Louis Couperus, D. Hooijer, Jacques Perk, James Salter, Mensje van Keulen, Jan Brokken

De Nederlandse schrijver Louis Couperus werd op 10 juni 1863 geboren in Den Haag. Zie ook alle tags voor Louis Couperus op dit blog.

Uit: Langs lijnen van geleidelijkheid

“Hij bracht haar in den salon: een donker vertrek; in het midden een tafel vol tijdschriften, gerangschikt in een regelmatigen, nog ongelezen cirkel; twee dames, klaarblijkelijk Engelsch, en van het esthetische genre – groezelige haren, lossige blouses, – zaten, in een hoek, in haar Baedekers te studeeren, vóor zij uit gingen. Cornélie boog even het hoofd, maar ontving geen groet terug; zij nam het niet kwalijk, al bekend met Albionsche reismanieren. Zij zette zich aan tafel en nam den Romeinschen ‘Herald’ op, het blad, dat om de veertien dagen verschijnt en waaruit men leert, alles wat er die weken te doen is in Rome, en nù vroeg een der dames haar, uit haar hoek, agressief:
– I beg your pardon, maar zal u, als-u-blieft, den Herald, niet naar uw kamer meênemen?
Cornélie richtte heel hoog en kwijnend haar hoofd in de richting op, waar de dames zaten, zag vaag over hare groezelige hoofden heen, zeide niets en blikte weêr terug in den Herald, en zij vond zich zeer bereisd en glimlachte inwendig, omdat zij wist hoe men deed tegen dit genre van Engelsche dames.
De marchesa trad binnen, en verwelkomde Cornélie in het Italiaansch, in het Fransch. Zij was een groote dikke matrone, vulgair dik; haar ampelen boezem omspande een zijden kuras of spencer, dat glom op de naden en barstte onder de armen: haar grijze frizuur gaf haar iets van een leeuw; de groote geel en blauw gebistreerde oogen sperden een blik open, onnatuurlijk van bella-donna; in hare ooren regenboogden ontzaglijke kristallen, en naamlooze êelgesteenten waren aan hare dikke vette vingertjes gerist. Zij sprak heel vlug, en Cornélie vond hare frazen even gezellig huiselijk als de verwelkomst van den krukkenden portier op het stationplein. Zij liet zich door de marchesa geleiden naar den lift, en steeg met haar in: de hydraulische lift, een getraliede kooi, opgaande langs de trappen, steeg plechtig en bleef eensklaps roerloos, tusschen tweede en derde verdieping.
– Derde verdieping! riep de marchesa naar omlaag.
– Non c’è aqua! riep het knoopenjongetje kalm terug, daarmeê willende beweren, dat – hetgeen heel natuurlijk scheen, – er geen water genoeg was om den lift in beweging te stellen.”

Louis Couperus (10 juni 1863 – 16 juli 1923)
Cover

 

De Nederlands dichteres en schrijfster D. Hooijer (pseudoniem van Catharina Antonetta (Kitty) Ruys-Krijgers Janzen) werd geboren in Hilversum op 10 juni 1939. Zie alle tags voor D. Hooijer op dit blog.

 

Milly Wiers

wind die de rails nam rook naar ijzer

kinderen roven en grootbrengen
daar had ik argumenten voor
toen ik berustte wilde ik
op reis, door blond gekust

aan het spoor stond boerenkool
die rook naar wind uit steden
treinen droegen jongens langs
met gekmakend zelfstandige blik
dan stilte en geklik in palen

nu gaan mijn liefdes lezend voorbij
gras dat altijd voor konijnen was
is opgegroeid en buigt bij treinen
glas door onbekende aangeboden
verstolen oberhand wijst
op een rug halfrond de draaideur
nabeeld als ik mijn ogen sluit
van roze haar of kaal rood hoofd
prins van mijn soorten: wel ver
uiteen weggelegd voor elkaar
besteed aan mij geen woningen

ligustergeur, te zoet te zuur
door de windstille straat
de jongen met het zwart haar
ramen open, mes in de tafel
dan ben ik zo goed als verhuisd
eens zat hij in alle tuinen
rechtop zo streng opgevoed
mooi sloten zijn handen
om namaak chinese theekommen
later verdwenen zijn vodden
in de straat bestaat verschil
tussen rovers en zwervers
als de pianostemmer speelt
hoor je iets roodfluweels
bloemen van bloemgordijnen
gaan in vazen staan

gedenk mij, speelt hij
ik ben de pianist,
die pianostemmer wred
ik trommel viooltjes op
uit iedere oude kast
mijn moeder is van adel
bij haar verloor ik
haren, wilde aanslag
zij schrijft je rekeningen
met bloedblauwe inkt

 

D. Hooijer (10 juni 1939 – 25 september 2013)


De Nederlandse dichter Jacques Fabrice Herman Perk werd geboren in Dordrecht op 10 juni 1859. Zie ook alle tags voor Jacques Perk op dit blog.

