Halloween (Hugo Claus), Joseph Boyden, John Keats

 

Bij Halloween

 

Trick or Treat at House of Shadows door Lizzy Rainey, 2015

 

Halloween

Stil als de dood van een dode die niemand kent
is het overal buiten je kamer
waar je danst in je eentje als tevoren.
Maar ook daar hoor ik wat je niet zegt
zoals ik het wil horen.
Ver van het verfomfaaid Europa
waarover het heiige dodelijke daalt binnenkort
staan wij naar elkaar te staren
bijna dood als plastic stoelen
en jij noch ik die de moord op mij of jou bekent.

 

Hugo Claus (5 april 1929 – 19 maart 2008)
Brugge, de geboorteplaats van Hugo Claus

 

De Canadese schrijver Joseph Boyden werd geboren op 31 oktober 1966 in Willowdale, Ontario. Zie ook mijn blog van 31 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Joseph Boyden op dit blog.

Uit: Door het zwarte sparrenwoud (Vertaald door Josephine Rijnaarts)

“Ze hebben hem op de bovenste verdieping gelegd, de kritieke patiënt. Ik ruik zijn rauwe geur, die is blijven hangen onder de zeep van de kleine wasbeurt die Eva, zijn verpleegster, hem zojuist heeft gegeven. Ik zit dicht bij zijn oor, dicht genoeg om er een paar grijze haren uit te zien groeien. ‘Hoort u me?’ Ik ben acht maanden weg, en dan kom ik thuis en krijg dit voor mijn kiezen. ‘Eva zegt dat ik tegen u moet praten. Het voelt idioot, maar ik zal het een paar minuten proberen, tot mama komt. Ze mag me niet betrappen.’ Ze zou het opvatten als een teken dat ik milder word, dat ik eindelijk het brave katholieke meisje word dat ze altijd al van me heeft willen maken. Ik sta op en kijk uit het raam, alles wit, een langgerekt uitzicht over de rivier, een meter sneeuw. De sparren als een smeedijzeren hek in zwarte rijen tegen het wit. Zo koud buiten. De hemel is blauw en hoog. Geen wolken om ook maar enige warmte vast te houden. Dokter Lam wilde met hem naar Kingston vliegen, maar was bang dat hij de reis niet zou overleven. Hij zal hier doodgaan. Ik kijk naar de sneeuwscooters die over de rivier aan komen rijden, het spoor vanuit Moosonee volgend. De uitlaatgassen blijven in witte slierten in de lucht hangen. Februari. De saaiste maand. Het apparaat dat hem helpt ademen klinkt als het zuchten van een robot. Een aan zijn arm aangesloten toestel piept ongeveer elke seconde. Ik neem aan dat die piep het personeel vertelt dat zijn hart nog klopt. Ik hoor gedempte voetstappen de kamer binnenkomen en draai me om in de verwachting mijn moeder te zien, acht maanden geleden nog zwartharig maar inmiddels grotendeels wit, zodat ik even helemaal de kluts kwijtraakte toen ik haar voor het eerst terugzag. Maar het is Eva, groot en breed in haar blauwe broek met tuniek, die goed past bij haar mollige, bruine gezicht. Ik dacht altijd dat verpleegsters een wit uniform dragen, met zo’n raar kapje op hun hoofd. In dit ziekenhuis kleden ze zich als monteurs. Eigenlijk zijn ze dat ook. Eva controleert zijn vitale functies en noteert haar bevindingen op zijn status. Ze draait hem op zijn zij en legt ter ondersteuning kussens tegen zijn rug. Ze heeft me verteld dat ze dat doen om doorligwonden te voorkomen. Hij ligt hier nu al een maand en het enige wat ze kunnen zeggen is dat hij in een stabiele, maar ernstig catatone toestand verkeert. De kans is klein dat hij ooit nog ontwaakt.”

 

Joseph Boyden (Willowdale, 31 oktober 1966)

 

De Engelse dichter John Keats werd geboren op 31 oktober 1795 in Finsbury Pavement in Londen. Zie ook alle tags voor John Keats op dit blog.

 

Op de dood

I
Kan dood slaap zijn, als leven dromen is
En het geluk vervliet als ijdle schijn?
De korte vreugd laat ons geen heugenis
En toch lijkt ons sterven ons de diepste pijn.

II
Vreemd is het, dat de mens op aarde zwerft
En leeft in weedom, maar geen uur verzaakt
Zijn doornig pad; en dat zijn blik hier derft
Het zicht op streken waar hij straks ontwaakt.

 

Vertaald door Bert Voeten

 

John Keats (31 oktober 1795 – 23 februari 1821)
John Keats op zijn sterfbed door Joseph Severn, 1821

 

Zie voor nog meer gedichten over Halloween ook alle tags voor Halloween op dit blog.

Zie voor de schrijvers van de 31e oktober ook mijn blog van 31 oktober 2018 deel 1 en eveneens deel 2.

The House of Ghosts (Margaret Widdemer), Don Winslow, John Keats

 

Bij Halloween

 

Halloween door Peter Paone, 1970

 

The House of Ghosts

The House of Ghosts was bright within,
Aglow and warm and gay,
A place my own once loved me in,
That is not there by day:

My hound lay drowsing on the floor:
From sunken graves returned
My folk that I was lonely for
Sat where the hearth-fire burned.

