Griet Op de Beeck, Jeroen Theunissen, Annie Proulx, Krijn Peter Hesselink, Willem Arondeus, Dorothy Parker, Wolfdietrich Schnurre, Gorch Fock, Gustaf Fröding

De Vlaamse schrijfster en columniste Griet Op de Beeck werd geboren in Turnhout op 22 augustus 1973. Zie ook alle tags voor Griet Op de Beeck op dit blog.

Uit: Vele hemels boven de zevende

“Zo had ik mijn leven gemaakt. Zekerder dan het leven kan zijn. Alles is een kwestie van kiezen, daar was ik van overtuigd. Of beter: van beslissingen nemen, die als een stevige paal de grond in kloppen, en daar aan vasthouden. Als wapen tegen een wankele wereld. Als manier om te blijven staan, ook als het stormt en waait en woest tekeergaat, vanbinnen en daarbuiten.
En dan gaat Eva dood. Ze is gesprongen. Zij kon ook goed kiezen. Geen half werk. Geen truttig gedoe met pillen en gevonden worden, en dan opnieuw. Zij wilde dood omdat het leven haar niet bracht wat ze droomde. Omdat ze heel diep kon voelen. Omdat ze niet meer kon. Ik geloof nog altijd: zij wilde niet per se dood, zij wilde niet dit leven, niet dit hoofd, niet dit gehavende hart. Dat is echt iets anders. Er viel nog zoveel te proberen. Ik ben daar eerder verdrietig om dan kwaad, tegenwoordig.
Ik heb gedacht, na haar: het gaat om wendbaar blijven. Om blijven kijken naar wat is. Om nu en dan een kwartslag draaien en nog eens kijken. Mogelijkheden durven zien. Had zij dat maar gedaan. Ik had het haar moeten zeggen, maar toen kon ik dat niet. Het was pas na haar dat ik langzaamaan ben gaan beseffen: het gaat om voelen. Om openstaan. Om trouw zijn aan en eerlijk zijn met jezelf. Zij heeft het mij gezegd: dat ik mijn kop in het zand stak, zoals onze ouders altijd deden. Ik heb het weggewuifd, zo deed ik dat. Zij had niks om naar te kijken, bij mij stond het voor mijn neus. Dat was het verschil.
Casper ging niet weg. Wie zo diep in je hart kruipt, die blijft altijd minstens een beetje. Ik was van hem weggegaan. Op het scherp van de snee niet vertrokken maar thuisgebleven. Ik koos voor Walter, omdat ik niet wou kiezen. Omdat ik dacht dat ik alleen zo recht kon blijven staan. Ik zag de afspraak die ik met mezelf had gemaakt. Ik zag onze jaren samen. Ik zag onze kinderen. Ik noemde dat liefde, en dat was het ook. Maar was het de beste liefde voor mij? Was het die weldadige warmte die totaal kan vervullen? Was het die gedeelde kwetsbaarheid van elkaar graag te zien tot in de lelijke hoekjes toe? Was het die diepe connectie die alles in het leven dat cruciale tikje beter maakt? Was het dat prikkelen van alle zinnen dat je wonderlijk dicht bij elkaar kan brengen? Was het dat wederzijdse stimuleren en dat elkaar vinden in bijna alles wat belangrijk is? Was het dat dichtbij willen zijn dat nooit verstikt? Was het die ongelooflijk grote fun met elkaar? Eigenlijk durfde ik niet naar Walter te kijken. Naar Walter en mij te kijken. Naar wat onder en achter de constructie zat. Niet echt. Schrik voor wat doet wankelen, waarschijnlijk. Schrik om uit de rol te vallen. Om niet te zijn wie anderen wilden dat ik was, wie ik dacht dat ze wilden dat ik was, wie ik vond dat ik moest zijn. Maar als je bang bent om iets in vraag te stellen, hoe kan dat dan het goeie zijn?
Eva zei een keer: ‘Het leven is kort, zeggen ze, ik vind het lang, maar da’s een reden om nog meer voluit te gaan.’

Griet Op de Beeck (Turnhout, 22 augustus 1973)
Cover

 

De Vlaamse dichter en schrijver Jeroen Theunissen werd geboren in Gent op 22 augustus 1977. Zie ook alle tags voor Jeroen Theunissen op dit blog.

Uit: Jouw huid

“Je zoekt de fles, voelt hoe het hete honfrnlijf van Napoleon tegen je schuurt, om aandacht fleemt, je hebt nu even geen tijd, hebt eigenlijk toch best wel tijd, zet de fles neer en liefkoost en streelt die harige massa, en wast achteraf je handen, de straal van warm water op je huid, je houdt ervan, of gewoon de handen te laten zakken, voorzichtig te dopen in het meestal lauwe maar soms toch nog hete afwassop. Die tintelende sensatie. In een hoekje zit de man op de oude cinemastoel onder de purperen bloempot met de hangplant waarvan de onderste bladeren als hij zijn rug recht zijn haren raken. Hij opent een laptop, legt naast die laptop een smartphone. Haalt een verfrommelde pet uit zijn jas, legt die daar weer naast. Lijkt even weg te dromen. Probeert zich een houding aan te meten maar slaagt er niet in. En je ziet dat hij acteert, ongetwijfeld met talent. Zijn maatpak glimt. Hij heeft de stropdas losgemaakt en voor zich bij de pet gelegd. Grijze pet, met ruitpatroon. Er nog naast die fietshelm. Hij stopt een bierviltje onder een poot om de tafel te stabiliseren. Behalve Pierre, die hem in de gaten houdt, let geen van de stamgasten meer op hem, aanvaard is hij niet maar hij ziet eruit alsof hij niemand kwaad doet, en na de regen, denkt men, verdwijnt hij. Hij vraagt of er hier wifi is, een code voor de internettoegang, maar dit is niet zo’n hipsterkroeg, hier komen alleen mensen zonder werk of alleszins zonder laptop. Waarop hij je ongelovig aanstaart. En je lacht dus opnieuw, en haalt je schouders op, vervolgens lijkt ook hij te lachen, in een vertrouwelijk gebaar leg je een hand op zijn arm, omdat je hem gerust wilt stellen dat het oké is. Dat ook jij hier vreemd bent. Dat we hier allemaal vreemd zijn. Dat het zo is, in deze stad, dat het zo moet zijn, dat het goed is. En misschien omdat je hem mag. Je denkt aan hoe je hier passeerde, aan deze hoek. Maanden geleden, hoe je hier nog niet lang was, werk zocht in deze nerveuze stad, moeilijke dagen waren het, en dan dat lieve en eenzame dier liggend aan de deur, hoe je er een band mee opbouwde.”

Jeroen Theunissen (Gent, 22 augustus 1977)
Cover


De Amerikaanse schrijfster en journaliste Annie Proulx werd geboren op 22 augustus 1935 in Norwich, Connecticut. Zie ook alle tags voor Annie Proulx op dit blog.

Uit: Brokeback Mountain

.”Right,” said Jack, and they shook hands, hit each other on the shoulder, then there was forty feet of distance between them and nothing to do but drive away in opposite directions. Within a mile Ennis felt like someone was pulling his guts out hand over hand a yard at a time. He stopped at the side of the road and, in the whirling new snow, tried to puke but nothing came up. He felt about as bad as he ever had and it took a long time for the feeling to wear off.
In December Ennis married Alma Beers and had her pregnant by mid-January. He picked up a few short-lived ranch jobs, then settled in as a wrangler on the old Elwood Hi-Top place north of Lost Cabin in Washakie County. He was still working there in Sep-tember when Alma Jr., as he called his daughter, was born and their bedroom was full of the smell of old blood and milk and baby shit, and the sounds were of squalling and sucking and Alma’s sleepy groans, reassuring of fecundity and life’s continuance to one who worked with livestock. When the Hi-Top folded they moved to a small apartment in Riverton up over a laundry. Ennis got on the highway crew, tolerating it but working weekends at the Rafter B in exchange for keeping his horses out there. The second girl was born and Alma wanted to stay in town near the clinic because the child had an asthmatic wheeze. “Ennis, please, no more damn lonesome ranches for us,” she said, sitting on his lap, wrapping her thin, freckled arms around him. “Let’s get a place here in town?” “I guess,” said Ennis, slipping his hand up her blouse sleeve and stirring the silky armpit hair, then easing her down, fingers moving up her ribs to the jelly breast, over the round belly and knee and up into the wet gap all the way to the north pole or the equator depending which way you thought you were sailing, working at it until she shuddered and bucked against his hand and he rolled her over, did quickly what she hated. They stayed in the little apartment which he favored because it could be left at any time. “

Annie Proulx (Norwich, 22 augustus 1935)
Scène uit de film Brokeback Mountain uit 2005

 

De Nederlandse dichter en schrijver Krijn Peter Hesselink werd op 22 augustus 1976 geboren in Utrecht. Zie ook alle tags voor Willem Krijn Peter Hesselink op dit blog.

