Jhumpa Lahiri, Jürgen Becker

De Amerikaanse schrijfster Jhumpa Lahiri Vourvoulias werd geboren op 11 juli 1967 in Londen. Zie ook alle tags voor Jhumpa Lahiri op dit blog.

Uit: The Clothing of Books

“It didn’t help that some of my classmates, finding my clothes somewhat strange, used to tease me. They would say: What an ugly outfit. Those two things clash, didn’t you know? No one wears bell-bottoms anymore, they’re out of style. They laughed. That is why, for many years, while I waited for the school bus, my day began in a state of humiliation. My classmates derided me and, implicitly, also my parents. Being foreigners, they bought my clothes with an eye toward savings and not toward fashion or norms. They bought my clothes at end-of-season sales or at used clothing stores, knowing that I would outgrow the items in less than a year. My mother, moreover, did not share the taste of American moms. She did not shop in the same stores or dress me like the other girls. This is why I thought that a uniform would have been the solution. Clothing has always carried additional layers of meaning for me. My mother, even today, fifty years after leaving India, wears only the traditional clothing of her country. She barely tolerated my American clothes. She did not find my jeans or T-shirts cute. When I became an adolescent, she disapproved of short skirts, high heels. The older I grew, the more it mattered to her that I, too, wear Indian or, at the very least, concealing clothing. She held out for my becoming a Bengali woman like her. Every time we went to a party held by another Bengali family, to an important event or celebration, she would ask, implore, in the end force me to wear Indian clothing. If I protested, she would get angry. To placate her I gave in, but I would get irritated and sulk. As soon as I put on those clothes I felt like a different person, a foreigner like her. I felt the weight of an imposed identity. Those clothes, which had their own separate space in my closet, had a discordant, showy quality: colors that seemed too bright, material rooted in another land. They were, actually, more elegant than my everyday clothes, but they discomfited me. They tasted of a faraway place. They weighed almost nothing, and yet they weighed on me. Throughout this bitter struggle between my mother and myself, of long standing and with no clear resolution, I learned the hard way that how we dress, like the language we speak and the food we eat, expresses our identity, our culture, our sense of belonging. From childhood I understood that the clothes I wore, wherever I was, rendered me an “other.” Even in Calcutta, whenever I went out with my cousins, whom I physically resemble, I was perceived as a foreigner, often addressed in English. When I would ask them why, the answer was, with a shrug of the shoulders, It must be your clothes. As an adult, I dress the way I want; I decide how I present myself. But the shadow of that old anxiety remains: the fear of being badly dressed, of choosing wrongly and being judged. Every so often, overwhelmed by my wardrobe, by the pressure of having to choose the right outfit, I still wonder if it would be simpler to adopt a sort of uniform. When my books were first published, when I was thirty-two years old, I discovered that another part of me had to be dressed and presented to the world. But what is wrapped around my words—my book covers—is not of my choosing. I am forced, at times, to accept book jackets that I dislike, that I find problematic, disappointing. I tend to give in. I say to myself, Let it go, it’s not worth the battle. But I end up feeling afflicted, resentful. What in Italian is called a sovraccoperta (literally, “overcover”) is also called, in English, a jacket. A jacket made to measure, conceived and created specifically to cover and package a hardcover book. It should fit like a glove. And yet, in my opinion, most of my book jackets don’t fit me, which is why I sometimes think, as a writer too, that a uniform would be the answer.”

 

Jhumpa Lahiri (Londen, 11 juli 1967)

 

De Duitse dichter en schrijver Jürgen Becker werd op 10 juli 1932 in Keulen geboren. Zie ook alle tags voor Jürgen Becker op dit blog.

Morgenmagazine

Kettingzagen; Atlantische depressie. Al vroeg
de sirene voor de vrijwillige brandweer. Twee vrouwen
liepen in de gang op en neer en ik vond niet
de weg uit de badkamer naar buiten.

Een reeks scènes zonder herkenbaar begin, of ik had
het begin gemist. De ademhaling was rustig, het land
voor de ramen steeg langzaam op
naar de bergen van sneeuw. Een van de vrouwen bleef staan
toen ze hoorde, dat er op de deur werd geklopt.

Het was geen weer om tot ‘s middags
op de dakdekker te wachten. De andere vrouw waste zich
het haar, om precies te zijn, was zij ermee doorgegaan
en stond nu op de wei in de regen.

Daar lag ook de kersenboom. De pomp
in de kelder hield niet op, het sneeuwde
alweer; in de teamauto zat alleen
de chauffeur en telefoneerde. De schade kan men
niet zien, en de post komt de laatste tijd zo laat.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Jürgen Becker (Keulen, 10 juli 1932)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 11e juli ook mijn blog van 11 juli 2019 en ook mijn blog van 11 juli 2016 en ook mijn blog van 11 juli 2015 deel 1 en ook deel 2.

Erik Jan Harmens, Jürgen Becker

De Nederlandse dichter Erik Jan Harmens werd op 10 juli 1970 geboren in Harderwijk. Zie ook alle tags voor Erik Jan Harmens op dit blog.

 

Grmbl

ik ben een volleerd paaldanser
dat dank ik aan de cursusleidster rouwverwerken voor gevorderden
alles was sex haar overheadprojector haar whiteboard haar markers
haar kutgekopieerde readers te dik voor het nietje uitwaaierend als pamfletten
uit een helicopter over de hoofden van een bevrijde bevolking

als iemand op zijn gezicht valt voel ik niets
ik wil best mijn armen om ‘m heen slaan
ik wil best vragen hoe het staat
ik begrijp alleen niet waarom juist dán
en niet als bijv de klok slaat of de telefoon niet opgenomen
na een blik op de nummermelder overgaat en overgaat

verder hou ik van saté
en een la die dicht gaat en weer open
ik excelleer in hangmatten
kan goed mijn lachen inhouden
en een plank op mijn hoofd raakt me niet

tony taalt niet naar de tumor in zijn nek want zo is tony

als ik op iemands gezicht zit zegt-ie au
het bevreemdt me dan dat het niet uitmaakt of je op een chinees
of op een creool of op een fin gaat zitten
het is linksom au en rechtsom
alsof de dingen buiten ze om gebeuren en in de verste verte geen vat

je bek ging van dittum en dattum
terwijl je feitelijk geen panharing te melden had

dit is mijn credo edo
als ik paaldans vergeet ik alles
behalve de paal en mijn passen
een zakjapanner en de e op het display
ik dit niet uitrekenen gaan
dat de maan er is verder los van die maan
en hij ernaar wijst als een kok zijn klanten op de kaart
als een uitsmijter zijn poffers op de klok

uitgeteld en blootgewoeld
de wereld is licht en hoempa

marktkooplui willen me niet achter hun kraam
en vice versa

 

