Daniël Dee, Lize Spit, Frank Witzel, Johnny van Doorn, Cristina Peri Rossi, Naomi Wolf, Malcolm Guite, Jacobus Bellamy, Lucia Berlin

De Nederlandse dichter Daniël Dee werd geboren op 12 november 1975 in Empangeni, Zuid-Afrika. Zie ook alle tags voor Daniël Dee op dit blog.

 

Een kwestie van acceptatie

ik brand mijn vingers
nu al driemaal daags
opzettelijk aan de vlam van het fornuis
en niet slechts tijdens het koken
maar ook wanneer ik er de behoefte voor voel
dit is geen bizarre Japanse volhardingssport
die als trend is komen overwaaien
want ik hou niet eens van sport
maar ik wil alvast aan mijn crematie wennen
ook ik zal moeten sterven
daar ben ik me terdege van bewust
zeker met mijn levensstijl
(luie zak sta eens op en doe eens wat
maar ik hou niet eens van sport)
ik moet het alleen nog accepteren
en mijn vingers branden is dus eigenlijk
een soort acceptatietherapie
al wou ik wel dat ik gekozen had
om begraven te worden
dan had ik tenminste zoals ik al zo vaak doe
in mijn nest kunnen blijven rotten
maar ik zal niet klagen
want ik ben allang blij
dat ik geen zeemansgraf verkies
want dan had ik elke dag
naar het sportfondsenbad gemoeten
en ik hou niet eens van sport

 

Dit huis is mijn verhaal…

dit huis is mijn verhaal ik adem oppervlakkig en zacht
geen omwonende zal weten wanneer ik sterf

tot die tijd verschans ik me hier niemand meer tot last hier valt
genoeg te horen te zien te ruiken terwijl ik op mijn tenen ijsbeer

ik hoor de bovenbuurvrouw zingen en de studenten
van hiernaast houden weer een biergelag

mijn gordijnen zitten voorgoed potdicht sinds die dag
de dag waarop de laatste vrouw dit pand verliet

ze riep bij het sluiten van de deur dat ik een kakkerlak
was die vertrapt diende te worden

deze kakkerlak is vertrapt wat rest zijn de eitjes
die uit mijn schild spatten deze woorden

 

 
Daniël Dee (Empangeni, 12 november 1975)

 

De Vlaamse schrijfster Lize Spit werd geboren in Viersel op 12 november 1988. Zie ook alle tags voor Lize Spit op dit blog.

Uit: Het smelt

“In het vijfde leerjaar kregen we eens een onaangekondigde toets Aardrijkskunde. Ik kon België niet aanduiden op een kaart van Europa en kreeg een nul op tien. Ik was de enige in de klas die toen nog geen televisie had. De juf stelde mij een herkansing voor. Ik kreeg twee weken de tijd om de landen van Europa met alle hoofdsteden uit het hoofd te leren. Omdat ik aanvankelijk dacht dat Europa alles was behalve Amerika, had ik ook Afrika, Azië en de zeeën erbij genomen. De achterstand die ik ooit had, stelt mij nog steeds in staat als enige bepaalde dingen te weten: bijvoorbeeld dat de Noordzee grenst aan de Atlantische zee en dat die allemaal hetzelfde water bevatten.
Ik kruip dichterbij, om door de kleine spleet te kunnen kijken. Laurens en Pim zitten zij aan zij, met hun rug tegen de wand van het kamp, tegenover me.
Dit is dus wat Laurens bedoelde met ‘jongens onder elkaar’.
Ik probeer me zo goed mogelijk gedeisd te houden. Ik adem zacht, wil het spektakel niet verstoren.
Pim kijkt even om zich heen, trekt dan uit een spleet in de wand achter hem een plastieken zak. Daarin zit een stapeltje magazines. Een voor een legt hij ze in Laurens’ schoot.
‘Waar heb je die vandaan?’ Laurens laat zijn ogen over het blaadje glijden, gretig vooruit en achteruit bladerend, net als vroeger in een speelgoedcatalogus van Bart Smit tijdens de Sinterklaasperiode.
‘Maakt dat uit? Heb jij ook meegenomen wat ik gevraagd heb?’
Er klinkt geritsel. Laurens doorzoekt zijn rugzak die naast hem in het stro ligt. Er komen een handdoek en zwembroek boven, een pakje snoep en ten slotte een zakje van de beenhouwerij. Hij pakt het zorgvuldig uit. Er komt een plak donkerroze paté tevoorschijn.
‘Perfect.’ Pim neemt de plak van hem over, breekt er een stukje af.
‘Ogen dicht, mond open,’ zegt hij. ‘Om vier uur komt Eva. We moeten opschieten.’
‘Moest je nu echt Eva ook bellen?’ Laurens zucht met gesloten ogen.
Mijn maag knijpt zich samen. Pim gaat er niet op in.
‘Bakkes open, Lau.’

 

 
Lize Spit (Viersel, 12 november 1988)

 

De Duitse schrijver, illustrator, radiopresentator en muzikant Frank Witzel werd geboren op 12 november 1955 in Wiesbaden. Zie ook alle tags voor Frank Witzel op dit blog.

Uit: Direkt danach und kurz davor

“Natürlich gab es einen Garten. Einen Garten, den wir nicht betre-ten durften. Nicht weit entfernt von der Stadt. Mit dem Rad eine halbe Stunde. Einen staubigen Weg entlang. An Telegraphenmas-ten vorbei. Manche mit, die meisten ohne Drähte. Im Gegenlicht meinte man, da hängt noch einer. Wir traten in die Pedale und hielten die Köpfe gesenkt. Aber es war nur ein vergessener Kittel. Verschlissen. Wir hielten an und blinzelten in die Sonne. Wir stell-ten uns vor, dort oben zu baumeln. Der Bach gurgelte. Der Körper schlackerte hin und her. Hin und her. Der Wind fuhr in die Na-senlöcher. Das Blut rauschte in den Ohren. Es waren die weit ent-fernten Stimmen der Mädchen, die in der Aula das Lacrimosa üb-ten. Es war der Schiefer, der sich in dünnen Blättchen vom Felsen hinter dem Nahrthalerfeld löste und nach unten glitt. Bevor man stirbt, wird der Körper noch einmal heiß. Dann kalt. Dann wieder heiß. Man meint, ein Gesicht ganz nah vor dem eigenen zu sehen. Mit aufgerissenen roten Augen. Dann kommt der Tod.
Wir hatten das Zählen verlernt. Die Zahlen wollten uns einfach nicht mehr über die Lippen. Wir dachten immer nur: Eins und eins und eins. Weiter kamen wir nicht. Manche Einwohner erkannte man wieder. Andere nicht. Vieles blieb fremd. Gebräuche änderten sich unmerklich. Auch deshalb ging nichts mehr gedankenlos von der Hand. Selbst am Weihwasserbecken gab es ein unwillkürliches Zögern. Begann das Kreuzzeichen wirklich an der Stirn?
Ein Mädchen stand im Mittelschiff und rührte sich nicht. Es sind dünne Fäden, die der Herr von seinen Wundmalen zu unseren noch unversehrten Gliedmaßen führt und an denen er uns durch das Leben führt. Unsere Großväter hatten es noch erlebt. Unse-re Väter hatten es noch gesehen. Wir kannten es nur vom Hören-sagen. Das Mädchen im Mittelschiff trug ein weißes, frisch gestärktes Kleid. Zum ersten Mal sahen wir etwas makellos Reines vor uns. Wir zögerten. Überlegten, wie eine Kniebeuge ging, und machten sie dann. Wir stellten uns dahin, wo früher die Bänke gestanden hatten.“

 

 
Frank Witzel (Wiesbaden, 12 november 1955)

 

De Nederlandse dichter Johnny van Doorn (The Selfkicker) werd geboren op 12 november 1944 in Beekbergen en groeide op in Arnhem. Zie ook alle tags voor Johnny van Doorn op dit blog.

Uit: Gevecht tegen het zuur (Maandag)

‘Rij-ijk!’
Ik snelde hem puffend achterna, dieper de Concertgebouwbuurt in. ‘Rij-ijk!’
Het leek erop dat de man stokdoof was geworden. Ik had ‘m ingehaald.. draaide me naar zijn gezicht toe en ik schrok me wezenloos… ik keek in een verschrikkelijk puisterige brillekop van een wildvreemde. ‘Pardon, een vergissing, meneer.’
Pijnlijk… en alles deed me al pijn. Ik kon wel janken. Dat kwam van de overgevoeligheid door drank en kater, zwaarder dan ooit na het jarenlange gelummel.
Ik vermande me, ofschoon het somber in me doorknaagde.. hoe raakte ik uit die poel?
Toen (wenn der Not am höchsten ist, ist die Rettung am nächsten) hoorde ik het luchtalarm van de BB loeien; de bafaamde sirenes, klokke twaalf, op de eerste maandag van de maand. Ik vond het een zeer opbeurend geluid.
De sirenes deden me aan een avontuur denken. Of eigenlijk een avontuurtje waaruit de onopgesmukte gezelligheid sprak van de tijd dat ik me pas in de hoofdstad had gevestigd.
Tijdens het luchtalarm bedreef ik de liefde. En de nacht daarvoor…. Er zat een hele geschiedenis aan vast die zich in luttele seconden weer aan mij ontvouwde.
De opmonterende kracht van het scherpe geheugen… maar geen geklets nu. Laat ik het verhaal vertellen dat evengoed gisteren gebeurd had kunnen zijn. ’n Momentje bladstilte.
Het begon zo. Ik was ingepalmd door een beeldschone, zij het gehuwde vrouw. Het zou volkomen hemels zijn geweest indien haar man los van de affaire had gestaan.
Ik kende het echtpaar al een paar dagen.
Die nacht hadden ze me geïntroduceerd op de kunstenaarssociëteit De Kring. Zij bood me een Calvados aan en wees mij, vol naïeve trots, op enige bekende schrijvers en toneelspelers. Rijk was er ook bij. De bloeitijd van het toneel was nog niet ten einde – ze voelden zich nogal wat. Gevoileerde stemmen, en stemmen als buiken.”