There was no lightest echo lost
When I undid the door,
There was no shadow where I crossed
The well-remembered floor.

I bent to whisper to my hound
(So long he had been dead!)
He slept no lighter nor more sound,
He did not lift his head.

I brushed my father as I came;
He did not move or see—
I cried upon my mother’s name;
She did not look at me.

Their faces in the firelight bent,
They smiled in speaking slow
Of some old gracious merriment
Forgotten years ago.

I was so changed since they had died!
How could they know or guess
A voice that plead for love, and cried
Of grief and loneliness?

Out from the House of Ghosts I fled
Lest I should turn and see
The child I had been lift her head
And stare aghast at me!

 

Margaret Widdemer (30 september 1884 – 14 juli 1978)
Fonthill Castle in Doylestown, de geboorteplaats van Margaret Widdemer

 

De Amerikaanse schrijver Don Winslow werd geboren in New York op 31 oktober 1953. Zie ook alle tags voor Don Winslow op dit blog.

Uit: Stad in brand (Vertaald door Catherine Smit)

“Danny Ryan ziet de vrouw het water uit komen. Is ze echt of ziet hij een flard uit een zoete droom over de zee? Ze is echt en ze gaat voor onrust zorgen. Vrouwen van dit kaliber brengen nu eenmaal onrust met zich mee. Dat weet Danny; het is alleen de vraag hoeveel. Als hij het wist… als hij wist waartoe haar komst zou leiden, was hij misschien wel de zee in gegaan en had hij haar onder water gehouden tot ze niet meer spartelde. Maar hij weet het niet Daarom blijft Danny op het strand zitten met de zon op zijn kop, voor Pasco”s strandhuis, en neemt haar vanachter zijn zonnebril uitgebreid op zonder dat iemand er iets van merkt Blond haar, diepblauwe ogen en een zwarte bikini die haar rondingen eerder accentueert dan verhult. Haar buik is strak en glad, haar benen lang en gespierd. Zo’n vrouw heeft over vijftien jaar nog steeds geen brede heupen of een dikke kont Want zo’n vrouw eet geen aardappels of zondags braadstuk met jus. De vrouw komt het water uit. Haar natte, zilte huid glinstert in de zon. Terri Ryan prikt haar elleboog in de ribben van haar man. “Wat nou?” vraagt Danny, gespeeld onschuldig. “Ik zie het heus wel. Je geeft je ogen goed de kost,” zegt Terri. Dat geldt voor iedereen, trouwens – voor hem, Pat en Jimmy, en zelfs de vrouwen – Sheila, Angie en Terri. “Ik snap het wel, hoor,” zegt Terri. “Wat een jetsers.” “Leuke woordkeus,” zegt Danny. “Had jij een ander woord in gedachten dan?” vraagt Terri.
“Ik dacht helemaal niks.” “Noem dat maar niks,” zegt Terri, haar rechterhand op en neer bewegend. “Met zo’n voorgevel zou ik ook een bikini aantrekken.” Terri draagt een zwart badpak. Danny vindt dat het haar goed staat. “Ik heb alleen oog voor jóuw tieten,” zegt Danny. “Dat horen wij graag.” Danny volgt de vrouw met zijn blik. Ze pakt een handdoek van het strand en droogt zich af. Die brengt heel wat uurtjes in de sportschool door, denkt Danny. Ze zorgt goed voor zichzelf. Wedden dat ze in de sales werkt? Maar dan wel in het duurdere segment – luxewagens, vastgoed of anders bij een zakenbank. Er is niet één kerel die nee zegt tegen zo’n vrouw of die probeert af te dingen. Tegenover zo’n stoot wil je toch niet krenterig overkomen? De vrouw loopt weg en Danny kijkt haar na. Sommige dromen zijn zo mooi dat je hoopt dat ze nooit voorbijgaan. Niet dat hij vannacht trouwens veel geslapen heeft. Hij is bekaf, ze hebben een vrachtwagen met Armani-pakken leeggeroofd – hij en Pat en Jimmy MacNeese. Helemaal aan de westkant van Massachusetts. Een makkie – een klusje dat Peter Moretti hun had toegeschoven. De chauffeur wist ervan, en doordat iedereen deed wat-ie moest doen raakte er niemand gewond. Maar het was wel een takke-eind rijden; toen ze eindelijk de kust weer bereikten, kwam de zon al op. Terri strekt zich weer uit op haar badlaken. `Nu ben je zeker weer niet te houden.” Haar man houdt van haar, dat weet Terri. Danny Ryan is zo’n trouwe ziel, die zou niet eens vreemd Winnen gaan. Ze vindt het best als hij naar andere vrouwen kijkt, zolang hij maar bij haar in bed belandt. Veel getrouwde mannen hebben zo nu en dan behoefte aan een slippertje, maar Danny is anders.”

 

Don Winslow (New York, 31 oktober 1953)

 

De Engelse dichter John Keats werd geboren op 31 oktober 1795 in Finsbury Pavement in Londen. Zie ook alle tags voor John Keats op dit blog.

 

Ode aan de herfst

Seizoen van mist en malse overvloed!
Naaste hartsvriend van de rijpende zon,
Samen smoezend hoe je de wijnrank zoet
En zwaar langs rieten daken leiden kan,
Hoe de bemoste appeltak kan buigen,
En alle fruit kan geuren en kan gloeien,
De kalebas kan zwellen, hazelnoten kraken
Met puike kern, knoppen weer gaan groeien,
Steeds opnieuw, en bijen verse bloemen krijgen,
Totdat ze denken dat ze eeuwig kunnen zuigen,
De zomer zal hun kleverige raat bewaken.