Schuttebreek

dit is mijn huis hier woon ik
alles is goed een haan bloeit op de barbecue
als een texaan waakt erik
jan h over zijn lap groot als een deken
mijn buren zie ik niet soms
hoor ik iets dan sterft het

als de maan zich uit de voeten maakt weewhen close harmony sony
dreammachines we starten de motor ruften en rijen een tunnel in en uit

we hebben een krant
die wordt bezorgd

het is alsof een niet zichtbare hand ons leidt van woon naar werk
we zijn geen trein maar volgen toch steeds dezelfde route
we zijn geen trein maar vertrekken iedere dag op dezelfde tijd

hier ben ik gelukkig
en ik wil niet weten hoe het daar is
dat merk ik vanzelf als het klaar is

in mijn onderhoudsarme tuin word ik herinnerd als een beest

 

Erik Jan Harmens (Harderwijk, 10 juli 1970)

 

De Duitse dichter en schrijver Jürgen Becker werd op 10 juli 1932 in Keulen geboren. Zie ook alle tags voor Jürgen Becker op dit blog.

 

Zomerregen. Zwarte avond. Langs de rand

Zomerregen. Zwarte avond. Langs de rand
van een overlijdensbericht gekrabbeld de beschikbare gegevens,
die het interview in gang zetten, de herinnering
aan lang voorbije ontmoetingen, waarvan
we ons meer toekomst hadden voorgesteld.

De nieuwe New Yorker blijft open liggen.
Wat betekent toekomst als het laatste gesprek
per magneetband eindeloos kan worden herhaald
en een in memoriam tien jaar ligt in het archief.
Droge zomer. De avond is helder.

Een reis moet men voorbereiden. Men moet
door een mistig front waarvan het wit zo wit
als Chinees verdriet is. Liever geen citaten.
Onderwerp van tafel. De gerstvelden zijn leeg,
en men leest, de steden zijn ingewikkeld.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Jürgen Becker (Keulen, 10 juli 1932)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 10e juli ook mijn blog van 10 juli 2019 en ook mijn blog van 10 juli 2011 deel 2 en eveneens deel 3.

Gerard Walschap, Jürgen Becker

De Vlaamse schrijver Gerard Walschap werd geboren op 9 juli 1898 in Londerzeel. Zie ook alle tags voor Gerard Walschap op dit blog.

Uit: Houtekiet

“Zij zou zijn naam moeten uitschreeuwen, zingen, zoet uitspreken, uitsnikken, zoo brandt hij in haar. De muziek ’s zondags in de kerk zou moeten zingen Houtekiet. Bij het werk is plots zijn hand op haar lichaam, nu hier, dan daar. Het snijdt haar den adem af, ze moet stilstaan tot het over is. Simon, de oudste van haren boer, zweert dat hij haar niet aangrijpt om zoo maar eens, maar om te trouwen, trouwen al gaan ze hier allemaal op hunnen kop staan. Met een ruk en een stoot werpt ze hem tegen den muur. Het is of ze nagelt er hem aan vast met den trotschen hoon dat ze hem nog niet ziet staan. Schor kan hij eindelijk vragen of ze dan iemand beters ziet staan, zij een meid, gotvernonde. Heilige naam van Jan Houtekiet, als een hostie moet zij u telkens inslikken want wie draagt u? Niet eens een stalknecht, niet eens een mensch: een everzwijn waarop de boschwachter jaagt. Na de eerste ontmoeting heeft zij den naam genoemd, den man beschreven. Een na een grinnikten de mannen, eerst Mandus, dan Docus den paardenknecht, dan de twee zonen Simon en Leo. Naar die twee pinkoogde Liza, de boerin vroeg of Lien zich niet schaamde en de boer zelf, Busschops: Is ’t nu genoeg?
Maar de naam blijft groeien, zwellen. In verrukking ligt haar hoofd aan de flank van de dwarsche koe, die zij nu liefheeft. Met trage, trillende hand doet ze een straal melk op haar bloote scheen spuiten en kreunt zacht.
Aan Liza’s bed gaat ze eindelijk den naam altijd maar uitspreken. Deze denkt eerst dat zij gek geworden is, dan dat het in geen geval Houtekiet kan geweest zijn, ten slotte dat het de duivel was. Bedriegt die niet de jonge meisjes met baard en haren zooals die van Christus? En wekken gewone mannen zulk vrouwenvuur? Nemen zij niet het plezier en laten de vrouw de schande als het uitkomt, na den trouw de kinderen? Daarom, Lien, was het soms de duivel niet? Het baat Lien niet zich opnieuw op te hitsen met de herinnering, hem opnieuw te beschrijven, hard en zoet, krachtig, nog te herhalen dat daarna zijn mond is als die van een klein kindje. Helpt niet, onmogelijk, ze heeft zich aan den duivel gegeven. Wild gebiecht trekt ze haar nachtkleed op, laat zich zwijmelend op het bed neer en fluistert dat als het de duivel geweest is en hij wil hier komen, zij hem nog wil, kom. Het pleit voor Houtekiet dat de duivel er nog niet is, als Liza eindelijk uit de dekens durft te voorschijn komen, rood en bezweet. Ze neemt aan, mee over de plank te gaan om Houtekiet te zien.”

 

Gerard Walschap (9 juli 1898 – 25 oktober 1989)
Portret door zijn dochter Lieven Walschap, jaren 1980

 

De Duitse dichter en schrijver Jürgen Becker werd op 10 juli 1932 in Keulen geboren. Zie ook alle tags voor Jürgen Becker op dit blog.

Bestemming

Westfaalse heuvels, de Breisgau dan Dresden … geen week
voor ansichtkaarten en uitgeruste residenties; Vallend blad, diep
hangende lucht tussen Elbe en Rijn.

Schuiven met datums, geen afscheid voor lang; wat zoek je
in het zuiden? Ik dacht in de restauratiewagen aan mijn vader
en hoe hij reisde in de jaren dertig … Excelsior,
Majestic De jongen bij het raam begrijpt niet wat
de volwassenen zeggen: Marienborn, destijds de zone –

Leeg terrein tussen restanten hek; twee kraaien fladderen
rond een toren die bleef staan. De hand
in de hartstreek, reiken naar het paspoort; er zijn
gewoonten die de trein met zich meevoert. Zorgeloze
reizigers laten de kranten liggen.

