Frank Wedekind, Hermann Kasack, Alexandre Dumas père, E. F. Benson, Betje Wolff, Huisdichter Cornelis

De Duitse dichter, schrijver en acteur Frank Wedekind werd geboren in Hannover op 24 juli 1864. Zie ook alle tags voor Frank Wedekind op dit blog.

Uit: Frühlings Erwachen

Frau Bergmann
Geh denn und häng das Bußgewand in den Schrank! Zieh in Gottes Namen dein Prinzeßkleidchen wieder an! Ich werde dir gelegentlich eine Handbreit Volants unten ansetzen.
Wendla
das Kleid in den Schrank hängend
Nein, da möcht’ ich schon lieber gleich vollends zwanzig sein…!
Frau Bergmann
Wenn du nur nicht zu kalt hast! – Das Kleidchen war dir ja seinerzeit reichlich lang; aber…
Wendla
Jetzt, wo der Sommer kommt? – O Mutter, in den Kniekehlen bekommt man auch als Kind keine Diphtheritis! Wer wird so kleinmütig sein. In meinen Jahren friert man noch nicht – am wenigsten an die Beine. Wär’s etwa besser, wenn ich zu heiß hätte, Mutter? – Dank’ es dem lieben Gott, wenn sich dein Herzblatt nicht eines Morgens die Ärmel wegstutzt und dir so zwischen Licht abends ohne Schuhe und Strümpfe entgegentritt! – Wenn ich mein Bußgewand trage, kleide ich mich darunter wie eine Elfenkönigin… Nicht schelten, Mütterchen! Es sieht’s dann ja niemand mehr.“

 

 
Frank Wedekind (24 juli 1864 – 9 maart 1918)
Scene uit een opvoering in Braunschweig, 2013

Lees verder “Frank Wedekind, Hermann Kasack, Alexandre Dumas père, E. F. Benson, Betje Wolff, Huisdichter Cornelis”

Katia Mann, Junichirō Tanizaki, Frank Wedekind, Hermann Kasack

De Duitse schrijversvrouw Katia Mann, steun en toeverlaat van de Duitse schrijver Thomas Mann, werd geboren als Katharina Pringsheim op 24 juli 1883 in Feldafing. Zie ook alle tags voor Katia Mann op dit blog.

Uit: Katia Mann: Meine ungeschriebenen Memoiren

“Der Boykott der Nazis war schon 1930 offenkundig, und seine Unbeliebtheit in diesen Kreisen hatte Thomas Mann schon damals augenscheinlich dokumentiert bekommen.
Er hielt im Oktober 1930 im Berliner Beethovensaal einen Vortrag namens “Deutsche Ansprache. Ein Appell an die Vernunft”. Er war eigens hingefahren, um auf dieser Veranstaltng vor den Nazis zu warnen und gegen sie aufzutreten. Der Abend ist mir, mit all dem Aufruhr und all der Aufregung, die er beschwor, unvergeßlich. Von einem wohlmeinenden Publikum war der Saal halb ausverkauft, oben auf der Galerie jedoch saß Herr Arnolt Bronnen mit einigen anderen Gesinnungsgenossen, Pro-Nazi, aggressiv, und sie hätten am liebsten die Ansprache gesprengt. Sie haben furchtbaren Krach gemacht, Thomas Mann immer wieder unterbrochen und: Unsinn! Schluß! und ähnliches von der Galerie gerufen, daß mein Mann für eine Weile zu sprechen aufhören mußte. Es herrschte große Aufregung im Saal.
Da drehte sich das gesamte Publikum gegen die Galerie und rief: Wir wollen Thomas Mann hören. Ruhe da oben!
Es ging daraufhin ziemlich ungestört weiter. Ich saß in der ersten Reihe, auf dem Podium saß Frau Fischer, und Frau Fischer flüsterte immer: Recht bald Schluß machen. Möglichst bald Schluß machen! Aber mein Mann ließ sich gar nicht stören und führte den Vortrag vollständig zu Ende.
Dann kam Bruno Walter zu uns in das Künstlerzimmer und sagte: Wissen Sie, ich würde jetzt nicht die Haupttreppe hinuntergehen. Da kann man nicht wissen, was passiert. Ich bin ja hier zu Hause, im Beethovensaal. Ich führe Sie auf der Hintertreppe hinunter. So geschah es denn auch. Über die Hintertreppe und einige Verbindungsgänge gelangten wir ins Freie, und Bruno Walter führte uns zu seinem Wagen, den er in einem Hof abgestellt hatte, und brachte uns sicher fort.”

 

Katia Mann (24 juli 1883 – 25 april 1980)
Thomas en Katia Mann
Lees verder “Katia Mann, Junichirō Tanizaki, Frank Wedekind, Hermann Kasack”

Robert Graves, Johan Andreas dèr Mouw, Banana Yoshimoto, Rosemarie Schuder, Junichirō Tanizaki, Katia Mann, Frank Wedekind, Hermann Kasack, E. F. Benson, Alexandre Dumas père, Betje Wolff

De Engelse dichter en schrijver Robert Graves werd geboren in Londen (Wimbledon) op 24 juli 1895. Zie ook mijn blog van 24 juli 2007 en ook mijn blog van 24 juli 2008 en ook mijn blog van 24 juli 2009.

Uit: The White Goddess

“It seems that the Welsh minstrels, like the Irish poets, recited their traditional romances in prose, breaking into dramatic verse, with harp accompaniment, only at points of emotional stress. Some of these romances survive complete with the incidental verses; others have lost them; in some cases, such as the romance of Llywarch Hen, only the verses survive. The most famous Welsh collection is the Mabinogion, which is usually explained as ‘Juvenile Romances’, that is to say those that every apprentice to the minstrel profession was expected to know; it is contained in the thirteenth-century Red Book of Hergest. Almost all the incidental verses are lost. These romances are the stock-in-trade of a minstrel and some of them have been brought more up-to-date than others in their language and description of manners and morals.

The Red Book of Hergest also contains a jumble of fifty-eight poems, called The Book of Taliesin, among which occur the incidental verses of a Romance of Taliesin which is not included in the Mabinogion. However, the first part of the romance is preserved in a late sixteenth-century manuscript, called the ‘Peniardd M.S.’, first printed in the early nineteenth-century Myvyrian Archaiology, complete with many of the same incidental verses, though with textual variations. Lady Charlotte Guest translated this fragment, completing it with material from two other manuscripts, and included it in her well-known edition of the Mabinogion (1848). Unfortunately, one of the two manuscripts came from the library of Iolo Morganwg, a celebrated eighteenth-century ‘improver’ of Welsh documents, so that her version cannot be read with confidence, though it has not been proved that this particular manuscript was forged.“

graves

Robert Graves (24 juli 1895 – 7 december 1985)
Portret door Roger Backwell

 

 De Nederlandse dichter Johan Andreas dèr Mouw (Adwaita) werd  geboren op 24 juli 1863 in Westervoort Zie ook mijn blog van 24 juli 2006 en ook mijn blog van 24 juli 2007 en ook mijn blog van 24 juli 2008 en ook mijn blog van 24 juli 2009.

Aquarium

In schem’rig groen stukje van de oceaan
Zweeft als een schim het zeedier, transparant:
Zich vergetend, ziet door glazen wand
De mensengeest ‘t ontzaglijk wonder aan,

Hoe ‘t zieltje, dat in elk trillend orgaan,
Teer van doorschijnendheid, onzichtbaar brandt,
‘t vreemd, glazen vogeltje, zijn fijn als kant
Geweven vleugeltjes doet slaan.

Zo drijft mijn vers in mij, zelf deel van God
En iets, dat met verstand en weten spot,
Verbergt zich in kunst’ge doorschijnendheid;

En wie het leest, voelt, voor het ogenblik
Verplaatst, buiten de grenzen van zijn Ik,
Trillen ‘t mysterie van zijn eeuwigheid.

 

De gele wolken werden langzaam rood

De gele wolken werden langzaam rood.
Dan dacht hij: Nu begint zonsondergang;
En keek weer naar de zwaluwen, die zo lang
De zon nog konden zien. En dikwijls schoot

De angst door hem heen: Eenmaal gaat moeder dood,
Hoe moet het dan? – Eens voelde hij bij zijn wang
‘T laag rits’len van een vleermuis, en werd bang,
Toen hij ‘m van dichtbij zag, grijs, plots’ling-groot.

Dan merkte hij, hoe in zijn afgrond diep
Het donker stond en langzaam overliep,
En golven duisternis de omgeving vulden;

En dan, op eens, zag hij blauw fonk’ len, vlak
Tegen de schuine lijn van ’t verste dak,
Die mooie ster, blank als een nieuwe gulden.

 

Felgeel van brem lag, rond, op grijze heiden

Felgeel van brem lag, rond, op grijze heiden
De zonn’ge heuvel, opgaande aardse zon,
Waarom, bolvormig, op de horizon
Zich werelden van wolken samenrijden.

Scheef, aan weerskant, streefde een bloedbeuke-allee,
Doorschijnend rood de apart zichtbare blad’ren:
De gele punt wachtte op het wachtend nad’ren,
Maar, roodgestippeld, bleef niet-af de V.

Jij, stralend voor mijn halfverduisterde ogen,
Ging voor me, rood je vlecht langs het witte kleed:
Donk’re meteoor ik, jij, lichte komeet,
We voelden naar de zon ons heengezogen.

Zwart lag ‘k in geel; jij, triomfant’lijk, stond,
Je gratie gemarkeerd door elegance:
‘K weet nog, hoe ‘k jou zag als protuberance,
En hoe ‘k mezelf een zonnevlekje vond.

dermouw 

Johan Andreas dèr Mouw (24 juli 1863 – 8 juli 1919)
Portret door Serge Baeken (sergebaekenblog)

 

De Japanse schrijfster Banana Yoshimoto werd geboren op 24 juli 1964 inTokyo. Zie ook mijn blog van 24 juli 2007  en ook mijn blog van 24 juli 2008 en ook mijn blog van 24 juli 2009.

Uit: Amrita

“Before they performed my surgery, they shaved my head, and in an instant I was bald. By the time winter rolled around my hair had finally grown in, and I was sporting a trendy, short cut.

When I revealed myself to my family and friends, they barked out unanimously, “Sakuchan! We’ve never seen you with short hair. You look so different, almost like a new person.”

Really? I thought, returning their smiles. Later, all alone, I opened the pages of my photo album in secret. Without a doubt, it was me in the pictures — that long hair and radiant smile. All the places I’d visited, all the scenes I’d encountered. I recognized each one of them from somewhere. I remembered…

…the weather in this picture, and…

…I had my period when they took that shot, so it was a pain to even stand up, and…

…and so on.

There was no question about it; it really was me in that album. It couldn’t have been anyone else. Still, something refused to ring a bell. A strange sensation, almost as if I had been floating.

Now I want to stand up and give myself, steadfast and determined, a round of applause for maintaining “me,” even though I had been thrust into such a strange psychological dilemma.

***

There were quite a few of us at home back then: my mother, me, my little brother Yoshio, who had just entered the fourth grade, and my mother’s old friend Junko, who was living with us for a while. My cousin Mikiko, a student at a nearby women’s university, was also at home. My father had passed away many years before, and since then my mother had both remarried and divorced. That’s why my brother’s father was different from mine. Actually, there was another sister between me and Yoshio. Her name was Mayu. She was my younger sister, from my mother’s first husband, so we shared the same father. Throughout her early life Mayu worked in the entertainment business, but that didn’t last for very long. Eventually she got out of it and moved in with a friend who was a writer. In the end her heart was troubled, and she died — as if she had taken her own life. It all happened quite some time ago.

banana

Banana Yoshimoto (Tokyo, 24 juli 1964)

 

De Duitse schrijfster Rosemarie Schuder werd geboren op 24 juli 1928 in Jena. Zie ook mijn blog van 24 juli 2009.

