A. F.Th. van der Heijden, Günter Grass

De Nederlandse schrijver A. F. Th. van der Heijden werd geboren in Geldrop op 15 oktober 1951. Zie ook alle tags voor A. F.Th. van der Heijden op dit blog.

Uit: Advocaat van de hanen (De tandeloze tijd, deel 4)

“Ho! Ho! Ho!’ riep de rechter- commissaris als een voerman. ‘Stop. Terugspoelen die band – tot aan het ontbijt. Dat wil ik nog wel eens horen.’
Hij was overeind gekomen, en de technicus volgde zijn voorbeeld.
De technicus deed zijn werk. Spoelde, schakelde het apparaat weer in.
‘… angstaanjagender hem met aangeleerd cockney-accent te horen zingen…’, hoorde Quispel zichzelf zeggen.
‘Nee, dat is te ver terug’, zei de rechter-commissaris. ‘Over Frank Sinatra hebben we het wel een andere keer. Ik wil die hele ontbijtscène terughoren.’
De rechter-commissaris liep geagiteerd heen en weer. De officier van justitie, de advocaten van de bewaarders, Quispels eigen advocaat mr. Vlacq – ze keken allemaal stil voor zich uit, verbijsterd, duidelijk in grote verlegenheid gebracht door wat ze zojuist gehoord hadden. Het apparaat snorde. Quispel was even verlost van het moeten aanhoren van zijn eigen stem. Het zat hem niet lekker dat bij de verhoren ten gerieve van het gerechtelijk vooronderzoek naar de rol van de bewaarders ook de officier van justitie aanwezig was, een nogal vreemde gang van zaken. En niet zomaar een officier van justitie, maar dezelfde die destijds, na het eerste rijksrechercheonderzoek, vond dat ‘de zaak als afgedaan kon worden beschouwd’. Vernederend dat uitgerekend die vent hier nu uit de eerste hand mocht vernemen hoe nalatig Quispel was geweest. Quispels verklaring werd alsnog bij het gerechtelijk vooronderzoek betrokken.
De technicus schakelde de band weer op afspeelsnelheid in. ‘… Kon het dat u alles zo goed zag en verstond?’ De stem van inspecteur De Moei.
‘Zoals gezegd’ – Quispels eigen stem weer – ‘het luikje stond open met mijn ontbijt er nog op. Ze vergaten het te sluiten door de plotselinge consternatie aan de overkant. De gang is betrekkelijk smal. Ik had, mede door de openstaande celdeur, een goed zicht op alles wat in de cel tegenover de mijne gebeurde. Ook horen kon ik bijna alles…’
‘Ho. Stop,’ deed de rechter-commissaris weer. De technicus zette de band stil. ‘Mijnheer Quispel, ik heb u nergens horen vertellen dat het deurluikje uiteindelijk weer gesloten werd. Het heeft, neem ik aan, niet tot aan uw heenzending open gestaan…’
‘Nou, het had niet veel gescheeld. Zo’n haast hadden ze me na het voorval te ontslaan… Pas na de zoveelste keer heen en weer lopen ontdekte een bewaarder – ik meen dat het Jaap was – het gat in mijn deur. Hij deed het met een kwaad gezicht dicht. Binnen het uur werd ik heengezonden. En daarmee hadden ze zo’n haast, dat ze vergaten me mijn spullen mee te geven. Enfin, ik vergat zelf er naar te vragen.’
‘U suggereert dus…’
‘… dat ik als mogelijke getuige, bijna letterlijk, werd gedropt, ja. Blijkbaar is niet eens mijn vals opgegeven naam geverifieerd. Men wilde mij kennelijk het liefst maar helemaal vergeten. Ik was als dronkelap ingesloten. Ze moeten welhaast het syndroom van Korsakov als diagnose gesteld hebben.”

 

A. F.Th. van der Heijden (Geldrop, 15 oktober 1951)

 

De Duitse dichter en schrijver Günter Grass werd geboren in Danzig (tegenwoordig Gdansk) op 16 oktober 1927. Zie ook alle tags voor Günter Grass op dit blog.

 

Dat van ons

Weids ligt het land waar, als zijn lied en folders kloppen,
zich schoonheid heuvelachtig uitbreidt, naar het noorden vlak,
heel dicht bevolkt (vandaag de dag) tot onder ’t dak.
Waar ooit voor vaders toorn het kind zich moest verstoppen,

daar is geen toevlucht meer, nee, niets kan stiekem blijven.
Herkenbaar zijn we zo, te kijk voor iedereen,
dat alle buren, heel de wereld om ons heen
de kiem van ons geluk als ongeluk ziet drijven.

Op dit moment heeft een verkeerde conjunctuur
ons vetgemest. Van leed verzadigd kon de
ellende aanslaan met de vrije markt als kuur.
We kregen korting zelfs op onze zonden.
Novemberland, vervloekt tot ijver, wacht met beven
het laatste oordeel en de prijs, hoog opgedreven.

 

Vertaald door Matthias Rozemond

 

Günter Grass (16 oktober 1927 – 13 april 2015)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 15e oktober ook mijn blog van 15 oktober 2018 en ook mijn blog van 15 oktober 2017 deel 1 en eveneens deel 2.

Alma Mathijsen, Günter Grass

De Nederlands schrijfster en journaliste Alma Mathijsen werd geboren in Amsterdam op 16 oktober 1984. Zie ook alle tags voor Alma Mathijsen op dit blog.