 

Zonsondergang op ’t meer

In ’t meer, omkranst met wilgen en platanen,
Wier top de bodem peilt, staart avond-gloed
En spiegelt zich: de wind wiekt aan, en spoedt
Zich naar de kim….
En met hem gaan de lange water-banen,
De lauwe geuren….
Het rozen-blad op de gefronsde vloed,
Het deinend dons der dommelende zwanen….

 

Op de top

Lig daar, mijn wandelstaf! Hier is de top,
En met de blauwe wolkjes, die er krullen
Rijst uit het dal de rust naar boven op,
Waar zich het wolkloos ruim mee schijnt te vullen;

De bergen wijken, breed van rug en kop,
Die ze in een waas van matte nevel hullen. –
Uit d’ afgrond lacht gezang en steengeklop…
Of dan die mensen nimmer rusten zullen?

Daar zwoegen ossen voor hun zware vracht,
Ginds lijmt de bij haar zoete raten dicht,
En kraait een haan zijn liedje van victorie:

’t Juicht alles in ’t bestaan, en heeft de plicht
Van vrolijk-zijn nog nooit zo blij betracht….
En ’t ontevreden stadskind droomt van glorie?

 

Dorpsdans

De vedel zingt, waar roos en wingerd-ranken
Verliefd omhelzen ’t huis des akkermans,
En gloeien in de avond-purper-glans, –
En twintig menschen rijzen bij die klanken;

Het avond-maal heeft uit: van dis en banken
Verdween der jonkheid blij geschaarde krans, –
De vlugge voeten reien zich ten dans,
En de arm buigt om de leesten heen, de slanken:

Daar tripplen zij en stampen naar de maat,
Terwijl de kroezen op de dis rinkinken, –
En naar de wangen stijgt het vrolijk bloed:

De oude, die daar op de dorpel staat,
Ziet men de vreugd uit lachende ogen blinken,
Tevreden, dat hij leeft, en leven doet.

 

Jacques Perk (10 juni 1859 – 1 november 1881)
Dordrecht


De Amerikaanse schrijver James Salter werd op 10 juni 1925 in New York geboren. Zie ook alle tags voor James Salter op dit blog.

Uit: Last Night

“— We’ll have a good dinner, DeLereo had said happily, get on board and turn in. When we get up we’ll have passed the Gulf Stream.
It began that way but ended differently. The sea was very rough. They never did cross the Gulf Stream—the captain was from Long Island and got lost. DeLereo paid him fifty dollars to turn over the wheel and go below.
— Do you know anything about boats? the captain asked.
— More than you do, DeLereo told him.
He was under an ultimatum from Adele, who was lying, deathly pale, in their cabin. — Get us into port somewhere or get ready to sleep by yourself, she’d said.
Philip Ardet heard the story and many others often. He was mannerly and elegant, his head held back a bit as he talked, as though you were a menu. He and Adele had met on the golf course when she was learning to play. It was a wet day and the course was nearly empty. Adele and a friend were teeing off when a balding figure carrying a cloth bag with a few clubs in it asked if he could join them. Adele hit a passable drive. Her friend bounced his across the road and teed up another, which he topped. Phil, rather shyly, took out an old three wood and hit one two hundred yards straight down the fairway.
That was his persona, capable and calm. He’d gone to Princeton and been in the navy. He looked like someone who’d been in the navy, Adele said—his legs were strong. The first time she went out with him, he remarked it was a funny thing, some people liked him, some didn’t.
— The ones that do, I tend to lose interest in.
She wasn’t sure just what that meant but she liked his appearance, which was a bit worn, especially around the eyes. It made her feel he was a real man, though perhaps not the man he had been. Also he was smart, as she explained it, more or less the way professors were.”

 

James Salter (10 juni 1925 – 19 juni 2015)
Cover



De Nederlandse schrijfster Mensje van Keulen werd op 10 juni 1946 geboren in Den Haag. Zie ook alle tags voor Mensje van Keulen op dit blog.

Uit: Neerslag van een huwelijk

“3 januari
De zaal van Bellevue, waar het VPRO-programma Piet Ponskaart wordt uitgezonden, was opgeluisterd door slingers, lampjes, topless juffrouwen die taartjes en cider ronddeelden. Henk Spaan oogstte succes, naast Brandt Corstius en Wim T. Schippers. Ook zijn versje (onderwerp: met wie doe je het het liefst?) viel goed bij het publiek. Simon van Collem, Jan de Bont en Monique van de Ven werden geïnterviewd. Na afloop van het programma gingen we naar Américain. In een groot gezelschap zitten voelt altijd onwennig.
‘Ik kan niet meer werken,’ zegt Eva Biesheuvel. ‘Om Maarten. Ik moet thuisblijven.’
Maarten had de hele dag in bed gelegen, hij had liggen piekeren, was er moe van. Na het eten ging hij met een slaappil weer naar bed. Eva is altijd in zijn buurt. Ik zou gek worden als ik dagenlang een man om me heen zou hebben. Ondanks alles heeft Maarten het afgelopen jaar een aantal verhalen geschreven. Ik zeg hem dat ook herhaaldelijk en hoop dat het hem troost.