Uit: Der Ketzer von Naumburg

“… Der Reimser suchte ihn zu beschwichtigen: “Schimpf nicht, Anton, ich weiß, er wird es nicht tun; das kann er gar nicht – er hat die richtige Fingerfertigkeit dafür nicht. Und er weiß auch noch nicht, daß die Johanna, wenn sie ihn wirklich liebt, eine Spange gar nicht so dringlich erwartet”
Anton wollte weiter schelten, er kam nicht zu Worte, draußen lärmten die Steinmetzen. Die beiden Meister und der Geselle traten aus der Bauhütte, zu sehen, was es gäbe.
Da hockte inmitten der Männer der Gugel mit weitaufgerissenen, tränenleeren Augen. Seine Hände verkrampften sich ineinander, und sein Körper zuckte vor verhaltenem Weinen. Er flüsterte vor sich hin, und er flüsterte immer nur ein Wort: “Verhungert.”
Fragend schaute der Reimser zu Matthias, der neben Gugel stand. Der nahm ihn beiseite, sagte es ihm leise: “Gestern abend, als der Gugel nach Hause kam, saß sein Vater nicht wie sonst noch vor der Hütte. – Ja, neun Tage sind es wohl – so lange bekam der Alte nichts Ordentliches mehr zu essen – er war ja schon ohnehin nicht mehr der kräftigste – hätten wir den Lohn bekommen, dann würde er vielleicht jetzt vor der Hütte sitzen – und in die Sonne sehen – ja -.”
Da klang in dem Reimser der Satz nach, den ihm der Anton vorhin gesagt hatte: “- als ob sie selbst hingehen wollte zum Erzbischof.” – Und er sagte zu Matthias, was er dachte: “Man sollte hingehen zum Erzbischof – und fordern …”
Matthias packte ihn bei den Schultern. “Ja!” rief er erregt. “Ja! Ja!”
Niemand fragte: “Wer soll gehen? Wer soll sprechen?” Sie gingen alle zusammen.”

schuder

Rosemarie Schuder (Jena,  24 juli 1928)

 

De Japanse schrijver Junichirō Tanizaki werd geboren in Tokio op 24 juli 1886. Zie ook mijn blog van 24 juli 2009.

Uit: The Key (Vertaald door Howard Hibbett)

New Year’s Day
This year I intend to begin writing freely about a topic which, in the past, I have hesitated even to mention here. I have always avoided commenting on my sexual relations with Ikuko, for fear that she might surreptitiously read my diary and be offended. I dare say she knows exactly where to find it. But I have decided not to worry about that any more. Of course, her old-fashioned Kyoto upbringing has left her with a good deal of antiquated morality; indeed, she rather prides herself on it. It seems unlikely that she would dip into her husband’s private writings. However, that is not altogether out of the question. If now, for the first time, my diary becomes chiefly concerned with our sexual life, will she be able to resist the temptation? By nature she is furtive, fond of secrets, constantly holding back and pretending ignorance; worst of all, she regards that as feminine modesty. Even though I have several hiding places for the key to the locked drawer where I keep this book, such a woman may well have searched out all of them. For that matter, you could easily buy a duplicate of the key.
I have just said I’ve decided not to worry, but perhaps I really stopped worrying long ago. Secretly, I may have accepted, even hoped, that she was reading it. Then why do I lock the drawer and hide the key? Possibly to satisfy her weakness for spying. Besides, if I leave it where she is likely to see it, she may think: “This was written for my benefit,” and not be willing to trust what I say. She may even think: “His real diary is somewhere else.”
Ikuko, my beloved wife! I don’t know whether or not you will read this. There is no use asking, since you would surely say that you don’t do such things. But if you should, please believe that this is no fabrication, that every word of it is sincere. I won’t insist any further-that would seem all the more suspicious. The diary itself will bear witness to its own truth.“

tanizaki

Junichirō Tanizaki (24 juli 1886 – 30 juli 1965)

 

De Duitse schrijversvrouw Katia Mann, steun en toeverlaat van de Duitse schrijver Thomas Mann, werd geboren als Katharina Pringsheim op 24 juli 1883 in Feldafing. Zie ook mijn blog van 24 juli 2007 en ook mijn blog van 24 juli 2008 en ook mijn blog van 24 juli 2009.

Uit: Liebes Rehherz. Brieven aan Thomas Mann (Bespreking door Wolfgang Schneider)

„Die frühesten Briefe stammen von 1920. Damals verbrachte die vielfache Mutter, gestresst auch von den Versorgungsengpässen der Kriegs- und Revolutionszeit, längere Zeit in Sanatorien für Erschöpfungszustände, unter anderem in Oberammergau und Oberstdorf. Sechs Kinder und zwei Fehlgeburten – da gaben sich die Ärzte bisweilen irritiert. „Man findet es wohl eher in den unteren Schichten“, schreibt Katia. Und dabei war ein siebtes Kind zumindest angedacht: „Ich will dir auch noch ein feines Söhnlein schenken, weil ich doch mit dem Bibi Deinen Geschmack so gar nicht getroffen habe.“

Zufrieden wird das Anschlagen der Kurmaßnahmen festgestellt: „Auf den heutigen Bildern sehe ich doch nun wirklich ungemein beleibt aus“ – Schönheitsideal für magere Zeiten. Thomas Mann arbeitet gerade im zweiten Anlauf am „Zauberberg“, und wenn Katia ihm detailfreudig ihren Sanatoriumsalltag schildert, hofft sie, ihm auch Material zu liefern. Vor allem richtet sie fernwirkend das labile Autorenselbstbewusstsein auf. Wie könne er nur am „Zauberberg“ zweifeln? „Das ist doch sündhaft.“ Während der Liegekur arbeitet sie sich durch die „Betrachtungen eines Unpolitischen“. „Ich muss doch sehr bewundern, wie Du es alles so schreiben konntest. Und von dem Meisten ist es doch sehr gut, dass es gesagt wurde und ein für alle Mal dasteht.“ Thomas Mann hatte in ihr ein unerschöpfliches Reservoir der Anerkennung. Sogar dass er den Kindern ein Stündchen beim Holzschleppen geholfen hat, findet gebührende Bewunderung – „du himself in Hemdsärmeln“.

katia

Katia Mann (24 juli 1883 – 25 april 1980)

 

De Duitse dichter, schrijver en acteur Frank Wedekind werd geboren in Hannover op 24 juli 1864. Zie ook mijn blog van 24 juli 2007 en ook mijn blog van 24 juli 2008 en ook mijn blog van 24 juli 2009.

Alte Liebe

Ich hab dich lieb, kannst du es denn ermessen,
Verstehn das Wort, so traut und süß?
Es schließet in sich eine Welt von Wonne,
Es birgt in sich ein ganzes Paradies.

Ich hab dich lieb, so tönt es mir entgegen,
Wenn morgens ich zu neuem Sein erwacht;
Und wenn am Abend tausend Sterne funkeln,
Ich hab dich lieb, so klingt die Nacht.

Du bist mir fern, ich will darob nicht klagen,
Dich hegen in des Herzens heil’gem Schrein.
Kling fort, mein Lied! Jauchz auf, beglückte Seele!
Ich hab dich lieb, und nie wirds anders sein.

 

Der Anarchist

Reicht mir in der Todesstunde
Nicht in Gnaden den Pokal!
Von des Weibes heißem Munde
Lasst mich trinken noch einmal!

Mögt ihr sinnlos euch berauschen,
Wenn mein Blut zerrinnt im Sand.
Meinen Kuss mag sie nicht tauschen.
Nicht für Brot aus Henkershand.

Einen Sohn wird sie gebären,
Dem mein Kreuz im Herzen steht,
Der für seiner Mutter Zähren
Eurer Kinder Häupter mäht.

 

Liebesantrag

Lass uns mit dem Feuer spielen,
Mit dem tollen Liebesfeuer;
Lass uns in den Tiefen wühlen,
Drin die grausen Ungeheuer.

Menschenherzens wilde Bestien,
Schlangen, Schakal und Hyänen,
Die den Leichnam noch beläst’gen
Mit den gier’gen Schneidezähnen.

Lass uns das Getier versammeln,
Lass es stacheln uns und hetzen.
Und die Tore fest verrammeln
Und uns königlich ergötzen.

wedekind

Frank Wedekind (24 juli 1864 – 9 maart 1918)

 

De Duitse dichter en schrijver Hermann Kasack werd geboren op 24 juli 1896 in Potsdam. Zie ook mijn blog van 24 juli 2007.

Rosen hab ich …

Rosen hab ich aus dem Garten
In das Zimmer auf den Tisch gestellt,
Und ich spüre das Erwarten,
Wenn ein Blütenblatt sich löst und fällt.

Bald in rötlichem Erstrahlen,
Wie ein Zauberfloß aus Duft,
Schwimmen tausend Rosenschalen
Durch die laue Abendluft.

Wo ihr Blühen angekommen,
In dem Paradies der Welt,
Ist auch mein Lied aufgenommen,
Ihnen wieder beigesellt.

 

Grabschrift

Wenn du mich beweinen willst, beweine:
Was vergeblich in mir sang.
Denn ich schlug, wie du, auf Steine,
Daß der Quell daraus entsprang.

Das Vermächtnis unsrer Tage
Ist ins Schattenreich verbannt.
Wenn du klagen mußt — beklage
Gottes Welt in Menschenhand.

kasack

Hermann Kasack (24 juli 1896 – 10 januari 1966)

 

De Engelse schrijver E. F. Benson werd geboren in Berkshire op 24 juli 1867. Zie ook mijn blog van 24 juli 2009.

Uit: Across the Stream

“There was something odd about females, and it was a mystery into which he did not at all want to enquire. They wore skirts, which perhaps concealed some abnormality, which would be fearful to contemplate. They had soft faces and soft bodies; when his mother took him on her knee–she already said that he was getting too big a boy to sit on her knee, which to Archie sounded very grand and delightful–she was soft to his shoulder, and her cheek was soft to his. But when he sat on his father’s knee, he felt a hard firm substance behind him, and the contrast was similar to the contrast between his mother’s soft cushions and his father’s leather-clad chairs. And his father had a hard bristly cheek on which to receive Archie’s goodnight kiss. Judged by the standards of pleasure and luxury it was not nearly as nice as his mother’s, but it gave him, however great need there was for caution, a sense of identity with himself. He was of that species….”

benson

E. F. Benson (24 juli 1867 – 29 februari 1940)

 

De Franse dramaturg en schrijver Alexandre Dumas père werd geboren in (Villers-Cotterêts (Aisne) op 24 juli 1802. Zie ook mijn blog van 24 juli 2007  en ook mijn blog van 24 juli 2008 en ook mijn blog van 24 juli 2009.

Uit: La dame De Monsoreau

“Le dimanche gras de l’année 1578, après la fête du populaire, et tandis que s’éteignaient dans les rues les rumeurs de la joyeuse journée, commençait une fête splendide dans le magnifique hôtel que venait de se faire bâtir, de l’autre côté de l’eau et presque en face du Louvre, cette illustre famille de Montmorency qui, alliée à la royauté de France, marchait l’égale des familles princières. Cette fête particulière, qui succédait à la fête publique, avait pour but de célébrer les noces de François d’Epinay de Saint-Luc, grand ami du roi Henri III et l’un de ses favoris les plus intimes, avec Jeanne de Cossé-Brissac, fille du maréchal de France de ce nom.

Le repas avait eu lieu au Louvre, et le roi, qui avait consenti à grand’peine au mariage, avait paru au festin avec un visage sévère qui n’avait rien d’approprié à la circonstance. Son costume, en outre, paraissait en harmonie avec son visage : c’était ce costume marron foncé sous lequel Clouet nous l’a montré assistant aux noces de Joyeuse, et cette espèce de spectre royal, sérieux jusqu’à la majesté, avait glacé d’effroi tout le monde, et surtout la jeune mariée, qu’il regardait fort de travers toutes les fois qu’il la regardait.