Uit: Ik wil geen hond zijn

“Je kijkt anders, iets maakt me bang. Je draait de pasta met vlotte bewegingen om je vork en schuift de ragout met je mes erbij. Je hebt haast om alles binnen te krijgen, terwijl ik meestal jouw bord leegeet. Lange tijd heb ik me daarvoor geschaamd, moest ik niet minder eten? Na een tijd liet ik dat los, ik kreeg in zekere zin alles. De liefde en het eten. `Ik weet het niet,’ zeg je. Je bord is leeg en je kijkt me aan. Al meer dan een jaar heb ik die woorden gehoord op elke vraag die ik je stelde. Waarom wil je nu niet praten? Waarom mag ik je niet aanraken? Waarom mag ik niet meer dicht tegen je aan kruipen? Ik weet precies wat je bedoelt maar durf het nog niet te horen. Nu ga ik niks terugzeggen, denk ik. Nu ga ik er heel lang over doen om mijn pasta op te eten. Ik heb me dat eerder voorgenomen, toen lukte het me nooit, ik ben te gretig en te gulzig. Mijn keel vernauwt. Elk hapje is te groot, het deeg raakt mijn gehemelte. Is dit hoe het voelt om niet van eten te houden? Je zei ooit dat je liever een pil zou slikken in plaats van alle maaltijden op een dag te moeten eten. Ik denk dat ik liever dood zou willen als ik niet zou mogen eten. `Ik weet het echt niet meer,’ herhaal je. Ik had gedacht dat je het nooit een tweede keer durfde te zeggen. Mag ik doen of ik het niet gehoord heb? Zodat we door kunnen leven? Zodat ik morgen mijn stuk voor de krant kan afmaken, terwijl jij de dekens nog wat hoger trekt om door te kunnen slapen. Ik weet het immers ook niet. Waarom we hier zijn, wat voor zin het heeft en of er een einde aan het heelal is. Al bedoelde je dat niet. Je bedoelde dat je echt niet weet hoe je ons beter moet maken, hoe wij gerepareerd moeten worden. Dat woord stoort me: echt. Dat je het écht niet meer weet. Alsof je het anders niet kan weten dan echt niet. `Ik ook niet,’ lieg ik. Ik weet duizend manieren en ik heb ze jarenlang aan je voorgelegd. Nog meer zomers in Italië, meer Aperol Spritz, de volgende dag  nog meer paracetamol, minder kleren, meer vuur en dan heb ik het over echte vuren die we zelf maken in de nacht, zelfs als de brandweer moet komen en wij ons verstoppen achter de rotsen. Nog meer eten dat jij niet op kunt en dat ik allemaal zal opeten zodat jij je niet hoeft te schamen voor de ober. Juist meer op de bank, in elkaar gevlochten, nog een keer The Lobster kijken, popcorn vinden tussen de kussens, die opeten en dan de hele avond peuteren tussen onze kiezen. Nog meer liedjes aan elkaar laten luisteren en ook dat ene waar ik me voor schaam. Ik zal meedrinken van de whisky die mijn keel rokerig en gebruikt achterlaat. Nog meer `fluit en andere namen voor mij die nergens op slaan maar uit jouw mond elke keer weer klinken als een liefdesverklaring. Meer vingers in mijn oor en op andere plekken. Nog meer spiegels en daarin kijken als je me vasthoudt of als je me neukt, liever dat, veel vaker dat. Toch praten, met anderen die we niet kennen, nog nooit ontmoet hebben, die zichzelf een therapeut noemen en niet luisteren naar wat we zeggen maar naar wat we bedoelen. En daarna overdag naar de bioscoop als de zon het felste schijnt. Nog meer op elkaars telefoon om de verhalen van anderen te bekijken, jouw feed is sowieso leuker dan de mijne. Nog meer rijden in de regen en nergens heen gaan. Nog een keer boven op me komen liggen, doodstil, alleen om je gewicht te voelen en dan uiteindelijk toch dat ene. Je rekent af. Ik moet huilen en jij kijkt. Ik durf niet nog een keer op te kijken omdat ik het niet aankan om te zien dat jij nog steeds niet huilt. Terwijl we naar huis lopen bekruipt me een heel ander gevoel. Plotseling heb ik geen zin meer.”

 

Alma Mathijsen (Amsterdam, 16 oktober 1984)

 

De Duitse dichter en schrijver Günter Grass werd geboren in Danzig (tegenwoordig Gdansk) op 16 oktober 1927. Zie ook alle tags voor Günter Grass op dit blog.

 

Kersen

Als de liefde op stelten
over de grindpaden port
en tot in de bomen reikt,
zou ik ook graag kersen
in kersen als kersen herkennen,

niet langer met armen te kort,
met ladders waaraan altijd
een sport ontbreekt
leven van gevallen fruit, compote.

Zoet en zoeter, haast zwart;
merels dromen zo rood
wie kust hier wie,
als de liefde
op stelten tot in bomen reikt.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Günter Grass (16 oktober 1927 – 13 april 2015)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 16e oktober ook mijn blog van 16 oktober 2021 en ook mijn blog van 16 oktober 2018 en ook mijn blog van 16 oktober 2017 en eveneens mijn blog van 16 oktober 2016 deel 2.

Alma Mathijsen, Günter Grass

De Nederlands schrijfster en journaliste Alma Mathijsen werd geboren in Amsterdam op 16 oktober 1984. Zie ook alle tags voor Alma Mathijsen op dit blog.

Uit: Bewaar de zomer

`Neem plaats. Je weet wat er nu staat te gebeuren? Ik hoef dat niet meer uit te leggen? Goed zo. Ga maar 11:4:en op de behandelstoel. Laten we gelijk van start gaan. Nu volgt een heel klein prikje, op die manier kan ik je gegevens aflezen. Je snapt dat we niet heel veel tijd hebben? Je ouders zijn op dit moment, hier noemen we dat, bezig. Nog heel even geduld, niet schrikken. Je locatie. Eens kijken. We hadden vanochtend een glitch in het systeem; als het goed is, is die inmiddels verholpen. Maar het zou kunnen dat sommige zoekacties iets langer duren. Ah, juist. Je wordt in 1984 geboren in Nederland, het op vijf na gelukkigste land ter wereld, een rijk land, in de top twintig, de voorzieningen zijn allemaal redelijk tot goed op orde, geen grote alarmbellen hier.
Eens verder kijken, je zou geboren worden in Amsterdam, dat is de hoofdstad. Criminaliteitscijfers zijn redelijk hoog, vergeleken met de rest van het land. Al vraag ik me af of je daar last van zult krijgen, dat weten we natuurlijk nooit. We kunnen geen voorspellingen doen, ik kan je slechts de getallen geven. Je ouders wonen op het Molenpad, een straat verstopt tussen de Prinsen- en Keizersgracht. Erg mooi, wel aan de kleine kant. Ze zijn allebei geboren in Limburg, en voor hun twintigste naar de hoofdstad verhuisd. Je moeder werkt aan de universiteit, ze doceert Nederlands. Je vader is violist en speelt bij verschillende orkesten, hij heeft moeite een baan vast te houden. Ze zullen je Nederlands leren, een logge taal, als ik zo vrij mag zijn. Mijn superieuren hebben me er laatst op aangesproken, ik mag niet meer zo oordelen, maar dat is net wat ik zo plezierig vind aan dit werk. Al goed. Jij zult met een harde g praten, omdat je opgroeit in het noorden, al zullen je ouders de zachte g aanhouden. Maakt weinig uit, maar toch leuk om te weten. Dit soort opmerkingen moet ik dus laten. Dan iets bepalends, je geslacht. Ik zou je willen zeggen dat het weinig uitmaakt, maar dat is helaas niet zo. Ach jade wordt geboren met een vagina. Spijtig, daar kom ik later nog wel even op terug. Eens even in de genen kijken, ik zie astma, daar valt wel mee te leven, excuus, ik zal proberen geen oordelen te vellen, daar moeten wij ons verre van houden. Alles opdat je een weloverwogen keuze kunt maken. Astma dus, slechte ogen, het is uiteraard nog niet gezegd dat je die dan ook krijgt. Ik zie schizofrenie in de familie, een oom, ik zie ook down, nog een oom, kanker, meervoudig kanker, allemaal ooms, suikerziekte, hoge bloeddruk, zwaarlijvigheid, tja, ik zal geen oordeel vellen. Eens even kijken naar hun relatie, ze zijn getrouwd, dat hoeft weinig te zeggen. Al lange tijd samen, o, het eerste keuzemoment lag al zeven jaar terug. Je zou de eerstgeborene zijn, en waarschijnlijk ook de laatste, aangezien de moeder nu negenendertig is. Ik ben verplicht je ervan op de hoogte te stellen dat op voorgaande keuzemomenten andere potentiëlen een negatief oordeel hebben geveld. Toch wil ik je geen richting op sturen. Levensgedrag. Je vader drinkt veel, rookt ook erg veel, hij lijkt ermee te kunnen functioneren, al zal het voor jou, vooral het meeroken, in je latere leven wat complicaties geven.”