Wie zou jou niet herkennen in die weelde?
En wie jou elders zocht, zag dat je goedgezind,
En rustig in de voorraadschuur verwijlde,
De haren wiegend in de dorsvloerwind,
Of dat je heerlijk sliep in half gemaaide voren,
Bedwelmd door klaproosgeuren, terwijl jouw zeis
De slag liet lopen met de bloemen en het koren;
En soms, net als wie aren leest, ben je in een staat
Van diepe ernst, als je uit een beek oprijst,
Of als je, bij de ciderpers, met kalm gelaat,
Het uitknijpen beziet, dat alsmaar verdergaat.

Waar zijn de lenteliederen. Waar zijn ze? Ach,
Vergeet ze maar, jij hebt je eigen lied, –
Een lage lucht bloost op de kwijnende dag
En dekt het stoppelveld met rozig coloriet;
Daar is de treurzang van het muggenkoor
Tussen de waterwilgen, hoger, alsmaar door,
Of dalend, als de wind weer komt of gaat,
En zie het forse lam dat bij het kreekje blaat,
De krekels zingend in de haag – nu komt het uur
Dat de roodborst in de tuin zijn triller horen laat;
en daar de zwaluwen, kwetterend in “t azuur.

 

Vertaald door Arie Sonneveld

 

John Keats (31 oktober 1795 – 23 februari 1821)
Portret van John Keats door William James Neatby, 1909

 

Zie voor nog meer gedichten over Halloween ook alle tags voor Halloween op dit blog.

Zie voor de schrijvers van de 31e oktober ook mijn blog van 31 oktober 2018 deel 1 en eveneens deel 2.

Jan Van Loy, John Keats

De Vlaamse schrijver Jan Van Loy werd op 30 oktober 1964 geboren te Herentals, in de Antwerpse Kempen. Zie ook alle tags voor Jan Van Loy op dit blog.

Uit: Veertig jaar liefde

“Ik deed mijn eerste en plechtige communie en ging naar het ‘gepatroneerd college, zoals de katholieke middelbare jongensschool werd genoemd. Daarna werd ik verondersteld geneeskunde te gaan studeren. maar ik was bang te worden zoals mijn vader niet gelukkig genoeg, maar ook niet ongelukkig genoeg. De taal en letterkunde sprak mij het meest aan. Mijn moeder zei: “Veel lezen is vermoeiing des vlezes’. een half-rijmpje uit de Heilige Schrift, die dan blijkbaar wel mocht worden gelezen maar met mate, zei de pastoor, die door mijn moeder werd beschouwd als de betrouwbare telegrambesteller van Jezus. Ofschoon zij zich voluit ‘katholiek’ noemde. gaf zij altijd de indruk dat zij achter de rug van de Kerk nog via een persoonlijke achterdeur communiceerde met God, in diens gedaante van Zoon, uiteraard.
Toen ik mijn vader zei dat ik germanistiek wilde studeren, hoopte ik nog een beetje dat hij verheugd zou zijn, want een meer ‘flamingantische’ studie was niet denkbaar. Maar hij liet, zoals in mijn laagste verwachtingen, zijn krant zakken en stelde vast: Dus gij gaat leraar warden: Daar had ik niet eens aan gedacht. ‘Nee..? zei ik. want ik wilde iets anders worden. Een student die veel tijd en redenen had om boeken te lezen, in de eerste plaats. Mijn vader had zijn krant weer opgepakt en zei zacht: ‘Gij stelt mij teleur? Om hem te paaien nam ik niet het versleten pad naar de Université Catholique van Leuven, maar de nieuwe weg naar de volledig Vlaamstalige universiteit van Gent. Bovendien, wellicht ook om mijn vader te paaien, werd ik lid van het Vlaams Nationaal Verbond. het VNV. Ik was maar een meeloper, net als in de processie; dat klinkt in deze tijden als een excuus, maar het was een uiting van mijn politieke onverschilligheid. Ik wilde gewoon ‘modern’ zijn en geloof me. het VNV was toen modern in vergelijking met de traditionele partijen. de socialistische in begrepen. Als VNVer was ik bijna automatisch ook lid van het ‘Katholieke Vlaamse Hoogstudentenverbond, dat zich vooral bezighield met zuip- en zangpartijen, ‘cantussen’ met Vlaamse en Zuid-Afrikaanse liederen. Duitsland werd bewonderd als de staat en samenleving van de toekomst, de enige remedie tegen de chaos der democratie en de hel van her communisme. Niet alle katholieke hoogstudenten waren VNVer, maar het VNV maakte het meeste lawaai; het was ‘doorgebroken’ bij de verkiezingen en er werd veel gemarcheerd en met vendels gezwaaid. lk keek alleen maar toe,’ zoals velen dat later hebben gezegd… Niettemin: ik keek alleen maar toe. Toen ik de groepslucht der hoogstudenten niet meer kon uithouden en steeds vaker op mijn ‘kot’ bleef zitten. had ik ook geen reden meer om mij bezig te houden met het Vlaams-nationalisme. Alleen mijn jong geleerde wrevel tegen België bleef hangen. Toen de Duitsers binnenvielen, verstoorden ze mijn studie, maar tegelijk voelde ik een vleugje hoop. Misschien zouden *de Vlamingen’ eindelijk versmelten met een grote natie, of op zijn minst een prominent lid worden van de Germaanse familie. Maar ach, wat dan nog? Het zou mij niet tot een Beethoven of Bismarck verheffen. Mijn vage sympathie voor de Duitsers verslapte nog toen bleek dat ze Vlaanderen niet beter wilden behandelen dan de Walen of de Fransen. Eerst werden auto’s en fietsen opgeëist, daarna werden er mannen weggevoerd om onder dwang in Duitse fabrieken te werken. Na de Romeinen, Franken. Vikings, Bourgondiërs, Spanjaarden. Oostenrijkers, Fransen. Hollanders en La Belgique, kwamen de moffen putten uit Vlaamse grond.”