Uit: Moederziel

“De kinderen in mijn klas moesten altijd lachen als ik weer eens zoiets had verzonnen. Volgens de juf lachten ze me niet uit, ze lachten me toe, dus ik trok me er niets van aan, maar het ?jne van mijn zandbak was dat er niemand was om me toe te lachen, dat ik niet bang hoefde te zijn dat iemand het op me voorzien zou kunnen hebben, dat ik me ongestoord kon verbeelden hoe ik samen met het zand en mijn plastic schep en soms zelfs de balken werd meegesleurd, de lucht in.
Eerst schampten we rakelings langs het dak van de buren. Door het zolderraam keek ik naar binnen. Spinnenwebben, vleermuizen, een uitgedoofde kaars. Een week geleden waren ze in een grote verhuiswagen de straat uit gereden. Geen idee waar ze naartoe waren gegaan. Geen idee wat ze hadden achtergelaten. Maar we woeien alweer verder. Ik zag nog net een muis rondscharrelen over de houten planken van de vloer. Toen scheurde ik mijn blik los en keek om me heen, naar onze esdoorn die woest met zijn takken zwiepte, naar de berk in de tuin van de buren, naar de meeuwen die rondcirkelden door het eindeloze luchtruim. Beneden waren de huizen in stipjes veranderd, de straten in rag?jne lijntjes. We gingen steeds hoger, door een mist?ard, en nog een, de zon tegemoet, tot we ten slotte neerstreken in de woestijn, bij een oase. Mijn schep plofte naast me neer. Onder een palmboom stond een Arabier. Hij knikte me toe. ‘Heel goed,’ zei hij. ‘Welkom, Jonathan. Hier ligt inderdaad de schat. Graaf jij hem even op?’
Dromen kon overal, maar het ging toch het beste in de zandbak, daar wilde ik heen, maar het regende en volgens mijn moeder kon je niet buitenspelen als het regende. Zelf zag ik het probleem niet. Ik had laarzen, een regenjas, ik redde me wel. In de zandbak zouden complete zeeën ontstaan, dat was alleen maar leuk. Als het uit de hand liep, maakte ik van een van de balken een vlot en dan peddelde ik met mijn schep naar een onbewoond eiland. Daar was het altijd zonnig en hoefde je nooit je kamer op te ruimen.
Ineens was mijn moeder aan het krijsen. Ze had een vaatdoek in de hand waarmee ze woest in het rond zwiepte, als was het een zweep waarmee ze de stoel tuchtigde, de muur, de deur, alles wat maar bij haar in de buurt kwam, net zolang tot er een mok omging. ‘Haal een doekje,’ hijgde ze, terwijl ze als versteend neerkeek op de plas die zich dampend over het tafelblad verspreidde. ‘Werk nou eens mee. Haal een doekje!’ Toen begon ze de thee op te dweilen met haar vaatdoek. ‘Alsof we niet al genoeg vuile was hebben,’ foeterde ze. ‘En dat allemaal omdat jij… omdat jij…’ Zonder haar zin af te maken verdween ze naar de keuken.”

Krijn Peter Hesselink (Utrecht, 22 augustus 1976)

 

De Nederlandse dichter, schrijver en beeldend kunstenaar Willem Arondéus werd op 22 augustus 1894 in Naarden geboren. Zie ook alle tags voor Willem Arondéus op dit blog.

Uit: Matthijs Maris’ jeugdjaren

“Het décor dezer herinnering is vriendelijk, en listig opgesteld: een zomerdag buiten, een groene wei met boterbloemen. En langs de boterwei een sloot vol kroos, een ‘groen tapijt’ zooals het in kinderliedjes gezongen wordt. Het scheen, dit groen tapijt, geen diepte te zijn, en geen gevaar daaronder, heelemaal niet – tot je, voorover, met een voorzichtige hand het kroos van-een schoof. Dan gleed het zonlicht een verzonken wereld binnen, grotten van het wonder gingen weer open waarin het traag bewoog, heel traag. Maar wat er bewoog bleef een geheim van het wonder..
Ik zit aan de rand van het liedjes-tapijt. Er is een hooge, blauwe hemel, er is zon en een rondom groen geluk – en wat of er nu plotseling verschenen is, een kever of een kikker, en wat of ik nu plotseling grijpen wou, welk drogbeeld van het wonder blind en roekeloos grijpen wou, weet ik niet meer, maar ergens is het toen misgegaan, ik grijp in het groen en eensklaps gaat de diepte open en draait de wereld om. Ja, draait de wereld om; dit is het wat ik van het verraad der diepte zonderling fel onthouden heb, het draait om, de zon en de hemel zwaaien over…. en ontzet, druipnat en huilend werd ik na deze ramp van den ondergang uit de sloot getrokken.
Hoe verschillend ook beide herinneringen in de verte zijn: ergens in mijn gedachten worden zij één. Ergens bezitten zij elkander – misschien in een soort moraliseerend instinct, dat als een symbolisch ‘weest op uw hoede’ waarschuwt hoe tusschen de verbeelding en de werkelijkheid een groen tapijt ligt; tusschen een kinderliedje en een ondergang; een groene, gevaarlijke diepte die men nooit en nimmer beroeren zal: het onbereikbare in het wonder, de tragiek van den droom.
Geen schilder in Holland heeft, wat ik hierboven het geluk der verbeelding noemde – dit zeldzame, grandioze dwalen in een ruimte voorbij de werkelijkheid – zóó groot bezeten en zóó groot verloren als Matthijs Maris. In geen schilder is zóó vol, zoo synthetisch bijna, in zijn leven en zijn werk de verbeelding tot werkelijkheid opgejaagd geworden, maar ook in geen is de grens, de groene diepte van den ondergang die tusschen droom en waken ligt, zóó stil en gevaarlijk opengegaan als in dezen zeer grooten, wellicht grootsten schilder van het Holland der negentiende eeuw. De grootste, en welhaast symbolisch eenzame. In een eenzaamheid die, door de verbeelding ondermijnd, langzaam de levende werkelijkheid verloor, langzaam de grens der zintuigen losliet en geen antwoord meer hoorde, niet meer hooren wilde, tot zij in de giganten-stilte van een omgezwaaide wereld zelve als stilte uitvloeide en verdween.”

Willem Arondéus (22 augustus 1894 – 1 juli 1943)
Matthijs Maris, De Oorsprong te Oosterbeek, 1860.

 

De Amerikaanse dichteres en critica Dorothy Parker werd geboren in New York op 22 augustus 1893. Zie ook alle tags voor Dorothy Parker op dit blog.

 

The Passionate Freudian To His Love

Only name the day, and we’ll fly away
In the face of old traditions,
To a sheltered spot, by the world forgot,
Where we’ll park our inhibitions.
Come and gaze in eyes where the lovelight lies
As it psychoanalyzes,
And when once you glean what your fantasies mean
Life will hold no more surprises.
When you’ve told your love what you’re thinking of
Things will be much more informal;
Through a sunlit land we’ll go hand-in-hand,
Drifting gently back to normal.

While the pale moon gleams, we will dream sweet dreams,
And I’ll win your admiration,
For it’s only fair to admit I’m there
With a mean interpretation.
In the sunrise glow we will whisper low
Of the scenes our dreams have painted,
And when you’re advised what they symbolized
We’ll begin to feel acquainted.
So we’ll gaily float in a slumber boat
Where subconscious waves dash wildly;
In the stars’ soft light, we will say good-night—
And “good-night!” will put it mildly.

Our desires shall be from repressions free—
As it’s only right to treat them.
To your ego’s whims I will sing sweet hymns,
And ad libido repeat them.
With your hand in mine, idly we’ll recline
Amid bowers of neuroses,
While the sun seeks rest in the great red west
We will sit and match psychoses.
So come dwell a while on that distant isle
In the brilliant tropic weather;
Where a Freud in need is a Freud indeed,
We’ll always be Jung together.

 

Poem In The American Manner

I dunno yer highfalutin’ words, but here’s th’ way it seems
When I’m peekin’ out th’ winder o’ my little House o Dreams;
I’ve been lookin’ ‘roun’ this big ol’ world, as bizzy as a hive,
An’ I want t’ tell ye, neighbor mine, it’s good t’ be alive.
I’ve ben settin’ here, a-thinkin’ hard, an’ say, it seems t’ me
That this big ol’ world is jest about as good as it kin be,
With its starvin’ little babies, an’ its battles, an’ its strikes,
An’ its profiteers, an’ hold-up men—th’ dawggone little tykes!
An’ its hungry men that fought fer us, that nobody employs.
An’ I think, ‘Why, shucks, we’re jest a lot o’ grown-up little boys!’
An’ I settle back, an’ light my pipe, an’ reach fer Mother’s hand,
An’ I wouldn’t swap my peace o’ mind fer nothin’ in the land;
Fer this world uv ours, that jest was made fer folks like me an’ you
Is a purty good ol’ place t’ live—say, neighbor, ain’t it true?

 

Dorothy Parker (22 augustus 1893 – 7 juni 1967)
Cover


De Duitse dichter en schrijver Wolfdietrich Schnurre werd geboren op 22 augustus 1920 inFrankfurt am Main. Zie ook alle tags voor wolfdietrich Schnurre op dit blog.

Uit: Begegnung mit der Zeit

„Ich glaube, dass ich für alle spreche, wenn ich euch die folgenden Worte, mit Freudentränen in den Augen, anvertraue:
„Während meiner Kindheit bin ich, wie jeder andere sicherlich auch, der Zeit begegnet. Geglänzt und gestrahlt hat sie. Sie war so hell, dass man die Augen kaum offen halten konnte. Man wurde regelrecht geblendet. Und in was für prächtige Kleider sie gehüllt war. Stoffe so edel, dass selbst der reichte Mensch der Welt sie nicht hätte bezahlen können.
Sie reichte mir ihre Hand. Diese Berührung weckte in mir das intensivste Gefühl, das ich bis dahin kannte und noch heute kenne. Es ist das Gefühl der absoluten und grenzenlosen Freiheit.“
Ich glaube, dass ich für alle spreche, wenn ich euch die folgenden Worte, voller Furcht, ins Ohr flüstre:
„ Ich bin kürzlich erst, wie jeder andere sicherlich auch, wiedereinmal der Zeit begegnet. Ich glaube zumindest, dass die Zeit war. Schrecklich sah sie aus. Verblasst der Glanz, der mich einst als Kind geblendet hat. Zerfetzt die edlen Stoffe, die ihren Körper zierten. Das Gesicht, abgemagert. Nein, nicht abgemagert, es war das Gesicht eines Toten. Vor mir war ein Schädel, über den jemand eine dünne Haut gespannt hat. Furchtbar!
Ich musste die Augen schließen, mich wegdrehen, einfach davonrennen. Es gab keinen anderen Ausweg. Ihr Anblick war nicht zu ertragen.“
Ich weis, dass ich nicht für alle spreche, wenn euch die folgenden Worte, vom höchsten Punkt der Welt aus, so dass ein jeder sie hören wird, schreie:
„Lange ist es her, dass ich beim Anblick der Zeit davongerannt bin. Schrecklich war ihr Äußeres und doch besaß ich fortwähren den Wunsch, sie wiederzusehen. Ich hatte vor, mich auf die Suche nach der Zeit zu begeben. Die Suche sollte nicht von langer Dauer sein, denn plötzlich stand die Zeit vor mir. Im alten Glanz und in neuen, weit aus prächtigeren Kleidern.
Sie wusste die Ketten, in die mich der Alltag gelegt hatte, zu sprengen, meine Neugeburt einzuleiten und das vergangene Sterben zu verhindern.
Mir fiel auf, dass das Gefühl der absoluten und grenzenlosen Freiheit niemals verschwunden war. Es umgab mich seit meiner Geburt. Ich hatte lediglich verlernt es zu sehen.“
Ich glaube, dass alle den folgenden Satz verstehen werden, da sie meine Worte schließlich gehört haben müssen:
„Nachdem ich nun die Zeit wiedergefunden habe, ist mir etwas an ihr aufgefallen. Sie besitzt eine austergewöhnliche Eigenschaft. Sie nutzt sich ab, wenn man sie nicht nutzt.“