 

 
Johnny van Doorn (12 november 1944 – 26 januari 1991)
In 1969

 

De Uruguayaanse dichteres, schrijfster, vertaalster en journaliste Cristina Peri Rossi werd geboren op 12 november 1941 in Montevideo. Zie ook alle tags voor Christina Peri Rossi op dit blog.

 

Astonishment (Fragment)

natural is the astonishment
natural is the surprise
natural is to live as if just arrived
to the world
the alleys of Córdoba and its arches
to the plazas of Paris
the humidity of Barcelona
the doll museum
in the old wagon standing
on the dead train tracks of Berlin

natural is to die
without having walked hand in hand
through the portals of an unknown city
nor to have felt the perfume of the white jasmines in bloom
at three in the morning
Greenwich meridian

natural is that s/he who has walked hand in hand
through the portals of an unknown city
won’t write about it
would bury it in the casket of forgetfulness

Life blooms everywhere

blood relative
inebriated
exaggerated Bacchante
on nights of turbid passions
but there was a fountain that clucked
languidly
and it was difficult not to feel that life can be beautiful
sometimes
like a pause
like a truce
that death grants to joy.

 

Vertaald door Diana Decker

 

 
Cristina Peri Rossi (Montevideo, 12 november 1941)

 

De Amerikaanse, feministische schrijfster Naomi Wolf werd geboren in San Francisco op 12 november 1962. Zie ook alle tags voor Naomi Wolf op dit blog.

Uit: How I was arrested at Occupy Wall Street

“We were taken in a van to the seventh precinct – the scary part about that is that the protesters and lawyers marched to the first precinct, which handles Hudson Street, but in the van the police got the message to avoid them by rerouting me. I understood later that the protesters were lied to about our whereabouts, which seemed to me to be a trickle-down of the Bush-era detention practice of unaccountable detentions.
The officers who had us in custody were very courteous, and several expressed sympathy for the movements’ aims. Nonetheless, my partner and I had our possessions taken from us, our ID copied, and we were placed in separate cells for about half an hour. It was clear that by then the police knew there was scrutiny of this arrest so they handled us with great courtesy, but my phone was taken and for half an hour I was in a faeces- or blood-smeared cell, thinking at that moment the only thing that separates civil societies from barbaric states is the rule of law – that finds the prisoner, and holds the arresting officers and courts accountable.
Another scary outcome I discovered is that, when the protesters marched to the first precinct, the whole of Erickson Street was cordoned off – “frozen” they were told, “by Homeland Security”. Obviously if DHS now has powers to simply take over a New York City street because of an arrest for peaceable conduct by a middle-aged writer in an evening gown, we have entered a stage of the closing of America, which is a serious departure from our days as a free republic in which municipalities are governed by police forces.
The police are now telling my supporters that the permit in question gave the event managers “control of the sidewalks”. I have asked to see the permit but still haven’t been provided with it – if such a category now exists, I have never heard of it; that, too, is a serious blow to an open civil society. What did I take away? Just that, unfortunately, my partner and I became exhibit A in a process that I have been warning Americans about since 2007: first they come for the “other” – the “terrorist”, the brown person, the Muslim, the outsider; then they come for you – while you are standing on a sidewalk in evening dress, obeying the law.”

 


Naomi Wolf (San Francisco, 12 november 1962)

 

De Engelse dichter, singer-songwriter, Anglicaans priester en academicus Ayodeji Malcolm Guite werd geboren op 12 november 1957 in Ibadan in Nigeria. Zie ook alle tags voor Malcolm Guite op dit blog.

 

This Table

The centuries have settled on this table
Deepened the grain beneath a clean white cloth
Which bears afresh our changing elements.
Year after year of prayer, in hope and trouble,
Were poured out here and blessed and broken, both
In aching absence and in absent presence.

This table too the earth herself has given
And human hands have made. Where candle-flame
At corners burns and turns the air to light
The oak once held its branches up to heaven,
Blessing the elements which it became,
Rooting the dew and rain, branching the light.

Because another tree can bear, unbearable,
For us, the weight of Love, so can this table

 

The six days world transposing in an hour

Twenty-four seven in ‘the six days world’,
In endless cycles of unnerving news,
Relentlessly our restless hurts are hurled
Through empty cyber-space. Is there no muse
To make of all that pain an elegy,
Or in those waves of white noise to discern
Christ’s inner cantus firmus, that deep tone
That might give rise at last to harmony?

We may not seal it off or drown it out,
Nor close our hearts down in the hour of prayer,
But listening through dissonance and doubt,
Wait in the space between, until we hear
A change of key, a secret chord disclosed,
A kind of tune, and all the world transposed.

 

 
Malcolm Guite (Ibanda, 12 november 1957)

 

De Nederlandse dichter Jacobus Bellamy werd geboren in Vlissingen op 12 november 1757. Zie ook alle tags voor Jacobus Bellamy op dit blog.

 

Roosje (Fragment)
Een vertelling

Dit meisje werd wel schielijk groot;
zij was de roem der stad;
geen vader die haar voor zijn zoon
niet reeds gekozen had!

Wat was dat lieve meisje schoon!
Wat had ze een nette leest!
Wat was zij aardig en beleefd,
zo deugdzaam, zo vol geest!

Zo vriendlijk als de schone maan
als ze opkomt uit de zee
en op de blanke duinen schijnt,
zo vriendlijk was ze mee!

Haar lieflijke ogen waren bruin;
niet vurig – kwijnend, zacht.
Haar lachje was als ’t morgenrood
dat aan de kimmen lacht.

Wanneer zij met de Zeeuwse jeugd
een luchtje schepte aan ’t strand,
dan las ze op elke tred haar naam
geschreven in het zand.

Geen jongeling die niet voor haar
met eerbied was bezield,
haar niet voor de allerschoonste bloem
der Zeeuwse meisjes hield!

 

 
Jacobus Bellamy (12 november 1757 – 11 maart 1786)

 

De Amerikaanse schrijfster Lucia Berlin werd geboren op 12 november 1936 in Juneau, Alaska. Zie ook alle tags voor Lucia Berlin op dit blog.

Uit: Evening in Paradise

“Hear the instruction of thy father and mother, for they shall be an ornament of grace unto thy head and chains about thy neck. If sinners entice thee, consent not.”
Mamie, my grandmother, read that over twice. I tried to remember what instruction I had had. Don’t pick your nose. But I did want a chain, one that rang when I laughed, like Sammy’s.
I bought a chain and went to the Greyhound bus depot where a machine printed things on metal discs … a star in the center. I wrote LUCHA and hung it around my neck.
It was late in June 1943, when Sammy and Jake cut Hope and me in. They were talking with Ben Padilla and at first made us go away. When Ben left, Sammy called us out from under the porch.
“Sit down, we’re going to cut you in on something.”
Sixty cards. On the top of each card was a tinted picture of a Musical Vanity Box. Next to it was a red seal that said DON’T OPEN. Under the seal was one of the names on the card. Thirty three-letter names with a line beside them. AMY, MAE, JOE, BEA, etc.
“It costs a nickel to buy a chance on a name. You write the person’s name next to it. When all the names are sold we open the red seal. The person who chose that name wins the Vanity Box.”
“Hell of a lot of Vanity Boxes!” Jake giggled.
“Shut up, Jake. I get these cards from Chicago. Each one makes a buck and a half. I send them a dollar for each and they send me the boxes. Got that?”
“Yeah,” Hope said. “So?”
“So you two get a quarter for every card you sell, and we get a quarter. That makes us fifty-fifty partners.”
“They can’t sell all those cards,” Jake said.
“Sure we can,” I said. I hated Jake. Teenage punk.
“Sure they can,” Sammy said. He handed the cards to Hope. “Lucha’s in charge of the money. It’s eleven thirty … get going … we’ll time you.”
“Good luck!” they shouted. They were shoving each other over in the grass, laughing.
“They’re laughing at us … they think we can’t do it!”

 

berlin
Lucia Berlin (12 november 1936 – 12 november 2004)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 12e november ook mijn blog van 12 november 2017 deel 1 en eveneens deel 2.

Hans Werner Richter, Michael Ende, Roland Barthes, Jacobus Bellamy, A.J.D. van Oosten, Carl Busse, Oskar Panizza, Juana Inés de la Cruz

De Duitse dichter en schrijver Hans Werner Richter werd geboren op 12 november 1908 in Bansin op het eiland Usedom. Zie ook mijn blog van 12 november 2010 en eveneens alle tags voor Hans Werner Richter op dit blog.