5 januari
De assistente van Thomas Rap had me wat te vertellen, zei ze. En ze vertelde dat Rap zijn uitgeverij naar Baarn wil verhuizen en dat ze niet mee wil. Ze zou sowieso ontslag nemen, want ze had er genoeg van. Waarvan? ‘Streken,’ zei ze en legde met ‘ssst’ een vinger tegen haar lippen.
Ze heeft ook haar buik vol van feministen, wil een eigen uitgeverijtje beginnen voor uitsluitend vrouwen, maar niet voor radicale vrouwen. Of ik dat geen goed idee vond? Ik raadde haar aan Boosaardige Boeken uit te geven in de z.g. BoBoreeks.”

 

Mensje van Keulen (Den Haag, 10 juni 1946)


De Nederlandse schrijver Jan Brokken werd geboren op 10 juni 1949 in Leiden. Zie ook alle tags voor Jan Brokken op dit blog.

Uit: De gloed van SintPetersburg

“Blijkens een inscriptie is het in 2006 onthuld. Dan pas realiseer ik me dat op deze plek aan de kade de beruchte Kresty-gevangenis als gruwelvesting oprees en dat Achmatova hier dag in, dag uit in de sneeuw of in de vochtige wind stond te wachten, in de hoop nieuws over haar gearresteerde zoon te krijgen.
Op de sokkel van het standbeeld staan de toepasselijke regels uit Requiem:

Ik bid niet louter voor mijzelf dit uur,
Maar ook voor wie zich daar met mij bevonden,
Voor hen die bij die rode blinde muur
In barre kou en juli-hitte stonden.

De muur is nog altijd rood, de Kresty heeft nog altijd de vorm van een kruis (krest betekent ‘kruis’), maar in het gebouw zitten sinds kort geen gevangenen meer opgesloten. Het wordt verbouwd; borden geven aan dat de nieuwe bestemming een luxueus hotelcomplex zal zijn – wat de aanblik niet minder grimmig maakt. Het beeld van Achmatova steekt er scherp bij af; het is zeker drie meter hoog, het is rank, fier, trots, met een vrouwelijke maar bovenal aristocratische verfijndheid. Zelfs als ik er pal voor sta, houd ik het voor een uitvergroot Giacometti-beeld, door de extreem lange armen en de extreem dunne benen. Natuurlijk moet ik even later ook aan de tekeningen en portretten denken die Modigliani van haar maakte tijdens haar enige verblijf in het buitenland, in Parijs. Als een van de eersten werd Modigliani verliefd op haar langgerekte gezicht, haar smalle neus en haar dicht bij elkaar staande, onderzoekende ogen. Ik leg verkeerde verbanden; de maker van het beeld is een Russin, Galina Dodonova, en haar stond het Bijbels beeld voor ogen van Lots vrouw die het hoofd omdraait en in een zoutpilaar verandert.”

 

Jan Brokken (Leiden, 10 juni 1949)
SintPetersburg


Zie voor nog meer schrijvers van de 10e juni ook mijn vorige blog van vandaag.

Louis Couperus, D. Hooijer, Jacques Perk, James Salter, Mensje van Keulen, Jan Brokken

De Nederlandse schrijver Louis Couperus werd op 10 juni 1863 geboren in Den Haag. Zie ook alle tags voor Louis Couperus op dit blog.

Uit: Noodlot

“De handen in de zakken, den kraag van zijn pels op, ging Frank door het stuiven der sneeuw voort, langs den eenzamen Adelaïde-Road, in den avond. Toen hij het villa-tje naderde, waar hij woonde, – White-Rose, geheel gedoken, gedompeld, verzonken in de blankheid der sneeuw, als een nestje in watten, – zag hij iemand op zich afkomen, van Primrose Hill. Hij richtte zijn blik vast op het gelaat van den man, die hem blijkbaar wilde aanspreken; niet wetende wat deze in zijn schild voerde in dien eenzamen sneeuwnacht, en hij was zeer verbaasd, toen hij, in het Hollandsch, hoorde:
– Neemt u me niet kwalijk… is u niet meneer Westhove?
– Ja, antwoordde Frank. Wie is u? Wat is er?
– Ik ben Robert van Maeren, misschien herinnert u zich…
– Bertie, jij? riep Frank uit. Hoe kom je hier in Londen!
En in zijne verbazing, zag hij, door het stuiven der sneeuw heen, een vizioen verrijzen uit zijn jeugd, een helder tafereel van jongensvriendschap, iets jongs en warms…
– Misschien niet zoo heel toevallig! antwoordde de vreemde, wiens stem bij den klank van dien verkleinnaam ‘Bertie’ iets vaster klonk; ik wist, dat u hier woonde en ik ben al driemaal aan uw deur geweest, maar u was niet thuis. De juffrouw zei, dat u van avond toch thuis zoû komen en daarom ben ik zoo vrij geweest hier op u te wachten…
De stem verloor weêr alle vastheid en werd smeekend, als van een bedelaar.
– Moest je me zoo dringend spreken? vroeg Frank verbaasd.
– Ja… ik woû… of u me misschien helpen kon… ik ken hier niemand…
– Waar woon je?
– Nergens; ik ben van morgen vroeg hier aangekomen en ik heb… ik heb geen geld…
En hij kromp, huiverend van het staan in de koude tijdens dit korte gesprek, zich bijna smeekend samen, als een hond, die bang is.
– Ga maar meê met me, sprak Frank, vol verbazing, medelijden, vol van de warme herinneringen zijner jongensjaren. Kom maar van nacht bij me.
– O ja, graag! klonk het antwoord, haastig en bevend, als angstig voor eene terugname dier goddelijke woorden.
Zij gingen samen een paar passen voort; toen haalde Frank den sleutel uit zijn zak, den sleutel van White-Rose. Hij opende de deur; een zeshoekige Moorsche lantaren scheen in de vestibule zacht met halve vlam.”