Wolfdietrich Schnurre (22 augustus 1920 – 9 juni 1989)



De Duitse schrijver Gorch Fock (pseudoniem van Johann Wilhelm Kinau) werd geboren op 22 augustus 1880 in Finkenwerder. Zie ook alle tags voor Gorch Fock op dit blog.

Uit:Seefahrt ist not!

Endlich – ein erlösendes Husten unten im Schiff, ein befreiendes Scharren oben auf dem Chor, ein dreistes Sperlingsgeschrei draußen in den Erlen und Eschen. Da vergingen Gespenster und Gedanken, die Sonnenstrahlen fingen wieder an zu spielen, und Alt-Bodemann bekam seine Sprache zurück. Und als er dann bei seinem Herrgott um den Hausstand anhielt und alle, die dazugehörten, um gottesfürchtige Eheleute, Eltern und Herren, gehorsame Kinder und frommes und getreues Gesinde, da war die große Stille vorüber; die Konfirmanden machten wieder ihre verstohlenen Zeichen, die Mädchen kicherten und stießen einander im geheimen an, Gesine Külper dachte an den ersten Schnellwalzer, Thees Segelmacher stützte die Ellbogen auf die Brüstung und hörte so genau zu, als wenn er noch Pastor werden wollte, und die Fahrensleute rollten die Prüntjer geruhig wieder hinter die Kusen.
Klaus Mewes, der junge Seefischer, der in der Nähe der Orgel auf dem Chor saß, war von der Erinnerung an seinen Vater freigekommen, die ihn jäh befallen hatte, und konnte sich wieder seines guten Platzes freuen. Denn er hatte sich so zu Anker gehen lassen, daß er nicht allein recht in der Sonne saß, sondern auch aus dem Fenster sehen konnte. Hinter den Wischen und Gräben sah er den hohen Deich aufragen, und über den Stroh- und Pfannendächern der Häuser gewahrte er die Masten der Fischerfahrzeuge, die auf den Schallen und am Bollwerk lagen, und die Rauchwolken der Dampfer, die im Fahrwasser, hart am holsteinischen Elbufer, auf und ab fuhren: Dinge, die ihm Hirn und Herz mit Mut und Freude füllten.
Wenn er dieses Mal gleichwohl nicht sonderlich darauf achtete, so konnte nur sein Junge schuld daran sein, der unter seinen Augen unermüdlich neben der Kirche im Gras auf und ab ging. Er freute sich wie ein Stint, daß er ihn nicht mit hereingenommen hatte, wie es eigentlich seine Absicht gewesen war, als der Junge ihm mit dem Hund nachgekommen war und gesagt hatte, sie wollten das Gesangbuch tragen und ihn bis an die Kirchentür bringen. Denn hätte der Vogel Bunt so lange ruhig gesessen und geschwiegen? Sicherlich nicht – er wäre bald aufgestanden und umhergelaufen und hätte geguckt und gezeigt und gefragt und getan; beim stillen Eingangsgebet in der Fensternische hätte er gesagt, was jener Bauernjunge vom Osterende gesagt hatte, als er seinen Vater in den Hut gucken sah.“

Gorch Fock (22 augustus 1880 – 31 mei 1916)
Finkenwerder, haven


De Zweedse dichter Gustaf Fröding werd geboren op 22 augustus 1860 in Alsters herregård bij Karlstad. Zie ook alle tags voor Gustaf Fröding op dit blog.

Renaissance

“Mit herrlichem Zierat, bei Pluto,
ist der Knauf deines Degens belegt,
verrät deine Kunst, Benvenuto.
–  laß sehn, wie die Klinge schlägt.”

So riefen die Freunde entgegen
dem Meister Cellini im Chor.
“Heraus mit dem stolzen Degen!”
Und lachend rief er: “D’accord!

Seht her: die Klinge der Klingen!
Ihresgleichen ist nicht in der Welt,
mit ihr wird Cellini zwingen
sich vorwärts, wie ’s ihm gefällt

Und Spott aus schamlosen Kehlen
macht diese Klinge zu Schand;
mit ihr will im Streit ich nicht fehlen,
alleine, Rücken an Wand!

Mit ihr will mein Mädchen ich schützen,
meine Kunst, mit der ich vereint,
auf sie beim Trunke mich stützen,
wenn ich trink auf den einzigen Freund.”

Doch sie, die trug Weine und Speise,
sinnierte, wen er gemeint.
“Cellini”, flüstert sie leise,
“wie heißt dein einziger Freund?”

Er sagte: “Freundschaft vergehet!
Doch der, der mich nie läßt im Stich,
dessen Freundschaft immer bestehet,
–  mein einziger Freund, das bin ich!”

Und er nahm den Becher vom Brettchen,
in der Scheide der Degen versank,
und er schlang den Arm um das Mädchen
und küßte sie lachend und trank.

Gustaf Fröding (22 augustus 1860 – 8 februari 1911)


Zie voor nog meer schrijvers van de 22e augustus ook mijn blog van 22 augustus 2018 en ook mijn blog van 22 augustus 2016 en ook mijn blog van 22 augustus 2015 deel 1 en ook deel 2.


Griet Op de Beeck, Jeroen Theunissen, Annie Proulx, Krijn Peter Hesselink, Willem Arondeus, Alfred Wellm, Dorothy Parker, Wolfdietrich Schnurre, Gorch Fock

De Vlaamse schrijfster en columniste Griet Op de Beeck werd geboren in Turnhout op 22 augustus 1973. Zie ook alle tags voor Griet Op de Beeck op dit blog.

Uit: Gij nu

‘Er moet betere ellende bestaan dan deze,’ zei ze, en ze lachte. Marcel kon er de humor niet van inzien. Colette was degene die al twintig jaar zeurde om een cruise. Hij had altijd stil verzet gepleegd, maar nu hadden hun drie kinderen deze reis geboekt als cadeau voor hun vijftigste huwelijksdag, en was er dus geen ontkomen meer aan. Hun jongste dochter had met glimmende ogen uit de folder zitten voorlezen: een vijfsterrenschip, genoemd naar een koningin, met tweeënzestig hutten en vier suites, een groot restaurant, een luxe lounge, een bar, een discotheek, een cadeauwinkel, een minigym, een wasserette, een bibliotheek met reading room, een zwembad met bar en grote zonneterrassen. En, o ja, er was in hun arrangement vierentwintig uur per dag gratis champagne.
Elke nieuwe toevoeging had hem nog wat droefgeestiger gestemd. En hoe dichter de datum van afreis kwam, hoe hartstochtelijker hij ertegen op had gezien. Maar nu ze er eenmaal waren, deed hij zijn best om zich zo glimlachend mogelijk te schikken in zijn lot. Wat waren twee weken als je al eenentachtig jaar achter de rug had, tenslotte? En wat was er anders, in dit leven, dan je best doen? Hij deed het al zolang hij zich kon herinneren. Van toen hij probeerde de liefde te winnen van zijn moeilijk te vermurwen juf in het tweede leerjaar, het was hem nooit gelukt.
En toch had juist Colette commentaar. Het was al begonnen toen ze nog maar net arriveerden: dat er wel heel veel tapijt gebruikt was, overal, en dat ze niet wilde weten wat voor vuiligheid daar allemaal in kroop die geen stofzuiger er ooit nog uit zou krijgen. Dat het schilderij in hun kajuit evenveel met kunst te maken had als haar gebit met echte tanden. En dat ze nog liever ter plekke zand at dan naar de muzikale revue te moeten die ’s avonds geprogrammeerd stond.
En nu liet ze zich zelfs gaan terwijl de ober erbij stond. Ook al begreep die vriendelijke man niet wat ze had gezegd, haar gezicht sprak eeuwig boekdelen. Onkreukbaar herhaalde de ober in voorzichtig Engels, dit keer met iets joligs in de stem, alsof hij iets leuks te melden had, dat er helaas geen tafels voor twee meer beschikbaar waren. Zonder een volgende reactie van Colette af te wachten, draaide hij zich om en liep in de richting van de grote tafels die centraal in het restaurant stonden. Zonder te fluisteren zei Marcels vrouw: ‘Let op, nu gaan ze ons ook nog bij de bejaarden pleuren.’ Ze naderden een tafel voor tien, waar al zes gasten zaten, en zijn vrouw kreeg, zoals meestal, gelijk: allemaal verkreukelde koppen.
In principe had Marcel niks tegen oudjes, alleen was het zo jammer dat ze altijd over vroeger wilden praten, en als je echt pech had: over de oorlog. Nog erger waren de details over kinderen en kleinkinderen die je nooit zou ontmoeten, en de omstandige verslagen van fysieke kwalen.