 

Alma Mathijsen (Amsterdam, 16 oktober 1984)

 

De Duitse dichter en schrijver Günter Grass werd geboren in Danzig (tegenwoordig Gdansk) op 16 oktober 1927. Zie ook alle tags voor Günter Grass op dit blog.

 

De vesting groeit

Ligt braak aan ’n kraaienzwerm ten prooi het land.
De mol plant zich er voort, loops langs de hekken
zie je verdacht vaak vreemde honden trekken.
Er dient betaald: klinkende munt, contant.

Zo rijk en onbeschut heeft angst temidden van
de rest een bouwwerk uitgezweet naar plan.
Als vesting laat Novemberland geen kieren
voor negers, Roma, joden, arabieren.

Oostwaarts dient Polen ons als grensgebied;
historie die ons grif te binnen schiet.
We hadden altijd lol in burchtcreaties,
in linies leggen of een muur oprichten
en tegen vestingkolder, waanzin, kampfrustraties
hielp steeds het broodzakje met Hölderlin-gedichten.

 

Vertaald door Matthias Rozemond

 

Günter Grass (16 oktober 1927 – 13 april 2015)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 16e oktober ook mijn blog van 16 oktober 2021 en ook mijn blog van 16 oktober 2018 en ook mijn blog van 16 oktober 2017 en eveneens mijn blog van 16 oktober 2016 deel 2.

Günter Grass

De Duitse dichter en schrijver Günter Grass werd geboren in Danzig (tegenwoordig Gdansk) op 16 oktober 1927. Zie ook alle tags voor Günter Grass op dit blog.

 

BOHNEN UND BIRNEN

Bevor die grünen Dotter welken –
die Hennen brüten einen frühen Herbst -,
jetzt gleich, bevor die Scherenschleifer
den Mond mit hartem Daumen prüfen,
der Sommer hängt noch an drei Fäden,
den Frost verschließt ein Medaillon,
noch eh der Schmuck, verwandt dem Regen, wandert,
noch eh die Hälse nackt, vom Nebel halb begriffen,
bevor die Feuerwehr die Astern löscht
und Spinnen in die Gläser fallen,
um so der Zugluft zu entgehen,
vorher, bevor wir uns verkleiden,
in ärmliche Romane wickeln,
laßt uns noch grüne Bohnen brechen.
Mit gelben Birnen, einer Nelke,
mit Hammelfleisch laßt uns die grünen Bohnen,
mit schwarzer Nelke und mit gelben Birnen,
so wollen wir die grünen Bohnen essen,
mit Hammelfleisch, mit Nelke und mit Birnen.

 

KINDERLIED

Wer lacht hier, hat gelacht?
Hier hat sich’s ausgelacht.
Wer hier lacht, macht Verdacht,
daß er aus Gründen lacht.

Wer weint hier, hat geweint?
Hier wird nicht mehr geweint.
Wer hier weint, der auch meint,
daß er aus Gründen weint.

Wer spricht hier, spricht und schweigt?
Wer schweigt, wird angezeigt.
Wer hier spricht, hat verschwiegen,
wo seine Gründe liegen.

Wer spielt hier, spielt im Sand?
Wer spielt, muß an die Wand,
hat sich beim Spiel die Hand
gründlich verspielt, verbrannt.

Wer stirbt hier, ist gestorben?
Wer stirbt, ist abgeworben.
Wer hier stirbt, unverdorben,
ist ohne Grund verstorben.

 

MEINE ALTE OLIVETTI

ist Zeuge, wie fleißig ich lüge
und von Fassung zu Fassung
der Wahrheit
um einen Tippfehler näher bin.

 

BONEN EN PEREN

Voordat de groene dooiers verwelken
broeden de kippen op een vroege herfst
-,
nu meteen, voordat de scharenslijpers
de maan met een harde duim controleren,
de zomer hangt nog aan drie draden,
een medaillon schroeit de vorst dicht,
nog voordat de sieraden, familie van de regen, zich verplaatsen,
nog voordat de halzen bloot, half gegrepen door de mist,
voordat de brandweer de asters blust
en spinnen in de glazen vallen,
om aan de tocht te ontsnappen,
daarvoor, voordat we ons verkleden,
in armmoedige romans wikkelen,
laten we sperziebonen breken.
Met gele peren, een kruidnagel,
met schapenvlees laten we de sperziebonen,
met zwarte kruidnagel en met gele peren,
zo willen we de sperziebonen eten,
met schapenvlees, met kruidnagel en met peren.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Günter Grass (16 oktober 1927 – 13 april 2015)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 16e oktober ook mijn blog van 16 oktober 2018 en ook mijn blog van 16 oktober 2017 en eveneens mijn blog van 16 oktober 2016 deel 2.

Günter Grass, Katha Pollitt

De Duitse dichter en schrijver Günter Grass werd geboren in Danzig (tegenwoordig Gdansk) op 16 oktober 1927. Zie ook alle tags voor Günter Grass op dit blog.

Uit: Ein weites Feld

„Den bei uns lagernden Briefwechsel, etwa mit der Tochter, konnte er derart zitatsicher abperlen, daß es ihm eine Lust gewesen sein muß, diese Korrespondenz in unvergänglicher Brieflaune fortzusetzen; schrieb er doch gleich nach der Öffnung der Berliner Mauer einen Metebrief an Martha Wuttke, die ihrer angegriffenen Nerven wegen in Thale am Harz zur Kur war: »… Mama hat sich natürlich zu Tränen verstiegen, während mir solche Ereignisse, die partout groß sein wollen, herzlich wenig bedeuten. Eher setze ich aufs aparte Detail, zum Beispiel auf jene jungen Burschen, unter ihnen exotisch fremdländische, die als sogenannte Mauerpicker oder Mauerspechte den zweifelsohne begrüßenswerten Abbruch dieser kilometerlangen Errungenschaft teils als Bildersturm, teils als Kleinhandel betreiben; sie rücken dem gesamtdeutschen Kunstwerk mit Hammer und Meißel zu Leibe, auf daß jedermann – und es fehlt nicht an Kundschaft – zu seinem Souvenir kommt …«
Hiermit ist gesagt, in welch zurückliegender Zeit wir Theo Wuttke, den alle Fonty nannten, aufleben lassen. Gleiches gilt für seinen Tagundnachtschatten. Ludwig Hoftaller, dessen Vorleben unter dem Titel »Tallhover« auf den westlichen Buchmarkt kam, wurde zu Beginn der vierziger Jahre des vorigen Jahrhunderts tätig, stellte aber seine Praxis nicht etwa dort ein, wo ihm sein Biograph den Schlußpunkt gesetzt hatte, sondern zog ab Mitte der fünfziger Jahre unseres Jahrhunderts weiterhin Nutzen aus seinem überdehnten Gedächtnis, angeblich der vielen unerledigten Fälle wegen, zu denen der Fall Fonty gehörte.
So war es denn Hoftaller, der am Bahnhof Zoologischer Garten belchernes Ostgeld versilberte, damit er sein Objekt dank westlicher Währung einladen konnte, den siebzigsten Geburtstag zu feiern: »Da kann man nicht still drüber weg. Muß begossen werden.«
»Das wäre, als wollte man mir die vorletzte Ehre erweisen.«
Fonty erinnerte seinen altgewohnten Kumpan an eine Situation, die sich durch Einladung der »Vossischen Zeitung« ergeben hatte. Ein Brief des Chefredakteurs Stephany war ins Haus gekommen. Doch schon vor hundert Jahren hatte er postwendend lustlos reagiert: »Siebzig kann jeder werden, wenn er einen leidlichen Magen hat.«
Erst als Hoftaller versprach, nicht, wie damals die »Vossin«, an die vierhundert Spitzen der Berliner Gesellschaft zu versammeln, sondern den Kreis der Feiernden klein zu halten, ihn sogar, wenn gewünscht, radikal auf das betagte Geburtstagskind und ihn, den Nothelfer in schwieriger Lage, zu beschränken, gab Fonty klein bei: »Möchte mich zwar lieber in meine Sofaecke drücken – mit demnächst siebzig darf man das –, aber wenn es denn sein muß, muß es was Besonderes sein.«
Hoftaller schlug den Künstlerklub »Möwe« in der Maternstraße vor. Danach bat er seinen Gast, das beliebte Theaterrestaurant »Ganymed« am Schiffbauerdamm zu erwägen. Nichts paßte. Und auch das »Kempinski« im Westen der Stadt war nicht nach Fontys Wünschen. »Mir schwebt«, sagte er, »etwas Schottisches vor. Nicht unbedingt mit Dudelsack, aber annähernd schottisch soll es schon sein …«