Kijk naar buiten. De nabijheid van het landschap dat je
kunt herwinnen. Een kans die zich elk uur
herhaalt. Hongkong gaat langzaam verloren.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Jürgen Becker (Keulen, 10 juli 1932)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 9e juli ook mijn blog van 9 juli 2019 en ook mijn blog van 9 juli 2018 en ook mijn blog van 9 juli 2017 deel 2.

Marcel Proust, Erik Jan Harmens, Alice Munro, J.C. Noordstar, Hermann Burger, Salvador Espriu, Gerhard L. Durlacher, Jürgen Becker, Nicolás Guillén

De Franse schrijver Marcel Proust werd geboren in Auteuil op 10 juli 1871. Zie ook alle tags voor Marcel Proust op dit blog.

Uit: À la recherche du temps perdu. Du côté de chez Swann

“Et je restais avec mon oncle jusqu’à ce que son valet de chambre vînt lui demander, de la part du cocher, pour quelle heure celui-ci devait atteler. Mon oncle se plongeait alors dans une méditation qu’aurait craint de troubler d’un seul mouvement son valet de chambre émerveillé, et dont il attendait avec curiosité le résultat, toujours identique. Enfin, après une hésitation suprême, mon oncle prononçait infailliblement ces mots: “Deux heures et quart”, que le valet de chambre répétait avec
étonnement, mais sans discuter: “Deux heures et quart? bien…je vais le dire…”
A cette époque j’avais l’amour du théâtre, amour platonique, car mes parents ne m’avaient encore jamais permis d’y aller, et je me représentais d’une façon si peu exacte les plaisirs qu’on y goûtait que je n’étais pas éloigné de croire que chaque spectateur regardait comme dans un stéréoscope un décor qui n’était que pour lui, quoique semblable au millier d’autres que regardait, chacun pour soi, le reste des spectateurs.
Tous les matins je courais jusqu’à la colonne Moriss pour voir les spectacles qu’elle annonçait. Rien n’était plus désintéressé et plus heureux que les rêves offerts à mon imagination par chaque pièce annoncée et qui étaient conditionnés à la fois par les images inséparables des mots qui en composaient le titre et aussi de la couleur des affiches encore humides et boursouflées de colle sur lesquelles il se détachait. Si ce n’est une de ces oeuvres étranges comme le Testament de César Girodot et OEdipe-Roi lesquelles s’inscrivaient, non sur l’affiche verte de l’Opéra-Comique, mais sur l’affiche lie de vin de la Comédie-Française, rien ne me paraissait plus différent de l’aigrette étincelante et blanche des Diamants de la Couronne que le satin lisse et mystérieux du Domino Noir, et, mes parents m’ayant dit que quand j’irais pour la première fois au théâtre j’aurais à choisir entre ces deux pièces, cherchant à approfondir successivement le titre de l’une et le titre de l’autre, puisque c’était tout ce que je connaissais d’elles, pour tâcher de saisir en chacun le plaisir qu’il me promettait et de le comparer à celui que recélait l’autre, j’arrivais à me représenter avec tant de force, d’une part une pièce éblouissante et fière, de l’autre une pièce douce et veloutée, que j’étais aussi incapable de décider laquelle aurait ma préférence, que si, pour le dessert, on m’avait donné à opter encore du riz à l’Impératrice et de la crème au chocolat.
Toutes mes conversations avec mes camarades portaient sur ces acteurs dont l’art, bien qu’il me fût encore inconnu, était la première forme, entre toutes celles qu’il revêt, sous laquelle se laissait pressentir par moi, l’Art. Entre la manière que l’un ou l’autre avait de débiter, de nuancer une tirade, les différences les plus minimes me semblaient avoir une importance incalculable. Et, d’après ce que l’on m’avait dit d’eux, je les classais par ordre de talent, dans des listes que je me récitais toute la journée: et qui avaient fini par durcir dans mon cerveau et par le gêner de leur inamovibilité.”

Marcel Proust (10 juli 1871 – 18 november 1922)
Cover


De Nederlandse dichter Erik Jan Harmens werd op 10 juli 1970 geboren in Harderwijk. Zie ook alle tags voor Erik Jan Harmens op dit blog.

Femke

er komt geen fust meer uit mijn handen
ben getapt wordt was
sta mij toe dit glas niet te betikken
ik rook niet meer en jaag de vlam in een pijp

kijk mij blazen als een scout
ik dis het enfyseem de embolie
wil ik dood nee maar ik jaag de vlam in een pijp
loop weg met de trucker in mij
en sta je erop voor op weblog of partij

ik ben geen milde curry jaag de vlam in een pijp
meer heb ik niet op mijn checklijst
als ik straks de bloedproppen ophoest
beschrijf ik het zinken de duwer
en de bodem van het bad

als ik straks de bloedproppen ophoest
en geen curry meer mag smak jij het dan
tik op het glas en speech

algeheel onvermogen
haal mij door dit showbizzslijk
nagel mij aan de hoogste zendmast

mijn liefste spuwend in de stadsbus na een nacht ballantines
is hou je bek de prachtigste je moest haar eens zien na het
strekken

zij is het bericht in de rubriek kort nieuws dat iedere knipselaar
over het hoofd ziet maar ik niet

de lucht betrekt als een gezicht
vader hou je ogen dicht

het kalf is dood
we noemen het femke
het zal niet grazen

 

Zomertijd

de stenen zijn geworpen maar het doel is niet bereikt
we zijn niets opgeschoten de heilssoldaat zwijgt
hij ziet op in het duister ontwaart een lief klein kind
zijn alter ego tilt haar op neemt haar mee de diepte in

wie o wie begrijpt
waar dit al toe leidt
een vijand blijkt een vriend
vanaf de maan gezien

zandloper ik heb je lief je verdeelt de dag in vierentwintig
chaos is de dood in de pot maar waar is God
zijn brievenbus is naar de kloten zijn telefoon is afgesloten
mag ik even overgeven zo wil ik niet meer verder leven

en de wereld lijdt
gilt het uit van pijn
de lichten doven uit
als je je ogen sluit

wie o wie begrijpt
waar dit al toe leidt
een vijand blijkt een vriend
vanaf de maan gezien

ik heb mijn rugzak afgeworpen de inhoud was allang bedorven
mijn kamer is mijn wereld en ik heb geen geld maar wat telt
wat telt is liefde zonder woorden een kind vanuit het niets geboren
de brief ongeopend want je weet dat ze ’t meent

het is zomertijd
de klok gaat een uur vooruit
en vreet mij op met haar en huid
de lichten doven uit

Erik Jan Harmens (Harderwijk, 10 juli 1970)


De Canadese schrijfster Alice Munro werd geboren op 10 juli 1931 in Wingham, Ontario. Zie ook alle tags voor Alice Munro op dit blog.