 

Jan Van Loy (Herentals, 30 oktober 1964)

 

De Engelse dichter John Keats werd geboren op 31 oktober 1795 in Finsbury Pavement in Londen. Zie ook alle tags voor John Keats op dit blog.

 

Sonnet XX

O ster, in onverstoorbaarheid u te gelijken!
Niet in uw luister, hoog en eenzaam in de nacht,
Waar u met eeuwig open oog lijkt toe te kijken
– Gij heremiet van de natuur die waakt en wacht –
Hoe water, priesterlijk, de menselijke stranden
Omspoelt en wast en dan gereinigd achterlaat,
Niet hoe gij bergen, heuvels, woeste heidelanden
Recht aanziet in het versgevallen sneeuwgelaat –
O nee – maar toch standvastig zijn, en onverstoorbaar,
En, eenmaal aan mijn liefstes prille borst gevlijd,
Die zachtjes rijst en daalt, voor altijd voelbaar, hoorbaar,
Die zoete onrust proeven tot in eeuwigheid,
En almaar luisteren naar haar teder ademhalen,
En zo voor altijd leven – of ten grave dalen.

 

Vertaald door Jos Versteegen

 

John Keats (31 oktober 1795 – 23 februari 1821)
Keats, listening to a nightingale on Hampstead Heath door Joseph Severn, ca. 1845

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 30e oktober ook mijn blog van 30 oktober 2018 en ook mijn blog van 30 oktober 2017 en ook mijn blog van 30 oktober 2011 deel 2.

Philip Huff, John Keats

De Nederlandse schrijver Philip Huff werd geboren op 28 september 1984 in Zwolle. Zie ook alle tags voor Philip Huff op dit blog.

Uit: De ochtenden

“Ik werd wakker in het bed van mijn broertje. Mijn uitgestoken arm, die onder zijn rug lag, sliep nog. Hij tintelde van mijn schouder tot aan de toppen van mijn vingers. Ik keek naar mijn broertje, naar zijn oorschelp, naar de kleine, ronde, kronkelende lijnen.
Voorzichtig, zonder hem wakker te willen maken, trok ik mijn arm onder zijn rug vandaan. Ik drukte mijn lippen op zijn wang – zacht nog, zonder baardgroei. Hij was zes jaar oud.
Ik stapte het bed uit, liep naar de deur en haalde het haakje los. Op de gang lag een bloempot, in vele stukken uiteengevallen. Op het lichtgroene vloerkleed was het restant van een grote vochtvlek te zien. De bloemen lagen verspreid op de grond. Alsof een orkaan ze had opgetild, en hier had neergegooid.
Ik ging naar de wc en moest zo lang plassen dat ik dacht dat er geen einde aan zou komen. Mijn mond was droog. Ik likte mijn lippen.
*
Het bed van mijn ouders was leeg. De donsdeken lag aan één kant opgeslagen, het onderlaken was gerimpeld en zag er klam uit. Op de vloer lag een kapotgeslagen lijst, en veel glas. Ik moest uitkijken voor mijn blote voeten. Ik keek naar de foto: het was een foto van het huwelijk van mijn ouders. Mijn moeder houdt mijn zus vast; haar ogen zijn gesloten.
Ik keek naar mezelf in de spiegel van de klerenkast. Ik had een klein kinderlichaam, met meisjesarmen, en een ronde buik. Twee knokige knieën. Kleine voeten nog. Ik ademde diep in, trok mijn schouders recht, en stootte mijn borst vooruit. Dat was beter. De deur van de klerenkast stond een klein beetje open. Ik trok hem verder open.
De klerenkast van mijn vader. Een lange rij jasjes – grijs, donkerblauw, lichtbruin – met daaronder een rij schoenen, ook lang en met dezelfde kleurschikking. Op de planken, waarvan ik voor het grootste deel de onderkant zag: polo’s, truien, en shirts. Aan de binnenkant van de deur hing een rij dassen, naast elkaar, op elkaar, over elkaar. Het waren er ontelbaar veel. Ik pakte er een in mijn handen. Het was een zwarte das, met diagonale grijze en gele strepen. De stof gleed zacht door mijn handen. Ik deed de deur dicht, zag mijzelf in de spiegel en hing de das om mijn nek. Ik kon hem niet strikken, dus maakte ik er een soort van geïmproviseerde knoop in. Met de das om liep ik de gang weer in.”

 

Philip Huff (Zwolle, 28 september 1984)

 

De Engelse dichter John Keats werd geboren op 31 oktober 1795 in Finsbury Pavement in Londen. Zie ook alle tags voor John Keats op dit blog.