 

Griet Op de Beeck (Turnhout, 22 augustus 1973)


De Vlaamse dichter en schrijver Jeroen Theunissen werd geboren in Gent op 22 augustus 1977. Zie ook alle tags voor Jeroen Theunissen op dit blog.

Uit: Jouw huid

“Een windstoot, druppels komen binnen, en een lange man die je hier nog niet hebt gezien, met een overjas en een zwart rugzakje, verschijnt. Hij duwt een opgevouwen fiets voor zich uit, draagt een fietshelm. Je ziet dat hij niet past in deze verloren stadsplooi, aan dit plein zonder toekomst en zonder duidelijk verleden, met schilferende bomen, verveelde hangjongeren en wat verderop de drukke doorgangsweg. Hij past in een ander, beter en netter deel van de stad. Een man van veertig, denk je. De man is doorweekt, en hij oogt verbouwereerd, alsof de regen hem persoonlijk beledigd heeft. Je glimlacht naar hem omdat het van jou verwacht wordt, maar ook vanwege de situatie, onhandig en vreemd. Hij wordt door de stamgasten gemonsterd. Je probeert Napoleon nog tegen te houden, die
opspringt, naar de natte bezoeker holt, hem uit zijn evenwicht brengt. Maar de man herstelt zich, kijkt rond, knikt iedereen afzonderlijk toe. Wanneer hij zijn overjas uittrekt, verschijnt een maatpak. De man aait Napoleon. Niet veertig, zie je nu, eerder dertig. Een man van dertig. Vijfendertig. Een man van vijfendertig.
Je sust Napoleon. Terwijl je de hond wegleidt, kijk je naar de man, die tussen de tafels en de puinzooi en de rariteiten een vrije plek zoekt. Man en hond lijken dezelfde ogen te hebben. Is hij een man die van honden houdt? Wanneer hij zijn jas over de stoel heeft gevouwen, zijn rugzakje naast de tafel op de grond heeft geplaatst en zijn platte haren heeft losgeschud, komt hij naar je toe en bestelt in het Engels een glas witte wijn. Zijn bleke hoofd, de mond als een streep en de rode vlekken op de wangen alsof hij urenlang geravot heeft. Borstelige wenkbrauwen, zelfde kleur als het hoofdhaar, ze lijken er door een kleuter opgeplakt. Er gaat kracht van hem uit, of misschien is het alleen zijn lengte. De man heeft een iets te nasale stem en loopt gebogen, alsof hij nog groter is dan hij is.

 

Jeroen Theunissen (Gent, 22 augustus 1977)


De Amerikaanse schrijfster en journaliste Annie Proulx werd geboren op 22 augustus 1935 in Norwich, Connecticut. Zie ook alle tags voor Annie Proulx op dit blog.

Uit: Brokeback Mountain

“As it did go. They never talked about the sex, let it happen, at first only in the tent at night, then in the full daylight with the hot sun striking down, and at evening in the fire glow, quick, rough, laughing and snorting, no lack of noises, but saying not a goddam word except once Ennis said, “I’m not no queer,” and Jack jumped in with “Me neither. A one-shot thing. Nobody’s business but ours.” There were only the two of them on the mountain, flying in the euphoric, bitter air, looking down on the hawk’s back and the crawling lights of vehicles on the plain below, suspended above ordinary affairs and distant from tame ranch dogs barking in the dark hours. They believed themselves invisible, not knowing Joe Aguirre had watched them through his 10×42 binoculars for ten minutes one day, waiting until they’d buttoned up their jeans, waiting until Ennis rode back to the sheep, before bringing up the message that Jack’s people had sent word that his uncle Harold was in the hospital with pneumonia and expected not to make it. Though he did, and Aguirre came up again to say so, fixing Jack with his bold stare, not bothering to dismount.
In August Ennis spent the whole night with Jack in the main camp, and in a blowy hailstorm the sheep took off west and got among a herd in another allotment. There was a damn miserable time for five days, Ennis and a Chilean herder with no English trying to sort them out, the task almost impossible as the paint brands were worn and faint at this late season. Even when the numbers were right Ennis knew the sheep were mixed. In a disquieting way everything seemed mixed.
The first snow came early, on August 13th, piling up a foot, but was followed by a quick melt. The next week Joe Aguirre sent word to bring them down, another, bigger storm was moving in from the Pacific, and they packed in the game and moved off the mountain with the sheep, stones rolling at their heels, purple cloud crowding in from the west and the metal smell of coming snow pressing them on. The mountain boiled with demonic energy, glazed with flickering broken-cloud light; the wind combed the grass and drew from the damaged krummholz and slit rock a bestial drone. As they descended the slope Ennis felt he was in a slow-motion, but headlong, irreversible fall.
Joe Aguirre paid them, said little. He had looked at the milling sheep with a sour expression, said, “Some a these never went up there with you.” The count was not what he’d hoped for, either. Ranch stiffs never did much of a job.
“You goin a do this next summer?” said Jack to Ennis in the street, one leg already up in his green pickup. The wind was gusting hard and cold.”

 

Annie Proulx (Norwich, 22 augustus 1935)
Scène uit de film Brokeback Mountain uit 2005


De Nederlandse dichter en schrijver Krijn Peter Hesselink werd op 22 augustus 1976 geboren in Utrecht. Zie ook alle tags voor Willem Krijn Peter Hesselink op dit blog.

 

Man van God

De muren die ik als mijn huid verkies
zijn stevig als je ingevallen wangen
nu je tot hier je kruis hebt meegesleept
en buiten eindeloos blijft weifelen
of je wel aan mag kloppen

als ik mijn oor tegen de stenen leg
hoor ik het suizen van je ademhaling
als ik mijn ogen sluit zie ik in jou
het kind dat wachtte voor de deur waarachter
mijn vader zat te denken

ik wist wat me te doen stond, eerst aankloppen
dan op de drempel zeggen wat ik wilde
de blokkendoos, waarmee ik zijn werkkamer
straks na zou bouwen om die tempel dan
met vaste hand van God in puin te slaan

 

Thuiskomst

Nestel je tussen mijn schouders, hoofd.
Sla je vleugels rond je oren. Je hebt
genoeg gehoord. En te veel. Onderweg
overstemt het geklapwiek de eigen ademtocht.

En prompt weet het niet beter. Likt het links, likt het rechts
een schouder, een hand, dan likt het zichzelf. Geen
haar dat nog piekert. Geen oog dat nog blikt.
Geen hoofd dat nog opvliegt. Denkt het.

 

Krijn Peter Hesselink (Utrecht, 22 augustus 1976)

 

De Nederlandse dichter, schrijver en beeldend kunstenaar Willem Arondéus werd op 22 augustus 1894 in Naarden geboren. Zie ook alle tags voor Willem Arondéus op dit blog.

 

Wel zijn er woorden om dit leed gesproken

Wel zijn er woorden om dit leed gesproken,
– Getuigen van de opvaart onzer waan –
Wier klank niet door de veege tijd gebroken,
De val der toekomst zingend zal bestaan –

Zij groeiden uit het warm verbond der monden,
Uit rijke harten van den waan genood,
Die in dit witte leven niet bevonden
Den schaduw voor hun nacht-bestemd kleinood –

Zoo deze woorden: – van het boek, verloren,
Dat ons vervreemd ontkennen niet vermocht
Met een zacht hart aanbiddend toebehooren
Tot ander bidden hun getuigen zocht -:

‘Hoe ligt de held der hoogten in zijn wonden;
Zijn doode lippen wonderlijker dan
De liefde aller vrouwen roode monden;
Ik ben benauwd om uwentwil – o Jonathan!’

 

Willem Arondéus (22 augustus 1894 – 1 juli 1943)
Willem Arondeus – Bloesems belofte wordt nu in oogsten vervuld, september, aquarel, 1930-31


De Duitse schrijver Alfred Wellm werd geboren op 22 augustus 1927 in Neukrug/Elbing. Zie ook alle tags voor Alfred Wellm op dit blog.

Uit: Pugowitza oder Die silberne Schlüsseluhr

„Und Beine hat er! Hat er Beine!”
„Es ist ein belgisches Pferd”, sagte der Mann.
Nun, da der Wallach genug getrunken hatte, war er willig, und Heinrich führte ihn im Hof umher. Dieser alte Komarek, als habe er es zeitlebens mit Pferden zu tun gehabt. Er ging herum und hob die Hufe an, er rüttelte an den schweren Eisen.
Der Junge sagte: „Was meinen Sie, ob er einen großen Ackerwagen ziehen würde?”
Ho, ein ganzes Fuder würde er wohl fortziehen, sagte der Mann, nicht nur den Ackerwagen. Denn es wäre ein belgisches Pferd.
Sie standen und redeten so in ihrer Trunkenheit.
Sie hatten die Handwagen und Fahrräder stehenlassen und luden die Koffer und die Bündel in den hohen Kastenwagen. Und Frau Kirsch streichelte viel den Pferdekopf. „Es ist nämlich ein belgisches Pferd”, erklärte Heinrich, und er überlegte, ob er jetzt Frau Kirsch die Bluse schenken sollte. Aber es waren so viele Menschen herum. Der Wallach klappte mit der großen Lippe und hielt die Augen geschlossen, während Frau Kirsch ihn streichelte. „Mein Prinz”, sagte Frau Kirsch. „Mein Prinz.” — „Er wäre verdurstet, Frau Kirsch, wenn ich ihn nicht gefunden hätte”, sagte der Junge.
Dann trugen sie alte Teppiche herbei und bauten ein Dach über den Kastenwagen. Aber es war kaum noch Platz geblieben, und sie konnten nur wenig Heu für das Pferd mitnehmen. Der alte Komarek hatte dem Jungen die Pferdeleine anvertraut, und hinter dem Jungen, im warmen Heu, saßen die Kinder der Puwalewski.“

 

Alfred Wellm (22 augustus 1927 – 17 december 2001)

 

De Amerikaanse dichteres en critica Dorothy Parker werd geboren in New York op 22 augustus 1893. Zie ook alle tags voor Dorothy Parker op dit blog.