Cependant cette attitude sombre du roi, au milieu de la joie de cette fête, ne semblait étrange à personne ; car la cause en était un de ces secrets de coeur que tout le monde côtoie avec précaution, comme ces écueils à fleur d’eau auxquels on est sûr de se briser en les touchant.

A peine le repas terminé, le roi s’était levé brusquement, et force avait été aussitôt à tout le monde, même à ceux qui avouaient tout bas leur désir de rester à table, de suivre l’exemple du roi.”

dumas

Alexandre Dumas père (24 juli 1802 – 5 december 1870)

 

De Nederlandse schrijfster Betje Wolff (eig. Elizabeth Bekker) werd geboren in Vlissingen op 24 juli 1738. Zie ook mijn blog van 24 juli 2007 en ook mijn blog van 24 juli 2008 en ook mijn blog van 24 juli 2009.

Morgen lied voor een ambagtsman.
Wys: Hier heeft my Roozemond bescheiden.

‘k Moet op; ’t word licht. ‘k Heb nieuwe kragten
Van u alleen, ô lieve Heer!
Ik geef ‘er u, in myn gedagten,
Den roem van, want ik kan niet meer.

‘k Bevind my aanstonds in het midden
Van Kindren, in een groot geweld.
‘k Beveel ons U: dit is myn bidden;
Gy zyt meest op het hart gesteld.

‘k Heb geen Bidkamer, ‘k heb geen Boeken,
Ik heb geen tyd, om zo alleen
Al myne pligten te doorzoeken,
Maar doe myn werk altoos te vreên.

Al kan ik dus geen kamer sluiten,
Als andren doen tot hun gebed;
‘k Sluit alles, wat niet goed is, buiten
Een hart, dat knielt voor uwe wet.

Ik ga myn brood met vreugde winnen,
Voor my en voor myn huisgezin;
Ik zal met u den dag beginnen:
‘k Wagt van uw zegen myn gewin.

‘k Heb gister avond nog gelezen:
(Gelukkig zo ik hier op let!)
‘Te vreden zyn, is dankbaar wezen;
Vertrouwen, is het recht Gebed’.

‘k Ben wel gemoed, ik voel geen kommer,
Ik dank u voor myn gunstig lot;
En denk, in al myn aardschen slommer,
Aan Dood, aan de Eeuwigheid, aan God.

wolff

Betje Wolff (24 juli 1738 – 5 november 1804)

Robert Graves, Johan Andreas dèr Mouw, Banana Yoshimoto, Rosemarie Schuder, Junichirō Tanizaki, E. F. Benson, Alexandre Dumas père, Betje Wolff, Katia Mann, Frank Wedekind, Hermann Kasack

De Engelse dichter en schrijver Robert Graves werd geboren in Londen (Wimbledon) op 24 juli 1895. Zie ook mijn blog van 24 juli 2007 en ook mijn blog van 24 juli 2008.

Uit: Ik Claudius (Vertaald door Lodewijck W. van Savoijen)

 

“Ik, Tiberius Claudius Drusus Nero Germanicus enzovoort (want ik zal u niet direct met mijn complete arsenaal van titels vervelen), die ooit, en nog niet eens zo lang geleden, bij mijn vrienden, verwanten en kennissen bekendstond als ‘Claudius de dwaas’, ‘Claudius de stotteraar’, ‘Clau-Clau-Claudius’ of als het meezat ‘arme oom Claudius, stel hier mijn eigenaardige levensgeschiedenis te boek vanaf mijn vroegste jeugd tot aan het beslissende moment van verandering, ongeveer acht jaar geleden, waarop ik als eendenvijftigjarige plotseling verzeild raakte in wat ik de ‘gouden kooi’ zal noemen en waaruit ik niet meer heb kunnen ontsnappen.

Dit is beslist niet mijn eerste boek. Integendeel; literatuur, en in het bijzonder de geschiedschrijving – die ik hier in Rome als jongeman onder de beste hedendaagse meesters heb gestudeerd – vormde tot aan het moment van de verandering gedurende meer dan vijfendertig jaar mijn enige professie. Mijn lezers hoeven zich dan ook niet te verbazen over mijn breedvoerige stijl: het is inderdaad Claudius zelf die dit boek schrijft, niet een van zijn secretarissen en ook niet zo’n professionele kroniekschrijver die bekende personen plegen aan te stellen om hun overpeinzingen te communiceren in de hoop dat de zwierige schrijftrant de schraalheid van hun ideeën compenseert en vleiende woorden onvolkomenheden wegpoetsen.

In dit werk, dat zweer ik bij alle goden, ben ik mijn eigen secretaris en mijn eigen biograaf: ik schrijf dit met mijn eigen hand, en welke gunst zou ik van mezelf hopen te verweven met mooipraterij? Ik kan hier overigens nog aan toevoegen dat dit niet de eerste levensgeschiedenis is die ik op schrift stel. Ik heb er al eerder een gemaakt, in acht delen, als een bijdrage aan het stadsarchief. Het was een saai boekwerk en uitsluitend geschreven om te voldoen aan verzoeken uit het volk. Zelf hecht ik er weinig waarde aan. Om eerlijk te zijn, was ik tijdens het schrijven ervan, twee jaar geleden, erg druk met andere zaken.”

 

Graves

Robert Graves (24 juli 1895 – 7 december 1985)

 

De Nederlandse dichter Johan Andreas dèr Mouw (Adwaita) werd  geboren op 24 juli 1863 in Westervoort Zie ook mijn blog van 24 juli 2006 en ook mijn blog van 24 juli 2007 en ook mijn blog van 24 juli 2008.

 

Wit hing en stil…

 

Wit hing en stil de dauw over de weiden. –

Onwereldlijk, onwezenlijk, een schim,

Stond, hoog, in ’t west wit licht boven de kim. –

Niets werk’lijks was er meer, niets dan wij beiden.

 

En op die heuvel, op die bank van ons,

Boven de dauw, zaten we als op een eiland;

En ’t wit doorschijnend licht, het witte weiland

Leek stilte; en de stilte was als dons.

 

Boven de wereld zaten we; en we schrokken,

Als om ons in besliste vaart een tor

Een kromme draad trok van donker gesnor,

Wegbuigend in dempende nevelvlokken.

 

Jouw haar, rood in de schem’ring, aaide ik glad:

Mijn ziel was in mijn lippen en mijn handen,

En deed mijn handen en mijn lippen branden

Op jou, die ik het diepst heb liefgehad.

 

 

‘k Maak in gedachten vaak een bedevaart

 

‘k Maak in gedachten vaak een bedevaart:

dan sta ‘k weer op die plek, die zomerdag,

waar ik door de eikenlaan je komen zag;

als relikwie heb ik dat beeld bewaard:

 

uit zonn’ge bomen dropte op zonnige aard’

overal neer de zonn’ge vinkenslag;

‘k zag op jouw gezicht die blije lach,

en ‘k dacht op eens: ‘Ben ik die liefde waard?’

 

En één ding weet ik: als jij dood mocht gaan,

zal ’t zijn, als stond ik weer in de eikenlaan,

toen jij zou komen met jouw lief gezicht.


Dan wordt die zomerdag, zolang voorbij,

een vizioen van toekomst, waarin jij

MIJ staat te wachten in onwerelds licht.

 

 

 

Violenbed

 

Het hele perk was vol: je zag geen zand.

De paarsen leken ernstige oude heertjes,

De bruinen glanzend-moll’ge, goed’ge beertjes,

De gelen pluimen van een goudfazant;

 

En massa’s witten stonden om de rand,

Zo wit als vlinders of als duivenveertjes,

Net roomse kindertjes in Pinksterkleertjes,

Die om iets heiligs heen staan, hand in hand. –

 

Verwilderd is ’t, deels plat, deels uitgeschoten,

Zodat ik – ‘k zie ze nog – die mooie groten

In de verschrompelden nauw’lijks herken;

 

Maar even lang als toen sta ik te kijken:

Ze deden goed hun best; ’t mag nu niet lijken,

Alsof ‘k voor ’t vroeger moois ondankbaar ben

dermouw1885

Johan Andreas dèr Mouw (24 juli 1863 – 8 juli 1919)

 

De Japanse schrijfster Banana Yoshimoto werd geboren op 24 juli 1964 inTokyo. Zie ook mijn blog van 24 juli 2007  en ook mijn blog van 24 juli 2008.

 

Uit : Kitchen (Vertaald door Megan Backus)

 

Three days after the funeral I was still in a daze. Steeped in a sadness so great I could barely cry, shuffling softly in gentle drowsiness, I pulled my futon into the deathly silent, gleaming kitchen. Wrapped in a blanket, like Linus, I slept. The hum of the refrigerator kept me from thinking of my loneliness. There, the long night came on in perfect peace, and morning came.

But … I just wanted to sleep under the stars.

I wanted to wake up in the morning light.

Aside from that, I just drifted, listless.

However! I couldn’t exist like that. Reality is wonderful.

I thought of the money my grandmother had left me-just enough. The place was too big, too expensive, for one person. I had to look for another apartment. There was no way around it. I thumbed through the listings, but when I saw so many places all the same lined up like that, it made my head swim. Moving takes a lot of time and trouble. It takes energy.

I had no strength; my joints ached from sleeping in the kitchen day and night. When I realized how much effort moving would require-I’d have to pull myself together and go look at places. Move my stuff. Get a phone installed-I lay around instead, sleeping, in despair. It was then that a miracle, a godsend, came calling one afternoon. I remember it well.

Dingdong. Suddenly the doorbell rang.

It was a somewhat cloudy spring afternoon. I was intently involved in tying up old magazines with string while glancing at the apartment listings with half an eye but no interest, wondering how I was going to move. Flustered, looking like I’d just gotten out of bed, I ran out and without thinking undid the latch and opened the door. Thank god it wasn’t a robber. There stood Yuichi Tanabe.

“Thank you for your help the other day,” I said. He was a nice young man, a year younger than me, who had helped out a lot at the funeral. I think he’d said he went to the same university I did. I was taking time off.”

 

yoshimoto

Banana Yoshimoto (Tokyo, 24 juli 1964)

 

De Duitse schrijfster Rosemarie Schuder werd geboren op 24 juli 1928 in Jena. Na haar gymnasiumopleiding werkte zij als freelance journaliste. Tegenwoordig woont zij als zelfstandig schrijfster in Berlijn. Zij schrijft voornamelijk historische romans, zoals bijvoorbeeld over Paracelsus, Johannes Kepler en Michelangelo. In 1958 ontving zij de Heinrich Mann prijs en in 1969, 1978 en 1988 de Nationale Prijs van de DDR.