 

Günter Grass (16 oktober 1927 – 13 april 2015)

 

De Amerikaanse dichteres, essayiste, critica en feministe Katha Pollitt werd geboren op 14 oktober 1949 in New York. Zie ook alle tags voor Katha Pollit op dit blog.

 

Kleine troost

Koffie en sigaretten in een schoon café,
forsythia stak als een vochtige lucifer af tegen
een donderende hemel, dronken van zijn eigen ozon,

het wasgoed koel en knisperend en opgevouwen
weer in de lavendelkast – te laat om troost genoeg

te vinden in zulke kleine dagelijkse momenten

van schoonheid, vernieuwing, kalmte, te laat om je voor te stellen
dat mensen liever gelukkig zijn dan te lijden
en lijden toe te brengen. We zijn bijna aan het einde

maar o voor het einde, zoals de mussen elke nacht

naar hun geheime nesten vliegen in de groene koepel van de olm
O laat de laatste bus komen met

liefde voor de geliefde, laat de honger lijdende
hond de hoek omslaan en plotseling
als door een wonder, door zijn eigen straat, naar huis hollen.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Katha Pollitt (New York, 14 oktober 1949)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 16e oktober ook mijn blog van 16 oktober 2018 en ook mijn blog van 16 oktober 2017 en eveneens mijn blog van 16 oktober 2016 deel 2.

Dolce far niente, Günter Grass, Alma Mathijsen, Oscar Wilde, Guðbergur Bergsson, Eugene O’ Neill, Gerold Späth, Gustaaf Peek

 

Dolce far niente

 

 
Herfstlandschap in de schemering door Vincent van Gogh, 1884

 

Herbstabend

Wie kann im Herbst ein Abend, hell und weich,
Uns rührend und geheimnisvoll ergreifen.
Das Laub der Bäume, schon bedrohlich bleich,
Läßt Todesahnung unsre Seele streifen.
Dunstige Bläue überspannt die Welt
Über der kummervoll verwaisten Erde.

Ein kalter Windstoß auf dem kahlen Feld
Läßt ahnen, dass bald Stürme toben werden.
Und alle Dinge lächeln im Vergehn
Ein Lächeln, das wir auch beim Menschen kennen.
Das wir, wenn wir‘s im Menschenantlitz sehn,
Des Leidens göttliche Verschämtheit nennen.

 

Vertaald door Ludolf Müller

 

 
Fjodor Tjoettsjev (5 december 1803 – 27 juli 1873)
Het landhuis van de familie Tjoettsjev in Ovstug, waar de dichter werd geboren.

 

De Duitse dichter en schrijver Günter Grass werd geboren in Danzig (tegenwoordig Gdansk) op 16 oktober 1927. Zie ook alle tags voor Günter Grass op dit blog.

Uit: Ein weites Feld

“Wir vom Archiv nannten ihn Fonty; nein, viele, die ihm über den Weg liefen, sagten: »Na, Fonty, wieder mal Post von Friedlaender? Und wie geht’s dem Fräulein Tochter? Überall wird von Metes Hochzeit gemunkelt, nicht nur auf dem Penzlberg. Ist da was dran, Fonty?« Selbst sein Tagundnachtschatten rief: »Aber nein, Fonty! Das war Jahre vor den revolutionären Umtrieben, als Sie Ihren Tunnelbrüdern bei Funzellicht was Schottisches, ne Ballade geboten haben …«
Zugegeben: es klingt albern, wie Honni oder Gorbi, dennoch muß es bei Fonty bleiben. Sogar seinen Wunsch nach dem abschließenden Ypsilon müssen wir mit einem hugenottischen Stempel beglaubigen.
Seinen Papieren nach hieß er Theo Wuttke, weil aber in Neuruppin, zudem am vorletzten Tag des Jahres 1919 geboren, fand sich Stoff genug, die Mühsal einer verkrachten Existenz zu spiegeln, der erst spät Ruhm nachgesagt, dann aber ein Denkmal gestiftet wurde, das wir, mit Fontys Worten, »die sitzende Bronze« nannten.
Ohne Rücksicht auf Tod und Grabstein, eher angestoßen vom ganzfigürlichen Monument, vor dem er als Kind oft allein und manchmal an des Vaters Hand gestanden hatte, übte sich schon der junge Wuttke – sei es als Gymnasiast, sei es in Luftwaffenblau – so glaubhaft ein bedeutendes Nachleben ein, daß der bejahrte Wuttke, dem die Anrede »Fonty« seit Beginn seiner Vortragsreisen für den Kulturbund anhing, eine Fülle von Zitaten auf Abruf hatte; und alle waren so treffend, daß er in dieser und jener Plauderrunde als Urheber auftreten konnte.
Er sprach von »meiner sattsam bekannten Birnenballade«, von »meiner Grete Minde und ihrer Feuersbrunst«, und immer wieder kam er auf Effi als seine »Tochter der Lüfte«. Dubslav von Stechlin und die aschblonde Lene Nimptsch, die gemmengesichtige Mathilde und die zu blaß geratene Stine, nebst Witwe Pittelkow, Briest in seiner Schwäche, Schach, wie er lächerlich wurde, der Förster Opitz und die kränkelnde Cécile, sie alle waren sein Personal. Nicht etwa zwinkernd, sondern durchlebter Leiden gewiß, klagte er uns seine Fron als Apotheker zur Zeit der achtundvierziger Revolution, sodann die ihm mißliche Lage als Sekretär der Preußischen Akademie der Künste – »Bin immer noch kolossal schlapp und nervenrunter« –, um gleichwegs von jener Krise zu berichten, die ihn fast in eine Heilanstalt gebracht hatte. Er war, was er sagte, und die ihn Fonty nannten, glaubten ihm aufs Wort, solange er plauderte und die Größe wie den Niedergang des märkischen Adels in pointenscharfe Anekdoten kleidete.
So hat er uns trübe Nachmittage verkürzt. Kaum saß er im Besuchersessel, legte er los. Ihm war ja alles geläufig; sogar die Irrtümer seiner Biographen, die er bei Laune »meine verdienstvollen Spurentilger« nannte, konnte er auflisten. Und als ihm sicher zu sein schien, daß er uns zum Modell wurde, rief er: »Wäre ridikül, mich als >heiter darüberstehend< zu portraitieren!«
Oft war er besser als wir, seine »fleißigen Fußnotensklaven«.