Uit: Spuren im Sand

»Ja … und die Tochter … ?« »Die …«, sagte meine Mutter, »… die hatte zu viel Wasser geschluckt, und Richard hat sie rausgeholt.« »Na, nun werdet ihr ja reich werden.« »Einen Taler hat er bekommen«, sagte meine Mutter, zuckte die Schultern und stellte das Bügeleisen auf einen Teller. »Ach Rosa«, begann sie wieder, »jetzt bin ich mal wieder soweit.« »Was ist denn?« »Na ja, du weißt doch, die Männer lassen einen nicht in Ruh’.« »Was«, sagte die hochgeschnürte Rosa, »schon wieder? Seit wann denn?« »Im dritten Monat«, sagte meine Mutter. So erfuhr ich, dass es einen Großherzog von Mecklenburg gab, dessen Tochter mein Vater für drei Mark gerettet hatte, dass die Männer die Frauen nicht in Ruhe lassen und dass man im dritten Monat sein konnte. Jene hochgeschnürte Frau namens Rosa hieß School mit Nachnamen, und ihr Mann Heinrich hatte nicht weit von uns einen Kolonialwarenladen und fast eben so viel Söhne und Töchter wie mein Vater. Der Ort lag am Meer, in einer weitgeschwungenen Bucht, mit Steilküsten, Buchen- und Tannenwäldern, und einer, wie im Badeprospekt stand, ozonreichen Luft. Es war ein kleiner Ort, mit etwa 500 Einwohnern, und seine Häuser, am Strand noch drei- und vierstöckig, wurden etwa einen Kilometer landeinwärts immer kleiner, bis hin zu den armseligen Hütten der Fischer. Die Sozialdemokratie, damals noch eine revolutionäre Partei, war noch nicht bis ans Meer gedrungen. Mein Vater war noch stolz darauf, herrschaftlicher Diener auf einem Gut in Hinterpommern gewesen zu sein, und meine Mutter wusch mit Hingabe die Unterwäsche der Baroninnen und Komtessen, die im Sommer kamen, um sich unter der Aufsicht meines Vaters und seiner Kollegen ins salzhaltige Ostseewasser zu begeben. Damals gab es noch keine Strandkörbe, sondern nur Badehütten, und der Strand war deshalb nur spärlich beflaggt. Aber auf den drei Bädern —schlossähnlichen Bretterbauten mit Zinnen und Türmen — wehte die schwarzweißrote Flagge und die Reichskriegsflagge. Sie kündeten von der kaiserlichen Macht und von der Ruhe und Ordnung im Lande, und oft kam es mir vor, als ständen sie ebenso wachssteif im Wind wie der Schnurrbart meines Vaters, der jeden Morgen vor dem Spiegel balsamiert und hochgezwirbelt wurde. An jenem Nachmittag nun, an dem ich erfahren hatte, dass man im dritten Monat sein konnte und dass der Großherzog von Mecklenburg meinem Vater einen Taler für die Errettung aus Badenot gegeben hatte, erschien auch unser Gemeindevorsteher, ein ehemaliger Offizier niederen Ranges, und gratulierte meinem Vater, der dabei verlegen an seinen Schnurrbartenden zupfte.“

 
Hans Werner Richter (12 november 1908 – 23 maart 1993)

Lees verder “Hans Werner Richter, Michael Ende, Roland Barthes, Jacobus Bellamy, A.J.D. van Oosten, Carl Busse, Oskar Panizza, Juana Inés de la Cruz”

Hans Werner Richter, Michael Ende, Roland Barthes, Oskar Panizza, Juana Inés de la Cruz, Jacobus Bellamy

De Duitse dichter en schrijver Hans Werner Richter werd geboren op 12 november 1908 in Bansin op het eiland Usedom. Zie ook mijn blog van 12 november 2010 en eveneens alle tags voor Hans Werner Richter op dit blog.

Uit: Spuren im Sand

„Er hielt sich stramm, wie sich alle damals strammhielten, mit durchgedrücktem Kreuz und stolzem, geradeaus gerichtetem Blick. Etwas von dem Stolz und der Macht des Kaiserreichs war um ihn. Er konnte nicht schwimmen und war doch Bademeister – aber was machte das schon, angesichts von soviel Haltung und Würde, die damals überall zum Ausdruck kam. Mit aufgekrempelten Hosen stand er barfuß auf der Treppe der Badeanstalt, eine Art Autohupe in der linken Hand, und sah aufs Meer hinaus. Wenn jemand zu weit hinausschwamm. führte er die Hupe an den Schnurrbart, plusterte die Backen auf und gab einen schauerlichen Ton von sich. Mir erschien es dann, als beruhige sich das Meer unter diesem gewaltsamen, herrischen Ton meines Vaters augenblicklich.
Damals war das Meer, das heißt ein Stück des Meeres, noch für die Badenden abgezäunt und mit Stacheldraht und Planken begrenzt. so daß eigentlich niemand weit hinausschwimmen konnte; aber es war anscheinend eine Zeit der verbotenen Wege. und so gelang es immer einigen Verwegcncn, das offene Meer zu erreichen. Meinem Vater mißlielen diese Leute außerordentlich, denn er hatte nun einmal bei den Ulanen in Prenzlau gestanden und das Gehorchen gelernt. Er amtierte in einem Familienbad. Es gab außerdem noch ein Herren- und ein Damenbad, denn damals wurden die Geschlechter noch säuberlich voneinander getrennt.
Das war mein Vater. Er hatte, wie die meisten Väter im Ort, acht Kinder. und einige hatten zehn oder zwölf. Es war eine Zeit des Überflusses. Der Kaiser ging mit einem gesunden Geburteniiberschuß voran – und alle, alle folgten ihm. Es herrschte Ruhe und Ordnung. und auch in unserem Ort gab es eine feststehende Hierarchie. die mit dem Gemeindevorste her und Feuerwehrhauptmann begann und mit dem ärmsten Valdarbeiter endete.
Eines Nachmittags, und dieser Nachmittag gehört zu meinen ersten unklaren Erinnerungen, saß ich zu Füßen meiner Mutter, die an einem Plättbrett stand und bügeltc, als eine Frau mit einem hochgeschnürten Busen eintrat und mit meiner Mutter ein Gespräch begann.
Anna«‚ sagte sie, »was ist denn nun mit Richard?«
Was soll schon mit Richard sein?«
Der Großherzog ist doch dagewesen?«
Du meinst den Großherzog von Mecklenburg?«

 
Hans Werner Richter (12 november 1908 – 23 maart 1993)
Portret door  Nils Burwitz, 1988

Lees verder “Hans Werner Richter, Michael Ende, Roland Barthes, Oskar Panizza, Juana Inés de la Cruz, Jacobus Bellamy”

Daniël Dee, Johnny van Doorn, Cristina Peri Rossi, Naomi Wolf, Juana Inés de la Cruz, Jacobus Bellamy

De Nederlandse dichter Daniël Dee werd geboren op 12 november 1975 in Empangeni, Zuid-Afrika. Zie ook mijn blog van 12 november 2010 en eveneens alle tags voor Daniël Dee op dit blog.

Nachtmerrie om aandacht

ik wilde je even niet meer zien dat bedacht ik toen ik op bed lag in de slaapkamer nadat jij al slaand met de deuren woest het huis uit was gebeend ik lag op mijn buik en bemerkte dat mijn neus verstopt zat ik ging rechtovereind zitten en pakte een papierenzakdoek uit mijn broekzak toen ik mijn neus grondig en luidruchtig gesnoten had keek ik in de zakdoek en zag jouw silhouet erin met een wilde zwaai wierp ik de zakdoek door de kamer mijn oog viel op het koffiekopje naast mijn bed op de bodem in het koffiedik herkende ik onmiskenbaar jouw gelaat geschrokken deinsde ik terug en wilde schreeuwen voordat ik een geluid kon maken voelde ik jouw lippen op de mijne panisch greep ik met beide handen naar mijn mond dit veroorzaakte een kriebel in mijn mouwen een vleug van jouw geur steeg daaruit op ik vloog zowat tegen de muur op misschien vloog ik ook wel echt tegen de muur op want ik herinner me het gevoel van teruggeworpen te worden in bed katatoon bleef ik liggen ik had niet eens meer de energie om te schreeuwen op dat moment voelde ik levensecht jouw hand op mijn gulp ik had het niet meer en dacht dat ik zou bezwijken zo moet ik een tijdje in mijn eigen angstzweet hebben gezwommen totdat jij weer thuis kwam en me zei dat het allemaal wel goed zou komen

 

De buitenstaander

Hoe iedereen uiteindelijk alleen achterblijft met zijn/haar brein en hondenleven

dagelijks leur ik van deur tot deur ik bel aan en zwijg
show mijn doosje met het gedrochtje
ik praat niet over de pijn
na gedane arbeid
haalt de waardin me
met open armen binnen
ze glimlacht en schenkt me bier
meer kan zij ook niet voor mij betekenen

 
Daniël Dee (Empangeni, 12 november 1975)
Lees verder “Daniël Dee, Johnny van Doorn, Cristina Peri Rossi, Naomi Wolf, Juana Inés de la Cruz, Jacobus Bellamy”

Hans Werner Richter, Roland Barthes, Juana Inès de la Cruz, Oskar Panizza, Jacobus Bellamy

De Duitse dichter en schrijver Hans Werner Richter werd geboren op 12 november 1908 in Bansin op het eiland Usedom. Zie ook mijn blog van 12 november 2010 en eveneens alle tags voor Hans Werner Richter op dit blog.

 

Uit: Mit vierzig Mark begannen wir eun neues Leben (In Der Spiegel n.a.v. 20 jaar D-Mark, 1968)

„Das Fest, auf dem ich mich in der Nacht der Währungsreform befand, hatte zwei Anlässe: den Abschluß einer internationalen Jugendwoche in München und die ab Mitternacht eintretende Geldumstellung. Man trank schlechten Alkohol und amüsierte sich in diesem Zwischenstadium, in dieser Nacht zwischen den Zeiten, leichtsinnig und ohne jeden Gedanken an das Morgen. Ab Mitternacht häuften sich die Reichsmarkscheine auf der Toilette, aufgespießt auf einen Haken, als Toilettenpapier. Es machte anscheinend jedermann Vergnügen, sich damit- Verzeihung — den Arsch zu wischen.