 

Uit: In der Mühle des Teufels

 

„Noch am frühen Morgen waren sie bereit gewesen, heranzustürmen gegen das Schloß. Aber der lange Tag mit dem Streit, dem Hunger, dem Gestank, dem Durst, der Ungewißheit, ob die im Schloß ausbrechen würden, hatte sie müde gemacht. Die meisten von ihnen waren Bauern, sie waren eine strenge Tagesregel gewohnt. Jetzt, da sie keinen schnellen Erfolg sahen, wünschten sie, sie wären zu Hause. Der Befehl, einen Graben auszuheben, erschien ihnen sinnlos. Vor Einbruch der Dunkelheit gingen unter den Belagerern Flugblätter von Hand zu Hand. Wer nicht lesen konnte, dem wurde vorgelesen: “Wer bis in die Morgenstunden des 13. Mai 1625 das Gebiet von Schloß Frankenburg im Umkreis von zwanzig Meilen nicht verlassen hat, wird erschossen. Geht unverzüglich nach Hause! Wer einen Rädelsführer angibt oder ausliefert, kann belohnt werden. Wer glaubt, irgendeine Beschwerde zu haben, kann sie beim Statthalter mündlich oder schriftlich einbringen. Es wird nach Möglichkeit Abhilfe geschaffen. Wer mit einer Waffe außer Haus angetroffen wird, wird erschossen. Sein Besitz wird eingezogen. Gezeichnet Graf Adam von Herbersdorff, Statthalter.” Die Anführer versuchten die Nacht über, den Haufen zusammenzuhalten. Sie erklärten, wenn der Feind schon so eine drohende Sprache führe, dann müsse er sehr unsicher sein. Es war weniger die Angst, die ihren Abzug veranlaßte, als die Unzufriedenheit über die ergebnislose Belagerung, die sie, die Bauern, mehr anstrengte und plagte als die Herren Kommissäre im Schlosse. Und auch ihre Uneinigkeit war zu groß. Sie gingen nach Hause in ihre Dörfer. “Kommst du mit, Baumgartner, zum Statthalter? Es heißt, er reitet auf Frankenburg zu, so geh ich ihm entgegen.“

 

Schuder

Rosemarie Schuder (Jena,  24 juli 1928)

 

De Japanse schrijver Junichirō Tanizaki werd geboren in Tokio op 24 juli 1886. Tanizaki kwam uit een welgestelde familie van zakenlieden uit het stadsdeel Nihonbashi in Tokio. Zijn vader was eigenaar van een drukkerij die door zijn grootvader was opgericht. In zijn Yosho jidai (“Kinderjaren”, 1956) schrijft Tanizaki dat hij een zorgeloze jeugd heeft gehad. Tanizaki studeerde literatuur aan de Keizerlijke Universiteit van Tokio, maar moest in 1911 zijn studie staken bij gebrek aan geld. Tanizaki’s literaire carrière begon in 1909. Hij schreef een toneelstuk in één bedrijf dat werd gepubliceerd in een literair tijdschrift dat hij zelf had helpen oprichten. Hij liet zich in deze periode inspireren door het Westen en modernismen. In 1922 verhuisde hij zelfs naar Yokohama, waar een grote groep buitenlanders woonde, woonde korte tijd in een huis in Westerse stijl en leefde als een bohemien.

Tanizaki werd bekend met de publicatie van zijn korte verhaal Shisei (“De tatoeëerder”, 1910). In dit verhaal zet de tatoeëerder een reusachtige “prostitueespin” op het lichaam van een mooie jonge vrouw. Daarna krijgt de schoonheid van de vrouw een demonische macht waarbij erotiek wordt gecombineerd met sadomasochisme. Het thema van de femme fatale komt vaker voor in de eerdere werken van Tanizaki, zoals Shonen (“De kinderen”, 1911), Himitsu (“Het geheim,” 1911) en Akuma (“Duivel”, 1912). Tanizaki’s andere werk uit de Taishōperiode zijn onder andere de deels biografische werken Shindo (1916) and Oni no men (1916). Tanizak is nog steeds een van de populairste litera
ire schrijvers in Japan.

 

Uit: Makioka Sisters (Vertaald door Edward G. Seidensticker)

“Would you do this please, Koi-san?”

Seeing in the mirror that Taeko had come up behind her, Sachiko stopped powdering her back and held out the puff to her sister. Her eyes were still on the mirror, appraising the face as if it belonged to someone else. The long under-kimono, pulled high at the throat, stood out stiffly behind to reveal her back and shoulders.

“And where is Yukiko?”

“She is watching Etsuko practice,” said Taeko. Both sisters spoke in the quiet, unhurried Osaka dialect. Taeko was the youngest in the family, and in Osaka the youngest girl is always “Koi-san,” “small daughter.”

They could hear the piano downstairs. Yukiko had finished dressing early, and young Etsuko always wanted someone beside her when she practiced. She never objected when her mother went out, provided that Yukiko was left to keep her company. Today, with her mother and Yukiko and Taeko all dressing to go out, she was rebellious. She very grudgingly gave her permission when they promised that Yukiko at least would start back as soon as the concert was over–it began at two–and would be with Etsuko for dinner.

“Koi-san, we have another prospect for Yukiko.”

“Oh?”

The bright puff moved from Sachiko’s neck down over her back and shoulders. Sachiko was by no means round-shouldered, and yet the rich, swelling flesh of the neck and back somehow gave a suggestion of a stoop. The warm glow of the skin in the clear autumn sunlight made it hard to believe that she was in her thirties.

“It came through Itani.”

“Oh?”

“The man works in an office, M.B. Chemical Industries, Itani says.”

“And is he well off?”

“He makes a hundred seventy or eighty yen a month, possibly two hundred fifty with bonuses.”

tanizaki_junichiro

Junichirō Tanizaki (24 juli 1886 – 30 juli 1965)

 

De Engelse schrijver E. F. Benson werd geboren in Berkshire op 24 juli 1867. Hij was het vijfde kind van de rector van Wellington College. Hij studeerde aan het Marlborough College in Marlborough, Wiltshire en aan het King’s College in Cambridge.Hij schreefd meer dan negentig boeken. Tot de populairste behoorden Queen Lucia“ (1920) und „Lucia in London“ (1927).

 

Uit: Lucia in London

 

“Considering that Philip Lucas’s aunt who died early in April was no less than eighty-three years old, and had spent the last seven of them bedridden in a private lunatic asylum, it had been generally and perhaps reasonably hoped among his friends and those of his wife that the bereavement would not be regarded by either of them as an intolerable tragedy. Mrs. Quantock, in fact, who, like everybody else at Riseholme, had sent a neat little note of condolence to Mrs. Lucas, had, without using the actual words “happy release,” certainly implied it or its close equivalent. She was hoping that there would be a reply to it, for though she had said in her note that her dear Lucia mustn’t dream of answering it, that was a mere figure of speech, and she had instructed her parlour-maid who took it across to ‘The Hurst’ immediately after lunch to say that she didn’t know if there was an answer, and would wait to see, for Mrs. Lucas might perhaps give a little hint ever so vaguely about what the expectations were concerning which everybody was dying to get information. . . . While she waited for this, Daisy Quantock was busy, like everybody else in the village on this beautiful afternoon of spring, with her garden, hacking about with a small but destructive fork in her flower-beds. She was a gardener of the ruthless type, and went for any small green thing that incautiously showed a timid spike above the earth, suspecting it of being a weed. She had had a slight difference with the professional gardener who had hitherto worked for her on three afternoons during the week, and had told him that his services were no longer required.”.

 

benson

E. F. Benson (24 juli 1867 – 29 februari 1940)

 

De Franse dramaturg en schrijver Alexandre Dumas père werd geboren in (Villers-Cotterêts (Aisne) op 24 juli 1802. Zie ook mijn blog van 24 juli 2007  en ook mijn blog van 24 juli 2008.

 

Uit: Le Speronare

 

« – Seigneur, dit alors l’un d’eux, tandis que les autres continuaient de crier et de pleurer : seigneur, nous sommes les députés de la terre de Sicile, pauvre terre abandonnée de Dieu, de tout seigneur et de toute bonne aide terrestre ; nous sommes de malheureux captifs tout près de périr, hommes, femmes et enfants, si vous ne nous secourez. Nous venons, seigneur, vers votre royale majesté, de la part de ce peuple orphelin, vous crier grâce et merci ! Au nom de la Passion, que Notre-Seigneur Jésus-Christ a soufferte sur la croix pour le genre humain, ayez pitié de ce malheureux peuple ; daignez le secourir, l’encourager, l’arracher à la douleur et à l’esclavage auxquels il est réduit. Et vous le devez le faire, seigneur, par trois raisons : la première, parce que vous êtes le roi le plus saint et le plus juste qu’il y ait au monde ; la seconde parce que tout le royaume de Sicile appartient et doit appartenir à la reine votre épouse, et après elle à vos fils les infants, comme étant de la lignée du grand empereur Frédéric et du noble roi Manfred, qui étaient nos légitimes ; et la troisième enfin parce que tout chevalier, et vous êtes, sire, le premier chevalier de votre royaume, est tenu de secourir les orphelins et les veuves.
Or, la Sicile est veuve par la perte qu’elle a faite d’un aussi bon seigneur que le roi Manfred ; or, les peuples sont orphelins parce qu’ils n’ont ni père ni mère qui les puissent défendre, si Dieu, vous et les vôtres, ne venez à leur aide. Ainsi donc, saint seigneur, ayez pitié de nous, et venez prendre possession d’un royaume qui vous appartient à vous et à vos enfants, et, tout ainsi que Dieu a protégé Israël en lui envoyant Moïse, venez de la part de Dieu tirer ce pauvre peuple des mains du plus cruel Pharaon qui ait jamais existé ; car, nous vous le disons, seigneur, il n’est pas de maîtres plus cruels que ces Français pour les pauvres gens qui ont le malheur de tomber en leur pouvoir. »

 

Alexandre_Dumas_1

Alexandre Dumas père (24 juli 1802 – 5 december 1870) 

 

 

De Nederlandse schrijfster Betje Wolff (eig. Elizabeth Bekker) werd geboren in Vlissingen op 24 juli 1738. Zie ook mijn blog van 24 juli 2007 en ook mijn blog van 24 juli 2008.

 

Uit: Historie van mejuffrouw Sara Burgerhart

 

Mejuffrouw Sara Burgerhart aan den Heer Abraham Blankaart.

Ge-eerde heer, zeer ge-achte voogd!

Dat was een blyde Postdag voor my. Een Brief van myn geëerden Voogd. Waarlyk, ik heb geschreid, ziende hoe veel belang gy in my naamt: doch dat zes maanden uit blyven! daar lag al myn vreugd in ’t voetzant. Wel, myn allerliefste Voogd, ik kan het hier geen zes weken langer uithouden; zo als ik ook evenwel behandelt word, maar ik kan ’t niet half schryven; zo gy, myn Heer, hier waart, gy zoudt het my toestaan. Och, zo waar, ik heb u geen één jokkentje, hoe klein ook, op den mouw gespelt. Foei, myn Heer, zou ik liegen? dan was ik een zeer slegt meisje, en verdiende dat gy my bekeeft. Ik ben niet alleen de slavin van Tantes grillen, maar ik word ook geringeloort door eene oude lelyke zotte meid, die, om Tante te behagen, my dol maakt.

De Juffrouw, daar ik gaarne by zoude inwonen, is de ongelukkige weduw van een fatsoen-

]lyk man, die niet dan ordentelyke Dames logeert. Eene myner oude schoolmakkertjes is daar reeds eenigen tyd geweest, en pryst de Juffrouw heel zeer. Daar zyn nog twee andere Dames ook.

Vry, vrolyk en onbeknort te leven, dit is myn eenig oogmerk; en is dat berispelyk? By Tante kan ik niet blyven, zo ik my niet tot huichlary wil verlagen, eene ondeugd, die allerasschuwlykst voor my is; en waar aan ik my zeker nooit zal te buitengaan.

Ik beveel my in uwe gunst. Ik zal my in allen opzichte altoos zo pogen te gedragen, dat gy voldaan zyt, maar by Tante kan ik niet blyven: Laat my toe, dit nogmaal te zeggen.

Wat ben ik blyde met de my toegezegde Muziek! Ik zing al in voorraad. o! Wat zal die fraai zyn; Mooglyk is er wel van Rousseau’s Compositie by? duizendmaal dank. Ik hoop al die stukken u eens, onder het rooken van een Pypje, voor te spelen. Maar, denk eens aan, myn Heer Blankaart, daar wil Tante niet hebben dat ik speel, dan naar ouwe lollige zeuzeryën; en lieve Heer, ik speel evenwel zo graag, en ik heb zulke mooije Cantata’s. Mag ik u bidden, myn Heer, zendt het Pakje aan Tantes huis niet; het ging wis en waarlyk op ’t vuur: ik zal hier een adresje insluiten.”