 

Op de dood

I
Kan dood slaap zijn, als leven dromen is
En het geluk vervliet als ijdle schijn?
De korte vreugd laat ons geen heugenis
En toch lijkt ons sterven ons de diepste pijn.

II
Vreemd is het, dat de mens op aarde zwerft
En leeft in weedom, maar geen uur verzaakt
Zijn doornig pad; en dat zijn blik hier derft
Het zicht op streken waar hij straks ontwaakt.

 

Vertaald door Bert Voeten

 

John Keats (31 oktober 1795 – 23 februari 1821)
Portret door William Hilton, ca. 1822

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 28e september ook mijn blog van 28 september 2020 en eveneens mijn blog van 28 september 2018 en ook mijn blog van 28 september 2017 en eveneens mijn blog van 28 september 2014 deel 1 en eveneens deel 2.

Bruce Bawer, Joseph Boyden, John Keats, Don Winslow

De Amerikaanse dichter, schrijver en literatuurcriticus Bruce Bawer werd geboren op 31 oktober 1956 in New York. Zie ook alle tags voor Bruce Bawer op dit blog.

Uit: Gays in the Era of Trump (Artikel in Frontpage Magazine, februari 2017)

“Certainly, given what Islamic immigration has meant for gay people in Europe, you’d think that every half-aware gay American would have cheered Trump’s executive order temporarily blocking entry into the U.S. by citizens of seven majority-Muslim countries. In three of those nations, Syria, Somalia, and Libya, being gay is punishable by imprisonment; in three others, Yemen, Sudan, and Iran, it’s a capital offense. (In the seventh, Iraq, homosexuality is technically legal, thanks to the U.S. influence over its post-Saddam constitution, although it’s still not exactly the ideal spot for a gay honeymoon.) And yet on February 4, thousands of gays rallied outside the Stonewall Inn in New York’s Greenwich Village – where the modern gay-rights movement is generally viewed as having begun – to protest the visa ban. These protesters (like the gay idiots of the BDS movement who march in “solidarity” with Palestine) haven’t just been fed lies about Islam; they’ve failed to grasp – yet – that they’re being used by the left to whitewash a “victim group” many of whose members, if given the power, would toss them to their deaths from the tops of buildings.
But this will change. Across Europe, gays have been deserting the left in growing numbers for the so-called “far-right” parties that are standing up to Islam – and they’re making that move because they’ve seen enough of Islam to know that it represents a threat to their very lives. With Islam continuing its dread incursion into the U.S., with President Trump pronouncing the question of same-sex marriage “settled,” and (not least) with the staggeringly popular, flagrantly gay, and passionately pro-Trump Milo Yiannopoulos out there providing young audiences with desperately needed reality checks about Islam and the left, it only makes sense that gay Americans, like their European counterparts, will over time be increasingly suspicious of Islam’s apologists – and increasingly receptive to Trump’s blunt truth-telling about the Religion of Peace.”

 


Bruce Bawer (New York, 31 oktober 1956)
De USA Gay Pride vlag

 

De Canadese schrijver Joseph Boyden werd geboren op 31 oktober 1966 in Willowdale, Ontario. Zie ook mijn blog van 31 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Joseph Boyden op dit blog.

Uit: The Orenda

“And when the dogs are within a few minutes of reaching me, I will suddenly begin to feel a warmth creeping. My body will continue its hard seizures, but my toes and fingers and testicles will stop burning. I will begin to feel a sense of, if not comfort, then relief, and my breathing will be very difficult and this will cause panic but that will slowly harden to resolve. And when the dogs are on the lake and racing toward me, jaws foaming and teeth bared, I will know that even this won’t hurt anymore, my eyes frozen shut as I slip into a sleep that no one can awaken from. As the dogs circle me I will try to smile at them, baring my own teeth, too, and when they begin to eat me I won’t feel myself being consumed but will, like You, Christ, give my body so that others might live.
This thought of giving, I now see, lifts me just enough to pick up the girl and begin walking away from the lake’s edge. After all, if she’s alive, won’t her people—my pursuers—consider sparing me? I will
keep her alive, not only because this is what You demand but also to save myself. The thought of betraying Your wishes feels more an intellectual quandary than what I imagine should physically cause my heart to ache, but I’ll worry about that later. For now I follow the others’ footsteps as best I can, my thick black robe catching on the branches and nettles, the bush so thick I wonder how it is that the men I follow, and those who follow me, are not part animal, contain some black magic that gives them abilities beyond what is natural. You seem very far away here in this cold hell, and the Superior’s attempts to prepare me before I left France, before my journey to this new world, seem ridiculous in their naïveté. You will face great danger. You will most certainly face death. You will question Jesus’ mercy, even His existence. This is Lucifer whispering in your ear. Lucifer’s fires are ice.
There is no warming your body and your soul by them. But Superior doesn’t have any idea what true cold is, I realize, as I allow myself and the girl to be swallowed by the darkness of trees that the bitter sun fails to penetrate.”

 


Joseph Boyden (Willowdale, 31 oktober 1966)
Cover

 

De Engelse dichter John Keats werd geboren op 31 oktober 1795 in Finsbury Pavement in Londen. Zie ook alle tags voor John Keats op dit blog.