Mit dem neuen Geld kamen wir uns am anderen Morgen noch armseliger vor als in den vergangenen Jahren. Zwar gefielen uns die Scheine, sie fühlten sich zuverlässig an und sahen wertbeständig aus, aber vierzig Mark und das für viele Wochen, Monate vielleicht? So gaben wir sie sofort aus.

Denn als wir zurück zu unserer Einzimmerwohnung gingen, erlebten wir die große Überraschung: Alle Geschäftsauslagen waren vollgestopft mit Waren, die wir seit Jahren nicht mehr gesehen hatten. Heinzelmännchen oder sonstige Wunderwesen mußten sie über Nacht herangeschafft haben. Niemand wußte, wo sie plötzlich herkamen. Jetzt packte uns eine Freß-, Sauf- und Kaufgier ohnegleichen. Morgen schon oder in einer Stunde konnte alles wieder ebenso geheimnisvoll verschwunden sein.

Wir kamen an einem Gemüsegeschäft vorbei, in dem es bis dahin kaum eine Schwarzwurzel gegeben hatte, aber jetzt lag alles vor der Tür: Radieschen, Spinat, Kohlrabi, Rotkohl, Wirsingkohl, Weißkohl, Kartoffeln, Rettich. Meine Frau konnte nicht widerstehen. Sie lief auf das Geschäft zu und begann hemmungslos zu kaufen. Sie kaufte — und ich weiß es noch genau — für 18,90 Mark. Es war viel zuviel Gemüse, aber sie konnte es nicht lassen, sie sagte immer wieder: “Morgen gibt es das doch nicht mehr.”

 

Hans Werner Richter (12 november 1908 – 23 maart 1993)

Lees verder “Hans Werner Richter, Roland Barthes, Juana Inès de la Cruz, Oskar Panizza, Jacobus Bellamy”

Hans Werner Richter, Roland Barthes, Juana Inés de la Cruz, Oskar Panizza, Jacobus Bellamy

De Duitse dichter en schrijver Hans Werner Richter werd geboren op 12 november 1908 in Bansin op het eiland Usedom. Zie ook mijn blog van 12 november 2006 en ook mijn blog van 12 november 2008en ook mijn blog van 12 november 2009.

 

Uit: Spuren im Sand

 

Damals war das Meer, das heißt ein Stück des Meeres, noch für die Badenden abgezäunt und mit Stacheldraht und Plan­ken begrenzt, so daß eigentlich niemand weit hinausschwim­men konnte; aber es war anscheinend eine Zeit der verbo­tenen Wege, und so gelang es immer einigen Verwegenen, das offene Meer zu erreichen. Meinem Vater mißfielen diese Leute außerordentlich, denn er hatte nun einmal bei den Ula­nen in Prenzlau gestanden und das Gehorchen gelernt. Er amtierte in einem Familienbad. Es gab außerdem noch ein Herren- und ein Damenbad, denn damals wurden die Ge­schlechter noch säuberlich voneinander getrennt.
Das war mein Vater. Er hatte, wie die meisten Väter im Ort, acht Kinder, und einige hatten zehn oder zwölf. Es war eine Zeit des Überflusses. Der Kaiser ging mit einem gesunden Geburtenüberschuß voran – und alle, alle folgten ihm. Es herrschte Ruhe und Ordnung, und auch in unserem Ort gab es eine feststehende Hierarchie, die mit dem Gemeindevorste­her und Feuerwehrhauptmann begann und mit dem ärmsten Waldarbeiter endete.

Eines Nachmittags, und dieser Nachmittag gehört zu mei­nen ersten unklaren Erinnerungen, saß ich zu Füßen meiner Mutter, die an einem Plättbrett stand und bügelte, als eine Frau mit einem hochgeschnürten Busen eintrat und mit mei­ner Mutter ein Gespräch begann.

»Anna«, sagte sie, »was ist denn nun mit Richard?« »Was soll schon mit Richard sein?«

»Der Großherzog ist doch dagewesen?«

»Du meinst den Großherzog von Mecklenburg?« »Ja … und die Tochter…?«

»Die …«, sagte meine Mutter, »… die hatte zuviel Wasser geschluckt, und Richard hat sie rausgeholt.«

»Na, nun werdet ihr ja reich werden.”

 


Hans Werner Richter (12 november 1908 – 23 maart 1993)

 

 

Lees verder “Hans Werner Richter, Roland Barthes, Juana Inés de la Cruz, Oskar Panizza, Jacobus Bellamy”

Daniël Dee, Johnny van Doorn, Cristina Peri Rossi, Naomi Wolf, Michael Ende, Hans Werner Richter, Roland Barthes, Juana Inés de la Cruz, Oskar Panizza, Jacobus Bellamy

De Nederlandse dichter Daniël Dee werd geboren op 12 november 1975 in Empangeni, Zuid-Afrika. Zie ook mijn blog van 12 november 2007 en ook mijn blog van 12 november 2008.

 

Mijn rug is recht en zal niet breken

 

mijn rug is recht en zal niet breken

jij bent niet de enige met een goddelijke ambitie

 

zo vaak heb ik gewankeld op mijn benen onderschat

me niet fladder als een vlinder steek als een bij

 

zo vaak heb ik een bloedneus te verduren gekregen

de smaak van oxiderend ijzer in mijn mondholte

 

ik zal voor elke druppel dampend bloed

een klinkende zilverling innen

 

ik zal zijden pakken dragen een gleufhoed en een marmeren wandelstok

aan elke arm een onweerstaanbaar sexy model met nylonkousen

 

ik zal dollartekens op mijn kont hebben getatoeëerd

die jij mag kussen

 

er moet nog zoveel gebeuren voor ik weer

langs jouw deur zal paraderen

 

mijn bombayé bombayé toekomstserenade

 

deze situatie heeft wel wat van een bokswedstrijd

alleen zijn er geen touwen geen rondemissen geen gong

geen scheidsrechter en ben ik niet van plan mijn handdoek

in de ring te werpen

 

mijn koude hersentjes werken traag een gletsjer die het verleden

langzaam en onverbiddelijk bedekt met tonnen ijs in dit paleis bewust

zonder trui kachel en jammerlijk jou waar leven een overlevingsslag

expeditie robinson in het pleistoceen is geworden het moet zijn want

 

misschien was het niet veel maar ik gaf je alles

wat ik bezat toen jij siebert de huiler was ik de knuppel

sloeg ik je uit het ijs wenste jij gered je vacht geföhnd

ik blies een cycloon gaf je ijsjes ik was je stijve captain iglo

die je in driedelig pinguïnpak de gouden visstickstaven

op zilveren schalen bracht en hoewel ik jouw tegenpool was

vond ik niet wat jij vond dat ons samenzijn schots en scheef

trok verlangde ik enkel jouw glanzende huid in mijn villa

kakelbont zocht jij de rest van de wereld met jeugdig ongeduld

vertrok jij en belandde alweer snel in het duister onder het ijs

mis ik de warmte van je vacht zie ik enkel je starende lodderogen

 

de wolfshonden zijn weggelopen de arrenslee vertrapt door ongelikte

ijsberen worstel ik in eigen ijstijd tot het eind want zo moet het zijn

 

 

Psychopretpark aflevering dertien

de achtbaan met dodelijke val

 

goederen die ik thans misselijkmakend verlang

zijn niet verkrijgbaar in de betere boetieks

de geur van jouw verse zweet in dat minieme

zomerjurkje de afdruk in het gras waar je lag

 

goederen die ik thans misselijkmakend verafschuw

zijn voor de graai in ieder afgestemd warenhuis

alhier in het centrum of elk ander centrum te halen

met name die scherpe koopjesschaar waarmee ik jou

 

zullen we nu net alsof doen dat het weer zomer

jij net wakker ik de koffie al gezet en wij zo naar

het park dan is het net alsof de zon nooit onder

ik even niet en jij niet

 

de hond snurkt zuchtend in zijn mand ik ga

naast hem liggen en een perverse gedachte

schiet door mijn met jouw lijf gevulde kop

 

Dee

Daniël Dee (Empangeni, 12 november 1975)

 

De Nederlandse dichter Johnny van Doorn (The Selfkicker) werd geboren op 12 november 1944 in Beekbergen en groeide op in Arnhem. Zie mijn blog van 12 november 2008.

 

Uit: Nico Keuning: Oorlog en pap, het bezeten leven van Johnny van Doorn

 

Radiofragment: […] ‘Ik stond op het balkonnetje, opeens zag ik de dichter Hans Verhagen, probeerde mij te vinden, geloei van de wind, ik roep “Hans, Hans”, hij riep iets terug, “OEOEOE” tegen de wind, gebaren… komt aan met zijn vrouw Conny en zijn zoontje Norman. Ze komen buiten adem binnen, praten over boeken, literatuur, Slauerhoff, we hebben ’t over de negentiende eeuw, over romantiek, zakelijkheid, sigaretje erbij, sherry, glaasje bier, vriendinnen, gezelschapje, met Hans aan het raam aan die zee. Hans kent de zee van Vlissingen, hij kent mij als een bosduivel, dat hele verband, 1 februari in de storm, zo tijdloos en onvergetelijk. Er gebeurde eigenlijk niets, mensen die aan een tafel zitten, achter het raam die bulderende storm, niemand te zien, zout en zilt en schuimkoppen en briesende golven, lawaai van brullende leeuwen en gegier van spoken, OEÔÔÔHH, leven, gieren om het huis van heb ik jou daar…zo moet Norman, een voortreffelijke naam in dat stormachtige geweld, dat gezien hebben, ooms die er bovenheen brommen BABBELBABBELDEBÔBBELÔBÔH, en dat licht buiten, een visioen, een moment in de tijd, een fotografisch moment.’ En wat blijft er van de bevlogen improvisatie over op papier? Bijna niets; één zinnetje, dat luidt: ‘Tijdens het imponerende natuurgeweld krijgen mijn verloofde en ik bezoek van vrienden.’ En van het tijdloze, fotografische moment met het beeldrijm in flashback van Norman naar de jeugdige Van Doorn, resteert in het boek slechts dit: ‘De gezelligheid van vrienden-onder-elkaar, waar ik me in stort, geeft enige uren afleiding.’ Keuning: ‘Terwijl je zoals hij het vertelt helemaal het beeld krijgt van het jongetje Johnny. Associërend op de aanwezigheid van de zoon van Verhagen verplaatst Van Doorn zich terug in de tijd, terug naar de jaren vijftig, toen hij zelf zo’n jongen was in de huiskamer in Arnhem tijdens een verjaardag, luisterend naar de stemmen van zijn ouders, ooms en tantes.’