 

 
Günter Grass (16 oktober 1927 – 13 april 2015)

 

De Nederlands schrijfster en journaliste Alma Mathijsen werd geboren in Amsterdam op 16 oktober 1984. Zie ook alle tags voor Alma Mathijsen op dit blog.

Uit: De grote goede dingen

“Ooit reed mijn vader over deze weg met twee violen in de kofferbak. Nu rijdt de taxichauffeur hard, mijn rug drukt dieper in de zachte achterbank. Koplampen verlichten vliegend stof, het onderscheid tussen de bergen en de hemel is bijna weggevaagd, een zwakke lijn kronkelt door de nacht.
Don wordt wakker van de hobbels in de zandweg, waar we met 70 kilometer per uur overheen rijden. De schokken komen tot in mijn stuitbeen. Als ik daar later krom van ga lopen, zal ik nog weten hoe ik een streep trok door de woestijn met de beste vriend van mijn vader en een naar appeltabak ruikende Israëliër.
Jaloezie overvalt me. Jaloezie op iemand die al lang dood is en die zoveel sigaretten leegzoog dat zijn longen in een krul draaiden. Iemand die zoveel alcohol dronk dat zijn lever het uiteindelijk begaf. Don zat toen ook in de auto, voorin, naast mijn vader. Ze gilden van plezier en van de absint, terwijl ze wisten dat ze later die nacht moesten spelen.
Tweeëntwintig jaar later is Don er nog steeds. Hij is nog steeds de beste vriend van Just, mijn vader. Dat gaat niet over. Als hij naar me kijkt staan zijn ogen zacht. Ik voel dat hij in mijn buurt wil blijven. Dat het door mijn vader komt, daar ben ik me al te bewust van. Jaren terug heeft Just iets gemaakt dat nu nog steeds bestaat.
Mijn vader speelde in een kwartet met Don, Herman en Majoor. Hun begroetingen duurden minuten, ze hielden elkaar lang vast. Bij hen was alles groter en erger, ook als het goed ging. Ze speelden strijkkwartetten van Haydn, Beethoven en Brahms, als ik in bed lag luisterde ik naar de muziek van beneden. De partijen smolten samen, het klonk niet als vier verschillende mannen, het klonk als één. Het mooiste hebben ze gespeeld in Israël, zegt Don. Toen waren ze nog jong.”

 

 
Alma Mathijsen (Amsterdam, 16 oktober 1984)

 

De Iers-Engelse schrijver Oscar Wilde werd geboren op 16 oktober 1854 in Dublin. Zie ook alle tags voor Oscar Wilde op dit blog.

 

Ballad of Reading Gaol – III (Fragment)

With the pirouettes of marionettes,
They tripped on pointed tread:
But with flutes of Fear they filled the ear,
As their grisly masque they led,
And loud they sang, and loud they sang,
For they sang to wake the dead.

“Oho!” they cried, “The world is wide,
But fettered limbs go lame!
And once, or twice, to throw the dice
Is a gentlemanly game,
But he does not win who plays with Sin
In the secret House of Shame.”

No things of air these antics were
That frolicked with such glee:
To men whose lives were held in gyves,
And whose feet might not go free,
Ah! wounds of Christ! they were living things,
Most terrible to see.

Around, around, they waltzed and wound;
Some wheeled in smirking pairs:
With the mincing step of demirep
Some sidled up the stairs:
And with subtle sneer, and fawning leer,
Each helped us at our prayers.

The morning wind began to moan,
But still the night went on:
Through its giant loom the web of gloom
Crept till each thread was spun:
And, as we prayed, we grew afraid
Of the Justice of the Sun.

The moaning wind went wandering round
The weeping prison-wall:
Till like a wheel of turning-steel
We felt the minutes crawl:
O moaning wind! what had we done
To have such a seneschal?

 

 
Oscar Wilde (16 oktober 1854 – 30 november 1900)
Cover

 

De IJslandse schrijver Guðbergur Bergsson werd geboren op 16 oktober 1932 in Grindavik. Zie ook alle tags voor Guðbergur Bergsson op dit blog.

Uit: Loss (Vertaald door Philip Roughton)

“When he wakes in the morning he lies still for a while. Before he goes to sleep shortly
before dawn he puts in earplugs and takes sleeping pills.
He stares into space, almost as if dead.
Soon afterward his eyes start flittering. Then he fumbles for the nightstand, finds the clock and looks at it. After this he dozes off. Soon he stirs again and glances around out of the corners of his eyes. He looks at the clock, uncertain of whether it is now day or night.
His eyes flitter.
He does not take out the earplugs and therefore hears no sounds.
What he sees has surrounded him for decades, yet he cannot grasp where he is. It takes him a long time. To orient himself actually does not matter. The only thing that he perceives is that he is empty. He is no longer hungry. He is just empty inside from indisposition over nothing in particular. Everything blends in feebleness, lethargy, and silence. Despite his debility he does not want to die. He has a halfformed will to live that is more habit than actual desire.
His mouth is dry but he cannot find the glass of water next to the clock on the nightstand. So he forgets the glass and his thirst. Then he burps. “Got rid of something there.” It is not exactly thought that runs through his mind. Now he feels something else. “Have to get rid of some more.”
He does not burp again. Does not get rid of more.
His face is rigid. His skin is streaked and creased after having slept on his right side with his cheek pressed against the pillow.
When his lungs start to whine he turns onto his back and rubs his eyes.
Now it seems that he has determined where he is: in his usual place in a bedroom of his apartment, but he does not remember how many years he has lived there. He stares at the walls but has lost interest in them. It is the same with the world. Although he has no desire to die he often wishes that he were dead or that he had died a long time ago. He should have been completely gone. That would have been most natural.”

 

 
Guðbergur Bergsson (Grindavik, 16 oktober 1932)

 

De Amerikaanse schrijver Eugene Gladstone O’Neill werd op 16 oktober 1888 in New York City geboren. Zie ook alle tags voor Eugene O’Neill op dit blog.

