Antje Rávic Strubel, Mark Strand

De Duitse schrijfster Antje Rávic Strubel werd geboren op 12 april 1974 in Potsdam. Zie ook alle tags voor Antje Rávic Strubel op dit blog.

Uit: Der Einfluss der Fasane

„Im fernen Australien nimmt sich der Ehemann einer berühmten deutschen Opernsängerin vor der herrlichen Kulisse der Sydney Opera das Leben. Aber das ist nicht das Ereignis. Das Ereignis am Morgen des 7. Mai ist folgendes: Ein Mann tötet sich, und der Tod errichtet einen soliden Schatten. Der Schatten des Mannes ist größer als zu Lebzeiten. Er ist so groß, dass er auf die weiß glänzen-den Kacheln des Opernhauses fällt, auf das multiethnische Sinfonieorchester und die Casta Diva der gefeierten Sopranistin, die er alle zum Verschwinden bringt.
Hella Karl erfuhr davon aus der Zeitung. Das Blatt landete wie immer pünktlich gegen halb fünf im Briefkasten. An diesem Morgen war sie schon auf. Sie hatte schlecht geschlafen und war nach einem Toilettengang nicht ins Bett zurückgekehrt. Aus einem der Küchenfenster sah sie den gelben Ford Fiesta des Zeitungsboten wegfahren, knotete den Gürtel des Morgenrocks zu und trat vor die Tür. So erhielt sie eher, als es sonst der Fall gewesen wäre, Kenntnis von diesem überraschenden Todesfall. Die Luft war ungewöhnlich mild. Im Osten war der wolkenlose Himmel schon hell, und in weniger als einer Stunde würden die ersten Strahlen der Sonne die Baum-kronen treffen. Von fern war das Anfahren einer S-Bahn zu hören. Dann, als ginge ein Schauer durch die Luft, setzten die Vögel ein. Ein ohrenbetäubendes Gezwitscher. Es kam aus den Hecken und Bäumen der umliegenden Gärten, aus den Wiesen im Park und dem schläfrigen Schilfgürtel am Ufer; eine Explosion kreischender Stimmen. Sie trat einen Schritt zurück. Das Gartentor war kühl vom Tau. Hella Karl, in aller Frühe im Morgenrock auf den Beinen, erfasste die Tragweite der Nachricht in einem blitzartigen Aufleuchten des Geistes, der sich daraufhin sofort wieder zu jener gewohnten Unrast verdüsterte, die durch ein Gefühlsgemenge von Überforderung und Langeweile verursacht wurde. Sie schloss das Tor und las die knappe Meldung noch einmal. Ein Irrtum war ausgeschlossen. Normalerweise hätte sie von einem solchen Ereignis nicht erst aus der Zeitung erfahren, zumal am ihrer eigenen.“

 


Antje Rávic Strubel (Potsdam, 12 april 1974)

 

De Amerikaanse dichter en schrijver Mark Strand werd geboren op 11 april 1934 in Summerside, Prince Edward Island, Canada. Zie ook alle tags voor Mark Strand op dit blog.

 

Wat het was

II

Het was de omtrek van een stoel;
Het was de grijze bank; het was de ommuring,
De tuin, de grindweg; het was de manier
Waarop het verbrokkelde maanlicht over haar haar viel.
Dat was het, en het was meer. Het was de wind die aan de bomen
Rukte; het was het gerommel en gedonder van wolken, de kust
Bezaaid met sterren. Het was de tijd die leek te zeggen
Dat als je wist hoe laat het werkelijk was, je nergens meer
Naar vragen zou. Dat was het. Dat was het beslist.
Het was ook wat nooit gebeurde – een ogenblik zo vol
Dat toen het onvermijdelijk voorbijging, geen smart groot genoeg was
Om het te bevatten. Het was de kamer die er na zoveel jaren
Onveranderd uitzag. Dat was het. Het was de hoed
Die zij vergeten was, haar pen die op de tafel lag.
Het was de zon op mijn hand. Het was de gloed van de zon. Het was de manier
Waarop ik zat, de manier waarop ik uren, dagen wachtte. Dat was het. Precies dat.