Johnny_van_Doorn

Johnny van Doorn (12 november 1944 – 26 januari 1991)

 

De Uruguayaanse schrijfster, vertaalster en journaliste Cristina Peri Rossi werd geboren op 12 november 1941 in Montevideo. Zie mijn blog van 12 november 2008.

Uit: Solitaire of Love  (Vertaald door Robert S. Rudder)

 

Aida complains about anonymous telephone calls; a clandestine caller who does not dare give his name, or speak, or suggest a rendezvous, who accepts her angry “Hello” and then listens passively to a string of filthy words.

    “How do you know it’s a man?” I ask with feigned indifference.

    “Women are braver,” says Aida.

    She doesn’t know that I could be that anonymous caller; trembling, I too could dial her number, and anxiously await the sound of her voice. And to avoid the harsh “Hello” of an irritated Aida (to avoid her filthy words when confronted by a timid silence), I would call her at different hours; then, unguarded, Aida’s “Hello” would not be harsh or furious, it would be a spontaneous “Hello,” with resonance, coins and a fish in water.

    “Sometimes he taps softly on the receiver, perhaps with his fingernails, as though drumming out a phrase that I have to decipher,” adds Aida.

    Aida doesn’t know Morse code. The anonymous caller does not know that Aida has no knowledge of Morse, and that possibility may excite him: what he doesn’t say with his voice, he expresses with small coded taps. Bold or unexpected encounters: “At five o’clock, in Havana: I’ll be wearing a dark suit and a white shirt, there will be a lilac handkerchief in my coat pocket, I’d like you to have on sandals.”

    With the dawn, I pass the time thinking about all the frustrated trysts of the anonymous caller.

    “Surely, there’s nothing lyrical about what he’s suggesting to me,”says Aida, who cannot believe in anyone’s lyricism. Not even mine. So, I am condemned to bear it alone.

    Sometimes, unintentionally, I defend the anonymous caller.

    “Only lyricism is secret, it can’t be confessed,” I tell Aida. Kiosks filled with magazines, pictures with large sex organs like the throats of bestial, primal, antediluvian animals. “Obscenity is public,” I add, “it doesn’t create excitement or surprise these days,”

    Only a madman, a solitary lyricist, would be capable of proposing a rendezvous with Aida at the conservatory of the Ciudadela, a walk along the seaside steps, a visit to the museum of zoology. On the other hand, Aida turns down several invitations to intimate parties where people exhibit themselves, nude, and where there are sexual exchanges. Proposals from men and women.

    “I don’t think anything is so sinful that it can’t be spoken aloud,” I declare. (And yet, Aida, some of my fantasies cannot be confessed. I would be ashamed, not that I have those thoughts, b
ut to confess them to you.)

    “I don’t know what that man wants,” says Aida, and for an instant I blush: did she, unintentionally, mean those words for me?

    “You’d better leave, I don’t want the child to find you here when he wakes.”

 

Rossi

Cristina Peri Rossi (Montevideo, 12 november 1941)

 

De Amerikaanse, feministische schrijfster Naomi Wolf werd geboren in San Francisco op 12 november 1962. Zie ook mijn blog van 12 november 2008.

 

Uit: The Beauty Myth

 

“Overall, though, audiences (more publicly than privately) seemed to feel that questioning beauty ideals was not only unfeminine but almost un-American. For a reader in the twenty-first century this may be hard to believe, but way back in 1991, it was considered quite heretical to challenge or call into question the ideal of beauty that was, at that time, very rigid. We were just coming out of what I have called “The Evil Eighties,” a time when intense conservatism had become allied with strong antifeminism in our culture, making arguments about feminine ideals seem ill-mannered, even freakish. Reagan had just had his long run of power, the Equal Rights Amendment had run out of steam, women’s activists were in retreat, women were being told they couldn’t “have it all.” As Susan Faludi so aptly showed in her book Backlash, which was published at about the same time as The Beauty Myth, Newsweek was telling women that they had a greater chance of being killed by terrorists than of marrying in mid-career. Feminism had become “the f-word.” Women who complained about the beauty myth were assumed to have a personal shortcoming themselves: they must be fat, ugly, incapable of satisfying a man, “feminazis,” or — horrors — lesbians. The ideal of the time — a gaunt, yet full-breasted Caucasian, not often found in nature — was assumed by the mass media, and often by magazine readers and movie watchers as well, to be eternal, transcendent. It seemed important beyond question to try somehow to live up to that ideal.

When I talked to audiences about the epidemic of eating disorders, for instance, or about the dangers of silicone breast implants, I was often given a response straight out of Plato’s Symposium, the famous dialogue about eternal and unchanging ideals: something like, “Women have always suffered for beauty.” In short, it was not commonly understood at that time that ideals didn’t simply descend from heaven, that they actually came from somewhere and that they served a purpose. That purpose, as I would then explain, was often a financial one, namely to increase the profits of those advertisers whose ad dollars actually drove the media that, in turn, created the ideals. The ideal, I argued, also served a political end. The stronger women were becoming politically, the heavier the ideals of beauty would bear down upon them, mostly in order to distract their energy and undermine their progress.

Some ten years later, what has changed? Where is the beauty myth today? It has mutated a bit and, thus, it bears looking at with fresh eyes.“

 

wolf

Naomi Wolf (San Francisco, 12 november 1962)

 

 

De Duitse schrijver Michael Ende werd geboren in Garmisch-Partenkirchen op 12 november 1929. Zie ook mijn blog van 12 november 2008.

 

Uit: Der Spiegel im Spiegel

 

“Verzeih mir, ich kann nicht lauter sprechen.

Ich weiß nicht, wann du mich hören wirst, du, zu dem ich rede.

Und wirst du mich überhaupt hören?

Mein Name ist Hor.

Ich bitte dich, lege dein Ohr dicht an meinen Mund, wie fern du mir auch sein magst, jetzt noch oder immer. Anders kann ich mich dir nicht verständlich machen. Und selbst wenn du dich herbeilassen wirst, meine Bitte zu erfüllen, es wird genügend Verschwiegenes bleiben, was du aus dir ergänzen mußt. Ich brauche deine Stimme, wo meine versagt.

Diese Schwäche erklärt sich vielleicht aus der Art, wie Hor haust. Er bewohnt nämlich, soweit er sich zurückbesinnen kann, ein riesenhaftes, vollkommen leeres Gebäude, in welchem jedes laut gesprochene Wort ein schier nicht mehr endendes Echo auslöst. Soweit ich mich zurückbesinnen kann. Was will das besagen?

Auf seinen täglichen Wanderungen durch die Säle und Korridore begegnet Hor mitunter noch immer einem umherirrenden Nachhall irgendeines Rufes, den er vor Zeiten unbedacht ausgestoßen hat. Es bereitet ihm große Pein, auf diese Weise mit seiner Vergangenheit zusammenzutreffen, zumal das damals entflohene Wort inzwischen Form und Gehalt bis zur Unkenntlichkeit eingebüßt hat. Diesem idiotischen Gelall setzt Hor sich nun nicht mehr aus.

Er hat sich daran gewöhnt, seine Stimme — wenn überhaupt — nur unterhalb jener schwankenden Grenze zu gebrauchen, von der an sie ein Echo erzeugen könnte. Diese Grenze liegt nur wenig über der völligen Stille, denn dieses Haus ist auf grausame Art hellhörig.

Ich weiß, daß ich viel verlange, aber du wirst sogar den Atem anhalten müssen, falls dir daran liegt, Hors Worte zu vernehmen. Seine Sprachorgane sind durch das viele Verschweigen geschwunden — sie haben sich umgebildet.

Hor wird nicht mit größerer Deutlichkeit zu dir reden können, als sie jenen Stimmen eigen ist, die du kurz vor dem Einschlafen hörst. Und du wirst auf dem schmalen Grat zwischen Schlafen und Wachen das Gleichgewicht halten müssen — oder schweben wie die, denen oben und unten das gleiche bedeutet.

Mein Name ist Hor.

Besser wäre es zu sagen: Ich nenne mich Hor. Denn wer außer mir selbst ruft mich bei meinem Namen?“

 

ende

Michael Ende (12 november 1929 – 28 augustus 1995)

 

De Duitse dichter en schrijver Hans Werner Richter werd geboren op 12 november 1908 in Bansin op het eiland Usedom. Zie ook mijn blog van 12 november 2006 en ook mijn blog van 12 november 2008.