 

 
Louis Couperus (10 juni 1863 – 16 juli 1923)
Cover

 

De Nederlands dichteres en schrijfster D. Hooijer (pseudoniem van Catharina Antonetta (Kitty) Ruys-Krijgers Janzen) werd geboren in Hilversum op 10 juni 1939. Zie alle tags voor D. Hooijer op dit blog.

 

Twee gedichten

de laatste kerk op de heizee
gesloopt, de muren, de daken
de miniature armen en benen

een oude kapelvloer komt boven
daaraan nog de adem
van de Maria-gebeden

graaf door, de goden
werd wijn opgedrongen de verzoeken
deugden de helft van de tegenpartij

graaf door de tweede potsol
de steen met de bloedgoot
dat bidden was handel

nooit knielde de slachter, nooit
nam een god een beet
van het offer – overwoog hij beloning.

Ik ken niets van de dood, geen hand
geen stap vlak is zijn terrein totdat
we zwemmen in water
zonder bovenkant.

Ik ken hem niet, ken hem steeds
minder steeds minder juist
vind ik zijn waarheid
en ik vecht licht.

Stel de egel voelt aan zijn stekels
en knikt voor hij zich inrolt
zo licht vecht ik,
een duif wil het.

 

 
D. Hooijer (10 juni 1939 – 25 september 2013)

 

De Nederlandse dichter Jacques Fabrice Herman Perk werd geboren in Dordrecht op 10 juni 1859. Zie ook alle tags voor Jacques Perk op dit blog.

 

Liefde

Het vurig hart des jonglings, haast nog kind,
Gevoelt een rijke en ongekende weelde,
Wanneer hij zachtheid, liefde, schoonheid vindt,
Zooals die nooit het jong gemoed nog streelde.

Hij ziet de jonkvrouw, de met schoon bedeelde….
En die geen zege wil, zij overwint.
Hij mint het Schoone… en liefde is ingebeelde,
Als hij de ‘liefde’ van de vrouw bemint. –

Mathilde! ik vond de liefde in elke vrouw,
Ik heb van ’t schoone in allen haast gevonden,
En velen liefgehad te goeder trouw,

Maar die geliefden, allen saêmverbonden,
Bezitten niet, wat ik in ú aanschouw,
Die meer bekoort, dan zij tezamen konden.

 

Ik min uw minnaar

Dai ik mijn hoofd mocht aan uw boezem vlijen,
En zalig zijn als een onschuldig kind,
En duizendmaal met blijden blik belijden,
Dat gij, Mathilde, mij bezielt, bezint;

Dat ik gelukkig ben, nu u verbindt
De band der trouw, dien de eeuwigheid zal wijden…!
Ik heb hem lief, (omdat gij hem bemint)
Wiens min voor u mijn liefde doet gedijen.

Gij wilt mij, u te minnen, niet verbieden:
Ik bedel ú niet om uw wedermin,
Schutsengel! Gij zijt ziel, – en mijn Godin!

Ik schijn u als de zonnebloem de zon te ontvlieden.
Ik ben, zoolang gij mij uw bijzijn gunt,
Gelukkig, nu gij ’t innig wezen kunt!

 

Die lach

Zooals wanneer op eens de zonneschijn
Door ’t zwart der breede wolken heen komt breken,
En schittert in de tranen, die er leken
Van blad en bloem, als vloeiend kristallijn,

Zóó, dat het weenen lachen schijnt te zijn:
Zoo is, wat mij ontstemt, op eens geweken,
Mathilde! ontsluit úw mond zich om te spreken,
En doolt een glimlach om uw lippen, fijn: –

Doch van den lach is glimlach dageraad,
En klinkt uw lach, hoe drinken hem mijne ooren!
De vreugde vaart door pols en vezel rond, –

En met geloken oog zie ‘k uw gelaat,
Zoo zonnig: ‘k meen uw zilvren lach te hooren,
Wanneer ik roerloos wacht op de’ uchtendstond….

 

 
Jacques Perk (10 juni 1859 – 1 november 1881)
Portret door Johan Heinrich Neuman, 1882

 

De Amerikaanse schrijver James Salter werd op 10 juni 1925 in New York geboren. Zie ook alle tags voor James Salter op dit blog.