 

Vertaald door H.C. ten Berge

 


Mark Strand (11 april 1934 – 29 november 2014)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 12e april ook mijn blog van 12 april 2019.

Leonard Nolens, Mark Strand

De Belgische dichter en schrijver Leonard Nolens werd geboren in Bree op 11 april 1947. Zie ook alle tags voor Leonard Nolens op dit blog. 

 

Prijs ons

Liefde, hoe
Gierig, hoe bleek, hoe mager
Ben je vandaag, ik kijk los
Door je heen.
Hoe pover, hoe schamel, hoe moe
Gevochten liggen je kleren
Van ons met elkaar in de knoop
Op de vloer. En hoe schraal is je praat
Van ons in dat dun en broos bed.

Armtierige,
Maak je weer dik.
En scherp onze tongen en tanden
En nagels, getongd en getand
En genageld verstaan wij mekaar
Als geroepen van jaren
Her, van straten
Ver.

Prijs ons,
Prijs ons paar.
En prijs onze goede gemeenplaats
Van langzame seks in de luwte,
Prijs die trage paringsdrift.
Die draagt ons hoog op handen
Door het holste van de nacht.
Kom, prijs ons, prijs ons aan
Bij jou,
Liefde.

 

De derde

1

Er moet een ander zijn die morrelt aan de deur,
Een man die met zijn vreemde sleutel binnenvalt,
Een hond die ’s nachts tussen ons in komt staan
Om je te plagen met zijn mes van vlees, zijn geur
Van whisky, leer, tabak. Hij koestert in zijn vacht
Een zon die jou verschroeit. We kunnen hem aan.

Hij is de dief die de gevangenis van onze liefde
Platloopt met zijn elegante poten en dan gaat,
Ons achterlaat met zijn stank en geblaf, zijn pijn
Van ons. Maar elke winter komt hij weer, hij praat
Je om met zijn brutale bek, zijn lastige brieven
Die ons in leven houden. Er moet een ander zijn.

2

Ik ben niet meer alleen met jou alleen.
We werden door een derde aangeraakt
In onze slaap en wakker gemaakt, uiteen
Genomen als een doos, een klok, een maat
Van twee die niet meer klopt zoals voorheen.

We dragen hem als een gestorven kind
Dat ons bedreigt met zijn afwezigheid.
Het zal nog groeien in zijn dood, het wint
Aan kracht tot het ons huis verlaat en zwijgt.
Maar dit is september, luisteren, kijken, blind.

 


Leonard Nolens (Bree, 11 april 1947)

 

De Amerikaanse dichter en schrijver Mark Strand werd geboren op 11 april 1934 in Summerside, Prince Edward Island, Canada. Zie ook alle tags voor Mark Strand op dit blog.

 

Wat het was

I

Het was niet te verbeelden, onmogelijk
Het niet te verbeelden; het blauwe ervan, de schaduw erover,
Hoe het omlaag valt en de duisternis vult met de kou van zichzelf,
Een kou die ontvalt aan zichzelf, uit wat voor zelfspiegeling ook,
Het beschreef toen het viel zoiets als iets nietigs,
Een punt, een stip, een stip in een stip, een peilloze diepte
Om bijna niets; een lied, maar minder dan een lied, iets dat verzinkt
In zichzelf, iets dat wegvloeit, een klankstroom, maar minder
Dan klank, het verklinken ervan, het verklonkene,
Dat broos en geruisloos zijn weerklank vult, en wegvalt,
En ongemerkt aanzwelt, en weer wegvalt, en altijd zo door,
En altijd omdat, en uitsluitend omdat het er eenmaal, ooit, was…

 

Vertaald door H.C. ten Berge

 


Mark Strand (11 april 1934 – 29 november 2014)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 11e april ook mijn blog van 11 april 2020 en eveneens mijn blog van 11 april 2019 en mijn blog van 11 april 2017 en ook mijn blog van 11 april 2015 deel 1 en eveneens deel 2 en deel 3.