 

Ode on Melancholy

No, no, go not to Lethe, neither twist
Wolf’s-bane, tight-rooted, for its poisonous wine;
Nor suffer thy pale forehead to be kiss’d
By nightshade, ruby grape of Proserpine;
Make not your rosary of yew-berries,
Nor let the beetle, nor the death-moth be
Your mournful Psyche, nor the downy owl
A partner in your sorrow’s mysteries;
For shade to shade will come too drowsily,
And drown the wakeful anguish of the soul.

But when the melancholy fit shall fall
Sudden from heaven like a weeping cloud,
That fosters the droop-headed flowers all,
And hides the green hill in an April shroud;
Then glut thy sorrow on a morning rose,
Or on the rainbow of the salt sand-wave,
Or on the wealth of globed peonies;
Or if thy mistress some rich anger shows,
Emprison her soft hand, and let her rave,
And feed deep, deep upon her peerless eyes.

She dwells with Beauty — Beauty that must die;
And Joy, whose hand is ever at his lips
Bidding adieu; and aching Pleasure nigh,
Turning to poison while the bee-mouth sips:
Ay, in the very temple of Delight
Veil’d Melancholy has her sovran shrine,
Though seen of none save him whose strenuous tongue
Can burst Joy’s grape against his palate fine;
His soul shall taste the sadness of her might,
And be among her cloudy trophies hung.

 

Ode aan de neerslachtigheid

Ontwring de wrangwortel geen giftige wijn,
ontwijk de Lethe, laat geen scarabee
of doodshoofdvlinder je eigen Psyche zijn,
laat je niet kussen door Persefone,
nachtschades rode druif, op ’t bleke hoofd,
rijg niet je rozenkrans uit taxuszaad
en maak de donzige uil geen deelgenoot
van jouw geheim verdriet: je ziel verdooft
als elke schaduw in de schaduw staat –
daartussen vindt de waakzame angst de dood.

Maar komt zij plotseling uit de hemel vallen,
Neerslachtigheid, als huilbui die de bloemen
knikt maar ook voedt, en legt ze een wade op alle
hellingen met hun prille lentegroenen –
voed je verdriet dan met een morgenroos,
met welige pioenen, met de wieren
die aanspoelen omringd door regenbogen –
of, is je meesteres fantastisch boos,
vang dan haar zachte handen, laat haar tieren
en zwelg diep, diep in haar weergaloze ogen.

Ze woont bij Schoonheid, die ooit dood zal zijn,
en Blijheid, met haar hand steeds aan de lippen
ten afscheid, naast Plezier, ofwel Venijn
zo gauw de bijenmond ervan gaat nippen –
ja, de gesluierde Neerslachtigheid
heeft in het vreugdevolle heiligdom
haar soevereine schrijn, alleen betreden
door wie de druif van Blijheid met zijn tong
te barsten drukt – zijn ziel hangt na die tijd
tussen haar droeve, duistere trofeeën.

 

Vertaald door Jan Kuijper

 


John Keats (31 oktober 1795 – 23 februari 1821)
John Keats listening to the Nightingale on Hampstead Heath door Joseph Severn, ca. 1845

 

De Amerikaanse schrijver Don Winslow werd geboren in New York op 31 oktober 1953. Zie ook alle tags voor Don Winslow op dit blog.

Uit: The Force

“The last guy on earth anyone ever expected to end up in the Metropolitan Correctional Center on Park Row was Denny Malone.
You said the mayor, the president of the United States, the pope—people in New York would have laid odds they’d see them behind bars before they saw Detective First Grade Dennis John Malone.
A hero cop.
The son of a hero cop.
A veteran sergeant in the NYPD’s most elite unit.
The Manhattan North Special Task Force.
And, most of all, a guy who knows where all the skeletons are hidden, because he put half of them there himself.
Malone and Russo and Billy O and Big Monty and the rest made these streets their own, and they ruled them like kings. They made them safe and kept them safe for the decent people trying to make lives there, and that was their job and their passion and their love, and if that meant they worked the corners of the plate and put a little something extra on the ball now and then, that’s what they did.
The people, they don’t know what it takes sometimes to keep them safe and it’s better that they don’t.
They may think they want to know, they may say they want to know, but they don’t.
Malone and the Task Force, they weren’t just any cops on the Job. You got thirty-eight thousand wearing blue, Denny Malone and his guys were the 1 percent of the 1 percent of the 1 percent the smartest, the toughest, the quickest, the bravest, the best, the baddest.
The Manhattan North Special Task Force.
“Da Force” blew through the city like a cold, harsh, fast and violent wind, scouring the streets and alleys, the playgrounds, parks and projects, scraping away the trash and the filth, a predatory storm blowing away the predators.
A strong wind finds its way through every crack, into the project stairwells, the tenement heroin mills, the social club back rooms, the new-money condos, the old-money penthouses. From Columbus Circle to the Henry Hudson Bridge, Riverside Park to the Harlem River, up Broadway and Amsterdam, down Lenox and St. Nicholas, on the numbered streets that spanned the Upper West Side, Harlem, Washington Heights and Inwood, if there was a secret Da Force didn’t know about, it was because it hadn’t been whispered about or even thought of yet.”

 


Don Winslow (New York, 31 oktober 1953)
Cover

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 31e oktober ook mijn vorige blog van vandaag.