 

A Certain Lady

Oh, I can smile for you, and tilt my head,
And drink your rushing words with eager lips,
And paint my mouth for you a fragrant red,
And trace your brows with tutored finger-tips.
When you rehearse your list of loves to me,
Oh, I can laugh and marvel, rapturous-eyed.
And you laugh back, nor can you ever see
The thousand little deaths my heart has died.
And you believe, so well I know my part,
That I am gay as morning, light as snow,
And all the straining things within my heart
You’ll never know.

Oh, I can laugh and listen, when we meet,
And you bring tales of fresh adventurings, —
Of ladies delicately indiscreet,
Of lingering hands, and gently whispered things.
And you are pleased with me, and strive anew
To sing me sagas of your late delights.
Thus do you want me — marveling, gay, and true,
Nor do you see my staring eyes of nights.
And when, in search of novelty, you stray,
Oh, I can kiss you blithely as you go ….
And what goes on, my love, while you’re away,
You’ll never know.

 

But Not Forgotten

I think, no matter where you stray,
That I shall go with you a way.
Though you may wander sweeter lands,
You will not soon forget my hands,
Nor yet the way I held my head,
Nor all the tremulous things I said.
You still will see me, small and white
And smiling, in the secret night,
And feel my arms about you when
The day comes fluttering back again.
I think, no matter where you be,
You’ll hold me in your memory
And keep my image, there without me,
By telling later loves about me.

 

Dorothy Parker (22 augustus 1893 – 7 juni 1967)

 

De Duitse dichter en schrijver Wolfdietrich Schnurre werd geboren op 22 augustus 1920 inFrankfurt am Main. Zie ook alle tags voor wolfdietrich Schnurre op dit blog.

Uit: Dreimal zur Welt gekommen

„Ich bin 1920 in Frankfurt am Main geboren worden. Mein Erinnerungsvermögen setzt mit drei Jahren ein. Es hat aus dieser Zeit einen Teich festgehalten, in dem gelbe Trauerweidenblätter schwammen. Am Rand stand, unter einem schwarzen Tuch verborgen, ein Fotoapparat. Er hatte manchmal drei, manchmal fünf dürre Beine. Hatte er fünf, war der Fotograf mit unter dem Tuch. Ich schlief in einem Gitterbett, das aufregend nach rostigem Eisen und öligem Werg roch. Neben mir saß ein Teddybär. Er hatte eine Schelle um den Hals, und waren Männer mit Elchgeweihen und Katzen mit brennenden Augen in meinen Träumen gewesen, schüttelte ich den Bären; dann kam mein Vater auf das Klingeln herein und beruhigte mich wieder. Er war sehr viel jünger als ich heute bin, hatte gerade seinen naturwissenschaftlichen Doktor gemacht und fuhr jeden Morgen, eine längs gefaltete Aktentasche, in der die Kaffeeflasche gluckerte, auf dem Gepäcksitz des Fahrrads, in eine Fabrik, die Glühbirnen machte. (…)
Ich war häufig krank damals und sehr oft in Heimen. In Hirschhorn am Neckar umsorgten mich Nonnen. Sie hängten mir ein Laken über den Kopf, in das ich hineingemacht hatte und ließen mich von den anderen Kindern verhöhnen. Im Allgäu später war es dann schöner. Dort lebte ein geistesschwacher Mann mit im Heim, der fallsüchtig war und wunderbar Ziehharmonika spielte. Wir weinten immer, wenn er seine Krämpfe bekam. Als mich dort mein Vater besuchte, wurde ihm zu Ehren die Kapellenglocke geläutet. Er war Bibliothekar geworden inzwischen, aber es gefiel ihm nicht mehr in Frankfurt; mit einer neuen Freundin zusammen, die Malerin war, zogen wir um nach Berlin.
In Berlin kam ich 1928 ein zweites Mal auf die Welt. Wir wohnten ganz im Nordosten, in Weißensee, einem Arbeiterviertel. Es gab viele Mauersegler am Himmel und fast ständig politische Unruhen auf den Straßen. Im Haus arbeitete ein jüdischer Glaser. Wenn er einen Spiegel reparierte, setzte er sich immer erst eine dunkle Brille auf, wegen der fremden Blicke, die den Spiegel unrein gemacht hatten. Es war ein Eckhaus mit einer Kneipe darin. Alle paar Tage kehrten vom nahegelegenen Friedhof die Trauergemeinden zum Totengedenkessen dort ein. Es gab immer dasselbe: Eisbein mit Sauerkraut, und dazwischen tauchten die Frauen ihre verweinten Gesichter in die großen besänftigend kühlen Weiße-Gläser hinein. (…)
Ein Jahr später zog man mich ein. Ich musste in Ostpreußen Flugplätze planieren. Während des deutschen Angriffskrieges auf Polen hatten wir die Schlachtfelder von den Toten zu säubern. Auf dem Kasernenhof in Potsdam lernten wir dann, mit aufgepflanztem Bajonett in einen Sandsack zu stechen. Auf dem Sack prankte ein waagrechter Kreidestrich, der die Gürtellinie markierte. Einige numerierte Kreise unterhalb der Gürtellinie bezeichneten die für den Einstich anatomisch wirksamsten Stellen.“

 

Wolfdietrich Schnurre (22 augustus 1920 – 9 juni 1989)
Cover

 

De Duitse schrijver Gorch Fock (pseudoniem van Johann Wilhelm Kinau) werd geboren op 22 augustus 1880 in Finkenwerder. Zie ook alle tags voor Gorch Fock op dit blog.

Uit:Seefahrt ist not!

„Von den mittleren Bänken kam ein Weinen und Schluchzen. Dort saßen die Seefischerwitwen, in ihren schwarzen Kleidern und mit den dunklen Kopftüchern wie morgenländische Klageweiber anzusehen. Der letzte Jahrgang hatte die Stirnen auf der harten Holzlehne liegen, als sei kein Leben mehr in ihm: So wollten es die Sitte und der Schmerz. Zuhinterst saß die greise Geeschen Witten, tiefe Runen im Gesicht, das einer Landkarte ähnlicher sah als einem Menschenantlitz. Sie konnte nur noch für Tote beten, denn alles Leben hatte sie der See gegeben: ihren Vater, der 1843 vor der holländischen Küste über Bord gegangen war, ihren Mann, der in den sechziger Jahren während der Äquinoktien untergegangen war, ihren Bruder, den sich die See fünf Jahre später bei Amrum geholt hatte, ihre beiden Söhne, die vor neun Jahren mit ihrem neuen Ewer verschollen waren. Sie wohnte ganz allein in ihrem großen, leeren Dachhaus, zwischen Netzen und Segeln, die die Gebliebenen zurückgelassen hatten, und wunderte sich, daß sie immer noch lebte und daß auf ihrem Kirchenplatz nicht schon lange eine andere saß.
Einer aber war da, der hatte den Kopf nicht gesenkt und die Augen nicht zugemacht: Thees to Baben, der Segelmacher und Spökenkieker, der Blut stillen, Krankheiten besprechen, Hexen bannen und Schweine zum Fressen bringen konnte und die Gabe des Vorsehens und Vorhörens besaß. Er beobachtete den Pastor scharf, und als Bodemann die Augen schloß, machte Thees seine weit auf und starrte durch das verbleite Fenster, bis er ihn kommen sah, den langen, heimlichen Zug, der vom Deich stieg und über die Äcker, Gräben und Wischen wallte, ohne eines Weges oder Steges zu bedürfen, der durch die von selbst sperrweit aufgehenden Türen drängte und die Kirche füllte. Lautlos und gespenstisch besetzte er alle leeren Plätze und alle Gänge. Kopf an Kopf standen sie, die gekommen waren, die gebliebenen Fahrensleute, die alten und die jungen, die Schiffer und die Knechte. Mit weitgeöffneten, wasserleeren Augen sah der Segelmacher sie an. Wie sie über Bord gespült worden waren, standen und gingen sie, das Wasser leckte ihnen von den Südwestern, glänzte auf den Ölröcken und quoll aus den Seestiefeln. Der Spökenkieker sah sie und lugte, ob sie einen unter sich hatten, dessen Untergang am Deich noch nicht bekanntgeworden war. Dabei blieb er ruhig, denn er war an Spuk gewöhnt; nur wenn einer der Toten ihn ansah, schüttelte er den Kopf, als wenn er sagen wollte: An den Segeln hat es nicht gelegen, daß ihr geblieben seid, die Segel waren gut! Wobei er allerdings voraussetzte, daß er sie auch wirklich gemacht hatte.“

 

Gorch Fock (22 augustus 1880 – 31 mei 1916)


Zie voor nog meer schrijvers van de 22e augustus ook mijn blog van 22 augustus 2016 en ook mijn blog van 22 augustus 2015 deel 1 en ook deel 2.