Antje Rávic Strubel, Mark Strand

De Duitse schrijfster Antje Rávic Strubel werd geboren op 12 april 1974 in Potsdam. Zie ook alle tags voor Antje Rávic Strubel op dit blog.

Uit: Es hört nie auf, dass man etwas sagen muss

„Gendergewänder: Ein Kuss ist schöner mit ß
Etwas fehlt mir beim Schreiben. Nicht erst seit der Arbeit an meinem jüngsten Roman »Blaue Frau«. Es fehlt schon länger. Anfangs fand ich keine gute Er-klärung dafür, wusste nicht einmal, wie das, was das Gefühl des Mangels auslöste, zu benennen wäre. Aber so seltsam das klingen mag: Mir fehlten die Worte. Beispielsweise war es schwierig, einen menschlichen Körper zu beschreiben, ohne preiszugeben, ob es sich um einen Jungen oder ein Mädchen handelt. Manch-mal wäre das der Spannung dienlich gewesen. In »Kältere Schichten der Luft« machte die Wandelbarkeit des Geschlechts den eigentlichen Kern der Geschichte über zwei Frauen Anfang 3o aus, die mit-einander eine heterosexuelle Liebesgeschichte zweier Teenager erleben. Eine von ihnen wird, begehrend, ein Junge. Ich begnügte mich mit einer erzählerischen Umleitung und wechselte zwischen der Ich-Erzählung und der personalen Perspektive des »er« hin und her. Die Übergänge blieben unbenannt. In »Blaue Frau« wiederum ist die Hauptfigur dem Anschein nach weiblich. Sie verliebt sich in einen estnischen
Politikwissenschaftler und EU-Abgeordneten. Gleich-zeitig sagt sie von sich, sie sei keine Frau. Ein Mann sei sie allerdings auch nicht. Das sprachlich nachzuvollziehen machte Probleme. Mir stand nur »sie« zur Ver-fügung. Mittlerweile gibt es Stützräder wie das Pronomen »xier«. Es zu benutzen hätte allerdings bedeutet, den Roman, in dem es um ganz andere Dinge als das Geschlecht der Hauptfigur geht, einer aggressiven politischen Debatte auszuliefern. Es hätte außerdem einen ungewollten Verfremdungseffekt hervorgerufen. Noch gehört »xier« der Sphäre einer experimentelleren Ästhetik an. Im Schwedischen gibt es »hen«, das sich harmonisch zwischen »han« und »hon« schmiegt und bis-her, soweit ich weiß, keine Proteststürme auslöste. Ebensowenig wie das elegante »s/he« im Englischen, wobei »they« mittlerweile häufiger im Umlauf ist. Im Finnischen braucht es solche Erweiterungen gar nicht erst, da sich das Geschlecht eines Menschen aus dem Kontext ergibt, was auch bedeutet, dass es sich immer wieder und auch anders ergeben kann. Das Finnische hält den Raum des Möglichen offen. Apropos Worte. Neulich stieß ich auf eine kuriose Sache. Beim Übersetzen von Virginia Woolfs großem Essay »Drei Guineen« erfuhr ich erstaunt, dass sie das Wort »feministisch« mit Vergnügen verbrennen würde. Ausgerechnet Woolf. Keine andere Schriftstellerin hat so früh wie sie den ursächlichen Zusammenhang von Krieg und Patriarchat herausgearbeitet.“

 

Antje Rávic Strubel (Potsdam, 12 april 1974)

 

De Amerikaanse dichter en schrijver Mark Strand werd geboren op 11 april 1934 in Summerside, Prince Edward Island, Canada. Zie ook alle tags voor Mark Strand op dit blog.