Uit: Friend of My Youth

“I used to dream about my mother, and though the details in the dream varied, the surprise in it was always the same. The dream stopped, I suppose because it was too transparent in its hopefulness, too easy in Its forgiveness. In the dream I would be the age I really was, living the life I was really living, and I would discover that my mother was still alive. (The fact is, she died when I was in my early twenties and she in her early fifties.) Sometimes I would find myself in ow old kitchen, where my mother would be rolling out piecrust on the table, or washing the dishes in the battered cream-colored dishpan with the red rim. But other times I would run into her on the street, in places where I would never have expected to see her. She might be walking through a handsome hotel lobby, or lining up in an airport. She would be looking quite well—not exactly youthful, nor entirely untouched by the paralyzing disease that held her in its grip for a decade or more before her death, but so much better than I remembered that I would be astonished. Oh, I just have this little tremor in my arm, she would say, and a little stiffness up this side of my face. It is a nuisance but I get around. I recovered then what in waking life I had lost—my mother’s liveliness of face and voice before her throat muscles stiffened and a woeful, impersonal mask fastened itself over her features. How could I have forgotten this I would think in the dream—the casual humor she had, not ironic but merry, the lightness and impatience and confidence! I would say that I was sorry I hadn’t been to see her in such a long time—meaning not that I felt guilty but that I was sorry I had kept a bugbear in my mind, instead of this reality—and the strangest, kindest thing of all to me was her matter-of-fact reply. Oh, well, she said, better late than never. I was sure I’d see you someday.
When my Mother was a young woman with a soft, mischievous face and shiny, opaque silk stockings on her plump legs (I have seen a photograph of her, with her pupils), she went to teach at a one-room school, called Grieves School, in the Ottawa Valley. The school was on a corner of the farm that belonged to the Grieves family—a very good farm (or that country. Well-drained fields with none of the Precambrian rock shouldering through the soil, a little willow-edged river running alongside, a sugar bush, log barns, and a large,unornamented house whose wooden walls had never been painted but had been left to weather. And when wood weathers in the Ottawa Valley, my mother said, I do not know why this is, but it never turns gray, it turns black. There must be something in the air, she said. She often spoke of the Ottawa Valley, which was her home—she had grown up about twenty miles away from Grieves School—in a dogmatic, mystified way, emphasizing things about it that distinguished it from any other place on earth. Houses turn black, maple syrup has a taste no maple syrup produced elsewhere can equal, bears amble within sight of farmhouses. Of course I was disappointed when I finally got ro see this place.”

Alice Munro (Wingham, 10 juli 1931)


De Nederlands dichter en rechtsgeleerde J.C. Noordstar (pseudoniem van Arnold Jan Pieter Tammes) werd geboren in Groningen op 10 juli 1907. Zie ook alle tags voor J. C. Noordstar op dit blog.

De Bollenkweker (Fragment)
Een idylle

’s Zondagsmorgens,
als een stralende zon de wereld doet leven
en lachen
en de duinen doet blinken,
gaat Hendrik naar het kerkje
dat open tussen de velden ligt.
De nieuwe tram gaat erlangs
en giert in de bocht van de stoffige weg.
Hij heeft een donker zondags pak aan
en een stijf helderwit overhemd,
maar geen boord,
en met grote, rustige, stevige passen
stapt hij op de kerk toe.
Daarginder tussen de velden ziet ge z’n woning.
Verschillende dorpsgenoten wandelen evenals hij ter kerke.
En links en rechts van de weg liggen de bollenvelden.
Wat is het land fris met z’n zeewind,
met z’n wolken, z’n water, z’n kleuren, z’n zon!
De dominee – zwart – preekt, bidt en laat zingen.
Maar intussen komen de auto’s opdagen
uit Hollands blijde steden en buitenplaatsen, de bomenrijke…
Allerlei nieuwe merkjes, soepellopend,
zilveren bumpers voor en achter
(maar natuurlijk ook goedkoop’re).

Suivent 8 lignes prèsque totalement illisibles.

De bloemen,
de bloemen, links en rechts tussen de dorpen en bomen,
tot aan de voet der duinen.
Eén toet’rende en schel claxonnerende ketting.

Intussen is dominee klaar; men
zingt nog een laatste lied uit het psalmboek en
de kerkdeur gaat open en een donkere schare
verspreidt zich over het lachende landschap.

J.C. Noordstar (10 juli 1907 – 21 augustus 1987)
Ansichtkaart uit 1907 met de Oosterstraat in Groningen


De Zwitserse dichter en schrijver Hermann Burger werd op 10 juli 1942 in Burg (Kanton Aargau) geboren. Zie ook alle tags voor Hermann Burger op dit blog.