Dolce far niente, Jacob Israël de Haan, Griet Op de Beeck, Jeroen Theunissen, Annie Proulx, Krijn Peter Hesselink, Willem Arondeus

 

Dolce far niente

 

 
Amsterdam, Marnixstraat

 

Uit: Pijpelijntjes

“Geen mensch op straat, de witte lichten flatterden wild in de wind en wuifden hun lichtbossen door de donkere waterplassen heen en weer.
‘Wat krijg je d’rop?’
‘Een daalder… of misschien vijf en dertig stuivers, dat hangt d’r van af.’
‘Zoo, nou moet je d’res hooren wat ik doe. Laten we nou rekenen, dat je op ’t ringetje ’n daalder krijgt, ik heb nog ’n stuiver of vijftien en jij zeven, dan lossen we mijn klok; daar staat ’n rikspop op, en dan brengen we die naar de Marnixstraat, daar krijg ik d’r drie gulden op’….
‘’t Regent zoo, laten we dat nou niet doen, ik ben zoo koud, we komen d’r nou immers toch wel.’
‘Nee, laten we dat nou wel doen, die tien stuivers zijn gauw verdiend, zoo ver is dat nou ook niet, en die regen, nou ja, die regen… ik ga immers mee.’
Z’n fijne vleiing maakte mij flauw en van binnen streelde zijn stem in mij.
‘Goed, laten we dan maar.’
Op ’t ringetje kregen we één vijf en zeventig en Sam brutaal in eens opdriestend, nou die wat inloste, eischte de klok terug.
Toen, door de regenPijp marcheerden we samen, de donkere Stadhouderskade dan.
Tegen de zwarte regenlucht geelde het pleklicht van de stad, bleek-goud, maar verder alles nat en zwart. En de kade leeggewaaid, en zwarter, waar geen tram meer liep te lichten.
‘Sam.’…
‘Ja, boy.’…
‘Dàg… ’n eind hè?’
Mijn koudgeregende hand nam hij beet en hield hem vast, warm in de zijne, omdat hij z’n handen altijd in z’n zak had. Dicht naast mekaar liepen we voort, gebogen tegen de wind in.
Het Leidscheplein, mal-licht, schater-licht, de drukke tintellichtlachjes van de gloeilampjes en de witte kousjes en de kalme bleekblauwe doodslach van de boogbollen, die wit blauw-grijnzend schommelden op de wind.
De menschen vlug-an uit de zwarte pleinhoeken ’t licht in, en weg weer in een andere donkerte. Op ’t plein liet Sam m’n hand los en we liepen gauw schuin over, ’t zwarte straatgat tusschen het witte Américainhotel en de roode stadsschouwburg in. De Marnixstraat zwart met wat geel, stilte na ’t pleingeluid, de kale boomen druipend van dichtebij; brandde druk de lichte muur van de suikerfabriek, het zwarte stuk er achter, spokig.
‘Jezes, wat is zoo’n stad toch een beroerd beest’….”

 

 
Jacob Israël de Haan (31 december 1881 – 30 juni 1924)
Smilde, de Hoofdvaart. Jacob Israël de Haan werd geboren in Smilde.

Lees verder “Dolce far niente, Jacob Israël de Haan, Griet Op de Beeck, Jeroen Theunissen, Annie Proulx, Krijn Peter Hesselink, Willem Arondeus”

Griet Op de Beeck, Jeroen Theunissen, Annie Proulx, Krijn Peter Hesselink, Dorothy Parker, Willem Arondeus, Gustaf Fröding

De Vlaamse schrijfster en columniste Griet Op de Beeck werd geboren in Turnhout op 22 augustus 1973. Zie ook alle tags voor Griet Op de Beeck op dit blog.

Uit:Kom hier dat ik u kus

“Het is een dag zonder mysterie. Het licht scherp, de hemel helder. Ik zit op de sofa en ik eet een broodje krabsla. Ik ga nooit aan tafel zitten voor de maaltijd, want dan wordt de leegte aan de overkant plots zo reëel. Ik denk: ik mag niet morsen op de sofa, vetvlekken, die krijg ik er nooit meer uit. Ondertussen neem ik een stevige hap en valt er een klodder nepkrab met wortel en mayonaise op mijn oranjerode rok. Dan gaat de telefoon. Razendsnel schep ik met mijn twee handen die hap op, stuif naar de keuken, dump die in de gootsteen, veeg mijn handen af aan de handdoek die ik nog maar net gewassen had, en dan hol ik terug naar de telefoon om op te nemen. Pas als ik de hoorn aan mijn oor houd, besef ik dat ik nu ook nog iets moet zeggen. Ik probeer de halve ongekauwde hap zo in mijn rechterkaak te parkeren dat ik toch kan spreken.
‘Met Mona.’
‘Neemt gij altijd met uw mond vol de telefoon op?’
‘Alleen als gij het zijt.’ Het is Louis. Hem had ik niet verwacht. Ik hou het gedeelte van de telefoon dat bedoeld is om in te praten in de lucht om te vermijden dat mijn turbo kauwen hoorbaar is. Ik slik een veel te grote hap in één keer door, ook dat maakt geluid. Goed dat schaamte niet óók nog klank produceert, sta ik te denken.
‘Ik wil met u ontbijten, overmorgen, in die keet op dat pleintje, vlak bij het theater, ge weet wel, halftien. Eens zien waartoe gij in staat zijt op de nuchtere maag.’
‘Ah gezellig, mijnheer organiseert een test.’
‘Mijnheer heeft een volle agenda en wil u toch graag snel zien, dat is de waarheid.’
‘Hoe kan ik zo veel heftig charmeren weerstaan?’ Ik voel hoe ik glimlach, stop daar dan meteen weer mee, alsof hij het kon zien.
‘Dan treffen we mekaar daar? En, doe uw meest sexy outfit aan hè.’ Ik hoor zijn grijnzen aan de manier waarop hij dat zegt.
‘Minstens,’ antwoord ik.
Dan hangt hij op. Ik steek twee armen in de lucht, als een kind dat een goal heeft gescoord. Het halve broodje krabsla kieper ik in de vuilnisbak. Eten is een oplossing voor wie niks te vieren heeft.”

 
Griet Op de Beeck (Turnhout, 22 augustus 1973)

Lees verder “Griet Op de Beeck, Jeroen Theunissen, Annie Proulx, Krijn Peter Hesselink, Dorothy Parker, Willem Arondeus, Gustaf Fröding”

Annie Proulx, Griet Op de Beeck, Krijn Peter Hesselink, Jeroen Theunissen, Dorothy Parker, Willem Arondeus, Gorch Fock

De Amerikaanse schrijfster en journaliste Annie Proulx werd geboren op 22 augustus 1935 in Norwich, Connecticut. Zie ook alle tags voor Annie Proulx op dit blog en ook mijn blog van 22 augustus 2010.

Uit: Brokeback Mountain

“During the day Ennis looked across a great gulf and sometimes saw Jack, a small dot moving across a high meadow as an insect moves across a tablecloth; Jack, in his dark camp, saw Ennis as night fire, a red spark on the huge black mass of mountain.
Jack came lagging in late one afternoon, drank his two bottles of beer cooled in a wet sack on the shady side of the tent, ate two bowls of stew, four of Ennis’s stone biscuits, a can of peaches, rolled a smoke, watched the sun drop.
“I’m commutin four hours a day,” he said morosely. “Come in for breakfast, go back to the sheep, evenin get em bedded down, come in for supper, go back to the sheep, spend half the night jumpin up and checkin for coyotes. By rights I should be spendin the night here. Aguirre got no right a make me do this.”
“You want a switch?” said Ennis. “I wouldn’t mind herdin. I wouldn’t mind sleepin out there.”

 
Scène uit de film Brokeback Mountain uit 2005
Heath Ledger en Jake Gyllenhaal in de film uit 2005

 

“That ain’t the point. Point is, we both should be in this camp. And that goddamn pup tent smells like cat piss or worse.”
“Wouldn’t mind bein out there.”
“Tell you what, you got a get up a dozen times in the night out there over them coyotes. Happy to switch but give you warnin I can’t cook worth a shit. Pretty good with a can opener.”
“Can’t be no worse than me, then. Sure, I wouldn’t mind a do it.”
They fended off the night for an hour with the yellow kerosene lamp and around ten Ennis rode Cigar Butt, a good night horse, through the glimmering frost back to the sheep, carrying leftover biscuits, a jar of jam and a jar of coffee with him for the next day saying he’d save a trip, stay out until supper.
“Shot a coyote just first light,” he told Jack the next evening, sloshing his face with hot water, lathering up soap and hoping his razor had some cut left in it, while Jack peeled potatoes. “Big son of a bitch. Balls on him size a apples. I bet he’d took a few lambs. Looked like he could a eat a camel. You want some a this hot water? There’s plenty.”

 
Annie Proulx (Norwich, 22 augustus 1935)

Lees verder “Annie Proulx, Griet Op de Beeck, Krijn Peter Hesselink, Jeroen Theunissen, Dorothy Parker, Willem Arondeus, Gorch Fock”

Annie Proulx, Dorothy Parker, Willem Arondeus, Krijn Peter Hesselink, Jeroen Theunissen, Gorch Fock

De Amerikaanse schrijfster en journaliste Annie Proulx werd geboren op 22 augustus 1935 in Norwich, Connecticut. Zie ook alle tags voor Annie Proulx op dit blog en ook mijn blog van 22 augustus 2010.

Uit: Brokeback Mountain

“They found a bar and drank beer through the afternoon, Jack telling Ennis about a lightning storm on the mountain the year before that killed forty-two sheep, the peculiar stink of them and the way they bloated, the need for plenty of whiskey up there. He had shot an eagle, he said, turned his head to show the tail feather in his hatband. At first glance Jack seemed fair enough with his curly hair and quick laugh, but for a small man he carried some weight in the haunch and his smile disclosed buckteeth, not pronounced enough to let him eat popcorn out of the neck of a jug, but noticeable. He was infatuated with the rodeo life and fastened his belt with a minor bull-riding buckle, but his boots were worn to the quick, holed beyond repair and he was crazy to be somewhere, anywhere else than Lightning Flat.
Ennis, high-arched nose and narrow face, was scruffy and a little cave-chested, balanced a small torso on long, caliper legs, possessed a muscular and supple body made for the horse and for fighting. His reflexes were uncommonly quick and he was farsighted enough to dislike reading anything except Hamley’s saddle catalog.