 

Het uitzicht

Voor Derek Walcott

Dit is de plaats. De stoelen zijn wit. De tafel glanst.
De persoon die daar zit staart naar de wassen gloed.
De wind laat de lucht circuleren, steeds weer,
Als om een ruimte te schonen. ‘Een ruimte voor mij,’ denkt hij.
Hij heeft altijd een hang gehad naar het weer van vaarwel,
Dat zich zo plooit dat verdriet – zelfs het intiemste –
Van veraf kan worden gelezen. Een lange wolkenbank
Hangt boven de open zee terwijl de zon, de zon
Er onopvallend achter wegzinkt – een milde versie
Van het verhaal dat, waar of niet, maar één keer en altijd te laat wordt verteld.
De serveerster brengt zijn glas, dat hij slechts
Een ogenblik tegen het slinkende licht houdt.
De rode weerschijn kleurt zijn hemd. Langzaam donkert de hemel,
De wind verstilt, het uitzicht wordt subliem. Die veeg van violet
Lijkt in deze rustige avondval een reden te meer
Om daar te zijn, om het te zien, lijkt in zichzelf een soort
Van geluk, alsof dat naakte feit kon volstaan en duurzaam zou zijn.

 

Vertaald H.C. ten Berge

 

Mark Strand (11 april 1934 – 29 november 2014)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 12e april ook mijn blog van 12 april 2019.

Georg Heym, Ezra Pound

De Duitse dichter Georg Heym werd geboren op 30 oktober 1887 in Hirschberg. Zie ook alle tags voor Georg Heym op dit blog.

 

Träumerei in Hellblau

Alle Landschaften haben
Sich mit Blau gefüllt.
Alle Büsche und Bäume des Stromes,
Der weit in den Norden schwillt.

Blaue Länder der Wolken,
Weiße Segel dicht,
Die Gestade des Himmels in Fernen
Zergehen in Wind und Licht.

Wenn die Abende sinken
Und wir schlafen ein,
Gehen die Träume, die schönen,
Mit leichten Füßen herein.

Zymbeln lassen sie klingen
In den Händen licht.
Manche flüstern, und halten
Kerzen vor ihr Gesicht.

 

Berlin I.

Beteerte Fässer rollten von den Schwellen
Der dunklen Speicher auf die hohen Kähne.
Die Schlepper zogen an. Des Rauches Mähne
Hing rußig nieder auf die öligen Wellen.

Zwei Dampfer kamen mit Musikkapellen.
Den Schornstein kappten sie am Brückenbogen.
Rauch, Ruß, Gestank lag auf den schmutzigen Wogen
Der Gerbereien mit den braunen Fellen.

In allen Brücken, drunter uns die Zille
Hindurchgebracht, ertönten die Signale
Gleichwie in Trommeln wachsend in der Stille.

Wir ließen los und trieben im Kanale
An Gärten langsam hin. In dem Idylle
Sahn wir der Riesenschlote Nachtfanale.

 

Berlin III.

Schornsteine stehn in großem Zwischenraum
Im Wintertag, und tragen seine Last,
Des schwarzen Himmels dunkelnden Palast.
Wie goldne Stufe brennt sein niedrer Saum.

Fern zwischen kahlen Bäumen, manchem Haus,
Zäunen und Schuppen, wo die Weltstadt ebbt,
Und auf vereisten Schienen mühsam schleppt
Ein langer Güterzug sich schwer hinaus.

Ein Armenkirchhof ragt, schwarz, Stein an Stein,
Die Toten schaun den roten Untergang
Aus ihrem Loch. Er schmeckt wie starker Wein.

Sie sitzen strickend an der Wand entlang,
Mützen aus Ruß dem nackten Schläfenbein,
Zur Marseillaise, dem alten Sturmgesang.