Uit: Der Orchesterdiener

„Nichtsdestotrotz bin ich, nachdem ich mir Rostnägel aller Zweifelsgrößen im Schädel krumm geschlagen habe, zur gerade durch Urfers Schicksal gestärkten Überzeugung gelangt, daß man der edlen Tonkunst auch als Mißbegabter fronbar sein könne, mit kraftstrotzenden Pleuelarmen und behaarter Brust. Die Sekundärbehaarung von Flötisten, Cellisten undsoweiter, nehme ich an, Urfer, ist eine höchst minime. Sehen Sie, so unersetzbar er in Ihren Augen, durch die Brille der Generalmusikdirektorenwürde betrachtet, erscheinen mag, worauf die einen ganzen Konzertwinter dauernde Berufungskrise schließen läßt – und seine Insubtstituierbarkeit wird durch die Legendenbildung nach seinem Tod in a-moll auf das wirkungsvollste flankiert – , Urfer war eben doch nicht der ideale Schlußmann für die städtische Philharmonie, weil er zeitlebens ein verhinderter Musikus blieb. Alle seine Orchesterdienerhandreichungen waren im Grunde ein Symphonieren mit untauglichen Mitteln. Der Hammer wurde in seiner Hand zum Paukenschläger, wenn er einen Notenständer verstellte, tat er es con brio, gab man ihm den Auftrag, im Archiv nach einem verschollenen Klavierauszug zu forschen, beantwortete er ihn mit einem Mordent-Hüpfer. Was Urfer während seiner ganzen Orchesterdienerkarriere hinter der Bühne leistete, war nichts Geringeres einerseits, nichts Unbrauchbareres andererseits als dies, daß er als symphonischer Abwart die Musikweltliteratur und alle denkbaren Werkinterpretationen in eine Partitur der Servilität übersetzte. Ich weiß nicht, ob ich mich für ein Bewerbungsschreiben wahlwirksam genug ausdrücke, Herr Generalmusikdirektor. Urfer wurde zum Beispiel von Philharmonikern nie geduzt, so wie man ja eine Wagneroper, etwas Tristan und Isolde, oder, wenn Ihnen dieses Exempel lieber ist, Die Meistersinger, auch nicht tutoyiert. Man setzt sich nicht hin und sagt, jetzt intonieren wir dich mal, zum Werk. Urfer wußte bei aller Dienstbeflissenheit dem Ensemble und selbst Detmar von Hohenlohe eine Art Respekt abzutrotzen, wie man ich nur einem Opus oder einem veritablen Urheber entgegenbringt. Und als er im zweiten Satz von Mendelssohn-Bartholdys Schottischer über den Rand eines Kontrabaßkoffers kippte, wurde nicht nur eine wandelnde Stimmgabel, wurde vielmehr ein musikalischer Kosmos, dessen symphonische Filiale vorne auf der Bühne erklang, begraben. Diese Urfersche Totalität im untertänigen Verkörpern dessen, was Musik sein kann – die Begabung war gewissermaßen seine Livree – , will ich nicht schmälern, ich sage nur, indem ich, mit der Wucht einer nahezu verfehlten Existenz, den Namen Schramm ins Gespräch werfe, daß sie nicht zum Erfolg führte, unter Erfolg vorläufig, für den Hausgebrauch der Ambrosiahalle verstanden, daß der Orchesterdiener eine Philharmonie, so wie sie der Dirigent in himmlische Sphären hebt, erdet. Schram grapscht nicht einfach dreist nach der Ernennung, er bringt, wenn auch nicht Musikalität im angeborenen Sinn, immerhin als Qualifikation eine ganz präzise Vorstellung mit, wie er in der Hierarchie einer Gesellschaft wie der Ambrosiahallengesellschaft einzugliedern ist: er gehört, der taube Vierschrot, auf die Nachtseite der Kunst.“

Hermann Burger (10 juli 1942 – 28 februari 1989)
Cover


De Spaanse (Catalaanse) schrijver en dichter Salvador Espriu i Castelló werd geboren op 10 juli 1913 in Santa Coloma de Farners. Zie ook alle tags voor Salvador Espriu op dit blog.

Buit verzekerd

Voetstappen van de jager.
Hij nadert. Ik voel het
elke najaarsdag.

Aarzelend dronk ik
van deze fontein
bevroren water. Daarna
keek ik naar omhoog.

Er vlogen valken
boven de zekerheid
van mijn dood.

 

Begraafplaats van Sinera

I
Over de wegen daalt
de zonnewagen, langs
de heuvels met venkel en wijn
die ik nooit meer vergeet.
Ooit ga ik zelf langs de groene
cipressen, de erewacht roerloos
boven de zwijgende zee.


II
Wat een bescheiden land
hier rondom de begraafplaats!
De zee vlakbij, Sinera,
heuvels met sparren, wijn,
stoffige straten. Laat
een wolk het met zijn schaduw
nog eens tot leven brengen.
Dagen oproepen traag,
die voor altijd voorbij zijn.

Vertaald door Kees Bakker

Salvador Espriu (10 juli 1913 – 22 februari 1985)
Op een postzegel


De Nederlandse schrijver Gerhard L. Durlacher werd geboren in Baden-Baden op 10 juli 1928. Zie ook alle tags voor Gerhard L. Durlacher op dit blog.

Uit: Het begin van een reis

“Westerbork, 3 oktober 1942, dag van ontzetting. Twaalfduizend mannen, vrouwen en kinderen, zittend, liggend, hangend op gebuilde koffers en rugzakken. Grauw en bezweet. Tranen vastgelopen in het stof van ongeschoren wangen. Roepen van voornamen, achternamen, plaatsnamen. Ruzies om een decimeter plaats, een slok water, een lepel voedsel. Mensen in slangen en kluwens voor de soepgamellen. Groene, gele, blauwe emaillen etensbakken als lampions in de handen der wachtenden.
Duizenden zoeken naar vrouw en kind, naar barak en slaapplaats, naar water en voedsel, naar wasplaats en latrine. Barakken van bruin, naar teer stinkend, hout, volgestouwd met wankele ijzeren stellages: driehoog-bedden van hoekijzer, ijzerband en lamme veren. Mensen wringend tussen de spijlen, verhit gesticulerend over de verdeling van twee bedden over zes slapers of ongelukkig zittend op de rand omdat alles in elkaar gezakt is door overbelasting. Hutspot in de etensbak, zonder zout, ui of vlees, maar wel schillen en zand. Dorst, stof en waterschaarste.
Telkens weer nieuw-aangekomenen die de ruimte verkleinen. Dom, omdat ze nog niet weten: naar welke barak, naar welke kraan. De kennisvoorsprong van twee uur vermindert het gevoel van onzekerheid.
Mijn ouders op zoek naar bekenden, om uit collectief niet-weten schijnzekerheden te bouwen. Speurend naar de koffers die langs de spoorlijn, kilometers voor de kampingang, achtergebleven waren bij mannen in overalls met petten op en banden om de linkerarm.
Ik, angstig wachter bij de rugzakken, bevangen door fantasieën van verlatenheid in een woud van mensen. Een richtingloze ijsschots, los van verleden en toekomst. Hoe kwam ik hier, op dit godvergeten punt in tijd en ruimte?
Een etmaal tevoren was mijn navelstreng met de tijd doorgesneden. Schrik en verbijstering waren minder groot dan ik me de weken en maanden daaraan voorafgaand had voorgesteld. De arrestatie verliep anders, rustiger. Als een soort dreigende maar onafwendbare natuurramp.
Het was vrij licht buiten. Niet later dan een uur of vijf in de middag, een uur waarop je denkt: ‘vandaag komen ze niet meer’. Maar ze kwamen: één van de Grünen met twee Nederlandse politiemannen. Over het grint hadden we ze horen aanknersen, ze hoefden maar kort te bellen. Er was al iemand aan de deur, mijn moeder, geloof ik, want waarom zou je een goede voordeur laten intrappen?”

Gerhard L. Durlacher (10 juli 1928 – 2 juli 1996)


De Duitse dichter en schrijver Jürgen Becker werd op 10 juli 1932 in Keulen geboren. Zie ook alle tags voor Jürgen Becker op dit blog.