 
Scène uit de film Brokeback Mountain uit 2005

 

The sheep trucks and horse trailers unloaded at the trailhead and a bandy-legged Basque showed Ennis how to pack the mules, two packs and a riding load on each animal ring-lashed with double diamonds and secured with half hitches, telling him, “Don’t never order soup. Them boxes a soup are real bad to pack.” Three puppies belonging to one of the blue heelers went in a pack basket, the runt inside Jack’s coat, for he loved a little dog. Ennis picked out a big chestnut called Cigar Butt to ride, Jack a bay mare who turned out to have a low startle point. The string of spare horses included a mouse-colored grullo whose looks Ennis liked. Ennis and Jack, the dogs, horses and mules, a thousand ewes and their lambs flowed up the trail like dirty water through the timber and out above the tree line into the great flowery Meadows and the coursing, endless wind.
They got the big tent up on the Forest Service’s platform, the kitchen and grub boxes secured. Both slept in camp that first night, Jack already bitching about Joe Aguirre’s sleep-with-the-sheep-and-no-fire order, though he saddled the bay mare in the dark morning without saying much. Dawn came glassy orange, stained from below by a gelatinous band of pale green. The sooty bulk of the mountain paled slowly until it was the same color as the smoke from Ennis’s breakfast fire. The cold air sweetened, banded pebbles and crumbs of soil cast sudden pencil-long shadows and the rearing lodgepole pines below them massed in slabs of somber malachite.”

 
Annie Proulx (Norwich, 22 augustus 1935)

Lees verder “Annie Proulx, Dorothy Parker, Willem Arondeus, Krijn Peter Hesselink, Jeroen Theunissen, Gorch Fock”

Annie Proulx, Dorothy Parker, Willem Arondeus, Krijn Peter Hesselink, Jeroen Theunissen, Gorch Fock

De Amerikaanse schrijfster en journaliste Annie Proulx werd geboren op 22 augustus 1935 in Norwich, Connecticut. Zie ook alle tags voor Annie Proulx op dit blog.

 

Uit: Brokeback Mountain

 

“In 1963 when he met Jack Twist, Ennis was engaged to Alma Beers. Both Jack and Ennis claimed to be saving money for a small spread; in Ennis’s case that meant a tobacco can with two five-dollar bills inside. That spring, hungry for any job, each had signed up with Farm and Ranch Employment — they came together on paper as herder and camp tender for the same sheep operation north of Signal. The summer range lay above the tree line on Forest Service land on Brokeback Mountain. It would be Jack Twist’s second summer on the mountain, Ennis’s first. Neither of them was twenty.
They shook hands in the choky little trailer office in front of a table littered with scribbled papers, a Bakelite ashtray brimming
with stubs. The venetian blinds hung askew and admitted a triangle of white light, the shadow of the foreman’s hand moving into it. Joe Aguirre, wavy hair the color of cigarette ash and parted down the middle, gave them his point of view.



Scène uit de film Brokeback Mountain uit 2005

 

“Forest Service got designated campsites on the allotments. Them camps can be a couple a miles from where we pasture the sheep. Bad predator loss, nobody near lookin after em at night. What I want, camp tender in the main camp where the Forest Service says, but the HERDER” — pointing at Jack with a chop of his hand — “pitch a pup tent on the q.t. with the sheep, out a sight, and he’s goin a SLEEP there. Eat supper, breakfast in camp, but SLEEP WITH THE SHEEP, hunderd percent, NO FIRE, don’t leave NO SIGN. Roll up that tent every mornin case Forest Service snoops around. Got the dogs, your .30-.30, sleep there. Last summer had goddamn near twenty-five percent loss. I don’t want that again. YOU,” he said to Ennis, taking in the ragged hair, the big nicked hands, the jeans torn, button-gaping shirt, “Fridays twelve noon be down at the bridge with your next week list and mules. Somebody with supplies’ll be there in a pickup.” He didn’t ask if Ennis had a watch but took a cheap round ticker on a braided cord from a box on a high shelf, wound and set it, tossed it to him as if he weren’t worth the reach. “TOMORROW MORNIN we’ll truck you up the jump-off.” Pair of deuces going nowhere.”

 

 

 

Annie Proulx (Norwich, 22 augustus 1935)

Lees verder “Annie Proulx, Dorothy Parker, Willem Arondeus, Krijn Peter Hesselink, Jeroen Theunissen, Gorch Fock”

Jeroen Theunissen, Gustaf Fröding, Panait Istrati, Jean Regnault de Segrais, Wolfdietrich Schnurre, Irmtraud Morgner, Georges de Scudéry

De Vlaamse dichter en schrijver Jeroen Theunissen werd geboren in Gent op 22 augustus 1977. Zie ook mijn blog van 1 juni 2009 en ook mijn blog van 1 juni 2010 en ook mijn blog van 22 augustus 2010.

 

 

Wij zouden gaan wonen in schoonheid

 

Wij zouden gaan wonen in schoonheid
van augustus, surfend op het net vonden
we de plek, spraken zacht, medelijden
zouden we met die anderen hebben.
Die dwazen, die maar werkten. En er
zou ook regen zijn maar vooral veel zon.
En we zouden weten welke maand
in augustusland past.
Zwerven zouden wij door wat ons langzaam
en dagelijks overstijgt, seizoenen,
de ochtend eten, drinken, jeugdig en rijp.
En ten slotte zouden we de boel
kort en klein slaan, we zouden spelend
na de vernieling terugkeren.

 

 

Jeroen Theunissen (Gent, 22 augustus 1977)

 

Lees verder “Jeroen Theunissen, Gustaf Fröding, Panait Istrati, Jean Regnault de Segrais, Wolfdietrich Schnurre, Irmtraud Morgner, Georges de Scudéry”

Jeroen Theunissen

De Vlaamse dichter en schrijver Jeroen Theunissen werd geboren in Gent op 22 augustus 1977. Zie ook mijn blog van 1 juni 2009 en ook mijn blog van 1 juni 2010.

 

Van oude kerken als kreuken in hun heuvel

Van oude kerken als kreuken in hun heuvel
kende de klankenverliezer het gebed. Een klamme
echo een akoestiek een gesuis dat ragfijn geel
onophoudelijk de muren in rinkelt.

Van oude kerken waar schellend zijn stem
voor de adem op fresco’s een sleutel vroeg
herhaalde hij het bezoekuur. Een vraag brandde
in des klankenverliezers koudvuur en nu niet.

Jeroen Theunissen (Gent, 22 augustus 1977)

Patrick Besson, John Masefield, Ferdinand Raimund, Peter de Mendelssohn, Colleen McCullough, Macedonio Fernández, Dennis Gaens, Jeroen Theunissen

De Franse schrijver en journalist Patrick Besson werd geboren op 1 juni 1956 in Montreuil. Zie ook mijn blog van 1 juni 2007 en ook mijn blog van 1 juni 2008 en ook mijn blog van 1 juni 2009.

 

Uit: Mais le fleuve tuera l’homme blanc

 

« Je la reconnus dans la file d’attente du contrôle des passeports, bien que l’unique photo d’elle jamais parue dans la presse datât de 1985. Elle était habillée en homme comme lors de son arrestation au siècle dernier. Ses cheveux courts étaient désormais gris. Derrière les lunettes rondes à monture d’acier de Trotsky que portaient toutes les filles myopes de sa génération – elles avaient arrêté, pourquoi pas elle ? –, on trouvait les mêmes grands yeux vides, apeurés, actifs. Sa file avançait plus vite que la mienne. Elle avait dû décrypter les vêtements, le comportement, les bagages à main et le visage de chaque personne attendant de passer la douane. Evaluer les chances que chacun avait, ou non, de retenir l’attention du douanier. Puis faire un rapide calcul mental et choisir la bonne file. Ce petit travail lui avait permis de gagner quelques minutes sur moi. Ces minutes qui vous sauvent parfois la vie. Je la perdis de vue, la retrouvai dans le lounge. Elle voyageait en classe affaires, comme moi. Moi, j’étais dans le pétrole. Dans quoi était-elle à présent ?
Quand je compris que nous prenions le même avion, je me dis que nous serions peut-être assis côte à côte. Elle aurait alors le regard vague et plaintif de toute personne célèbre se demandant si on sait qui elle est. Dans le cas d’une gloire négative due à un fait divers infect, à un acte politique odieux ou à une opération militaire catastrophique, cette question muette se teinte de honte, de crainte. Le personnel de bord nous indiqua, hélas ! deux travées différentes. Pourquoi hélas ?“

 

 

BESSON

Patrick Besson (Montreuil, 1 juni 1956)

 

 

 

De Engelse dichter en schrijver John Edward Masefield  werd geboren op 1 juni 1878 in Ledbury, in Herefordshire.

 

 

A Ballad of John Silver 

 

We were schooner-rigged and rakish,

with a long and lissome hull,

And we flew the pretty colours of the crossbones and the skull;

We’d a big black Jolly Roger flapping grimly at the fore,

And we sailed the Spanish Water in the happy days of yore.

 

We’d a long brass gun amidships, like a well-conducted ship,

We had each a brace of pistols and a cutlass at the hip;

It’s a point which tells against us, and a fact to be deplored,

But we chased the goodly merchant-men and laid their ships aboard.

 

Then the dead men fouled the scuppers and the wounded filled the chains,

And the paint-work all was spatter dashed with other peoples brains,

She was boarded, she was looted, she was scuttled till she sank.

And the pale survivors left us by the medium of the plank.

 

O! then it was (while standing by the taffrail on the poop)

We could hear the drowning folk lament the absent chicken coop;

Then, having washed the blood away, we’d little else to do

Than to dance a quiet hornpipe as the old salts taught us to.

 

O! the fiddle on the fo’c’sle, and the slapping naked soles,

And the genial “Down the middle, Jake, and curtsey when she rolls!”

With the silver seas around us and the pale moon overhead,

And the look-out not a-looking and his pipe-bowl glowing red.

 

Ah! the pig-tailed, quidding pirates and the pretty pranks we played,

All have since been put a stop to by the naughty Board of Trade;

The schooners and the merry crews are laid away to rest,

A little south the sunset in the islands of the Blest.

 

 

Masefield

John Edward Masefield (1 juni 1878 – 12 mei 1967) 

 

 

 

De Oostenrijkse schrijver Ferdinand Raimund werd geboren op 1 juni 1790 in Wenen.