Uit: Last Night

“Philip married Adele on a day in June. It was cloudy and the wind was blowing. Later the sun came out. It had been a while since Adele had married and she wore white: white pumps with low heels, a long white skirt that clung to her hips, a filmy blouse with a white bra underneath, and around her neck a string of freshwater pearls. They were married in her house, the one she’d gotten in the divorce. All her friends were there. She believed strongly in friendship. The room was crowded.
— I, Adele, she said in a clear voice, give myself to you, Phil, completely as your wife . . . Behind her as best man, somewhat oblivious, her young son was standing, and pinned to her panties as something borrowed was a small silver disc, actually a St. Christopher’s medal her father had worn in the war; she had several times rolled down the waistband of her skirt to show it to people. Near the door, under the impression that she was part of a garden tour, was an old woman who held a little dog by the handle of a cane hooked through his collar.
At the reception Adele smiled with happiness, drank too much, laughed, and scratched her bare arms with long showgirl nails. Her new husband admired her. He could have licked her palms like a calf does salt. She was still young enough to be good-looking, the final blaze of it, though she was too old for children, at least if she had anything to say about it. Summer was coming. Out of the afternoon haze she would appear, in her black bathing suit, limbs all tan, the brilliant sun behind her. She was the strong figure walking up the smooth sand from the sea, her legs, her wet swimmer’s hair, the grace of her, all careless and unhurried.
They settled into life together, hers mostly. It was her furniture and her books, though they were largely unread. She liked to tell stories about DeLereo, her first husband—Frank, his name was—the heir to a garbage-hauling empire. She called him Delerium, but the stories were not unaffectionate. Loyalty—it came from her childhood as well as the years of marriage, eight exhausting years, as she said—was her code. The terms of marriage had been simple, she admitted. Her job was to be dressed, have dinner ready, and be fucked once a day. One time in Florida with another couple they chartered a boat to go bonefishing off Bimini.”

 


James Salter (10 juni 1925 – 19 juni 2015)

 

De Nederlandse schrijfster Mensje van Keulen werd op 10 juni 1946 geboren in Den Haag. Zie ook alle tags voor Mensje van Keulen op dit blog.

Uit: Neerslag van een huwelijk

“1 januari 1977
De klok op de televisie sloeg twaalf. Gelukkig nieuwjaar.
We waren in het appartement van John J., die er net twee dagen woonde. Fl 150.000 voor drie kamers en dat schijnt mee te vallen. Een paar jongetjes op de Nieuwe Herengracht staken vuurwerk af. Ik moest, zoals elk jaar, denken aan de kerstbomenjacht vroeger in mijn Haagse buurt, de fik die het afsloot, soms zo gigantisch dat er ramen sprongen.
C kwam, ging bij Lon in een hoek zitten en is er niet meer uit gekomen. Uiteindelijk zaten ze belachelijk ernstig te fluisteren. Om me heen deed iedereen of er niets aan de hand was en ik probeerde te luisteren en af en toe deel te nemen aan het gesprek en mee te lachen, terwijl mijn hart als een gek tekeerging.
Gelukkig nieuwjaar.
Ik liet de auto staan op de gracht, ter hoogte van het Vrouwenhuis, waar straat en stoep schoon waren. Het was tussen vijf en zes. Ik rende zowat naar huis, zag mijn witte laarsjes stappen. We zeiden geen woord. Gingen naar bed. Geen woord. Toen Lon sliep ging ik naar mijn kamer, dronk een glas whisky en viel op het logeerbed in slaap.
Een of twee uur later stond Lon naast me. Hij kroop bij me in het smalle bed. We gingen naar boven, sliepen verder. Toen we ontwaakten, was hij aanhankelijk, ik bleef voor dood liggen. Op een gegeven moment ging ik overeind zitten en zei zonder erbij na te denken: ‘Thee? Koffie?’
‘Blijf nog even liggen.’
En toen, ik weet niet meer hoe ik begon, stroomden de woorden eruit. Af en toe hoorde ik mezelf van alles uitroepen. Hij bleef geduldig, veegde mijn tranen weg.
Ik zei het ineens: ‘Ik weet zeker dat je wat met haar hebt. Ze kijkt naar me of ze last van haar geweten heeft of iets van me wil. Wat een plaatje vannacht, niet om aan te zien!’ Ik ging maar door en hij liet me maar praten, werd niet kwaad, liep niet weg. Het kan niet waar zijn, dacht ik. Het kan niet, het mag niet, ik heb zelf ook wel wat te vertellen. En zal dan meteen erachteraan zeggen: ‘Maar het stelde niets voor.’ Dat cliché, al is het gemeend. Zou het helpen? Zou het juist erger worden?”

 


Mensje van Keulen (Den Haag, 10 juni 1946)
Cover

 

De Nederlandse schrijver Jan Brokken werd geboren op 10 juni 1949 in Leiden. Zie ook alle tags voor Jan Brokken op dit blog.