Winterbild 45

Die Straßenbahn fährt noch … so erzählt es
das Bild, und die Schatten dokumentieren, von irgendwo
kommt Sonne her.
                             Es sind keine Schatten; es sind
im dünnen Schnee leergebrannte Flächen.
                                                                   Der Wind kommt
von Osten; er schiebt die Planwagen vor sich her, draußen
auf der klirrenden Chaussee. Die Deichseln knarren;
der Eisklumpen Milch im schaukelnden Eimer.
                                                                       Die Straßenbahn
steht; sie wartet, und die Kämpfe gehen weiter
hinter der Endstation.
                                   Im Schnee bleibt stecken
die Gegenoffensive.
                                Kiefernwälder, Artillerie. Es ist nicht
der Wind, der heranheult über die Hügel.
                                                                  Für Hügel
die Landkartenzeichen, die nichts sagen
über den Eisstau, Flucht und Frontverlauf.
                                                                   Schlittenspuren
gehen bis zum unteren Rand des Bildes, wo
der Schneemann hervorschaut mit Augen aus Koks.

 

Reiseland

Westfälische Hügel, der Breisgau dann Dresden … keine Woche
für Ansichtskarten und ausgeruhte Residenzen; Blätterfall, tief
hängender Himmel zwischen Elbe und Rhein.

Termingeschiebe, kein Abschied für länger; was suchst du
im Süden? Ich dachte im Speisewagen an meinen Vater
und wie er reiste in den Dreißiger Jahren … Excelsior,
Majestic. Der Junge am Fenster versteht nicht, was
die Erwachsenen sagen: Marienborn, damals die Zone –

Zwischen Zaunresten leeres Gelände; zwei Krähen flattern
um einen stehengebliebenen Turm. Die Hand
in der Herzgegend, der Griff nach dem Paß; es gibt
Gewohnheiten, die der Zug mitbefördert. Sorglose
Reisende lassen die Zeitungen liegen.

Schau hinaus. Die Nähe der Landschaft, die du
wiedergewinnen kannst. Eine Chance, die im Stundentakt
sich wiederholt. Hongkong geht langsam verloren.

Jürgen Becker (Keulen, 10 juli 1932)


De Cubaanse dichter Nicolás Guillén werd geboren in Camagüey op 10 juli 1902. Zie ook alle tags voor Nicolás Guillén op dit blog.

I Don’T Know Why You Think

I don’t know why you think,
soldier, that I hate you,
if we are the same thing,
me,
you.

You are poor, so am I;
I’m from below, so are you;
where have you got it from,
soldier, that I hate you?

It hurts me that sometimes
you forget who I am;
heck, if I am you,
it’s the same that you are me.

But not for that reason I
have to dislike you;
if we are the same thing,
me,
you,
I don’t know why you think,
soldier, that I hate you.

Soon we’ll see ourselves, me and you,
together on the same street,
shoulder to shoulder, you and I,
with hate from neither me nor you.
but knowing you and me,
where we go, you and I…
I don’t know why you think,
solider, that I hate you!

Nicolás Guillén (10 juli 1902 – 16 juli 1989)
Op een postzegel


Zie voor nog meer schrijvers van de 10e juli ook mijn blog van 10 juli 2011 deel 2 en eveneens deel 3.

Marcel Proust, Erik Jan Harmens, Alice Munro, J.C. Noordstar, Hermann Burger, Salvador Espriu, Gerhard L. Durlacher, Jürgen Becker, Nicolás Guillén

De Franse schrijver Marcel Proust werd geboren in Auteuil op 10 juli 1871. Zie ook alle tags voor Marcel Proust op dit blog.

Uit: À la recherche du temps perdu. Du côté de chez Swann

« Enfin ma mère me disait: “Voyons, ne reste pas ici indéfiniment, monte dans ta chambre si tu as trop chaud dehors, mais va d’abord prendre l’air un instant pour ne pas lier en sortant de table.” J’allais m’asseoir près de la pompe et de son auge, souvent ornée, comme un fond gothique, d’une salamandre, qui sculptait sur la pierre fruste le relief mobile de son corps allégorique et fuselé, sur le banc sans dossier ombragé d’un lilas, dans ce petit coin du jardin qui s’ouvrait par une porte de service sur la rue du Saint-Esprit et de la terre peu soignée duquel s’élevait par deux degrés, en saillie de la maison, et comme une construction indépendante, l’arrière-cuisine. On apercevait son dallage rouge et luisant comme du porphyre. Elle avait moins l’air de l’antre de Françoise que d’un petit temple à Vénus. Elle regorgeait des offrandes du crémier, du fruitier, de la marchande de légumes, venus parfois de hameaux assez lointains pour lui dédier les prémices de leurs champs. Et son faîte était toujours couronné du rcououlement d’une colombe.
Autrefois, je ne m’attardais pas dans le bois consacré qui l’entourait, car, avant de monter lire, j’entrais dans le petit cabinet de repos que mon oncle Adolphe, un frère de mon grand-père, ancien militaire qui avait pris sa retraite comme commandant, occupait au rez-de-chaussée, et qui, même quand les fenêtres ouvertes laissaient entrer la chaleur, sinon les rayons du soleil qui atteignaient rarement jusque-là, dégageait inépuisablement cette odeur obscure et fraîche, à la fois forestière et ancien régime, qui fait rêver longuement les narines, quand on pénètre dans certains pavillons de chasse abandonnés. Mais depuis nombre d’années je n’entrais plus dans le cabinet de mon oncle Adolphe, ce dernier ne venant plus à Combray à cause d’une brouille qui était survenue entre lui et ma famille, par ma faute, dans les circonstances suivantes:
Une ou deux fois par mois, à Paris, on m’envoyait lui faire une visite, comme il finissait de déjeuner, en simple vareuse, servi par son domestique en veste de travail de coutil rayé violet et blanc. Il se plaignait en ronchonnant que je n’étais pas venu depuis longtemps, qu’on l’abandonnait; il m’offrait un massepain ou une mandarine, nous traversions un salon dans lequel on ne s’arrêtait jamais, où on ne faisait jamais de feu, dont les murs étaient ornés de moulures doreés, les plafonds peints d’un bleu qui prétendait imiter le ciel et les meubles capitonnés en satin comme chez mes grands-parents, mais jaune; puis nous passions dans ce qu’il appelait son cabinet de “travail” aux murs duquel étaient accrochées de ces gravures représentant sur fond noir une déesse charnue et rose conduisant un char, montée sur un globe, ou une étoile au front, qu’on aimait sous le second Empire parce qu’on leur trouvait un air pompéien, puis qu’on détesta, et qu’on recommence à aimer pour une seul et même raison, malgré les autres qu’on donne et qui est qu’elles ont l’air second Empire.”