Uit: Long Day’s Journey Into Night

“Tyrone’s arm is around his wife’s waist as they appear from the back parlor. Entering the living room he gives her a playful hug.
TYRONE You’re a fine armful now, Mary, with those twenty pounds you’ve gained.
MARY Smiles affectionately. I’ve gotten too fat, you mean, dear. I really ought to reduce.
TYRONE None of that, my lady! You’re just right. We’ll have no talk of re-ducing. Is that why you ate so little breakfast?
MARY So little? I thought I ate a lot.
TYRONE You didn’t. Not as much as I’d like to see, anyway.
MARY Teasingly.
Oh you! You expect everyone to eat the enormous breakfast you do. No one else in the world could without dying of indigestion. She comes forward to stand by the right of table.
TYRONE Following her. I hope I’m not as big a glutton as that sounds. With hearty satisfaction. But thank God, I’ve kept my appetite and I’ve the digestion of a young man of twenty, if I am sixty-five.
MARY You surely have, James. No one could deny that. She laughs and sits in the wicker armchair at right rear of table. He comes around in back of her and selects a cigar from a box on the table and cuts off the end with a little clipper. From the dining room Jamie’s and Edmund’s voices are heard. Mary turns her head that way
Why did the boys stay in the dining room, I wonder? Cathleen must be waiting to clear the table.
TYRONE Jokingly but with an undercurrent of resentment. It’s a secret confab they don’t want me to hear, I suppose. I’ll bet they’re cooking up some new scheme to touch the Old Man. She is silent on this, keeping her head turned toward their voices. Her hands appear on the table top, moving restlessly. He lights his cigar and sits down in the rocker at right of table, which is his chair, and puffi contentedly. There’s nothing like the first after-breakfast cigar, if it’s a good one, and this new lot have the right mellow flavor. They’re a great bar-gain, too. I got them dead cheap. It was McGuire put me on to them.”

 

 
Eugene O’Neill (16 oktober 1888 – 27 november 1953)

 

De Zwitserse schrijver Gerold Späth werd geboren op 16 oktober 1939 in Rapperswil. Zie ook alle tags voor Gerold Späth op dit blog.

Uit: Die heile Hölle

“Im Bett in seinem von vier Generationen um- und umgebauten Haus im Grünen erwachte der Vater nach einer Weile wohligen Halbschlafs vor Sonnenaufgang und blieb reglos liegen. Draussen lärmten die Vögel: fast unwirklich laut das starktönige Gepfeife einiger Amseln in der Nähe vor dem steten Hintergrund fernerer Vogelstimmen. In einem Buch über die Südsee und ihre Insulaner, wahrscheinlich vom Stamm der Maori, hatte der Vater gelesen, dort sei es Brauch, dass Erwachende mit geschlossenen Augen in der Hängematte oder am Boden auf den Bastteppichen stillhielten, dann langsam Finger und Anne bewegten und ihre nackte Haut streichelten, auch behutsam hier und dort kniffen und zupften, alles zu dem Zweck, die bei Nacht im Schlaf aus dem Leib gefahrene, frei umherstreifende Seele sanft zurückzuholen; wer zu hastig aufstand, riskierte, sie auszusperren und seelenlos durch den blühenden Tag zu staken. Dies wollte der Vater vermeiden. Und wiewohl er — entgegen dem polynesischen Brauch — die Augen beim Erwachen sogleich auftat und an die fahle Decke hinaufblinzelte, nahm er sich viel Zeit fürs Streicheln und Zupfen; denn er wollte seine Seele ganz und heil einschlüpfen lassen, war sie doch, dachte er, eine grosse und noble und also ruhig und gemessen in ihren Bewegungen —allerdings keinesfalls zu verwechseln mit der landläufigen müden Seele; ganz unähnlich aber sei sie dem, was zum Beispiel Sportler, besonders Kurzstreckenflitzer, insgeheim unter Seele, einer lauffreudig wettkampflustigen natürlich, verstehen mögen, wenn sie ihre Nervosität am Startplatz nicht wahrhaben wollen. Nicht einmal weit draussen verwandt mit solch zappeligem Ding sei seine ruhige Seele, dachte der Vater. An seinem Bauch, seinen Hüften, einigen Härchen an seiner Brust, an Oberschenkeln und Unterarmen zupfend, zweimal gähnend, gliederstreckend, fand er in den weit hinten leicht rötlich verfärbten Morgen, und als er, noch eine gute Viertelstunde vor der Sonne, aufstand, tat er es im Vollbesitz seines zurückgekehrten Innenlebens und ebenso betulich, wie er seine Seele herbeigestreichelt hatte, und so sanft, wie sie wieder in ihn eingezogen war nach dieser Nacht tiefen Schlafs.”

 

 
Gerold Späth (Rapperswil, 16 oktober 1939)
Rapperswil.

 

Onafhankelijk van geboortedata

De Nederlandse schrijver Gustaaf Peek werd geboren in Haarlem in 1975. Zie ook alle tags voor Gustaaf Peek op dit blog.

Uit: Godin, held

“Elk jaar meer lichaam, elk jaar meer gevangen. Maar daar wilde ze nu niet meer aan denken. Ze lag goed en stil en wat maakte het uit hoe ze haar handen hield of de kleur van de deken. Er was licht, een open raam, ze rook metaal in de lucht, de zon op teer, op donkere, hete daken.
Over alles te lang nagedacht. Een situatie die niet meer zonder twijfel of tegenspraak kon bestaan. Liggen, misschien toch iemand roepen, de tijd verkeerd ingeschat, niet steeds op de klok kijken, aan Marius denken en aan Onno, zoals een kind, het kind dat ze dreigde te worden.
Ze nam een slok water, plat, koud water, zelfs dat had ze afgesproken, wat ze zou drinken, en nog veel meer had ze aangevinkt, welke laatste aanblik, welke laatste hap. Hoe ging dit vroeger? Haar vader had ze meegemaakt, zijn mond die plotseling hing alsof gebroken, de gele kleur. Om open gordijnen had ze gevraagd en om muziek, maar ze wachtte op het juiste moment, ze zou iets voelen en dan zou ze nog even hebben, lang genoeg.
Haar vader had nog negen jaar geleefd na de dood van haar moeder. Elk jaar meer de last van enig kind. Hij was rijk, gelukkig, ze vermoedde dat hij af en toe gezelschap zocht, maar hij verzekerde haar dat haar gezelschap het belangrijkste bleef. Over zijn eerste vergissingen had ze heen gekeken, tot ze hem eindelijk anders durfde te benaderen, niet meer als haar vader, maar als een arme, oude man. Hij raakte kwijt, werd een bezoeker in zijn huis. Verzorging, verpleging, steeds andere namen en gezichten, ze hielp met de inrichting van zijn nieuwe kamer. Ze dacht aan Marius terwijl ze haar vader bezocht. Ze nam foto’s mee en daarna niet meer, ze vertelde verhalen, over zijn vakantie ooit, met vrienden naar Nice, over de ontmoeting met zijn vrouw, en daarna niet meer.
De hostess kwam binnen, ze kenden elkaar bijna een jaar, hadden overlegd in huiselijke, kalm gekleurde vergaderkamers en zelfs een keer bij haar thuis. Amy heette ze en met Amy had ze dit pakket afgesloten van de kamer met het hoge plafond op een hoek en het uitzicht op de bomen. Een vrouw met heldere formules voor bejegening, met een interieur dat altijd gasten verwachtte, of een vrouw, opgewekt, zonder het stille genot vijanden te negeren en te veel ongedragen kleren in haar garderobe – zo zou ze Amy hebben beschreven.” 

 


Gustaaf Peek (Haarlem, 1975)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 16e oktober ook mijn blog van 16 oktober 2017 en eveneens mijn blog van 16 oktober 2016 deel 2.

Günter Grass, Oscar Wilde, Alma Mathijsen, Guðbergur Bergsson, Eugene O’Neill, Dino Buzzati, Gerold Späth, Albrecht von Haller, Gustaaf Peek

De Duitse dichter en schrijver Günter Grass werd geboren in Danzig (tegenwoordig Gdansk) op 16 oktober 1927. Zie ook mijn blog van 16 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Günter Grass op dit blog.