 

Uit: Spuren im Sand

 

Als ich geboren wurde, machte der Kaiser noch seine Nord­landfahrten, trugen die Männer des Dorfes, in dem ich den ersten Schrei ausstieß. den Es-ist-erreicht-Schnurrbart, gab es noch die klingenden Taler und das goldene Zwanzigmark­stück. Der Ort war ein aufblühendes Seebad, und wenn der Kaiser Ende August, nicht weit davon entfernt, von seiner kai­serlichen Jacht an Land stieg (damals stieg man noch an Land), versäumte er es nie, unseren Ort zu besuchen und sich huldvoll seinen Untertanen zu zeigen. »Der Kaiser kommt!« hieß es dann, und alles lief auf die Straße. »Ta-tü-tata«, schrie die kaiserliche Autohupe, wobei »ta« »der«, »tü« »Kaiser« und »tata« »kommt« hieß.
Damals stand meine Mutter noch an einem Waschzuber und wusch Tag für Tag die feine Leinenwäsche der adligen Gäste unseres Ortes; mein Vater war Bademeister und rettete in jedem Sommer ein oder zwei leichtsinnige Personen, meist weiblichen Geschlechts, vor dem Tod des Ertrinkens. Der Tod des Ertrinkens war die einzige Art des Todes, die ich damals kennenlernte, und jahrelang schien es mir so, als könne man nur ertrinkend ums Leben kommen Zwar jagte mein Vater mich immer davon, wenn er gerade wieder einen Halbtoten an den Strand zog; aber es gelang mir fast immer, zwischen seine Beine zu kriechen, um von dort aus einen Blick auf das grün und blau angeschwollene Gesicht des Halbertrunkenen in werfen.
Mein Vater hatte bei den Ulanen in Prenzlau gestanden,  und auch er trug den wachsgezwirbelten kaiserlichen Schnurrbart, dessen zitternde Spitzen bis an die Augenwinkel reichten. Er hielt sich stramm, wie sich alle damals strammhielten, mit durchgedrücktem Kreuz und stolzem, geradeaus gerichte­tem Blick. Etwas von dem Stolz und der Macht des Kaiser­reichs war um ihn. Er konnte nicht schwimmen und war doch Bademeister – aber was machte das schon, angesichts von so­viel Haltung und Würde, die damals überall zum Ausdruck kam. Mit aufgekrempelten Hosen stand er barfuß auf der Treppe der Badeanstalt, eine Art Autohupe in der linken Hand, und sah aufs Meer hinaus. Wenn jemand zu weit hin­ausschwamm, führte er die Hupe an den Schnurrbart, plu­sterte die Backen auf und gab einen schauerlichen Ton von sich. Mir erschien es dann, als beruhige sich das Meer unter diesem gewaltsamen, herrischen Ton meines Vaters augen­blicklich.“

 

hans_werner_richter_oil_1988

Hans Werner Richter (12 november 1908 – 23 maart 1993)
Portret door Nils Burwitz

 

Zie voor onderstaande schrijvers ook mijn blog van 12 november 2008.

 

De Franse schrijver en filosoof  Roland Barthes werd geboren op 12 november 1915 in Cherbourg. Zie ook mijn blog van 12 november 2006.

 

De Mexicaanse dichteres en moniaal. Juana Inés de la Cruz de Asbaje y Ramírez, ook bekend als Sor Juana, werd geboren in San Miguel Nepantla op 12 november 1648 of 1651. Zie ook mijn blog van 12 november 2006.

 

De Duitse schrijver en satiricus Oskar Panizza werd geboren op 12 november 1853 in Kissingen.

De Nederlandse dichter Jacobus Bellamy werd geboren in Vlissingen op 12 november 1757.

Daniël Dee, Johnny van Doorn, Cristina Peri Rossi, Naomi Wolf, Roland Barthes, Hans Werner Richter, Juana Inés de la Cruz, Michael Ende, Oskar Panizza, Jacobus Bellamy

De Nederlandse dichter Daniël Dee werd geboren op 12 november 1975 in Empangeni, Zuid-Afrika. Zie ook mijn blog van 12 november 2007.

 

 

Wrede grap geen happy end

 

misschien was je

een obsessie

mijn devotie

onwaardig

en heb ik al die jaren

 

ik zal je nooit deelgenoot maken van mijn drijfveren

 

als ik macht had dan had ik voor jou met één vingerknip

alle jongemannen van zeven naties de oorlog in gestuurd

als het moest drie generaties lang

ik ben beter dan mijzelf

 

ik bezit de formules

om de vier elementen

naar mijn hand te zetten

 

maar heb geen connectie met niemand

wanneer ik met een nieuwe geliefde uitga

zet ik zelfs nooit onze fietsen met sloten aan elkaar

 

mijn huid is oud als van een pasgeboren baby

al die jaren verkankerd en niets wijzer geworden

 

taal is waar anderen mee weglopen

 

hier sta ik nu naakt voor je 

te laat om opnieuw te beginnen

 

 

 

Waarom ik haar liefheb

 

het is net ochtend en de gordijnen nog gesloten

van buiten klinkt het geluid van gemeentegrasmaaiers

met mijn slaapkop slurp ik koffie en daar gaat ze weer

hoor je dat geluid dat zijn reuzenbromvliegen die elkaar najagen

maar ze zijn zo zwaar dat ze nauwelijks van de grond kunnen komen

 

Daniel_Dee

Daniël Dee (Empangeni, 12 november 1975)

 

 

 

De Nederlandse dichter Johnny van Doorn (The Selfkicker) werd geboren op 12 november 1944 in Beekbergen en groeide op in Arnhem. Vanwege de Slag om Arnhem waren zijn ouders naar Beekbergen uitgeweken. Hij had een Nederlandse vader en een Duitse moeder. Hij stond bekend om zijn “oerdicht”; een gedicht terugbrengend naar de oorsprong, namelijk harde geluiden die geenszins meer op woorden lijken. Johnny van Doorn, ook optredend onder de pseudoniemen Electric Jesus, Meester van de Chaos en Electric Goebbels, werd nationaal bekend na een door Simon Vinkenoog georganiseerde poëzieavond in Carré in 1966. Van Doorn was niet erg populair in zijn tijd; hij shockeerde door zijn manier van voordragen. Hij leek tijdens zijn voordrachten — onder invloed van alcohol en drugs — in een volslagen extase te geraken. In zijn gedichten kwam het overmatig druggebruik regelmatig aan de orde. Mede door zijn “reputatie” als druggebruiker en zijn nieuwe ideeën in de kunst werd hij zowel gehaat als geliefd.

 

Uit: De geest moet waaien

 

„De Toets was de belangrijkste persoon van de fabriek; een oudere man die meestal in het directeurshokje van de loods op een matras jenever lag te lurken.

De Toets presteerde iets wat niemand kon. Hij gaf de finishing touch aan het werk. Hij maakte de doeken artistiek en verkoopbaar.

Ik was getuige van zijn afwerking van een schilderij, getiteld ‘Het stekje van de hengelaar’. Er stonden veertig doeken kant en klaar, waaraan alleen een zilveren weerspiegeling van de zon in het water ontbrak.

Ze schudden de Toets wakker. Zonder protest krabbelde hij op. Onvast op zijn benen liep hij om de doeken heen. Hij werkte zich in trance.

Keer op keer bezag hij het Hollandse tafreel van het door rietkragen omsloten stekje: een hengelaar in z’n roeiboot, een koppel eenden, de lage wolkenlucht en een zon die achter een wolk tevoorschijn kwam.

Grommend ging hij op doek numero één af. Pets! Met een fijn penseel toverde hij een serene weerspiegeling op het water van het stekje. En op die manier ging hij door, vechtend met veertig doeken.“

 

johnny_van_doorn

Johnny van Doorn (12 november 1944 – 26 januari 1991)

 

 

 

De Uruguayaanse schrijfster, vertaalster en journaliste Cristina Peri Rossi werd geboren op 12 november 1941 in Montevideo. Daar studeerde zij muziek en biologie en werkte zij later als docente vergelijkende literatuurwetenschap. Ook werkte zij mee aan het tijdschrift Marcha. In 1972, nadat zij al een naam als schrijfster had gemaakt, vluchtte zij wegens de toenemende onderdrukking (een reactie op de stadsguerilla Tupamaros) naar Barcelona. Sinds 1975 heeft zij ook een Spaans paspoort.

 

Rumors (Vertaald door Tobias Hecht)

 

„Toward the end of the twentieth century, rumors about the cities spread. Some people spoke of their demise, others of a strange rebirth from out of the rubble. Clandestine groups would whisper secrets about cities that were still inhabitable, where it was possible to walk, see a bird, explore a museum, or take in the color of the sky. But places like that were few and far between. Gradually, people started talking about Berlin. Not in public, in newspapers, or in social gatherings. The city’s name came to be something like a code word, a mystical sign, a cipher for those in the know but meaningless for anyone else. Berlin was discussed in hushed tones, among close friends, in secluded rooms, in a moment of intimacy after lovemaking. In the muted light of a bedroom, for example, a naked lover might tell the woman at her side, “I’ve heard that linden trees still grow in the streets of Berlin and that there are swans in the lakes.”

Or else, “In Berlin, the blackbirds sing as the snow falls and you can drink tea from porcelain cups, over linen tablecloths.”

The fact that Berlin was surrounded by walls didn’t discourage anyone: it gave the city the symbolic quality of dreams that so many other places lack.

Friends exchanged recipes for strudel as if they were extraordinary poems, and after dark they would scrawl the words der traum in leben on desolate station platforms or metal shutters, almost understanding the language through their intensity of desire.

Other people spoke of San Francisco, but a terrible plague destroyed its reputation. Some of the elect were among the victims, and the city sank into a lethargy of shrouds and chloroform, a cancerous cell of the terrestrial roundabout.

In some cities, such as Madrid, there was a brief burst of euphoria, like the happiness that precedes death. Other cities, self-absorbed ones like Paris that looked back toward a former glory, were full of indolence.