 

Georg Heym (30 oktober 1887 – 16 januari 1912)
Cover biografie

 

De Amerikaanse dichter Ezra Pound werd geboren in Hailey, Idaho op 30 oktober 1885. Zie alle tags voor Ezra Pound op dit blog.

 

Canto I

En daalden toen af naar het schip,
Richtten de kiel op de branding, recht op de goddelijke zee, en
Wij hesen mast en zeil op dat zwart schip,
Droegen schapen aan boord, en ook onze lichamen
Zwaar van tranen; aldus, met zwellend zeil
Dreven ons winden van het achterschip voorwaarts,
Het werk van Kirkè, de kortgekuifde godin.
Daarop zaten wij midscheeps, terwijl wind de roerpen preste:
Zo, met volle zeilen, gingen wij voort over zee tot het eind van de dag.
Zon ingesluimerd, de oceaan overschaduwd,
Kwamen wij toen aan de grens van het peilloze water
Bij de kimmeriese landen en bevolkte steden –
Met een dicht web van nevel bedekt, nooit doorschoten
Met fonkelend zonlicht;
Door sterrengewemel noch hemelgewelf overhuifd
Ligt nacht als een roetkap over rampzaligen daar.
Het achterwaarts wijkende water leidde ons naar de plaats
Die door Kirkè voorspeld was.
Perimedes en Eurylochus volvoerden het ritueel
En ik die het zwaard van mijn heup nam
Stak toen de groeve, een el in het vierkant;
Brachten wij offers aan elke dode,
Eerst mede en dan zoete wijn, met meel vermengd water.
Daarna bezwoer ik de bleke koppen der doden:
Zoals in Ithaka de beste der gesneden stieren
Te offeren, de brandstapel met gaven op te hogen,
Een ram voor Tiresias alleen – zwart en vóoraan de troep.
Donker bloed vloeide in de kuil,
Zielen – vaal en doods – uit Erebus; van bruiden,
Knapen en de ouden die veel hadden geleden;
Zielen van verse tranen doordrenkt, ranke meisjes,
Menige man – verminkt door bronzen speerpunten,
Dode krijgsbuit – die nog druipende wapens droeg.

Die velen drongen om mij heen; afschuw
Besprong mij, ik schreeuwde om meer beesten naar mijn mannen;
Slachtten de kudde af, boorden het brons in de schapen,
Goten zalfolie, riepen de goden aan,
Pluto de sterke, en prezen Proserpina.
Met getrokken degen
Weerde ik onstuimige ontkrachte doden af
Totdat ik Tiresias zou horen.
Maar eerst kwam Elpenor, onze vriend Elpenor,
Niet opgebaard, aan weer en wind overgeleverd,
Lichaam dat wij achterlieten in het huis van Kirkè,
Niet beklaagd, zonder graf – sedert elders gevaren ons dwongen.
Treurige schim. En ik riep, gehaast sprekend:
‘Elpenor, hoe je komst te verklaren naar deze duistere kust?
Ging je te voet, zeelui zelfs achter je latend?’
En hij met zware stem:
‘Noodlot en overvloedige wijn. Ik sliep bij Kirkè’s vuur.
Daalde achteloos de ladder af,
Sloeg tegen de zuil,
De nek verbrijzeld, de ziel zocht Avernus.
Maar u koning, smeek ik – betreurd noch begraven, – aan mij te denken,
Stapel mijn wapens tot grafteken op aan het strand; waarin gekerfd:
Een man zonder geluk en een naam voor de toekomst.
‘En steek mijn riem in het zand, waarmee ik roeide temidden der jongens.’
En Antiklea kwam die ik wegsloeg; toen Tiresias de Thebaan
Die zijn gouden staf omklemde, mij kende en sprak:
‘Een tweede keer? Waarom, man van zwart gesternte