Uit: Die Rättin

“Kürzlich wurde beschlossen, daß alle links von der Brotbänken- und der Jopengasse zur Mottlau hinführenden Gassen von uns, alle rechtsläufigen Gassen bis hinterm Vorstädtischen Graben von den Versöhnlern bewohnt werden. Die hören nicht auf, Hoffnung zu plappern: Vielleicht kann man mit ihnen auf Dauer auskommen. Wenn man sie zufriedenstellt, wird sich die Menschenratte uns anpassen. Schließlich ist sie abhängig von uns. Sie lebt von gespeicherten Vorräten, die wir überschüssig, seit vielen Ernten überschüssig gelagert haben. Wir sollten ihnen zukommen lassen, was sie benötigen. Nennt es Deputat, den Zehnten oder Tribut. Jedenfalls sollten sie nicht hungern müssen. Hunger könnte sie angriffig machen. Wir Ratten sollten wissen, was Hunger heißt!
Bitter, als stieße ihr jahrtausendealte Erfahrung auf, lachte die Rättin: Hör dir das an, Herr! Die ewiggleichen Sprüche unbelehrbarer Abwiegler und Versöhnler. Wir hingegen sehen klar, allzu klar. Mehr und mehr werden sie haben wollen. Am Ende teilen sie uns zu, was übriggeblieben ist. Auf Rationen gesetzt werden wir sein. Raffgier, ihre Habsucht wird über uns kommen. Das ist das Menschliche an den Nippels. Schlußmachen! rufen wir, machen aber nicht Schluß, sondern beißen uns mit unsereins rum. In der Wollbergasse, um den Stockturm und hinterm Zeughaus ist es zu Straßenschlachten gekommen, auf dem Land nur zu kleineren Übergriffen bisher.
Und ich sah, wie sie sich befetzten. Bis zum Verenden ineinander verbissen. Der Rattenzähne unverminderte Schärfe. Überallhin, wo ihr Streit in Kampf umschlug, führte die Rättin mich. So streng um die Speicherinsel herum Distanz gehalten wurde, damit den Manippels der Zwist der Rattenvölker verborgen blieb, im Stadtkern hemmte nichts die Parteien. Rattengruppen, die aus dem Zeughaus, das neuerdings, wie auch der Theaterbau nebenan, Lagerhaus ist, Maiskolben und nicht entkernte Sonnenblumen trugen, um diese Feldfrüchte als Zehnten durch die Wollbergasse, die Langgasse hoch und durchs Grüne Tor auf die Brücke zur Speicherinsel zu schleppen, wurden schon vorm Zeughausportal von Rattenhorden, die aus der Jopengasse einfielen, angegriffen und in Zweikämpfe verwickelt. Dezimiert und geschwächt gelang es nur wenigen Transportgruppen der Versöhnler, sich bis zur Brücke durchzukämpfen: Schmale Kost fiel den Manippels zu.
Ich rief: Ein magerer Tribut ist das!
Die Rättin: Immer noch viel zuviel!
Ich: Jedenfalls leiden sie Mangel.
Geschieht Ihnen recht! rief sie, tun ja nichts als fressen und rammeln und rammeln und fressen.“

 
Günter Grass (16 oktober 1927 – 13 april 2015)

Lees verder “Günter Grass, Oscar Wilde, Alma Mathijsen, Guðbergur Bergsson, Eugene O’Neill, Dino Buzzati, Gerold Späth, Albrecht von Haller, Gustaaf Peek”

Günter Grass, Oscar Wilde, Alma Mathijsen, Guðbergur Bergsson, Eugene O’Neill

De Duitse dichter en schrijver Günter Grass werd geboren in Danzig (tegenwoordig Gdansk) op 16 oktober 1927. Zie ook mijn blog van 16 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Günter Grass op dit blog.

Uit: Der Butt

„Gegen Ende des dritten Jahrtausends vor der Fleischwerdung des Herrn – oder wie ein Computer es ausrechnete, am 3. Mai 2211 vor unserer Zeitrechnung – es soll ein Freitag gewesen sein – an einem jungsteinzeitlichen Tag, bei Ostwind und unter Wolken in losem Verband geschah, was später aus Gründen patriarchaler Selbstherrlichkeit zum Märchen verfälscht wurde; das kränkt meine Ilsebill immer noch.
Jung war ich, aber schon bärtig. Am späten Nachmittag wollte ich meine dreifach verengte Korbreuse einholen, die ich am frühen Morgen, noch vor der ersten Stillzeit, ausgesetzt hatte. (Etwa dort war mein bevorzugter Fangplatz, wo später der beliebte Badeort Heubude mit der Straßenbahn, Linie 9, bequem zu erreichen war.) Meiner Zeichenkunst wegen wurde ich von Aua fürsorglich durch Nachstillen außer der Reihe bevorzugt. Deswegen sagte mein erster Gedanke, als ich den Butt in der Aalreuse sah: Den bringe ich Aua. Den soll sie, nach ihrer Art, mit feuchten Lattichblättern umlegen und in heißer Asche garen.
Da sprach der Butt.
Ich bin nicht sicher, ob mich seine schiefmäulige Ansprache mehr erstaunt hat als die platte Tatsache, einen breitgelagerten Butt in einer Aalreuse gefangen zu haben. Jedenfalls habe ich auf die Worte »Guten Tag, mein Sohn!« nicht mit der Frage nach seinem erstaunlichen Sprechvermögen geantwortet. Vielmehr wollte ich wissen, was ihn, den Plattfisch, bewegt haben mochte, sich durch alle drei Verengungen in eine Reuse zu zwängen.
Der Butt gab Auskunft. Von Anfang an belehrend, mit allwissender Überlegenheit und deshalb, trotz seiner kategorischen Punktumsätze, geschwätzig näselnd, professoral, wie von der Kanzel herab abkanzelnd oder penetrant väterlich: Er habe mit mir ins Gespräch kommen wollen. Nicht etwa dumme (oder sagte er damals schon) weibliche Neugierde sei sein Antrieb gewesen, sondern ein wohlbedachter Entschluß aus männlichem Willen. Schließlich gebe es einige über den jungsteinzeitlichen Horizont weisende Erkenntnisse, die er, der wissende Butt, mir, dem dumpfen, durch totale Weiberfürsorge kindlich gehaltenen Mann und Fischer vermitteln wollte. Vorsorglich habe er das baltische Küstenplatt zu sprechen gelernt. Viele Worte mache man hierzulande ja nicht. Ein armseliges, nur die Notdurft beendendes Gemaule. In relativ kurzer Zeit habe er sich den alles breitschlagenden Zungenschlag eingeübt. Schon könne er »Pomuchel« und »Ludrichkait« sagen. An Sprachschwierigkeiten werde der Dialog gewiß nicht scheitern. Doch auf Dauer empfinde auch er das Weidengeflecht als eng.“

 
Günter Grass (16 oktober 1927 – 13 april 2015)
Het beeld “Butt im Griff“ van Günter Grass in de tuin van het Grass-Haus in Lübeck

Lees verder “Günter Grass, Oscar Wilde, Alma Mathijsen, Guðbergur Bergsson, Eugene O’Neill”

Günter Grass, Oscar Wilde, Alma Mathijsen, Guðbergur Bergsson, Eugene O’Neill, Gustaaf Peek

De Duitse dichter en schrijver Günter Grass werd geboren in Danzig (tegenwoordig Gdansk) op 16 oktober 1927. Günter Grassoverleed op 13 april van dit jaar. Zie ook mijn blog van 16 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Günter Grass op dit blog.