 

betje_wolff

Betje Wolff (24 juli 1738 – 5 november 1804)

 

De Duitse schrijversvrouw Katia Mann, steun en toeverlaat van de Duitse schrijver Thomas Mann, werd geboren als Katharina Pringsheim op 24 juli 1883 in Feldafing. Zie ook mijn blog van 24 juli 2007 en ook mijn blog van 24 juli 2008.

 

Uit: Katia Mann hat sich nicht geopfert (Interview met Frido Mann, Welt am Sonntag, 3 maart 2003)

 

« WamS: Was fällt Ihnen spontan ein, wenn Sie an Ihre Großmutter denken?

Mann: Ihre Widersprüchlichkeit. Sie konnte ungeheuer zärtlich, liebevoll und großzügig sein, aber auch schroff, dominant und ungeduldig.

WamS: Inge und Walter Jens sind sich einig, dass „Frau Thomas Mann” intelligenter war als ihr Mann. Teilen Sie diese Meinung?

Mann: Auf jeden Fall hatte sie einen scharfen Verstand, unter dem Thomas Mann gelegentlich gelitten hat. Sie hat sich nicht untergeordnet, und er konnte es schlecht ertragen, von ihr widerlegt zu werden.

WamS: Auch Katias politischer Weitblick wird gerühmt …

Mann: Sie hat schon 1923, zur Zeit der Inflation, hellsichtig vorausgesehen: „Ein Volk, das sich so etwas gefallen lässt, wird noch ganz andere Dinge mit sich machen lassen.”

WamS: Sie waren der Lieblingsenkel von Thomas Mann. Hat Ihre Großmutter auch Prioritäten gesetzt oder waren ihr alle vier Enkel, egal ob Junge oder Mädchen, gleich lieb?

Mann: Soweit ich mich erinnere, hat sie immer versucht, Ungerechtigkeiten auszugleichen, uns allen ihre Aufmerksamkeit zu widmen.

WamS: Nach dem Tod von Thomas Mann haben Sie acht Jahre bei Ihrer Großmutter in der Schweiz gelebt und gelernt. Rückblickend eine schöne Zeit?

Mann: In den ersten vier Jahren war ich noch Schüler. Katia Mann hat mir beigestanden. Doch bei schlechten Noten kannte sie kein Pardon. Ich erinnere mich, dass ich sie mit der Ausrede „Ach, ich habe wieder Pech gehabt” gnädig stimmen wollte. Ungeduldig schimpfte sie: „Neunmal Pech ist Pech, zehnmal Pech ist Schuld.” Nicht gerade angenehm, aber prägend. »

 

KatjaMann

Katia Mann (24 juli 1883 – 25 april 1980)
Katja en Thomas Mann, 1929 voor het hotel Adlon in Berlijn

 

De Duitse dichter, schrijver en acteur Frank Wedekind werd geboren in Hannover op 24 juli 1864. Zie ook mijn blog van 24 juli 2007 en ook mijn blog van 24 juli 2008.

 

Uit: Die Büchse der Pandora

 

Der normale Leser

schwankt herein

 

          Ich möchte gern ein Buch bei Ihnen kaufen.

Was drin steht, ist mir gänzlich einerlei.

Der Mensch lebt, heißt es, nicht allein vom Saufen.

Auch wünsch’ ich dringend, daß es billig sei.

Die älteste Tochter will ich zum Gedenken

Der ersten Kommunion damit beschenken.

 

Der rührige Verleger

 

 Da kann ich Ihnen warm ein Buch empfehlen,

Bei dem das Herz des Menschen höher schlägt.

Heut lesen es schon fünf Millionen Seelen,

Und morgen wird’s von neuem aufgelegt.

Für jeden bleibt’s ein dauernder Gewinn,

Steht doch für niemand etwas Neues drin.

 

Der verschämte Autor

schleicht herein

 

    Ein Buch möcht’ ich bei Ihnen drucken lassen;

Zehn Jahre meines Lebens schrieb ich dran.

Das Weltall hofft’ ich brünstig zu umfassen

Und hab’s kaum richtig mit dem Weib getan.

Was lernend ich dabei als wahr empfand,

Hab’ ich in schlottrig schöne Form gebannt.

 

Der hohe Staatsanwalt

stürmt herein

 

    Ich muß ein Buch bei Ihnen konfiszieren,

Vor dem die Haare mir zu Berge stehn.

Erst sah den Kerl man alle Scham verlieren,

Nun läßt er öffentlich für Geld sich sehn.

Drum werden wir ihn nach dem Paragraphen

Einhundertvierundachtzig streng bestrafen.

 

wedekind

Frank Wedekind (24 juli 1864 – 9 maart 1918)

 

Zie voor onderstaande schrijver ook Zie ook mijn blog van 24 juli 2007.

De Duitse schrijver Hermann Kasack werd geboren op 24 juli 1896 in Potsdam.

Robert Graves, Johan Andreas dèr Mouw, Alexandre Dumas père, Banana Yoshimoto, Betje Wolff, Katia Mann, Frank Wedekind, Hermann Kasack

De Engelse dichter en schrijver Robert Graves werd geboren in Londen (Wimbledon) op 24 juli 1895. Zie ook mijn blog van 24 juli 2007.

Babylon

The child alone a poet is:
Spring and Fairyland are his.
Truth and Reason show but dim,
And all’s poetry with him.
Rhyme and music flow in plenty
For the lad of one-and-twenty,
But Spring for him is no more now
Than daisies to a munching cow;
Just a cheery pleasant season,
Daisy buds to live at ease on.
He’s forgotten how he smiled
And shrieked at snowdrops when a child,
Or wept one evening secretly
For April’s glorious misery.
Wisdom made him old and wary
Banishing the Lords of Faery.
Wisdom made a breach and battered
Babylon to bits: she scattered
To the hedges and ditches
All our nursery gnomes and witches.
Lob and Puck, poor frantic elves,
Drag their treasures from the shelves.
Jack the Giant-killer’s gone,
Mother Goose and Oberon,
Bluebeard and King Solomon.
Robin, and Red Riding Hood
Take together to the wood,
And Sir Galahad lies hid
In a cave with Captain Kidd.
None of all the magic hosts,
None remain but a few ghosts
Of timorous heart, to linger on
Weeping for lost Babylon.

 

The Persian Version

Truth-loving Persians do not dwell upon
The trivial skirmish fought near Marathon.
As for the Greek theatrical tradition
Which represents that summer’s expedition
Not as a mere reconnaisance in force
By three brigades of foot and one of horse
(Their left flank covered by some obsolete
Light craft detached from the main Persian fleet)
But as a grandiose, ill-starred attempt
To conquer Greece – they treat it with contempt;
And only incidentally refute
Major Greek claims, by stressing what repute
The Persian monarch and the Persian nation
Won by this salutary demonstration:
Despite a strong defence and adverse weather
All arms combined magnificently together.

 

Call It a Good Marriage

Call it a good marriage –
For no one ever questioned
Her warmth, his masculinity,
Their interlocking views;
Except one stray graphologist
Who frowned in speculation
At her h’s and her s’s,
His p’s and w’s.

Though few would still subscribe
To the monogamic axiom
That strife below the hip-bones
Need not estrange the heart,
Call it a good marriage:
More drew those two together,
Despite a lack of children,
Than pulled them apart.

Call it a good marriage:
They never fought in public,
They acted circumspectly
And faced the world with pride;
Thus the hazards of their love-bed
Were none of our damned business –
Till as jurymen we sat on
Two deaths by suicide.

gravesathisdesk

Robert Graves (24 juli 1895 – 7 december 1985)

 

De Nederlandse dichter Johan Andreas dèr Mouw (Adwaita) werd  geboren op 24 juli 1863 in Westervoort Zie ook mijn blog van 24 juli 2006 en ook mijn blog van 24 juli 2007.

Zomer

1.
’t Aardoppervlak zie ‘k als een schedelhuid:
Zweetstralen, sijp’len stinkende rivieren,
Waarlangs vuil-groenig roos en schimmel tieren;
Gebergten schurft steken er boven uit;

Mensch-luizen, in hun nesten meest op buit
Rondkrauw’lend, zie ‘k land’lijke blijdschap vieren,
Verpletterd soms, als ’t trekken van wat spieren
De rotsen storten doet, schurftkluit na kluit.

De hemel lijkt een broeierige pet,
Aan gele knoop, die doorschijnt, in vervoering
Om ’t mooie weer jolig scheef opgezet;

En smullend van de zweetdamp, loom en vet
En week en wit hangen in stille ontroering
De wolkenteken aan de blauwe voering.

 

Dof violet is ’t west en paarsig grijs

Dof violet is ’t west en paarsig grijs.
Nog wandel ‘k door het zwaar berijpte gras,
En hoor naast me op de vaart het fijn gekras
Van schaatsen over ’t hol rinkelend ijs:

Ik heb ’t gevoel, of ‘k op ’t bevroren glas
Cirk’lend, zwevend, zwenkend op kunst’ge wijs,
Met ’t buigend bovenlichaam daal en rijs:
‘T is in mijn rug, of ‘k zelf op schaatsen was.

Zo hoop ‘k dat, langs wiens geest mijn verzen glijen,
Alleen, in paren, of in lange rijen,
Schomm’lend op maat en rijm van hollands staal,

Dat hij de wind, die mij droeg, zelf hoort waaien,
En ’t fijn slieren en ’t heerlijk brede zwaaien
Voelt van zijn eigen stemming in mijn taal.

 

‘k Zat, jong, graag in mijn pereboom te deinen

‘K zat, jong, graag in mijn pereboom te deinen:
In de afgeknotte top had ik een plank
Getimmerd, en gevlochten, rank door rank,
Klimop tot rugleun en veil’ge gordijnen.

Mijn zomerzon zag ‘k in mijn tuinen schijnen,
Zelf in groen licht op wiegelende bank;
Een open schoolraam galmde in zeur’ge klank
Van kale en korte Karels en Pepijnen.

Zo, daadloos, boven ’t leven, kijk ik toe:
Mijn wereld ligt in de avondzon; ’t wordt laat.
Mij zelf en and’ren heb ik ondergaan.

‘K lach om wie zegt, dat ik mijn plicht niet doe;
En, wachtend, schommel ik op rijm en maat:
Nooit heb ik zo, als nu, mijn plicht gedaan.

Dermouw

Johan Andreas dèr Mouw (24 juli 1863 – 8 juli 1919)

 

De Franse dramaturg en schrijver Alexandre Dumas père werd geboren in (Villers-Cotterêts (Aisne) op 24 juli 1802. Zie ook mijn blog van 24 juli 2007.

Uit: Mes Mémoires

“Frédéric ne m’avait pas menti ; on avait organisé – qui cela ? Je ne m’en doute même pas -, on avait organisé, ou peut-être même, sans aucun agglutinatif que la haine qu’on nous portait, s’était organisée toute seule la plus rude cabale qu’on eût jamais vue. Comme d’habitude, j’assistais à ma première représentation dans une loge ; je ne perdis donc rien des incidents de cette terrible bataille qui dura sept heures, et dans laquelle, dix fois terrassée, la pièce se releva toujours, et finit, à deux heures du matin, par mettre le public, haletant, épouvanté, terrifié, sous son genou. Oh ! je le dis, avec un enthousiasme qui n’a rien perdu de sa force par ces vingt-cinq ans de guerre, et malgré mes cinquante succès, c’est une grande et magnifique lutte que celle du génie de l’homme contre la volonté mauvaise du public, la vulgarité des assistants, la haine des ennemis ! Il y a une satisfaction immense à sentir, aux endroits dramatiques, l’opposition plier sur les jarrets, et, lentement renversée en arrière, toucher la terre de sa tête vaincue ! oh ! comme la victoire donnerait de l’orgueil, si, au contraire, chez les bons esprits, elle ne guérissait pas de la vanité !