Uit: Baltische zielen

“De maan kwam net op toen de loodsboot langszij draaide. Huig en ik konden inrukken; de loods zou wel weten waar de mijnen lagen. Kort na middernacht voer het schip de haven van Pärnu binnen en meerde recht tegenover het stadje af, aan een smalle kade. Ons schip was het enige in de haven.
Midden in de nacht werd ik van bed gelicht door de eerste stuurman. De grenspolitie wilde zien of mijn gezicht bij de foto in mijn paspoort hoorde. Ik kleedde me aan en liep naar de hut van de kapitein. Drie chagrijnige koppen keken me aan. De grenswachters hadden om sloffen sigaretten gevraagd en de kapitein had ze de huid vol gescholden. ‘De zak,’ mompelde de eerste stuur, ‘als hij zich niet zo Hollands calvinistisch had gedragen, hadden we kunnen blijven maffen.’
Een voor een moesten we voor de grenswachters verschijnen. Ik werd het langst ondervraagd, van de negen man aan boord was ik de enige passagier.
‘Why are you hanging around on this ship?’
‘Ik wilde de Oostzee zien,’ antwoordde ik slaperig in het Engels.
‘Is daar dan iets bijzonders aan?’
‘Volgens zeelieden is het de mooiste aller zeeën.’
‘Hebben wij nooit iets van gemerkt.’
‘Het licht is bijzonder. Zacht en warm.’
‘Het licht?’ De mannen keken elkaar aan.
‘Het smeult in de herfst.’
‘Wat doet u voor de kost?’
‘Schrijver.’
‘O…’
Dan was je gewoon gek in plaats van gevaarlijk.
In de manier waarop mijn paspoort werd gestempeld, meende ik iets schampers te zien.
De volgende ochtend, een maandagmorgen, ging ik aan land. De huizen van Pärnu stonden in de steigers of waren net geel, rood, helder grijs of blauw geschilderd.”

 


Jan Brokken (Leiden, 10 juni 1949)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 10e juni ook mijn vorige blog van vandaag.

Louis Couperus, Jacques Perk, James Salter, Mensje van Keulen, Jan Brokken, Saul Bellow

De Nederlandse schrijver Louis Couperus werd op 10 juni 1863 geboren in Den Haag. Zie ook alle tags voor Louis Couperus op dit blog.

Uit: Langs lijnen van geleidelijkheid.

“Het pension van de marchesa Belloni was gelegen in een van de gezondste, zoo niet dichterlijkste wijken van Rome: de helft van het huis was een gedeelte van een villino der oude Ludovisi-tuinen; de oude mooie tuinen, betreurd door een ieder, die ze gekend had, vóór de nieuwe kazernewijken verrezen waren, waar eerst het Romeinsche villa-park zich had uitgestrekt. Het pension stond in de Via Lombardia; het oude villino-gedeelte had voor de locataires van de marchesa zekere antieke bekoring gehouden, en het nieuw aangebouwde perceel bood aan: ruime kamers, moderne waterleiding en electrisch licht. Het pension had een zekere reputatie van goed en goedkoop en aangenaam gelegen te zijn; enkele minuten wandelens van den Pincio af, hoog gelegen, behoefde men er niet voor malaria te vreezen, en de prijs, dien men er voor een langer verblijf betaalde, en die acht lire nauw-lijks te boven ging was buitengewoon voor Rome, bekend als duurder dan iedere andere Italiaansche stad. Zoo was het pension dan ook meestal vol: de reizigers kwamen reeds in October – die het vroegst in den season kwamen, betaalden het minst; en behalve enkele haastige toeristen, bleven zij meest allen tot Paschen, om na de groote kerkfeesten naar Napels af te zakken.
Het pension was door Engelsche reiskennissen zeer aanbevolen aan Cornélie De Retz van Loo, die alleen in Italië reisde, en uit Florence geschreven had aan de marchesa Belloni. Het was de eerste keer, dat zij in Italië reisde; het was de eerste keer, dat zij uitstapte aan het groote holle station bij de Thermen van Diocletianus, en op het plein, in de gouden zonnelucht van Rome, terwijl de groote fontein van de Acqua Marcia ruischte, en de koetsiers klapperden met de zweepen en met de tong – om haar aandacht te trekken – kreeg zij hare ‘lieve Italiaansche sensatie’, zooals zij dacht, en was blij in Rome te zijn.
Zij zag een oud moeilijk loopend mannetje op haar toe komen, met het instinct van een oud-gedienden portier, die zijn reizigers dadelijk herkent, en zij zag op zijn pet: Hôtel Belloni, en wenkte hem, en glimlachte. Hij begroette haar als een oude kennis, met familiariteit en eerbied tegelijk, als was hij blij haar te zien – vroeg of zij prettig gereisd had, of zij niet moê was, geleidde haar naar de victoria, schikte haar plaid, haar valies, vroeg het biljet van hare koffers, en zeide, dat zij maar gaan moest: in tien minuten volgde hij met de bagage. Zij kreeg een gevoel van gezelligheid, van verzorgd te worden door het oude hinkende mannetje, en knikte hem vriendelijk toe, terwijl de koetsier wegreed. Zij gevoelde zich licht en luchtig, met even den weemoed van iets onbekends, dat haar gebeuren ging: en zij zag links en rechts, als om nu te zien de straten van Rome: zij zag alleen maar huizen en huizen, kazernehuizen; toen een groot wit paleis: het nieuwe Palazzo Piombino – waar zij wist, dat de Juno Ludovisi was – en toen hield hij stil, en een knoopenjongetje kwam naar haar toe.”