Uit: De Blikken Trommel (Vertaald door Jan Gielkens)

“Er bewoog iets tussen de telegraafpalen. Mijn grootmoeder deed haar mond dicht, trok de lippen iets naar binnen, kneep haar ogen tot spleten en kauwde langzaam en voorzichtig op de aardappel. Er bewoog iets tussen de telegraafpalen. Daar sprong iets rond. Drie mannen sprongen tussen de telegraafpalen rond, alle drie op de schoorsteeen toe, daarna eromheen naar voren en één liep terug, nam opnieuw een aanloop, leek klein en breed te zijn, slaagde in zijn sprong, over de steenfabriek heen, de twee anderen, meer lang en spichtig, op het nippertje maar toch over de steenfabriek heen, al weer tussen de palen, maar die klein en breed was maakte zijsprongen, klein en breed had meer haast dan lang en spichtig, de andere springers, die weer terug naar de schoorsteen moesten, zodat de ene er reeds overheen rolde terwijl de anderen, twee kaboutersprongetjes verwijderd, nog een aanloop namen en plotseling verdwenen waren, er geen zin meer in hadden, zo leek het, en ook de kleine viel midden in zijn sprong van de schoorsteen achter de horizon.”
(…)

“Hij haalde de holle weg en was nauwelijke klein en breed daarin verdwenen of daar klommen ook reeds lang en spichtig de twee anderen, die misschien ondertussen een bezoek aan de steenfabriek hadden gebracht, over de horizon en stapten zo lang en spichtig, maar toch niet werkelijk mager, haastig over de leemgrond, dat mijn grootmoeder opnieuw haar aardappel miste.”

 
Günter Grass (16 oktober 1927 – 13 april 2015)
David Bennent als Oskar in de film “Die Blechtrommel“ van Volker Schlöndorff uit 1979.

Lees verder “Günter Grass, Oscar Wilde, Alma Mathijsen, Guðbergur Bergsson, Eugene O’Neill, Gustaaf Peek”

In Memoriam Günter Grass

In Memoriam Günter Grass

De Duitse schrijver Günter Grass is vandaag overleden in de stad Lübeck. Dat heeft zijn uitgever Steidl Verlag bekendgemaakt. Günter Grass werd geboren in Danzig (tegenwoordig Gdansk) op 16 oktober 1927. In 1999 ontving hij de Nobelprijs voor de Literatuur. Grass is 87 jaar oud geworden.

Zie ook mijn blog van 16 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Günter Grass op dit blog.

Uit: Die Blechtrommel

„Jetzt habe ich keine Worte mehr, muß aber dennoch überlegen, was Oskar nach seiner unvermeidlichen Entlassung aus der Heil- und Pflegeanstalt zu tun gedenkt. Heiraten? Ledigbleiben Auswandern? Modellstehen? Steinbruch kaufen? Jünger sammeln? Sekte gründen? All die Möglichkeiten, die sich heutzutage einem Dreißigjährigen bieten, müssen überprüft werden, wo mit überprüft, wenn nicht mit meiner Trommel. So werde ich also jenes Liedchen, das mir immer lebendiger und fürchterlicher wird, auf mein Blech legen, werde die Schwarze Köchin anrufen, befragen, damit ich morgen früh meinem Pfleger Bruno verkünden kann, welche Existenz der dreißigjährige Oskar fortan im Schatten eines immer schwärzer werdenden Kinderschreckens zu führen gedenkt; denn was mich früher auf Treppen erschreckte, was im Keller, beim Kohlenholen buhhh machte, daß ich lachen mußte, was aber dennoch immer schon da war, mit Fingern sprach, durchs Schlüsselloch hustete, im Ofen seufzte, schrie mit der Tür, wölkte auf aus Kaminen, wenn Schiffe im Nebel ins Horn atmeten, oder wenn zwischen den Doppelfenstern stundenlang eine Fliege starb, auch als die Aale nach Mama verlangten, und meine arme Mama nach den Aalen, wenn die Sonne hinter dem Turmberg verschwand und für sich lebte,starb, auch als die Aale nach Mama verlangten, und meine arme Mama nach den Aalen, wenn die Sonne hinter dem Turmberg verschwand und für sich lebte, Bernstein! Wen meinte Herbert, als er das Holz berannte? Auch hinterm Hochaltar — was wäre der Katholizismus ohne die Köchin, die alle Beichtstühle schwärzt? Sie warf den Schatten, als des Sigismund Markus Spielzeug zusammenbrach, und die Gören auf dem Hof des Mietshauses, Axel Mischke und Nuchy Eyke, Susi Kater und Hänschen Kollin, sie sprachen es aus, sangen, wenn sie die Ziegelmehlsuppe kochten: »Ist die Schwarze Köchin da? Jajaja! Du bist schuld und du bist schuld und du am allermeisten. Ist die Schwarze Köchin da…« Immer war sie schon da, selbst im Waldmeisterbrausepulver, so unschuldig grün es auch schäumte; in allen Kleiderschränken, in denen ich jemals hockte, hockte auch sie und lieh sich später das dreieckige Fuchsgesicht der Luzie Rennwand aus, fraß Wurstbrote mitsamt den Pellen und führte die Stäuber auf einen Sprungturm — nur Oskar blieb übrig, sah Ameisen zu und wußte: das ist ihr Schatten, der sich vervielfältigt hat und der Süße nachgeht, und alle die Worte: Gebenedeite, Schmerzensreiche, Seliggepriesene, Jungfrau der Jungfrauen … und alle die Gesteine: Basalt, Tuff, Diabas, Nester im Muschelkalk, Alabaster so weich… und all das zersungene Glas, durchsichtige Glas, hauchdünn geatmete Glas… und Kolonialwaren: Mehl und Zucker in blauen Pfund- und Halbpfundtüten. Später vier Kater, deren einer Bismarck hieß, die Mauer, die frisch gekalkt werden mußte, ins Sterben verstiegene Polen, auch Sondermeldungen, wenn wer was versenkte, Kartoffeln, die von der Waage polterten, was sich zum Fußende hin verjüngt, Friedhöfe, auf denen ich stand, Fliesen, auf denen ich kniete, Kokosfasern, auf denen ich lag … alles im Beton Eingestampfte, der Saft der Zwiebeln, der die Tränen zieht, der Ring am Finger und die Kuh, die mich leckte… Fragt Oskar nicht, wer sie ist! Er hat keine Worte mehr. Denn was mir früher im Rücken saß, dann meinen Buckel küßte, kommt mir nun und fortan entgegen:

Schwarz war die Köchin hinter mir immer schon.
Daß sie mir nun auch entgegenkommt, schwarz.
Wort, Mantel wenden ließ , schwarz.
Mit schwarzer Währung zahlt, schwarz.
Während die Kinder, wenn singen, nicht mehr singen:
Ist die Schwarze Köchin da? Ja — Ja — Ja!”

 

 
Günter Grass (16 oktober 1927 – 13 april 2015)