelijk bijna, zoals ik meld dat het bad klaarstaat of dat er aanmaakhout moet komen. Het laatste wat ik wilde was haar aan het schrikken maken, maar mij doet het evengoed pijn het te moeten aanzien. Ons allemaal hier in huis, maar mij misschien nog net iets meer. Ik, die dag in dag uit zoveel uren met hem optrek, had ik het dan zomaar stilletjes moeten laten gebeuren, terwijl ik zie wat er gaat komen? Ik weet als geen ander wat ons vandaag te wachten staat. Ik verzin het niet, ik heb het allemaal al eens eerder zien gebeuren, vroeger in Sils Maria. Niet nog een keer, dacht ik, niet nog een keer!
Ik heb het haar gezegd, maar ze wilde het niet horen. Wat had ik dan moeten doen, zwijgen? Ik herkende het gevaar. Ik zag het toch in zijn ogen. Het was mijn plicht daarop te wijzen. Dat is me niet in dank afgenomen. Marie en Lise vielen me nog bij, maar er was er maar één de kwaaie pier, dat voelde je. Die kilte. En later heeft ze dat gezegd ook, dat ik mijn plaats moest weten en dat als ik die niet kende, zij mij weg zou sturen. En desondanks ben ik er nog een keer op teruggekomen – ik moest toch wel!
Nog geen maand later, zodra het vrede was, begon ze brieven te schrijven. Twee, drie keer op een dag stuurde ze me naar de post. Geadresseerd aan theaters in Parijs, Londen en Monte Carlo, aan impresario’s en intendanten. Ook zag ik de namen van al die mensen over wie ze het altijd heeft, allemaal kunstenaars, sommigen zo beroemd dat wíj er in dit dal zelfs van gehoord hebben, zogenaamde oude vrienden, al heb ik ze hier nog nooit een voet zien zetten, op wie ze al haar hoop heeft gezet.”

 

 
Arthur Japin (Haarlem, 26 juli 1956)
Maarten Heijmans (Vaslav) en Noortje Herlaar (Romola) in de toneelbewerking, Amsterdam, 2014

Lees verder “Arthur Japin, Gregoire Delacourt, Anne Provoost, Yves Petry, Aldous Huxley, Nicholas Evans, Chairil Anwar, George Bernard Shaw, Hanya Yanagihara”

Dolce far niente, Hans Kloos, Arthur Japin, Gregoire Delacourt, Yves Petry, Hanya Yanagihara

Dolce far niente

 

 
De Piramides, Jan van Galenstraat, Amsterdam

 

Interview met het bushokje
Marcanti-eiland

achter me stonden vroeger
op een zandvlakte in de winter
de kermisgasten
die zijn nu verstopt aan de overkant
tussen de markthallen en de begraafplaats

soms ben ik een bed
en vaak slachtoffer
van vandalisme
ik zat een keer
vol met kogelgaten

als iemand bus na bus
niet instapt de ogen gesloten
het hoofd tegen mij rustend
wou ik dat ik de rokken
van zijn moeder was

mijn glas rammelt
zachtjes bij het remmen
en optrekken van mijn vrienden
de nachtbussen

om de zoveel jaar krijg ik gratis
een complete makeover
ik begin nu te rotten
in mijn betonpoeren
maar zo lang de stad blijft
zal ik wel blijven

ik word ook op gezette tijden gereinigd
eind jaren tachtig
was er een klein punkmeisje
dat steeds weer glasnost op mij spoot
vorige week verkondigde ik nog:
weg met de kazen!

het mooist is het
als ik vol stroom
met lijven op zoek
naar de gewenste afstand
van elkaar en de regen

ik heb een keer gedroomd
dat ik midden op straat stond
en iedereen dwars door me heen reed

de volgende dag
was ik tijdelijk opgeheven
wegens wegwerkzaamheden

dat moeten ze niet te vaak doen
dat is niet goed
voor het zelfvertrouwen van een bushalte

ik heb een neef
waar nooit iemand uitstapt

 
Hans Kloos (Baarn, 23 december 1960)

Lees verder “Dolce far niente, Hans Kloos, Arthur Japin, Gregoire Delacourt, Yves Petry, Hanya Yanagihara”

Paul Heyse, Arthur Japin, Gregoire Delacourt, Anne Provoost, Yves Petry, Aldous Huxley, Nicholas Evans, Chairil Anwar

Dolce far niente

 

 
Na de storm door Aleksej Savrasov, ca. 1870

 

Stille nach dem Sturm

Ach, den Zauber dieser Stille
Nach des Ungewitters Graus,
Dieses Friedens Segensfülle –
Keine Lippe spricht sie aus!

Jugendfrische reine Lüfte
Hauchen überm See heran,
Und es füllt ein süß Gedüfte
Rebenhald’ und Wiesenplan.

Nur am Weg die jungen Blüten,
Die der Sturm vom Baume riß,
Mahnen an des Wetters Wüten
In der nächt’gen Finsternis.

Ach, sie blühten wohl vergebens,
Da kein Sommer mehr sie reift.
Aber wenn der Sturm des Lebens
In die vollen Zweige greift,

Und der Seele nach der schwülen
Leidenschaft der Friede kehrt,
Ist, genesen sich zu fühlen,
Nicht ein Blütenopfer wert?

 

 
Paul Heyse (15 maart 1830 – 2 april 1914)
Berlijn. Markt am Leipziger Platz door Paul Andorff, eind 19e eeuw
Paul Heyse werd in Berlijn geboren

Lees verder “Paul Heyse, Arthur Japin, Gregoire Delacourt, Anne Provoost, Yves Petry, Aldous Huxley, Nicholas Evans, Chairil Anwar”

Dolce far niente, Remco Campert, Arthur Japin, Gregoire Delacourt, Yves Petry

Dolce far niente

 

 
Brug over de Schinkel, de Sluis bij de Overtoom, Amsterdam
door Jan Hermanus Melcher Tilmes, z.j.

 

Op de Overtoom

Het dooit op de Overtoom
maar het vriest ook alweer op
melden mijn voeten
die mijn dag verlopen
ik blijf dicht bij huis
steeds dichter
dat is mijn leeftijd
wolken worden zwaarder van onkleur
de geur van gisteren hangt nog aan me
ik at met mijn vriend
we braken het brood
en deelden de doden
we zijn al bijna uit zicht
wij lachen nog
wat moet je anders?
omhelzen elkaar ten afscheid
misschien je weet maar nooit

 

 
Remco Campert (Den Haag, 28 juli 1929)

Lees verder “Dolce far niente, Remco Campert, Arthur Japin, Gregoire Delacourt, Yves Petry”