Bij 500 jaar Reformatie, Johann Gottfried von Herder, Joseph Boyden, John Keats, Don Winslow, Bruce Bawer

 

Bij 500 jaar Reformatie

 

 
Luther spijkert de 95 stellingen aan de slotkerk in Wittenberg door Julius Hübner, 1865

 

Auf Luther’s Bild

Guter schwarzer Mönch, mit starkem Arme begannst Du
Auszufegen den Staub, der die Altäre verbarg;
Aber schnell entrissen Dir Andre das säubernde Werkzeug,
Lasen vom Staube das Gold, hingen den Besen sich auf.
Und nun steht der entgüldete Altar in ärgerem Staube
Ohne Säuberung; Gold können sie fegen nicht mehr.

 

 
Johann Gottfried von Herder (25 augustus 1744 – 18 december 1803)
Het Johann Gottfried Herder Museum in Mohrungen (Nu Morąg, Polen)

Lees verder “Bij 500 jaar Reformatie, Johann Gottfried von Herder, Joseph Boyden, John Keats, Don Winslow, Bruce Bawer”

Joseph Boyden, Bruce Bawer, John Keats, Carlos Drummond de Andrade

De Canadese schrijver Joseph Boyden werd geboren op 31 oktober 1966 in Willowdale, Ontario. Zie ook mijn blog van 31 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Joseph Boyden op dit blog.

Uit: Through Black Spruce

“I hit hard ice this time, and it knocked the little breath left out of me. My jeans and jacket were already frozen worse than a straitjacket, and the shivers came so bad my teeth felt like they were about to shatter. I knew my Zippo was in my coat pocket but probably wet to uselessness. Push bad thoughts away. One thing at a time. First things first. I crawled quick as I could, trying to stand and walk, and I frankensteined my way to the trees and began snapping dry twigs from a dead spruce.
After I made a pile, I reached into my chest pocket, breaking the ice from the material that felt hard as iron now. My fingers had lost all feel. I reached for my cigarettes, struggled to pull one from my pack, and clinked open the lighter. I’d decided that if the lighter worked, I‘d enjoy a cigarette as I started a fire. It the lighter didn’t work, I’d freeze to death and searchers would find me with an unlit smoke in my mouth, looking cool as the Marlboro Man. On the fifteenth thumb roll I got the lighter going. I was saved for the first time. I reached for my flask in my ass pocket and struggled to open it. Within five minutes I had a fire going. Within fifteen I’d siphoned fuel from my tank and had one of the greatest fires of my life burning, so hot I had to stand away from it, slowly rotating my body like a sausage.
The darkness of a James Bay night in January is something you two girls know well. Annie, you’re old enough to remember your grandfather. Suzanne, I don’t know. I hope so.Your moshum, he liked nothing more than taking you girls out, bundled up like mummies, to look at the stars and especially the northern lights that flickered over the bay. He’d tell you two that they danced just for you, showed you how to rub your fists together to make them burn brighter. Do you remember?
My first crash ended good. My old friend Chief Joe flew out to me the next morning. found me by the smoky fire I’d kept burning all night. We got my plane unstuck and had a couple of good drinks and he gave me a spare pair of boots. Then Joe went to find those trappers and I got my gas lines unfrozen and flew home to Helen.
Joe quit flying soon after that. He was ready for something else. Me, I kept going. I had no other choice. A wife who wanted children, the idea of a family to feed coming to us like a good sunrise on the horizon. I made my choices. I was young still, young enough to believe you can put out your gill net and pull in options like fish.
The snow’s deep here, nieces. I’m tired, but I have to keep walking. I’m so tired, but I‘ve got to get up or I’ll freeze to death. Talking to you, it keeps me warm.”

 

 
Joseph Boyden (Willowdale, 31 oktober 1966)

Lees verder “Joseph Boyden, Bruce Bawer, John Keats, Carlos Drummond de Andrade”

Joseph Boyden, Bruce Bawer, John Keats, Nick Stone, Carlos Drummond de Andrade, Irina Denezhkina

De Canadese schrijver Joseph Boyden werd geboren op 31 oktober 1966 in Willowdale, Ontario. Zie ook mijn blog van 31 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Joseph Boyden op dit blog.

Uit: The Orenda

“Now the snow covering the lake glows the colour of a robin’s egg as sunlight tries to break through cloud. If I live through this day I will always remember to pay attention to the tickle of dryness at the back of my throat at this moment, the feeling of a bad headache coming. I’ve just begun to walk to the girl to offer her comfort, if she’s still alive, when a dog’s howl breaks the silence, its excitement in picking up our scent making me want to throw up. Other dogs answer it. I forget how my toes have begun to blacken, that I’ve lost so much weight I can barely support my gaunt frame, that my chest has filled with a sickness that’s turned my skin yellow.
I know dogs, though. As in my old world, they are one of the few things in this new one that bring me comfort. And this pack’s still a long way away, their voices travelling easy in the frozen air. When I bend to help the girl up, I see the others have already disappeared into the shadows of trees and thick brush.
My terror of being left behind for those chasing me, who will make sure my death is slow and painful, is so powerful that I now weigh taking my own life. I know exactly what I must do. Asking Your divine mercy for this, I will strip naked and walk out onto the lake. I calculate how long all this will take. It’s my second winter in the new world, after all, and my first one I witnessed the brutality of death by freezing. The first ten minutes, as the pack races closer and closer, will certainly be the most excruciating. My skin will at first feel as if it’s on fire, like I’m being boiled in a pot. Only one thing is more painful than these early minutes of freezing, and it’s the thawing out, every tendril of the body screaming for the agony to stop. But I won’t have to worry about that. I will lie on the frozen lake and allow the boiling cold to consume me. After that handful of minutes the violent shaking won’t even be noticed, but the sharp stabs of pain in the forehead will come, and they will travel deeper until it feels my brain is being prodded with fish spines.»