Soon there was nowhere to run and those who fled in the direction of Cairo, Prague, Buenos Aires, or Warsaw did so only with the hope of postponing death slightly. The fall of the cities spread like a patch of oil on the sea.

The author of these words, writing in the waning days of the twentieth century, doesn’t know if there is a future, if there are cities, if there are readers.“

 

Rossi

Cristina Peri Rossi (Montevideo, 12 november 1941)

 

 

 

De Amerikaanse, feministische schrijfster Naomi Wolf werd geboren in San Francisco op 12 november 1962. Zij bezocht de Lowell Hogeschool en nam deel aan voordrachttournooien als lid van de Lowell Forensic Society. In 1984 studeerde ze af aan de universiteit van Yale, later ook nog aan die van Oxford. Haar eerste boek, De zoete leugen, of De mythe van de schoonheid, betekende in 1991 meteen haar grote doorbraak. In dit boek maakt ze duidelijk hoe het (door de samenleving opgelegde) schoonheidsideaal eigenlijk een vorm is van uitbuiting van de vrouw. Wolf was in 1996 medewerkster van het Clinton-Gore team, om vrouwelijke kiezers te helpen bereiken (waarna Clinton herkozen werd). Naar aanleiding van haar succes in 1996, was ze ook in 2000 consulente om vrouwelijke kiezers te trekken voor Al Gore, dit keer echter zonder succes.

 

Uit: Misconceptions

 

„My journey toward motherhood was at times a bumpy one; at certain moments it shook my very sense of self. For me, it was important to tell that story raw, unvarnished by retrospection. I lifted the dark moments as well as the light ones straight from a journal I kept at the time, and did not shy away from describing what I felt when I felt it. I wanted to be honest about the challenges of the journey—brutally honest, some would say—for two reasons. One is that so many people told me that time and love soften your memories of what you experience when pregnant for the first time, and I wanted the book to be unmediated by the mother love that would now never let me write about pregnancy—or remember it—the way I lived it. The other reason is that I wanted to write the book I could not find on the shelves when I was pregnant and a new mother—the book that would reassure me that I was normal and that my struggles were part of the preparation that many of us share as this amazing and humbling, and also ferocious and unnerving, force takes over a life.

 

When I describe my pregnancy, for instance, I ask, Who will I become? As it turned out, with motherhood I became a wiser, more patient, and I hope more compassionate person. In some ways motherhood is the best thing that ever happened to me. But when I was pregnant I did not know how that could be, and I believe it is important to honor the questions of the pregnant woman as one identity makes room for another, “mother” identity to be born.“

 

NaomiWolf
Naomi Wolf (San Francisco, 12 november 1962)

 

 

 

De Franse schrijver en filosoof  Roland Barthes werd geboren op 12 november 1915 inCherbourg. Zie ook mijn blog van 12 november 2006.

 

Uit: Mythologies

 

„Je crois que l’automobile est aujourd’hui l’équivalent assez exact des grandes cathédrales gothiques : je veux dire une grande création d’époque, conçue passionnément par des artistes inconnus, consommée dans son image, sinon dans son usage, par un peuple entier qui s’approprie en elle un objet parfaitement magique.

La nouvelle Citroën tombe manifestement du ciel dans la mesure où elle se présente d’abord comme un objet superlatif. Il ne faut pas oublier que l’objet est le meilleur messager de la surnature: il y a facilement dans l’objet, à la fois une perfection et une absence d’origine, une clôture et une brillance, une transformation de la vie en matière (la matière est bien plus magique que la vie), et pour tout dire un silence qui appartient à l’ordre du merveilleux. La «Déesse» a tous les caractères (du moins le public commence-t-il par les lui prêter unanimement) d’un de ces objets descendus d’un autre univers, qui ont alimenté la néomanie du XVIIIe siècle et celle de notre science-fiction: la Déesse est d’abord un nouveau Nautilus.

C’est pourquoi on s’intéresse moins en elle à la substance qu’à ses joints. On sait que le lisse est toujours un attribut de la perfection parce que son contraire trahit une opération technique et tout humaine d’ajustement: la tunique du Christ était sans couture, comme les aéronefs de la science-fiction sont d’un métal sans relais. La DS 19 ne prétend pas au pur nappé, quoique sa forme générale soit très enveloppée; pourtant ce sont les emboîtements de ses plans qui intéressent le plus le public: on tâte furieusement la jonction des vitres, on passe la main dans les larges rigoles de caoutchouc qui relient la fenêtre arrière à ses entours de nickel. Il y a dans la DS l’amorce d’une nouvelle phénoménologie de l’ajustement, comme si l’on passait d’un monde d’éléments soudés à un monde d’éléments juxtaposés et qui tiennent par la seule vertu de leur forme merveilleuse, ce qui, bien entendu, est chargé d’introduire à l’idée d’une nature plus facile.“

 

barthes1
Roland Barthes (12 november 1915 – 25 maart 1980)

 

 

 

De Duitse dichter en schrijver Hans Werner Richter werd geboren op 12 november 1908 in Bansin op het eiland Usedom. Zie ook mijn blog van 12 november 2006.

 

Uit: Hans Prescher, Künste im Aufbruch

 

„Aus der US-Kriegsgefangenschaft ließ sich Hans Werner Richter, gelernter Buchhändler und wie Koeppen aus Pommern stammend, nach München entlassen. Er gab dort zusammen mit Alfred Andersch 1946/47 die legendäre Zeitschrift »Der Ruf« heraus, die der US-Besatzungsmacht wegen ihrer kritischen Haltung so mißfi el, daß die beiden Herausgeber gefeuert wurden und Erich Kuby die Nachfolge antrat. Mit »Ruf«-Mitarbeitern initiierte Richter die »Gruppe 47«, zu deren Treffen er Schriftsteller an wechselnde Orte zu Lesungen einlud – nie aber nach München.

Als Mentor und Moderator der Gruppe verband er laut Heinrich Böll »die Strenge des Vaters mit der Güte der Mutter«. Richter hat mit der Gruppe 47 einem Gutteil der westdeutschen Literatur nach 1945 auf den Weg geholfen. Durch die Auszeichnung mit dem Preis der Gruppe fanden zwischen 1951 und 1955 Autoren wie Günter Eich, Heinrich Böll, Ilse Aichinger, Ingeborg Bachmann und Martin Walser erstmals breitere Beachtung. Die 50er Jahre galten als die große Zeit der Gruppe, später entwickelte sie sich mehr zu einer »Literaturbörse«, wie Günter Herberger kritisierte, auf der »sich auch Kritiker eitel selbst darstellten«. Marcel Reich-Ranicki urteilte, trotz einer ganzen Anzahl eigener Buchveröffentlichungen Richters bleibe die Gruppe 47 dessen »Hauptwerk«.

Richters Bücher sind durch ihre Themen wie durch ihren literarisch wenig ambitionierten, eher journalistischen Stil primär von zeitgeschichtlichem Interesse. »Die Politik interessierte ihn mehr als die Literatur«, so Reich-Ranicki. Richters 1949 erschienener, stark beachteter Roman »Die Geschlagenen« basiert auf eigenen Erfahrungen und erzählt in nüchternem Realismus von einem wenig nazibegeisterten Obergefreiten, der mörderische Kämpfe um Monte Cassino überlebt und später den Schikanen führergläubiger Vorgesetzter im US-Kriegsgefangenenlager ausgesetzt ist. Mit diesem in mehrere Sprachen übersetzten, von Friedrich Sieburg »das bisher beste Kriegsbuch« genannten Roman begann Richters Zusammenarbeit mit dem Münchner Verleger Kurt Desch, der auch seine nächsten Bücher herausbrachte.

Der dokumentarische Roman »Sie fi elen aus Gottes Hand«, der 1951 folgte, zeichnet eindringlich das Los von einem Dutzend Vertriebener und Entwurzelter nach, Strandgut aus dem Untergang des »Dritten Reichs«. Sie alle, ob Polen oder Spanier, Russen oder Letten, hatten sich anzupassen gesucht, um zu überleben. »Wir wählten stets das kleinere Übel und enden im großen«, sagt einer der Männer, ein anderer fügt hinzu: »Man läuft von einer Seite zur anderen, und immer ist man auf der falschen Seite.«

 

Richter
Hans Werner Richter (12 november 1908 – 23 maart 1993)

 

 

 

De Mexicaanse dichteres en moniaal. Juana Inés de la Cruz de Asbaje y Ramírez, ook bekend als Sor Juana, werd geboren in San Miguel Nepantla op 12 november 1648 of 1651. Zie ook mijn blog van 12 november 2006.

 

Vol Liefde

 

Vol liefde zoek ik wie mij wreed ontvlucht

en wreed ontvlucht ik wie mij volgt vol liefde;

ik blijf vol liefde trouw aan wie mij griefde,

ik grief wie naar mijn liefde trouw verzucht.

 

Voor mijn geliefde ben ik louter lucht,

en hij is louter lucht voor zijn geliefde,

beducht bekijk ik wie mijn hart doorkliefde,

en ik doorklief het hart van wie mij ducht.

 

Als ik hem loon, verlies ik mijn verlangen;

als ik hem bid, krenk ik mijn eer als bruid;

zo moet ik tussen beiden blijven hangen.

 

Wat kies ik mij als doel in ’t leven uit?

liever door wie ik niet bemin gevangen

dan van hem die me niet bemint de buit.