Il est impossible de rendre, après le monologue de Sentinelli à la fenêtre, sifflé,
il est impossible de rendre l’effet de l’arrestation de Monaldeschi ; toute la salle éclata rugissante d’applaudissements, et, quand, au cinquième acte, Monaldeschi, sauvé par l’amour de Christine, envoya la bague empoisonnée à Paula, il y eut des cris de fureur contre le lâche assassin, lesquels se convertirent en bravos frénétiques, quand on le vit, blessé déjà, sanglant, se traînant bas, et rampant aux pieds de la reine, qui, malgré ses supplications et ses prières, prononça ce vers, jugé impossible par Picard :

« Eh bien, j’en ai pitié, mon père… Qu’on l’achève ! »

Cette fois, la salle était vaincue, le succès décidé.”

dumas-pere-Dumas

Alexandre Dumas père (24 juli 1802 – 5 december 1870)
Foto van Felix Nadar

 

De Japanse schrijfster Banana Yoshimoto werd geboren op 24 juli 1964 inTokyo. Zie ook mijn blog van 24 juli 2007.

Uit : Kitchen (Vertaald door Megan Backus)

« The place I like best in this world is the kitchen. No matter where it is, no matter what kind, if it’s a kitchen, if it’s a place where they make food, it’s fine with me. Ideally it should be well broken in. Lots of tea towels, dry and immaculate. White tile catching the light (ting! ting!).

I love even incredibly dirty kitchens to distraction-vegetable droppings all over the floor, so dirty your slippers turn black on the bottom. Strangely, it’s better if this kind of kitchen is large. I lean up against the silver door of a towering, giant refrigerator stocked with enough food to get through a winter. When I raise my eyes from the oil-spattered gas burner and the rusty kitchen knife, outside the window stars are glittering, lonely.

Now only the kitchen and I are left. It’s just a little nicer than being all alone.

When I’m dead worn out, in a reverie, I often think that when it comes time to die, I want to breathe my last in a kitchen. Whether it’s cold and I’m all alone, or somebody’s there and it’s warm, I’ll stare death fearlessly in the eye. If it’s a kitchen, I’ll think, “How good.”

Before the Tanabe family took me in, I spent every night in the kitchen. After my grandmother died, I couldn’t sleep. One morning at dawn I trundled out of my room in search of comfort and found that the one place I could sleep was beside therefr
igerator.

My parents-my name is Mikage Sakurai-both died when they were young. After that my grandparents brought me up. I was going into junior high when my grandfather died. From then on, it was just my grandmother and me.

When my grandmother died the other day, I was taken by surprise. My family had steadily decreased one by one as the years went by, but when it suddenly dawned on me that I was all alone, everything before my eyes seemed false. The fact that time continued to pass in the usual way in this apartment where I grew up, even though now I was here all alone, amazed me. It was total science fiction. The blackness of the cosmos. “

Yoshimoto

Banana Yoshimoto (Tokyo, 24 juli 1964)

 

De Nederlandse schrijfster Betje Wolff (eig. Elizabeth Bekker) werd geboren in Vlissingen op 24 juli 1738. Zie ook mijn blog van 24 juli 2007.

Uit: Historie van den heer Willem Leevend

Waarde vriendin!

Ik moet, al zou Dominé morgen geen schoone bef om zyn hals hebben, alles neer gooijen, waar aan ik bezig ben. – Ik heb u wat nieuws te zeggen. Daar hoor ik van myne Naaister, dat uws Broêrs Weduw trouwen zal met Gerrit van Oldenburg! wel, nu sla ik er geen hand aan: Mevrouw Leevend trouwen met zo een Taggeryn! zo een Beer op sokken! zulk een Nero niemands vriend! Een man zonder opvoeding, zonder manieren! Zy zo polit, zo zedig, zo attent op alles! Dat is my te geleerd. Zou zy uit belang dien ryken Fokkert aanslaan? Ik meende, dat zy er warmpjes inzat. Weet gy wat, Vriendin, als ik evenwel zulk een lief waardig man in ’t graf had, als zy heeft, ik zou Gerrit van Oldenburg wel hebben laaten waaijen. ’t Is waar, hy ziet er wel genoeg uit; is van haare jaaren; staat ter goeder naam en faam; heeft kind noch kraai in de waereld; is een geschikt bejaard vryer. Ik moet zeggen zo als het is.

Hoe zal dit onze Daatje toch monden? Hoe zal Wim dat aanstaan? Hy geeft zich vry wat airs, en is zo mal met zyne Moeder; nu, zy blyft hem niets schuldig. ’t Is of zy alleen voor Zoontje leeft. Ik ging met dit nieuwtje, zo dryvend, naar Dominees studeerkamer; want ik maak geen moordkuil van myn hart: ‘Hoe komtje dat voor? zei ik.’ ‘Heel wel, kind, zei hy; Mevrouw Leevend is eene verstandige Vrouw, en van Oldenburg een geschikt Man.’ Nu, ik zeg verstandig tegen haar! Is dit Huwlyk echter het grootste bewys van haar verstand, dan durf ik ook nog met myne klompen op ’t ys koomen; dan kan ik ook vloot houden. Ei, kom, het lykt immers nergens naar! Ik hou niet extra veel van Mevrouw Leevend; my is zy te precis. Maar toch zo een misselyk figuur moest zy niet neemen. ’t Is eene braave Vrouw; en zo zy wat minder geheel anders was als ik ben, ik zou haar heel liefhebben, en haar dit Huwlyk sterk afraaden.”

wolf

Betje Wolff (24 juli 1738 – 5 november 1804)

 

De Duitse schrijversvrouw Katia Mann, steun en toeverlaat van de Duitse schrijver Thomas Mann, werd geboren als Katharina Pringsheim op 24 juli 1883 in Feldafing. Zie ook mijn blog van 24 juli 2007.

Uit: Frau Thomas Mann (door Inge und Walter Jens)

„Wer war Frau Thomas Mann? Wer war Katharina Pringsheim? Die Antwort auf die Fragen scheint einfach: Katia, wer denn sonst? Katia, die so bekannt ist wie Heinrich oder Golo,Erika oder Klaus. Eine Figur im Reich des Zauberers, seine engste Vertraute. «K.», die in Thomas Manns Tagebüchern als Mutter seiner Kinder, als seine Begleiterin und Ratgeberin, aber auch als Managerin eines ebenso erfolgreichen wie bedrohten Betriebs erscheint. Katia, Ehefrau und Mutter – von Mann und Kindern aus gegebenem Anlass in Essays, Reden und brieflichen Huldigungen in ihrer Widersprüchlichkeit beschrieben. «Sie war eine «starke und naive Persönlichkeit», meinte Golo, ihrem Mann an «logisch-juristischer Intelligenz» überlegen und gelegentlich aufbrausend: «sie hatte den Jähzorn ihres Vaters geerbt».

Katia, die Spiegelfigur, eine von außen betrachtete Gestalt: Wer war sie wirklich? Das «Zubehör» des Zauberers, der ohne seine Frau nicht arbeiten konnte? Gewiss. Aber Katia Mann war mehr: Zentrum einer amazing family und Partner für Menschen, die Trost brauchten. Niemand kannte die Seelenlage ihres Mannes, Treue und Verlässlichkeit eines androgyn veranlagten Künstlers, so genau wie sie; niemand wusste so viel von den Geheimnissen der Kinder; niemand beherrschte das Reglement der Diplomatie, von dessen strikter Befolgung das Wohl des pater familias abhing, mit gleicher Perfektion wie Katharina, geb. Pringsheim, die schon als junges Mädchen von ihrer Mutter gelernt hatte, dass sich Strenge und Liberalität, Ordnung und Leidenschaft sehr wohl vereinen ließen … vorausgesetzt, man war intelligent. Und das traf für Katia Mann zu. (Der Zauberer wurde zornig, wenn er in Situationen geriet, in denen seine Frau ihm
intellektuell
überlegen war.)

Woher wir das wissen? Aus Katias Briefen, Hunderten von bisher unbekannten Schriftstücken, auf denen, als strukturierenden Elementen, unsere Biographie beruht. Verschlossen bisher in Archiven, treten in dieser Dokumentation Zeugnisse ans Licht, die Katias Leben aus ihrer eigenen Perspektive erhellen.“

mann

Katia Mann (24 juli 1883 – 25 april 1980)
Katia en Thomas Mann in Lübeck, 1955

 

De Duitse dichter, schrijver en acteur Frank Wedekind werd geboren in Hannover op 24 juli 1864. Zie ook mijn blog van 24 juli 2007.

Die neue Kommunion

Eine Offenbarung Gottes

Gratisbeigabe zum »Neuen Vaterunser«

Lischen kletterte flink hinauf
Bis in die höchsten Äste,
Fing in der Schürze die Äpfel auf
Ihrer Mutter zum Feste.

Ich lag unten, verliebt und faul,
Auf dem Rücken im Grase,
Mancher Apfel fiel mir ins Maul,
Mancher mir auf die Nase.

Jetzt stand Lischen auf starkem Ast,
Schelmisch sah sie hernieder,
Ihres Leibes liebliche Last
Wiegte sich hin und wider.

Innig umschlungen hielten sich
Splitternackt ihre Füße,
Öffneten sich und befühlten sich
Winkten mir tausend Grüße.

Durch das Röckchen sandte der Tag
Seine goldenen Strahlen,
Was darunter geborgen lag
Farbenprächtig zu malen.

Schimmernd rings um die zarte Haut
Wob sich gedämpfte Helle;
Welcher Meister hätt’ je gebaut
Prächtiger eine Kapelle?

Das Gewölbe so luftig leicht,
Schlank und stolz die Pilaster,
Unter Flammenküssen erweicht
Lebender Alabaster!

Voller strömte das Licht herein,
Bunter bei jedem Schritte,
Ach, und flimmernder Heiligenschein
Floß um des Hauses Mitte!

Kindlich faltet’ ich da die Händ’,
Betete fromm und brünstig:
Du mein heiligstes Sakrament,
Werde dem Sünder günstig!

Laß mich’s küssen in seinem Schrein,
Lieblichster Himmelsbote!
Laß mich nippen an deinem Wein,
Naschen von deinem Brote! –

Sieh, und am nämlichen Abend schon,
Tief in die Kissen gebettet,
Ward in andächtiger Kommunion
Meine Seele gerettet.

 

Liebe

(Mit hebräischen Buchstaben geschrieben)

Es hielten die menschlichen Triebe
Einst einen großen Kongreß.
Sie stritten sich um die Ehre,
Wer wohl der Stärkste wäre,
Denn niemand wußte es.

Die Liebe war nicht zugegen.
Und als dies alle entdeckt,
Da schrien die menschlichen Triebe:
»Herrje, wo bleibt nur die Liebe!
Nein, wo die Liebe nur steckt.«

Ein geiziges Weib trat zum Altar.
Dort stand ein Misanthrop.
Und als sie zusammenkamen,
Sie sprachen Ja und Amen,
Der Pfarrer die Händ’ erhob.

Die Liebe hatte die beiden
Von allen Trieben befreit.
Zurück blieb einzig die Liebe,
Drum hatten die anderen Triebe
Auch so viel übrige Zeit.

Sie hockten noch immer beisammen
Und hielten großen Kongreß.
Nun ward die Vernunft erhoben,
Sie sei als die Stärkste zu loben,
Doch niemand glaubte es.

wedekind_frank

Frank Wedekind (24 juli 1864 – 9 maart 1918)

 

Zie voor onderstaande schrijver ook Zie ook mijn blog van 24 juli 2007.

De Duitse schrijver Hermann Kasack werd geboren op 24 juli 1896 in Potsdam.