 

 
Joseph Boyden (Willowdale, 31 oktober 1966)

Lees verder “Joseph Boyden, Bruce Bawer, John Keats, Nick Stone, Carlos Drummond de Andrade, Irina Denezhkina”

Joseph Boyden, Bruce Bawer, John Keats, Nick Stone, Carlos Drummond de Andrade

De Canadese schrijver Joseph Boyden werd geboren op 31 oktober 1966 in Willowdale, Ontario. Zie ook mijn blog van 31 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Joseph Boyden op dit blog.

Uit: The Orenda

““I awake. A few minutes, maybe, of troubled sleep. My teeth chatter so violently I can taste I’ve bitten my swollen tongue. Spitting red into the snow, I try to rise but my body’s seized. The oldest Huron, their leader, who kept us walking all night around the big lake rather than across it because of some ridiculous dream, stands above me with a thorn club. The weight these men give their dreams will be the end of them.
Although I still know little of their language, I understand the words he whispers and force myself to roll over when the club swings toward me. The thorns bite into my back and the bile of curses that pour from my mouth make the Hurons convulse with laughter. I am sorry, Lord, to use Your name in vain.
They’d all be screaming with glee, pointing and holding their bellies, if we weren’t being hunted. With a low sun rising and the air so cold, noise travels. They are clearly fed up with the young Iroquois girl who never stopped whimpering the entire night. Her face is swollen and, when I see her lying in the snow, I fear they killed her while I slept.
Not long ago, just before first light, we’d all paused to rest, the leader and his handful of hunters stopping as if they’d planned this in advance, the pack of them collapsing against one another for the heat. They whispered among themselves, and a couple glanced over at me. Although I couldn’t decipher their rushed speech, I sensed they talked of leaving me here, probably with the girl, who at that moment sat with her back to a birch, staring as if in a dream. Or maybe they talked of killing us. We had slowed them down all night, and despite trying to walk quietly I’d stumbled in the dark through the thick brush and tripped over fallen trees buried in the snow. At one point I removed my snowshoes because they were so clumsy, but then sank up to my hips in the next steps, and one of the hunters had to pull me out, biting me hard on the face once he’d accomplished the deed.””

 

Joseph Boyden (Willowdale, 31 oktober 1966)

Lees verder “Joseph Boyden, Bruce Bawer, John Keats, Nick Stone, Carlos Drummond de Andrade”

Joseph Boyden, Bruce Bawer, John Keats, Nick Stone

De Canadese schrijver Joseph Boyden werd geboren op 31 oktober 1966 in Willowdale, Ontario. Zie ook mijn blog van 31 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Joseph Boyden op dit blog.

 

Uit: Three Day Road

“I went alone.

I watch the beast pull up and give one last great sigh, as if it is very tired from the long journey, smoke pouring from its sides. People wave from the windows and people on the ground wave back, just as I have watched them do for days. Then men and women and children who have arrived start stepping down into the arms of others. I see a few soldiers and search among them for Elijah’s face with his sly grin. The crowd begins to thin, and once again I do not see an Indian soldier with one leg.

I am turning to leave when I see through one of the windows the silhouette of a man inside. He walks slowly along the aisle, on crutches, in a uniform, a small bag slung over his shoulder. I step away from the shadow of the wall.

He wears a hat, just like the wemistikoshiw do, but this one is of their army and I cannot see his face for his looking down as he slowly makes his way down the steps on his crutches. He is an old man, I think. So skinny. This cannot be the Elijah I know. One leg of his pants is pinned up and hangs down a little way, empty.

When he is off the steps I begin to back away, thinking it is not him. He looks up and I see his face, thin and pale, high cheekbones, and ears sticking out from beneath his hat. I stumble a little, the blood rushing away from my head. The ghost of my nephew Xavier looks at me.

He sees me at the same moment, and I watch as his eyes take a long time to register what they see, but when they do he begins to rock back and forth on his crutches. He falls to the ground. I rush up to him, kneel beside him, grab his warm hands. He is no ghost. I hold him to me. His heart beats weakly. I am struck suddenly that he is very ill.

“Nephew,” I whisper. “You are home. You are home.”

I hug him, and when he opens his eyes, I look into them. They are glassy. Even in the shadows of the station his pupils are pinpricks.

“I was told you were dead, Auntie,” he whispers.

“And I was told you were, too,” I say.

We sit on the ground for a while, both of us too weak for the moment to get up. We are crying, looking at one another. A small group of wemistikoshiw gathers and stares at us. I help Nephew up so that we can get away, get to the river where he can drink water and I can better protect him.

We do not stay in the town long. It makes me too nervous. Automobiles, they are everywhere. We must cross the dusty road that they travel upon before we can get to the river where I keep my canoe. Nephew walks slowly on his crutches, his eyes cast down. People stare at us, at him.”

 

Joseph Boyden (Willowdale, 31 oktober 1966)

Lees verder “Joseph Boyden, Bruce Bawer, John Keats, Nick Stone”