 

Marcel Proust (10 juli 1871 – 18 november 1922)

 

De Nederlandse dichter Erik Jan Harmens werd op 10 juli 1970 geboren in Harderwijk. Zie ook alle tags voor Erik Jan Harmens op dit blog.

 

Underperformer

1
ik trek mijn zoon aan zijn oor naar het bed
en weet dat ik me hier straks de tong op stukbijt
toch laat mijn hand niet los

zo begrijp ik ook de beul die spijt toont
ofschoon hij decennia lang zonder waarneembare wroeging de zak over het
hoofd van de landverrader trok en vuur! riep bij het krieken van de dag

alles is zo plat als dit dashboard
als het lampje gaat knipperen maak dat je wegkomt of tank bij de
dichtstbij gelegen benzinepomp

2
maak je geen zorgen moedertje
je kind maakt het goed
het zit op dwarsfluitles
en betaalt trouw de contributie

alleen gaapt-ie als het nacht wordt naar de maan
hij fotografeert ‘m niet en hij stelt er verder geen vragen over

het is alsof het staren naar de maan hem geruststelt in die zin dat de maan er ís
verder los van die maan

hij zou ook naar de kraan kunnen kijken
naar de wekker of mijn toet

je hebt mensen die van veranderingen houden
dat zijn normenloze brute honden

 

Erik Jan Harmens (Harderwijk, 10 juli 1970)

 

De Canadese schrijfster Alice Munro werd geboren op 10 juli 1931 in Wingham, Ontario. Zie ook alle tags voor Alice Munro op dit blog.

Uit: Dear Life

“What she did do was get to British Columbia where she improved her En­glish and got a job teaching what was then called Business Practice to high school students. She brought up Peter on her own and sent him to college, and now he was an engineer. When she came to their apartment, and later to their house, she always sat in the front room, never coming into the kitchen unless Greta invited her. That was her way. She carried not noticing to an extreme. Not noticing, not intruding, not suggesting, though in every single household skill or art she left her daughter-in-law far behind.
Also, she got rid of the apartment where Peter had been brought up and moved into a smaller one with no bedroom, just room for a foldout couch. So Peter can’t go home to Mother? Greta teased her, but she seemed startled. Jokes pained her. Maybe it was a problem of language. But En­glish was her usual language now and indeed the only language Peter knew. He had learned Business Practice—­though not from his mother—­when Greta was learning Paradise Lost. She avoided anything useful like the plague. It seemed he did the opposite.
With the glass between them, and Katy never allowing the waving to slow down, they indulged in looks of comic or indeed insane goodwill. She thought how nice-looking he was, and how he seemed to be so unaware of it. He wore a brush cut, in the style of the time—­particularly if you were anything like an engineer—­and his light-colored skin was never flushed like hers, never blotchy from the sun, but evenly tanned whatever the season.
His opinions were something like his complexion. When they went to see a movie, he never wanted to talk about it afterwards. He would say that it was good, or pretty good, or okay. He didn’t see the point in going further. He watched television, he read a book in somewhat the same way. He had patience with such things. The people who put them together were probably doing the best they could. Greta used to argue, rashly asking whether he would say the same thing about a bridge. The people who did it did their best but their best was not good enough so it fell down.
Instead of arguing, he just laughed.
It was not the same thing, he said.”

 

Alice Munro (Wingham, 10 juli 1931)

 

De Nederlands dichter en rechtsgeleerde J.C. Noordstar (pseudoniem van Arnold Jan Pieter Tammes) werd geboren in Groningen op 10 juli 1907. Zie ook alle tags voor J. C. Noordstar op dit blog.

 

De Zwanen(Fragment)

Zóó moesten de Zwanen leven, onbezorgd,
De kinderen vragen aan de koffie wat de Meester gewrocht,
en deze met blanke hand de perzik beroeren,
en het oog van den Heer welgevallig rusten
op de parel brandende in het hart van zijn domeinen!

En ’s middags moest men eigenlijk dwalen tusschen de boomen,
of te paard de zilv’ren pruikestaart doen wippen op de rug en
de paardehoeven sporen in rul zand,
Men kan een blad plukken in de loop en ’t achteloos tusschen zijn vingers draaien,
of ook met schel gepiep tegen zijn mond er op blazen:
Loover, loover, loover.

De avond altijd neev’lig is
met wijn (en) onvermijdelijk,
en langzaam dalen de groene sluiers en slapen we ingespannen in webben in.
En langzaam schuift zich het gordijn voor de scène.

Maar, de morgen ontwaakt weer met blijde waterglans,
En uit hooge vensters van eeuwenoude kasteelen,
Stijgen op witte wieken de Zwanen in de damp van de hemel,
En langzaam en eeuwig rollen beneden
De rondgekopte groene golven van ’t loover.

Zóó moesten de Zwanen leven.

 

J.C. Noordstar (10 juli 1907 – 21 augustus 1987)
Portret door Jan Wiegers, z.j.

 

De Zwitserse dichter en schrijver Hermann Burger werd op 10 juli 1942 in Burg (Kanton Aargau) geboren. Zie ook alle tags voor Hermann Burger op dit blog.