Treed je duistere doden en deze droevige streek tegemoet?
‘Weg van de kuil, laat mij die bloedige drank
Om te voorspellen.’
En ik trad terug,
En hij, gesterkt door het bloed, zei toen: ‘Odysseus
Keert over donkere zeeën ondanks wrok van Neptunus terug,
Verliest alle mannen.’ Daarna kwam Antiklea.
Lig stil Divus. Ik bedoel, d.i. Andreas Divus,
In officina Wecheli, 1538, uit Homerus.
En hij zeilde langs Sirenen, vandaar buitengaats en ver weg
En naar Kirkè.
Venerandam,
Met de woorden der kretenzers, zij met de gouden kroon, Afrodite,
Cypri munimenta sortita est, vrolijk, oricalchi, met gouden
Gordels en borstbanden, met donkere oogleden
Draag je de gouden tak van Argicida. Zodat:

 

Vertaald door H.C. ten Berge

 

Ezra Pound (30 oktober 1885 – 1 november 1972)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 30e oktober ook mijn blog van 30 oktober 2021 en ook mijn blog van 30 oktober 2018 en ook mijn blog van 30 oktober 2017 en ook mijn blog van 30 oktober 2011 deel 2.

Moeder (Ester Naomi Perquin), Gary Snyder

 

Bij Moederdag

 

Moeder en kind door August Macke, ca. 1911

 

Moeder

Zoals ze in je praat en dingen vindt, dwars door je eigen woorden
klinkt, vaak ongevraagd, doe je haar nou wat opzij, je hebt toch
ogen, waarom moet dat nou zo open, die mouwen staan
je raar en doe een das om als het waait.

Zoals ze in je borstkas zucht wanneer je iets onnodigs dreigt te kopen,
zegt dat suiker, vet, voor je bloed, je hart, je lever slecht, door
drank en sigaretten is gekwetst, als je slordig oversteekt
of fietst door rood – je mag van haar niet dood,
niet eens geschud, geschaafd.

Als een achtervolgingsscène die een leven lang vertraagd
wordt afgespeeld. Ze loopt je na. Dit voortbewegen,
één en twee, in hetzelfde beeld.

Zo vaak val je tegen, zo vaak val je mee. Steeds ongevraagd
gered. Bij hond, stoep, hek en noodlot weggegrist.
Je kijkt naar haar. Je weet niet wie ze is.

 

Ester Naomi Perquin (Utrecht, 16 januari 1980)
Utrecht, Oude Gracht

 

De Amerikaanse dichter Gary Snyder werd geboren op 8 mei 1930 in San Francisco. Zie ook alle tags voor Gary Snyder op dit blog.

 

Vogeltrek

april 1956

Het begon zonet met een kolibrie
Die binnen handbereik boven de veranda hing, toen weg was,
Het maakte een eind aan mijn gepeins.
Ik zag de roodhouten paal
Die in een aardkluit staat
Omstrengeld door een struik vol gele bloemen
Hoger dan mijn hoofd, waar we ons doorheen werken
Telkens als we binnenkomen –
Het schaduwnetwerk van het zonlicht
Door zijn twijgen. Witkuifmussen
Gaan zingend tekeer in de bomen

De haan in het dal kraait almaar door.
Buiten, achter mijn rug, leest
Jack Kerouac de Diamant Sutra in de zon.
Gister las ik in De Vogeltrek:
De goudpluvier en de arctische stern.
Vandaag voltrekt zich die grote verstrooiing voor onze deur
Want alle vinken en treklijsters zijn ervandoor,
Broedse scharrelaars pikken stukjes touw mee
En op deze wazige dag
Van zomerhitte in april
Jagen de zeevogels de Lente na
Over de heuvel noordwaarts langs de kust:
Over zes weken
Nestelen in Alaska.

 

Vertaald door H.C. ten Berge

 

Gary Snyder (San Francisco, 8 mei 1930)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 8e mei ook mijn blog van 8 mei 2020 en eveneens mijn blog van 8 mei 2019 en ook mijn blog van 8 mei 2018 en ook mijn blog van 8 mei 2016 deel 3.