 

Sor_Juana_Ines_de_la_Cruz_GTC
Juana Inés de la Cruz (12 november 1648 of 1651 – 17 april 1695)

 

De Duitse schrijver Michael Ende werd geboren in Garmisch-Partenkirchen op 12 november 1929. Hij was de enige zoon van Edgar Ende, een surrealistische schilder, wie het schilderen later verboden werd door de Nazi’s. Op zijn zesde verhuisde hij naar München, waar hij het gymnasium volgde. Tegen het einde van de Tweede Wereldoorlog dook hij onder om aan de dienstplicht te ontsnappen. Na de oorlog voltooide hij zijn opleiding en ging studeren aan de kleinkunstacademie. Via baantjes als acteur en radiopresentator werd Michael Ende uiteindelijk auteur. Hij schreef proza, toneelstukken, liedjes, filmscripts en kritieken. Sommige werken van Ende dragen het stempel van zijn antroposofisch wereldbeeld, zoals De Toverdrank en Momo. Hij begon met het het schrijven van kinderboeken door toedoen van een vriend, die hem vroeg de tekst te schrijven bij een boek dat deze illustreerde. Zo kwam het eerste kinderboek van Michael Ende tot stand: Jim Knoop en Lucas de machinist (1960). In 1971 verhuisde Ende met zijn vrouw naar Italië, en keerde pas in 1985, na haar dood, terug. In 1989 trouwde hij met de Japanse vertaalster van Het oneindige verhaal. Momo en Het oneindige verhaal werden ook verfilmd.

Uit: Momo

»Ja, mach, daß du wegkommst!« rief Nino ihm nach.»Du hättest erst gar nicht zu kommen brauchen. Ichversöhne mich doch nicht mit einem Verbrecher!«Nicola fuhr herum. Sein Gesicht war puterrot vor Zorn.»Wer ist hier ein Verbrecher?« fragte er drohend undkam wieder zurück.»Sag das noch mal!«»Sooft du nur willst!« schrie Nino. »Du glaubst wohl,weil du stark und brutal bist, wagt niemand, dir die Wahrheit ins Gesicht zu sagen? Aber ich, ich sage siedir und allen, die sie hören wollen! Ja, nur zu, kommdoch her und bring mich um, wie du es schon mal tunwolltest!«»Hätt’ ich’s nur getan!« brüllte Nicola und ballte dieFäuste. »Aber da siehst du, Momo, wie er lügt undverleumdet! Ich hab’ ihn nur beim Kragen genommenund in die Spülwasserpfütze hinter seiner Spelunkegeschmissen. Da drin kann nicht mal eine Ratteersaufen.« Und wieder zu Nino gewandt, schrie er:»Leider lebst du ja auch noch, wie man sieht! «Eine Zeitlang gingen die wildesten Beschimpfungenhin und her und Momo konnte nicht schlau darauswerden, worum es überhaupt ging und weshalb diebeiden so erbittert aufeinander waren. Aber nach undnach kam heraus, daß Nicola diese Schandtat nurbegangen hatte, weil Nino ihm zuvor in Gegenwarteiniger Gäste eine Ohrfeige gegeben hatte. Dem warallerdings wieder vorausgegangen, daß Nicola versuchthatte, Ninos ganzes Geschirr zu zertrümmern.»Ist ja überhaupt nicht wahr!« verteidigte sich Nicolaerbittert. »Einen einzigen Krug hab’ ich an die Wandgeschmissen, und der hatte sowieso schon einenSprung!« »Aber es war mein Krug, verstehst du?«erwiderte Nino. »Und überhaupt hast du kein Recht zuso was!« Nicola war durchaus der Ansicht, in gutemRecht gehandelt zu haben, denn Nino hatte ihn inseiner Ehre als Maurer gekränkt.»Weißt du, was er über mich gesagt hat?« rief erMomo zu. »Er hat gesagt, ich könne keine geradeMauer bauen, weil ich Tag und Nacht betrunken sei.Und sogar mein Urgroßvater wäre schon so gewesen,und er hätte am Schiefen Turm von Pisa mitgebaut!«

»Aber Nicola«, antwortete Nino, »das war doch nurSpaß!«»Ein schöner Spaß!« grollte Nicola. »Über so waskann ich nicht lachen. «Es stellte sich jedoch heraus, daß Nino damit nur einenanderen Spaß Nicolas zurückgezahlt hatte. EinesMorgens hatte nämlich in knallroten Buchstaben aufNinos Tür gestanden: »Wer nichts wird, wird Wirt«.Und das fand wiederum Nino gar nicht komisch.Nun stritten sie eine Weile todernst, welcher von denbeiden Späßen der bessere gewesen sei und redetensich wieder in Zorn. Aber plötzlich brachen sie ab.Momo schaute sie groß an, und keiner der beidenkonnte ihren Blick so recht deuten. Machte sie sich imInneren lustig über sie? Oder war sie traurig? IhrGesicht verriet es nicht.“

 

ende
Michael Ende (12 november 1929 – 28 augustus 1995)

 

 

 

De Duitse schrijver en satiricus Oskar Panizza werd geboren op 12 november 1853 in Kissingen. In zijn geschriften viel hij de Wilhelmijnse overheidsstaat aan en leverde hij kritiek op de katholieke kerk, sexuele taboes en de burgerlijke moraal. Als literaire individualist neemt hij een uitzonderingspositie in de Duitse literatuurgeschiedenis in. Panizzas hoofdwerk is het in 1894 verschenen satirische drama Das Liebeskonzil. Zijn bizarre verhalen, waarin hij realisme en fantasie combineerde, zijn evenees van belang.

 

Uit: Das Liebeskonzil

 

Der Himmel; ein Thronsaal; drei Engel in schwanenweissen federdaunartigen Anzügen mit enganliegenden, durch Schleifen gehaltenen Kniehosen, Wadenstrümpfen, kurzen Amorettenflügeln, weissgepuderten, kurzgeschnittenen Haaren, weissen Atlasschuhen; sie haben Flederwische in der Hand zum Abstauben.

Erster Engel. Heut steht ER wieder spät auf.

Zweiter Engel. Seid froh! Dieses Gehust’, dieses wasserblaue Geglotz’, dieses Schleimfliessen, Fluchen, Spucken den ganzen Tag – man kommt zu keinem gesunden Augenblick.

Dritter Engel. Ja, es ist merkwürdig da heroben!

Erster Engel. A propos! Ist der Thron festgemacht?

Zweiter Engel. Ja, um Gottes willen! Ist der Thron festgemacht? Er wackelte gestern.

Dritter Engel. Wer wackelte gestern?

Erster Engel. Der Thron, dummes Gänschen!

Dritter Engelverwundert. Der Thron? – Warum wackelt der Thron?

Erster Engel. Enfin, er wackelt eben.

Dritter Engel. Wie? Wackelt denn hier heroben überhaupt etwas?

Ersterundzweiter Engellaut auflachend. Ha, ha, ha, ha! –

Dritter Engelimmer ernster und erstaunter. Ja, warum wackelt der heilige Thron?

Erster Engelenergisch. Dummes Gänschen! Weil hier sowieso alles aus dem Leim geht und lidschäftig wird, Götter und Möbel, Fransen und Tapeten.

Dritter Engelinnerlich erbebend. Gott, wenn das meine Mutter wüsste!

Zweiter Engelstirnrunzelnd und höhnisch. Deine Mutter? – Was willst du denn mit deiner Mutter, Fratz?

Dritter Engel. Ach, sie liess doch heute die sechzigste Seelenmesse für mich lesen!

Ersterundzweiter Engelmit wachsender Verwunderung. Für dich?! -Beide laut auflachend. Ja, wie alt bist denn du?

Dritter Engelsich besinnend und dann mit Pathos zitierend. »Vor Gott sind tausend Jahre wie ein Tag, und ein Tag wie tausend Jahre!«

Ersterundzweiter Engelihr abwinkend und sie zur Räson bringend; sehr breit. Ja, ja, ja, – is schon recht; das wissen wir schon! – Aber wie alt warst du denn drunten?

Dritter Engelkindlich. Knapp vierzehn Jahre!

Erster Engellachend. Und da brauchst du Seelenmessen?

Dritter Engelzaghaft. Ach, ihr wisst ja nicht, ich bin ja gestorben!

Ersterundzweiter Engelnoch lauter lachend. Ha, ha, ha! Hi, hi! – No, natürlich, sonst wärst du ja nicht hier! –

Dritter Engelmit unverrückbarem Ernst. Ach, ihr wisst ja nicht, ich bin ja in Sünden gestorben!

 

Panizza2
Oskar Panizza (12 november 1853 – 28 september 1921)

 

 

 

De Nederlandse dichter Jacobus Bellamy werd geboren in Vlissingen op 12 november 1757. Aan het einde van 1781, na 2 jaar privélessen van rector Didericus van Cruysselbergen, werd Jacobus toegelaten op de universiteit van Utrecht. In Utrecht wist hij in 1782 zijn eerste dichtbundel te laten uitgeven onder de titel Gezanger mijner jeugd. In 1784 werd Bellamy redacteur van letterkundig tijdschrift, Proeven voor het verstand, den smaak en het hart. Het tijdschrift was een initiatief van zijn vriend dominee Willem Anthony Ockerse. In de tweede uitgave van dit blad plaatste hij een aantal gedichten waaronder zijn bekende vertelling “Roosje”.

 

 

Het gebrek in Chloris

 

Natuur gaf aan mijn Chloris

Haar allerschoonste gaven.

Zij gaf haar schone leden,

Zij gaf haar tintelende oogjes,

En blosjes op de wangen,

Zij gaf haar, trots der mannen,

Een vlug vernuft, en oordeel.

In ’t kort, zij gaf haar alles,

Wat maagden kan versieren.

Maar jammer is ‘t – zij weet het

 

jacobus_bellamy
Jacobus Bellamy (12 november 1757 – 11 maart 1786)