 

 
Louis Couperus (10 juni 1863 – 16 juli 1923)
Hier met zijn hond Brinio

Lees verder “Louis Couperus, Jacques Perk, James Salter, Mensje van Keulen, Jan Brokken, Saul Bellow”

Louis Couperus, Jacques Perk, James Salter, Mensje van Keulen, Jan Brokken, Saul Bellow, Ion Creanga

De Nederlandse schrijver Louis Couperus werd op 10 juni 1863 geboren in Den Haag. Zie ook alle tags voor Louis Couperus op dit blog.

Uit: Van oude menschen, de dingen, die voorbijgaan…

“Hij vond zich geen man om te trouwen. Hij was nog wel jong, acht-en-dertig; hij zag er zelfs véel jonger uit; hij verdiende geld genoeg met zijn artikels, om, met wat Elly meêkreeg van grootpapa Takma, het er zuinigjes op te wagen, maar hij vond zich toch volstrekt geen type om te trouwen. Zijn vrijheid, zijn onafhankelijkheid, zijn egoïste bewegelijkheid, die waren hem het liefst; en trouwen, dat was zich met gebonden handen en voeten overgeven aan een vrouw. Hartstochtelijk verliefd was hij niet op Elly – hij vond haar een intelligent en artistiek vrouwtje; om wat zij van grootpapa Takma zoû erven, deed hij het heùsch niet. Waaròm deed hij het dan – vroeg hij zich af, als hij zich reeds had afgevraagd, dag aan dag, gedurende die week, die gevolgd was op zijn aanzoek.
– Mama… kan jij me ook zeggen… waarom ik Elly gevraagd heb?
Mama Ottilie zag op. Ze was wel gewend aan zonderlinge en geestige vragen van Lot, en dan antwoordde ze hem in dien toon, voor zoo ver zij vermocht, maar deze vraag deed haar een stekel voelen van jaloezie, een stekel, die héel erg pijn deed, als een doorn, fyziek, in vleesch.
– Waarom je Elly gevraagd hebt? Ik weet het niet… We doen altijd dingen, en weten niet waarom…
Zoo zacht treurigjes klonk hare stem, boudeerend na de stoute-kindstem van zoo even. Had zij niet àlles verloren, wat zij ooit had gehad? Zoû zij Lot niet verliezen, hem moeten afstaan aan Elly… zoo als zij alles had moeten afstaan…
– U antwoordt zoo ernstig, mama. Dat ben ik niet van u gewoon.
– Mag ik dan alléen niet eens ernstig zijn…
– Waarom de laatste dagen, zoo ernstig, en treurig, en prikkelbaar… Is het omdat ik trouwen ga…
– Misschien is het wel daarom…
– U houdt toch wel van Elly…
– Ja wel, ze is lief…
– We moesten maar samen blijven wonen; Elly houdt ook van u; met Steyn heb ik er over gesproken…
Want zijn stiefvader, zijn twéeden stiefvader noemde Lot Steyn, kort-weg, nadat hij zijn eersten genoemd had, – hij toen een jongen, – ‘meneer’ Trevelley. Mama Ottilie was driemaal getrouwd geweest.”

 

 
Louis Couperus (10 juni 1863 – 16 juli 1923)
Scene uit de tv-serie met o.a. Caro van Eyck, Joan Remmelts en Paul Steenbergen, 1975-1976

Lees verder “Louis Couperus, Jacques Perk, James Salter, Mensje van Keulen, Jan Brokken, Saul Bellow, Ion Creanga”

In Memoriam James Salter

In Memoriam James Salter

De Amerikaanse schrijver James Salter is op 90-jarige leeftijd overleden. Amerikaanse media schrijven dat zijn vrouw zijn overlijden bekend heeft gemaakt. James Salter werd op 10 juni 1925 in New York geboren. Zie ook alle tags voor James Salter op dit blog.

Uit: Light Years

“Their life is mysterious, it is like a forest; from far off it seems a unity, it can be comprehended, described, but closer it begins to separate, to break into light and shadow, the density blinds one. Within there is no form, only prodigious detail that reaches everywhere: exotic sounds, spills of sunlight, foliage, fallen trees, small beasts that flee at the sound of a twig-snap, insects, silence, flowers.
And all of this, dependent, closely woven, all of it is deceiving. There are really two kinds of life. There is, as Viri says, the one people believe you are living, and there is the other. It is this other which causes the trouble, this other we long to see.”
(…)

“He had his life—it was not worth much—not like a life that, though ended, had truly been something. If I had had courage, he thought, if I had had faith. We preserve ourselves as if that were important, and always at the expense of others. We hoard ourselves. We succeed if they fail, we are wise if they are foolish, and we go onward, clutching, until there is no one—we are left with no companion save God. In whom we do not believe. Who we know does not exist.”
(…)

“He was reaching that age, he was at the edge of it, when the world becomes suddenly more beautiful, when it reveals itself in a special way, in every detail, roof and wall, in the leaves of trees fluttering faintly before the rain. The world was opening itself, as if to allow, now that life was shortening, one long, passionate look, and all that had been withheld would finally be given.”