Alexandre Dumas père, Robert Graves, Banana Yoshimoto, Betje Wolff, Johan Andreas dèr Mouw, Hermann Kasack, Katia Mann, Frank Wedekind

De Franse dramaturg en schrijver Alexandre Dumas père werd geboren in (Villers-Cotterêts (Aisne) op 24 juli 1802. Zijn literair werk bestond in het begin hoofdzakelijk uit vaudevillestukken en melodrama’s, die hij schreef in samenwerking met zijn vriend Adolphe de Leuven, de zoon van een verbannen Zweedse edelman. Hun eerste stuk, La Chasse et l’Amour, werd vertoond in 1825. Dumas stelde zich echter niet tevreden met toneelschrijven alleen. Hij legde zich ook toe op het schrijven van romans. Via zijn vriend, de dichter Gérard de Nerval, maakte Dumas in 1839 kennis met de geschiedenisleraar Auguste Maquet (1813-1888). Beide mannen sloten een overeenkomst tot samenwerking, waarbij Maquet de nodige stof voor de romans zou leveren en Dumas de feiten op zijn levenskrachtige manier in de vorm van een roman zou gieten. Het eerste product van de samenwerking was de grootse roman Les Trois Mousquetaires (8 delen, 1844), gebaseerd op de memoires van d’Artagnan geschreven door Gatien de Courtilz de Sandras. De roman vertelt de avonturen van d’Artagnan, Athos, Porthos en Aramis, die het samen opnemen voor Anna van Oostenrijk tegen kardinaal de Richelieu. De bewonderaars van deze roman werden verblijd met twee vervolgen, Vingt Ans Après in 1845 (Twintig jaar later) en Le Vicomte de Bragelonne ou Dix ans plus tard uit 1848 (De burggraaf van Bragelonne of tien jaar later), waarvan het derde en laatste deel, De man in het ijzeren masker, het meest bekende is. Het succes van De drie musketiers was overweldigend, zozeer zelfs dat men Dumas vroeg of het ook op toneel mocht worden vertoond. Dumas stond er eerst weigerachtig tegenover door verscheidene toneelmislukkingen die hij geleden had. Uiteindelijk gaf hij toch toe, grotendeels onder impuls van geldgewin.

Meteen na De drie musketiers, in 1844-45, publiceerde Dumas een ander succesvol werk: Le Comte de Monte-Cristo (12 delen). Tijdens het schrijven van deze roman had Dumas een nieuwe bevlieging: hij moest en zou een kasteel hebben dat de naam Monte-Cristo zou dragen. Aldus geschiedde: het kasteel verrees in Le Port-Marly (departement Yvelines).

Uit: Les trois mousquetaires

« Et cette sensation avait été d’autant plus pénible au jeune d’Artagnan (ainsi s’appelait le don Quichotte de cette autre Rossinante), qu’il ne se cachait pas le côté ridicule que lui donnait, si bon cavalier qu’il fût, une pareille monture; aussi avait-il fort soupiré en acceptant le don que lui en avait fait M. d’Artagnan père. Il n’ignorait pas qu’une pareille bête valait au moins vingt livres: il est vrai que les paroles dont le présent avait été accompagné n’avaient pas de prix.

«Mon fils, avait dit le gentilhomme gascon — dans ce pur patois de Béarn dont Henri IV n’avait jamais pu parvenir à se défaire –, mon fils, ce cheval est né dans la maison de votre père, il y a

tantôt treize ans, et y est resté depuis ce temps-là, ce qui doit vous porter à l’aimer. Ne le vendez jamais, laissez-le mourir tranquillement et honorablement de vieillesse, et si vous faites campagne avec lui, ménagez-le comme vous ménageriez un vieux serviteur. À la cour, continua M. d’Artagnan père, si toutefois vous avez l’honneur d’y aller, honneur auquel, du reste, votre vieille noblesse vous donne des droits, soutenez dignement votre nom de gentilhomme, qui a été porté dignement par vos ancêtres depuis plus de cinq cents ans. Pour vous et pour les vôtres – par les vôtres, j’entends vos parents et vos amis –, ne supportez jamais rien que de M. le cardinal et du roi. C’est par son courage, entendez-vous bien, par son courage seul, qu’un gentilhomme fait son chemin aujourd’hui. »

Alexandre_Dumas_Nadar

Alexandre Dumas père (24 juli 1802 – 5 december 1870)
Foto van Felix Nadar

 

De Engelse dichter en schrijver Robert Graves werd geboren in Londen (Wimbledon) op 24 juli 1895. In zijn lange leven was hij goed voor 140 werken. Hij was de zoon van Alfred Perceval Graves, de Engels-Ierse schrijver. Zijn ervaringen als kapitein bij de Royal Welch Fusiliers aan het Westfront tijdens de WO I legde hij in 1929 vast in “Goodbye to all that“. Het boek werd een bestseller maar kostte hem ook de vriendschap van een mede-veteraan, Siegfried Sassoon. Robert Graves is in het Nederlands taalgebied vooral bekend om zijn historische romans “I Claudius” en “Claudius the God”, waarin een heel pikante, maar historisch niet altijd betrouwbare beschrijving wordt gegeven van de Romeinse hofkringen in de tijd van de keizers Augustus, Tiberius, Caligula en Claudius. De BBC heeft in 1976 naar aanleiding van deze romans een TV-serie gemaakt, met Derek Jacobi in de rol van Claudius.

Uit: Good-bye to all that

“When I was given leave in April 1916 I went to a military hospital in London and had my nose operated on. It was a painful operation, but perf
ormed by a first-class surgeon and cost me nothing. In peace-time it would have cost me sixty guineas, and another twenty guineas in nursing-home fees. After hospital I went up to Harlech to walk on the hills. I had in mind the verse of the psalm: “I will lift up mine eyes unto the hills, from whence cometh my help.” That was another charm against trouble. I bought a small two-roomed cottage from my mother, who owned considerable cottage property in the neighborhood. I bought it in defiance of the war, as something to look forward to when the guns stopped (‘when the guns stop’ was how we always thought of the end of the war). I whitewashed the cottage and put in a table, a chair, a bed and a few dishes and cooking utensils. I had decided to live there by myself on bread and butter, bacon and eggs, lettuce in season, cabbage and coffee; and to write poetry. My war-bonus would keep me for a year or two at least. The cottage was on the hillside away from the village. I put in a big window to look out over the wood below and across the Morfa to the sea. I wrote two or three poems here as a foretaste of the good life coming after the war.”

robert-graves-1957

Robert Graves (24 juli 1895 – 7 december 1985)
Portret door Mati Klarwein

 

De Japanse schrijfster Banana Yoshimoto werd geboren op 24 juli 1964 in Tokyo. Zij studeerde literatuur aan de Nihon University. Haar schrijverloopbaan begon zij terwijl zij als serveerster werkte in hetrestaurant van een golfclub. Volgens haar zelf hadden de Amerikaanse schrijvers Stephen King, Truman Capote en Isaac Bashevis Singer de meeste invloed op haar werk.Haar debuutroman Kitchen was direct een fenomenaal succes, met meer dan zestig herdrukken in Japan alleen. Er werden naar het boek twee films en diverse televisieseries gemaakt. In 1990 werd er ook een film gemaakt naar een ander boek van haar, Goodbye Tsugumi.


Uit: Amrita

“I’ve often heard that if you go through something really intense your perception of the world will change entirely. Every now and then I wonder if things weren’t different in my case.

Now I understand. I’m finally at a point where I can recall everything: all twenty-eight years since my birth, every one of the so-called “episodes” of my life as Sakumi Wakabayashi, that strange conglomeration of misfits who came together to form my family, those foods that I liked, those things that I didn’t. Every element that had gone into making me who I was gradually made its way back to me, and now I have the power to reflect on all that has happened. It’s like remembering a story someone told me in the past.

I can only perceive my past as a story. Nothing more.

In other words, at some point I had lost the power to distinguish what was real, all of those things that had happened in life prior to the accident. I no longer had any way of knowing how I felt about myself and the world. Perhaps I’d felt the same way all along, perhaps not. I really wonder what things were like.

Was my life, all those days and months and years, nothing more than past time, piled up like fallen snow?

How was I ever able come to terms with myself?

Apparently when you do something major like cutting off all your hair, your personality undergoes a transformation as well, because you change the way you act around other people.

…or at least that’s what I’ve been told. “

banana-yoshimoto

Banana Yoshimoto (Tokyo, 24 juli 1964)

 

De Nederlandse schrijfster Betje Wolff (eig. Elizabeth Bekker) werd geboren in Vlissingen op 24 juli 1738. Zij stamde uit een gegoede calvinistische familie. Ze trouwde op 18 november 1759 met de 52-jarige predikant Adriaan Wolff. In 1763 debuteerde zij met de bundel Bespiegelingen over het genoegen. In 1777, na de dood van haar echtgenoot, ging Wolff samenwonen met Aagje Deken en begonnen zij gezamenlijk te publiceren. Hun grootste successen waren de briefromans De Historie van mejuffrouw Sara Burgerhart (1782) en Historie van den heer Willem Leevend (1784-1785). In 1778 verhuisden Wolff en Deken naar De Rijp. In 1782 vestigden ze zich in Beverwijk.

Vanwege hun patriottische sympathieën verhuisden Wolff en Deken in 1788 naar Trévoux in Bourgondië. In 1789 verscheen Wandelingen door Bourgogne. Tussen 1793 en 1796 schreven ze aan Historie van Mejuffrouw Cornelia Wildschut, of De gevolgen van de opvoeding, een roman in 6 delen. Door financiële nood moesten zij in 1797 terugkeren naar Holland, waar ze in Den Haag woonden. Wolff stierf in Den Haag; enkele dagen na haar overlijden stierf ook Deken.

Uit: Historie van mejuffrouw Sara Burgerhart

   Mejuffrouw Sara Burgerhart aan Mejuffrouw Aletta de Brunier.

   Chere Letje!

Verbeeld u eens een meisje van myne jaren en begrippen, dat zucht onder de magt eener vuilaartige kwezel; dat nergens uitkomst ziet, en dan eenen brief ontfangt, zo als ik, ma chere, van u ontfing: Dan zult gy bevatten, hoe ik opgenomen ben van blydschap, en dat ik u weinig minder dan myn Beschermgeest noem. Zo de Weduwe my gelieft in te nemen, dan kom ik ten eersten; hoe? weet ik nog niet; maar dat zal zich wel redden: antwoord my dan, of de Juffrouw my gelieft te logeeren.

Maar, myne lieve Letje, wie hadt ooit gedagt, toen wy te saam by Mademoiselle du Pin school gingen, dat gy my nog sulk een groten dienst zoudt moeten doen. Wat hebben wy daar pretjes gehadt? Ja, die lieve Mademoiselle du Pin is ook al dood, en weg. Dikwils heb ik gewenscht, dat ik ook maar dood was: maar ’t is of de Dood ons beter kent dan wy ons zelf. Als wy hem roepen, doet hy zelf zo veel niet eens van te antwoorden. Hy weet, schynt het, dat wy het juist zo sterk niet menen, en dat het ons zelden gelegen komt hem te ontfangen; hoe zeer wy ook op zyn bezoek aandringen. Nu zou hy my ten minsten magtig over de hand zyn, nu ik weêr heldere punten in myn lot begin te zien. Letje! nu zullen wy eens recht gelukkig zyn: ouwe genegenheid groeit spoedig voort, en hoe lief hadden wy elkander, toen wy beiden nog in jurken gingen.

Adieu ma chere Letje, je suis pour jamais

Votre

Burgerhart.

PS. Hoe zyn die twee andere Juffrouwen? Hebje niet nog ergens een Broêr in de Waereld, die ook met ons, in de kleuterschool gegaan heeft, en die wy altoos van ons Lekkers medeelden? Nu, alles par bouche.