  

Uit: Der Bauer als Millionär

“Großer Feensaal, mit magischen Lampen von verschiedenen Farben hell beleuchtet, welche, auf Kandelabern angebracht, die Kulissen zieren. Im Hintergrunde die Öffnung eines großen Bogentores, welches durch einen schalartigen, mit Gold verbrämten Vorhang verdeckt ist.

In der Mitte des Theaters spielen zwei Furien, ein Triton und der kleine Borax ein Quartett von zwei Violinen, Viola und Violoncello. Die Stimmen des Quartetts wechseln mit Solo. Die Instrumente sind von Gold, die Pulte ideal. Im Kreise sitzen: Bustorius, Zenobius, Antimonia, Selima, Zulma, Lira, der Morgen, die Nacht, der Abend, der Blödsinn und mehrere andere allegorische Personen, Zauberer und Feen, die von Zeit zu Zeit von vier Genien, welche als geflügelte Livreebediente gekleidet sind, auf silbernen Tassen mit Konfekturen bedienet werden. Das Ganze wird von folgendem Chor begleitet.

Chor.
Welch ein herrliches Konzert,
Wo sich hoch die Kunst bewährt.
Was ist Amphions Geklimper?
Selbst Apollo ist ein Stümper,
Wenn man solche Künstler hört.
Bravo! Bravo! O vortrefflich!
Bravo! Bravo! (Verhallend.) Bravo – Bravo –

(Allgemeiner Applaus. – Alles erhebt sich von den Sitzen, die Spielenden legen ihre Instrumente weg und verneigen sich).

Zenobius.
Bravissimo, meine Herren! das haben Sie gut gemacht, (zu dem Triton) besonders Sie.

Bustorius(tritt vor, einen Csakan in der Hand, im ungarischen Dialekt).
Isten utzék! ist das schönes Quartett, von wem ist das komponiert?

Zenobius.
Das Adagio ist von einem Delphin.

 

 raimund

Ferdinand Raimund (1 juni 1790 – 5 september 1836) 

Monument bij het Weense Volkstheater

 

 

 

Zie voor de twee bovenstaande schrijvers ook mijn blog van 1 juni 2006 en ook mijn blog van 1 juni 2007 en ook mijn blog van 1 juni 2008 en ook mijn blog van 1 juni 2009.

 

 

 

De Duitse schrijver, essayist, journalist, biograaf en uitgever Peter de Mendelssohn werd op 1 juni 1908 in München.

 

Uit: Thomas Mann: Tagebücher

 

„15.05.1936

Schönster Früh-Sommertag. Freude an dieser Jahreszeit, die schon die meiner Geburt.-Geschäfte, Korrespondenz. Den Vortrag mit Bermann. Haarwaschung. Mit K. um den Weiher. Russische Bücher [1] kamen, die Emigrantenzeitschriften und das interessante Buch eines Ex-Hitlermannes und erbitterten Wegbereiters: “Ich kann nicht schweigen”. Nachmittags geschlafen. An Reisiger, Fiedler [2] u.a. geschrieben Endlose Briefdiktate u.a. an Knopf und v. Pick (Budapest) [3] in der Frage unserer Wohnung (Hatvanyi). – Exposee von Golo über die Humaniora [4] für Budapest [5]durchgearbeitet. – Bibi bestand mit Auszeichnung sein Lehrexamen, geigerisch; in den theoretischen Nebenfächern schnitt er schlecht ab. Abends keines Fest für ihn in Gegenwart des jungen Kayser, mit Champagner-Getränk. Hörten wieder die “Symphonie in blue”, begabtes Stück von 1920, nach dem nichts mehr kam. Müde. Spät zu Bette.“

 

spiel_Mendelssohn

Peter de Mendelssohn (1 juni 1908 – 10 augustus 1982) 

Hier samen met de Oostenrijkse schrijfster Hilde Spiel

 

 

 

De Australische schrijfster Colleen McCullough werd geboren op 1 juni 1937 in Wellington.

 

Uit: The Thorn Birds

 

„Yet over the ensuing months her yearning after Agnes contained nothing of hope; Meggie didn’t own a doll and had no idea little girls and dolls belonged together. She played happily with the whistles and slingshots and battered soldiers her brothers discarded, got her hands dirty and her boots muddy to play with. Stroking the bright pink folds of the dress, grander than any she had ever seen on a human woman, she picked Agnes uptenderly. The doll had jointed arms and legs which could be moved anywhere; even her neck and tiny, shapely waist were jointed. Her golden hair was exquisitely dressed in a high pompadour studded with pearls, her pale bosom peeped out of a foaming fichu. of cream lace fastened with a pearl pin. The finely painted bone china face was beautiful, left unglazed to give the delicately tinted skin a natural matte texture. Astonishingly lifelike blue eyes shone between lashes of real hair, their irises streaked and circled with a darker blue; fascinated, Meggie discovered that when Agnes lay back far enough, her eyes closed. High on one faintly Bushed cheek she had a black beauty mark, and her dusky mouth was parted slightly to show tiny white teeth. Meggie put the doll gently on her lap, crossed her feet under her comfortably, and sat just looking.

She was still sitting behind the gorse bush when Jack and Hughie came rustling through the grass where it was too close to the fence to feel a scythe. Her hair was the typical Cleary beacon, all the Cleary children save Frank being martyred by a thatch some shade of red; Jack nudged his brother and pointed gleefully. They separated, grinning at each other, and pretended they were troopers after a Maori renegade. Meggie would not have heard them anyway, so engrossed was she in Agnes, humming softly to herself.

“What’s that you’ve got, Meggie?” Jack shouted, pouncing. “Show us!”

“Yes, show us!” Hughie giggled, outflanking her.

She clasped the doll against her chest and shook her head. “No, she’s mine! I got her for my birthday!”

“Show us, go on! We just want to have a look.”

Pride and joy won out. She held the doll so her brothers could see. “Look, isn’t she beautiful? Her name is Agnes.”

“Agnes? Agnes?” Jack gagged realistically. “What a soppy name! Why don’t you call her Margaret or Betty?”

“Because she’s Agnes!”

 

colleen_mccullough

Colleen McCullough (Wellington, 1 juni 1937)

 

 

 

Zie voor de twee bovenstaande schrijvers ook mijn blog van 1 juni 2007en ook mijn blog van 1 juni 2009.

 

 

De Argentijnse schrijver Macedonio Fernández werd geboren op 1 juni 1874 in Buenos Aires. Zie ook mijn blog van 1 juni 2009.

 

Uit:From The Museum of Eterna’s Novel (Vertaald door Margaret Schwartz)

 

“After Chapter V of the Novel we can be sure that it isn’t because of NK (the Nonexistent Knight) that Sweetheart’s existence is saddened today.” “This evening, the Novel will send its soloist orchestra—six guitars—to execute various obsequious polyphonies for the orchestras of the bars Ideal, Sibarita, and Real, so that they can listen to music for a change. The Polygraph of Silence will explain the reasons for this with erudite gestures, and he will circulate the bottomless collection plate of gratitude among the personnel of the orchestras, which will make the music of thanks as coin strikes against coin. The public will also serve as a harmony of contentment, as the listening orchestra, momentarily laying aside its instruments for calling-the-waiter in favor of its instruments of applause.”

This is a novel that was, and will be, futuristic until it’s written, just as its author is futuristic—until today he had yet to write a single future page—although he has left futurism until the future, as a proof of his enthusiasm, and doing so brilliantly from there on—without falling into the trap of being a consecutive futurist, like those who have adopted futurism, without understanding it, in the present. And, for that reason, they have declared much to come for the novelist, who has everything in front of him, including his own genial sense of haste, which arises from having thought that, given the speed of progress, posterity has been left behind; each day comes quicker, almost completely forgotten, a series of contemporaneous events that exist in the last journalistic edition of the day it appears and that’s it. We all die already judged immediately, book and author are made classics or corpses in a day, and meanwhile they recommend us to posterity and complain about the present. And today, all of this is done with sufficient justice in 24 hours.“

 

fernandez

Macedonio Fernández (1 juni 1874 – 10 februari 1952) 

 

 

Onafhankelijk van geboortedata:

De Nederlandse dichter Dennis Gaens werd geboren in Susteren in 1982. Zie ook mijn blog van 1 juni 2009.

de overburen leunen

de overburen leunen langzaam
mijn studentenkamer naar binnen
elke avond iets verder voorover

het fatsoen om verrekijkers of telescopen
te gebruiken is hen vreemd

ze rennen tegen de ruiten
totdat de muren zich uitrekken
richting mijn raam
– zelfs hun kat klauwt mee –
hun ogen op groot
en een bouwlamp in de aanslag

in hun badjassen rennen ze
met hun oren hard tegen het glas gedrukt
soms rennen ze zo hard
dat ze hun gezichten pletten
en ik me afvraag of ze er blijvende schade
aan overhouden

niet lang meer
dan slaat hun adem
condens op de buitenkant
van mijn raam

ik moet gordijnen kopen
en een baksteen klaarleggen

 

Gaens

Dennis Gaens (Susteren, 1982)  

 

 

 

De Vlaamse dichter en schrijver Jeroen Theunissen werd geboren in Gent in 1977. Zie ook mijn blog van 1 juni 2009.

 

Het huis

 

Het huis is helemaal geen huis
het is een gedachte je had er evengoed
kunnen breien of je bril vergeten.

 

Je had er wel willen wonen
op een verloren pianodag in september
maar het viel in de bladeren stil vroeg.

 

Met je lila haren je potloodogen
je eeuwige zalige handen
die geen handen zijn maar veeleer een gedachte
lik je de vensters aan scherven.

 

Toen het huis nog een huis was
heb je er lange nachten gedroomd
maar eigenlijk toen al was het
geen huis
als nu een gedachte.

 

 theunissen

Jeroen Theunissen (Gent, 1977)