James Salter (10 juni 1925 – 19 juni 2015)

 

James Salter

De Amerikaanse schrijver James Salter werd op 10 juni 1925 in New York geboren als James Arnold Horowitz, zoon van een welgestelde makelaar in New Jersey. Hij zat op een middelbare school in New York City. Zijn vader, Louis G.Horowitz ging in 1941 de militaire dienst in, onder de dreiging van Amerikaanse betrokkenheid bij de Tweede Wereldoorlog, en werkte zich op tot kolonel. Op zijn aandringen meldde Salter zich, op 15 juli 1942, bij de West Point (academie). Hij studeerde in 1945 af. Salter trouwde in 1951 met Ann Altemus (ze scheidden in 1975). Hun eerste kind, Allan, werd in 1955 geboren, maar kwam in 1980 bij een ongeluk om het leven. Een andere dochter, Nina, kwam in 1957 ter wereld. En uiteindelijk kreeg het paar in 1962 een tweeling, Claude en James. In 1957, hij was toen majoor, nam hij ontslag bij het leger en wijdde zich voortaan aan het schrijven. In 1976 trad Salter in het huwelijk met Kay Eldredge, die hem, in 1985, een zoon schonk, Theo. Hij beëindigde zijn militaire loopbaan in 1961, toen zijn squadron werd opgeroepen voor actie ten tijde van de crisis in Berlijn. Met zijn gezin verhuisde hij terug naar New York en veranderde voor de wet zijn achternaam van Horowitz in Salter. Salter wijdde zich voortaan aan het schrijven, eerst van filmscenario’s. Hij won in 1962 een prijs op het filmfestival van Venetië voor zijn script voor een korte film over honkbal Team, Team, Team. Daarna schreef hij het scenario voor de speelfilm Downhill racer van Robert Redford. Zijn eerste twee boeken “The hunters” en “The arm of flesh”, lopen parallel met zijn tijd bij de luchtmacht. Zijn tijd in Europa leverde het materiaal voor “A Sport and a Pastime”(Sport en ander Tijdverdrijf) en “Solo Faces”. “Light Years” uit 1975 is zijn beroemdste boek. Die titel heeft twee connotaties: de tijd gaat snel, en er zijn bepaalde periodes in ons leven dat het licht meer op ons lijkt te schijnen dan op andere momenten. Salter publiceerde in 1988 een verzameling korte verhalen, “Dusk and Other Stories”. Daarvoor kreeg hij de PEN/Faulkner Award. In 2000 werd hij gekozen in de American Academy of Arts and Letters. In zijn autobiografie “Burning the days” (in 1997 in het Nederlands verschenen als Dwars door de dagen), kijkt Salter terug op een veelbewogen bestaan. Salter leek met schrijven te zijn gestopt, maar na 30 jaar, op 88-jarige leeftijd, verastte hij de (literaire) wereld met “All what is” (Alles wat is) , in Nederland een onverwachte literaire zomerhype.

Uit:All That Is

“Bowman had been in London for the Book Fair, and his homeward flight had been delayed. He landed in New York at nine in the evening. It was half an hour before he had his bags and went out to get a cab. There was a crowd, he had to share a cab with someone also going to the West Side, a woman with three or four pieces of luggage. She moved her legs to give him more room. She was sitting back in what might have been a coat with the sleeves lying as if open. They rode in silence. Bowman was prepared to keep to himself without looking at her again. In the city, strange women were not always as they appeared. There were women with grievances, disturbed women, women avidly seeking men.
As they came to the expressway, she said,
“Where are you coming from?”
It was the way she said it. She almost seemed to know him.
“London,” he said, looking at her more closely for the first time. “And you?”
“From Athens.”
“That’s a long flight,” he commented.
“They’re all long. I don’t like to fly. I’m always afraid the plane is going to crash.”
“I don’t think you have to be afraid of crashing. It’s quick. It’s all over in a second.”
“It’s what happens before that, when you know you’re about to crash.”
“I suppose so, but how would you prefer to die?”
“Some other way,” she said.
In the light from oncoming cars he could see her dark hair and lipstick that made him take her for Greek. The expressway paralleled Manhattan, which was like a long necklace of light across the river. At the far end was the financial district and then, from midtown on up, the countless tall buildings, the great boxes of light. It was like a dream, trying to imagine it all, the windows and entire floors that never went dark, the world you wanted to be in.”

 

 
James Salter (New York, 10 juni 1925)