Wolff

Betje Wolff (24 juli 1738 – 5 november 1804)

 

De Nederlandse dichter Johan Andreas dèr Mouw (Adwaita) werd  geboren op 24 juli 1863 in Westervoort Zie ook mijn blog van 24 juli 2006.

Pakjesavond

Dan denk ik aan ’t konijntje, dat ik zag
Als kind vóór Sint Niklaas achter het glas
Van dure speelgoedwinkel. O! dat was
Zo’n prachtig beestje, grijs en wit; het lag

Gezellig in zijn mandje in mooi-groen gras;
En als ‘k van school kwam, bleef ik iedre dag
Staan kijken, bang, dat ’t weg zou zijn. En, ach!
Eens was het weg: en toen begreep ik pas,

Dat ik toch heimlijk steeds was blijven hopen,
dat ik ’t zou krijgen. Thuis heb ‘k niet gepraat
Over ’t konijntje, maar ‘k wou niet meer lopen,

Omdat ‘k dan huilde, aan die kant van de straat.
Nu zou ‘k me zo’n konijntje kunnen kopen,
Maar ik word zelf al grijs. Want alles komt te laat.

 

Door kelken van onwezenlijk kristal

Door kelken van onwezenlijk kristal
schijnt de ondergrond van tragisch-paars fluweel
Onzichtbaar is de lamp; langs ied’re steel
hangt, smal en stil, een zonn’ge waterval.

Melkwegen welven; nevels, overal;
en sterrebeelden flikk’ren, puntig geel:
boven ’t diep-werklijk paars tilt, irreëel,
iedere kelk, een spieg’lend niets, ’t heelal.

Zo zie ik, fijngeslepen, diafaan,
boven ’t verdriet dat doorschijnt, zwevend staan
’t kristalwerk van mijn verzen, rein en koel:

tot wereldnevel van stemming vervloeid,
tot flikk’rende gedachte ineen gegloeid,
zie ‘k overal eenzelfde Godsgevoel.

 

Hij ligt er nog, de steen: een jaar geleden

Hij ligt er nog, de steen: een jaar geleden
heb ‘k zelf hem daar gelegd; en ik herken
heel goed de plek, vlak naast die scheve den,
waar ’t zandpad, wit, loopt naar de hei beneden.

‘k Dacht: “Wat ‘k doe, lijkt op wat farao’s deden;
eenzelfde ontzetting vroeg in mij en hen:
alles vergaat: ben ik niet, die ik ben,
en was en blijven zal in eeuwigheden?

Ik was gaan liggen, ’t hoofd dicht bij de steen;
en die, in ’t langzaam dieper donker, scheen
een monument, egyptisch oud en groot.

Een kleine ster erboven. ‘k Dacht: “Zijn licht
vertrok, toen ’t graf van Ramses werd gesticht.”
En ‘k voelde duidelijk: ‘k was zijn tijdgenoot.

DerMouw

Johan Andreas dèr Mouw (24 juli 1863 – 8 juli 1919)

 

De Duitse schrijver Hermann Kasack werd geboren op 24 juli 1896 in Potsdam. In 1915 publiceerde hij zijn eerste gedicht in het tijdschrift Die Aktion met de titel Mutter. Zijn eerste boek Der Mensch. Verse verscheen in 1918. In 1920 ging hij werken voor de uitheverij den Gustav-Kiepenheuer in Potsdam als lector. In deze functie bracht hij een uitgave tot stand van de verzamelde werken van Friedrich Hölderlin. In 1925 verliet hij de uitgeverij en werd hij literair medewerker bij de Funk-Stunde Berlin waar hij o.a. verantwoordelijk was voor programma’s over moderne dichtkunst. In 1926 werd zijn drama Die Schwester voor het eerst opgevoerd en werd hij directeur bij de S. Fischer Verlag. In 1947verscheen zijn bekendste roman Die Stadt hinter dem Strom waar hij in 1949 de Theodor-Fontane-Preis voor kreeg.

Uit: Mechanischer Doppelgänger

“Zweifelnd und mißtrauisch betrachtet der Unternehmer das seltsame Geschöpf, das vorgibt, sich in vielen Sprachen verständigen zu können, wozu nur verschiedene Knöpfe an der Weste zu drehen sind. Alle Themen und Vokabeln aus den Bereichen Film, Sport, Politik, abstrakte Kunst seien in ihm vorrätig. Auch eine Spule von Gemeinplätzen sei vorhanden. Der Vorteil eines mechanischen Doppelgängers sei, wie er betont, daß man an mehreren Tagungen gleichzeitig teilnehmen und überall gesehen werden kann. “Sie haben einen Stellvertreter Ihres Ich… Sie können sogar sterben, ohne daß die Welt etwas davon merkt. Denn wir Automaten beziehen unsere Existenz aus jeder Begegnung mit wirklichen Menschen.” Der Unternehmer, der immer hellhöriger wird und bald nicht mehr weiß, ob er einen Menschen oder einen Automaten vor sich hat, befürchtet, daß solche Automaten den Menschen allmählich völlig ersetzen. Doch diese Befürchtung weist das seltsame Wesen energisch zurück: “Zwei Menschenautomaten können mit sich selber nur wenig anfangen… Darf ich also ein Duplikat von Ihnen herstellen lassen? Morgen wird ein Herr kommen und Maß nehmen.” Der Unternehmer ist von dieser ihm dargebotenen Kostprobe verblüfft. Er möchte nur noch erfahren, ob der Herr, der morgen kommen soll, nun ein Automat oder ein richtiger Mensch ist. “Ich nehme an, noch ein richtiger Mensch. Aber es bliebe sich gleich.” Mit diesen Worten empfiehlt er sich.

Irgend etwas muß jedoch diesem Geschöpf nach dem Besuch zugestoßen sein, denn in den folgenden Tagen ist niemand gekommen, um für des Unternehmers Doppelgänger Maß zu nehmen. Seit jener Unterhaltung ist ihm jedenfalls bewußt geworden, im Theater und im Kino, bei Versammlungen und auf Gesellschaften und bei vielen anderen Gelegenheiten nicht wenigen Menschen begegnet zu sein, die bestimmt nicht sie selber, sondern bereits ihre mechanischen Doppelgänger gewesen sind.”

kasackkl

Hermann Kasack (24 juli 1896 – 10 januari 1966)

 

Katia Mann, vrouw, steun en toeverlaat van de Duitse schrijver Thomas Mann, werd geboren als Katharina Pringsheim op 24 juli 1883 in Feldafing. Tot de voorouders van Katia behoren kooplieden en ondernemers, maar eveneens schrijvers. Haar grootmoeder was Hedwig Dohm die al in de negentiende eeuw hartstochtelijk streed voor gelijke rechten voor de vrouw, en romans, verhalen en essays schreef. Ze was getrouwd met Ernst Dohm, redacteur van het satirische tijdschrift Kladderadatsch. Eén van hun dochters, ook Hedwig geheten, werd actrice aan het destijds beroemde hoftheater van Meinigen, maar bleef daar niet lang, want in 1878 huwde zij met Alfred Pringsheim. In 1883 werd Katia geboren in Feldafing bij München. De strijd van haar grootmoeder voor emancipatie werkte door in de opvoeding van Katia. Ze was een van de eerste meisjes in München die slaagden voor het eindexamen gymnasium (1901) en dat in een tijd dat er nog geen gymnasium voor meisjes bestond. Ze werd thuis onderwezen. Na haar eindexamen ging ze colleges volgen aan de universiteit van München. Zij deed dat tot ze begin 1905 trouwde met Thomas Mann.

Uit: Katia Mann: Meine ungeschriebenen Memoiren

„Ich habe tatsächlich mein ganzes, allzu langes Leben immer im strikt Privaten gehalten. Nie bin ich hervor getreten, ich fand das ziemte sich nicht. Ich sollte immer meine Erinnerungen schreiben. Dazu sage ich: In dieser Familie muß es einen Menschen geben, der nicht schreibt. Daß ich mich jetzt auf dieses Interview einlasse, ist ausschließlich meiner Schwäche und Gutmütigkeit zuzuschreiben.“

KatiaMann

Katia Mann (24 juli 1883 – 25 april 1980)
Katia en Thomas Mann in Lübeck, 1955

 

De Duitse schrijver en acteur (Benjamin Franklin) Frank Wedekind werd geboren in Hannover op 24 juli 1864. Wedekind begon na de problematische middelbare school (die hij uiteindelijk afbrak en privéonderwijs kreeg) aan een rechtenstudie, maar brak deze af. Zijn vader verbrak daarop het contact met Wedekind, die voortaan ook geen financiële bijdragen van zijn ouders meer zou ontvangen. In Zürich maakte hij kennis met Gerhart Hauptmann en John Henry Mackay, twee spilfiguren uit de latere Friedrichshagener Kreis. In oktober 1888 stierf Wedekinds vader, wat Wedekind blijkbaar definitief deed afzien van zijn studie. Begin 1889 reisde hij naar Berlijn, waar hij verbleef bij de naturalisten van de Friedrichshagener Kreis. Later dat jaar, 1889, trok hij naar München. De uitbetaling van zijn vaders erfdeel maakte het mogelijk nog iets langer rond te reizen, zodat Wedekind in 1894 enkele maanden in Londen verbleef, waar hij met Georg Brandes in contact raakte. Hij vervolgde zijn reis naar Parijs, waar hij Lou Andrea-Salomé, August en Frieda Strindberg en Albert Langen leerde kennen. Via Berlijn en Zürich belandde hij in 1896 weer terug in München. In 1896 was hij met Albert Langen en Thomas Theodor Heine een van de oprichters van het satireblad Simplicissimus. Hij werd samen met Heine tot gevangenisstraf veroordeeld wegens majesteitsschennis. Hoewel voorstander van de oorlog, werden met het uitbreken van de WO I Wedekinds werken ongewenst verklaard.

Uit: Frühlings Erwachen

„Wendla Warum hast du mir das Kleid so lang gemacht, Mutter?

Frau Bergmann Du wirst vierzehn Jahr heute!

Wendla Hätt’ ich gewußt, daß du mir das Kleid so lang machen werdest, ich wäre lieber nicht vierzehn geworden.

Frau Bergmann Das Kleid ist nicht zu lang, Wendla. Was willst du denn! Kann ich dafür, daß mein Kind mit jedem Frühling wieder zwei Zoll größer ist? Du darfst doch als ausgewachsenes Mädchen nicht in Prinzeßkleidchen einhergehen.

Wendla Jedenfalls steht mir mein Prinzeßkleidchen besser als diese Nachtschlumpe. – Laß mich’s noch einmal tragen, Mutter! Nur noch den Sommer lang. Ob ich nun vierzehn zähle oder fünfzehn, dies Bußgewand wird mir immer noch recht sein. – Heben wir’s auf bis zu meinem nächsten Geburtstag; jetzt würd’ ich doch nur die Litze heruntertreten.

Frau Bergmann Ich weiß nicht, was ich sagen soll. Ich würde dich ja gerne so behalten, Kind, wie du gerade bist. Andere Mädchen sind stakig und plump in deinem Alter. Du bist das Gegenteil. – Wer weiß, wie du sein wirst, wenn sich die andern entwickelt haben.

Wendla Wer weiß – vielleicht werde ich nicht mehr sein.

Frau Bergmann Kind, Kind, wie kommst du auf die Gedanken!

Wendla Nicht, liebe Mutter; nicht traurig sein!

Frau Bergmannsie küssend Mein einziges Herzblatt!

Wendla Sie kommen mir so des Abends, wenn ich nicht einschlafe. Mir ist gar nicht traurig dabei, und ich weiß, daß ich dann um so besser schlafe. – Ist es sündhaft, Mutter, über derlei zu sinnen?“

Wedekind

Frank Wedekind (24 juli 1864 – 9 maart 1918)