Uit: Der Orchesterdiener

„Ich will ja überhaupt nicht mit Ihnen, Herr Generalmusikdirektor, über das verpatzte und nachträglich in der Presse aufgebauschte Decrescendo im zweiten Satz streiten. Es ist nicht erwiesen, daß dieses Decrescendo des weilandigen Orchesterdieners Todesursache war, ja nicht einmal, ob es in Felix Mendelssohn-Bartholdys Symphonie Nummer drei in a-moll, Opus sechsundfünfzig, auch die Schottische genannt, begonnen 1829, vollendet anfangs 1842, uraufgeführt am 13. März selbigen Jahres, in der achttaktigen Einleitung des überaus duftigen Scherzos, Vivace non troppo, flimmernde Geigenstimmen und laute Rufer der Bläser, kurz bevor die erste Klarinette das Hauptthema intoniert, tatsächlich dem Willen des Komponisten entspreche, was um so umstrittener sein dürfte, als sich ja die Streicher ein paar Takte später, wo unter Aufbietung aller orchestralen Mittel in einem Getümmel sondergleichen das Leitmotiv weitergesponnen wird, auf eines der jähesten Diminuendi der romantischen Tonkunstliteratur konzentrieren müssen. Bekäme ich den Posten, würde ich gegebenenfalls besagtes Decrescendo zu verhindern wissen. Urfers tödlicher Schlaganfall könnte auch auf das nicht über alle Zweifel erhabene Assai animato im Allegro un poco agitato oder auf ein vom Blech und von den Schlaginstrumenten in konspirativer Manier vereiteltes Smorzando zurückzuführen sein, wofür dann der Dahingegangene stellvertretend sein Leben gelassen hätte. Aber das ist, wie gesagt, für die Anbahnung meiner Berufungswahl gar nicht oder nur von untergeordneter Relevanz, viel wichtiger, das absolut Neue, in der Geschichte der Orchesterdienernominationen noch nie Dagewesene ist, daß meine Wenigkeit, August Schramm, von Freunden auch der taube August genannt, als zentrale Qualifikation für das verwaiste Amt sein musikalisches Analphabetentum ins Feld zu führen wagt, sofern man unter musikalisch vor allem die Fähigkeit versteht, Töne in Empfindungen und dieselben in mimisch ablesbare Verzückungen umzusetzen. Am Pianoforte völlig intraktabel, hat mein Klavierlehrer immer gesagt, der unter dem Ticken des Metronoms an Schramm zum pädagogischen Krüppel geworden ist.“

 

Hermann Burger (10 juli 1942 – 28 februari 1989)

 

De Spaanse (Catalaanse) schrijver en dichter Salvador Espriu i Castelló werd geboren op 10 juli 1913 in Santa Coloma de Farners. Zie ook alle tags voor Salvador Espriu op dit blog.

 

Die Stierhaut I

Der Stier, in der Arena Sepharads,
griff die ausgebreitete Haut an,
und emporschleudernd, macht er sie zur Fahne.
Gegen den Wind gehißt, ist diese Stierhaut,
die Haut des blutbedeckten Stiers,
jetzt ein vom Gold der Sonne aufgeblähter
Lappen, ausgesetzt für immer der Marter
der Zeit, unser Gebet
und unser Lästerfluch.
Opfer und Henker zugleich,
Haß und Liebe, Wehklage und Gelächter,
unter der tauben Ewigkeit des Himmels.

 

Vertaald door Fritz Vogelgsang.

 

Uit: Le Livre de Sinère

L’effroi demandait au vieil aveugle
si mon peuple aurait un lendemain.
Et la bouche sans lèvres commença
le ricanement qui n’arrête jamais.
La hache de la lumière sur les têtes.
La rue nous devenait fournaise.
Un peu de brise de la mer
arrivait soudain aux portails.
Les yeux blancs n’étaient plus devant
La crainte qui avait parlé.
Maintenant les pas s’éloignent au-delà
des immobiles cyprès vigilants.
Nous reprenions le rêve tenace
-contre le boeuf, le serpent, le sanglier-
de notre difficile bonté
de notre virile dignité
de notre fidèle liberté.

 

Vertaald door Franchita Gonzalez Batlle

 

Salvador Espriu (10 juli 1913 – 22 februari 1985)

 

De Nederlandse schrijver Gerhard L. Durlacher werd geboren in Baden-Baden op 10 juli 1928. Zie ook alle tags voor Gerhard L. Durlacher op dit blog.

Uit: Quarantaine

“In het dorp met de onheilspellende naam kon ik het woord kamp met moeite uitbrengen. Onberedeneerde vrees een ‘foute’ toenmalige inwoner aan te spreken weerhield mij ervan bejaarden om informatie te vragen en geen enkele jongere wist wat ik bedoelde. In de uitspanning, waar wij tussen verhitte en vrolijke fietsenthousiasten de obligate kroketten en pannekoeken bestelden, spande de waard zich in het raadsel voor ons op te lossen. ‘Schattenberg bedoelt u zeker, het kamp van de Molukkers?’ Over de smalle asfaltweg, die ik na veel gevraag gevonden heb, rijd ik gespannen en in mijzelf gekeerd. Ik heb geen woorden. Het landschap is vaag bekend als dat van een droom vlak na het ontwaken. Mijn vrouw en mijn dochters delen mijn zwijgen. Waar geen auto meer mag rijden, stappen wij uit en gaan te voet verder. De kilometer lijkt oneindig. Een flauwe bocht in de weg met bomen ontneemt mij het uitzicht naar de verte.
Geen vijftig meter verder versteen ik tot marmer. Op een steenworp afstands is een wit-rode slagboom neergelaten op de plek die eens de grens tussen vrijheid en gevangenschap markeerde. Ontzet staar ik voor mij uit. Mijn mond is droog als perkament: de keuken, het machinehuis, het badhuis, in de verte de appelplaats, de werkplaats; elke steen, elke plank schreeuwt mij toe: verdwijn!
Links de isolatiebarak waar ik wekenlang met difterie in quarantaine lag, zonder te weten of mijn ouders op transport waren gesteld, en daarachter barak éénenveertig van waaruit wij onze rugzakken naar het laadperron sleepten. De locomotief al onder stoom, een ongeduldig paard dat zijn vracht wil vervoeren naar het Oosten.
Ik loop om de slagboom heen. Geen prikkeldraad houdt mij tegen. Een paar Molukse vrouwen kijken belangstellend naar ons, niet begrijpend wat wij hier denken te vinden. Verderop opgeschoten jongens grappend rondom een bromfiets. Een oude man kan zijn nieuwsgierigheid niet langer bedwingen en komt aangesloft.“

 

Gerhard L. Durlacher (10 juli 1928 – 2 juli 1996)
Portret in brons door Anneke Dammers

 

De Duitse dichter en schrijver Jürgen Becker werd op 10 juli 1932 in Keulen geboren. Zie ook alle tags voor Jürgen Becker op dit blog.

 

Zwischen Kindern und Tauben

Tauben, ein Taubenschwarm über dem Domplatz,
knatternd wie
                   Tauben; Bomben, Drohung
mit Bomben im Funkhaus,
                                     und Sonne,
die Nachmittagssonne auf den Gesichtern.
(»Das sind nicht Linke, das sind
die Faschisten.«
                      Ach wirklich –? »Ich
wollte bloß einmal testen, wie Sie
darüber denken.«)
                          (Ich denke: das hat
so seine Geschichte –)
                               (Und Schweigen, da
schweigen die theoretischen Freunde)
Jetzt
        klatscht ein Kind in die Hände,
zwischen sitzenden Tauben,
                                       und hoch schreckend
schwärmt ein Taubenschwarm ab.
                                                Domplatz,
damals im Bildschirm-Format, als
der Bankräuber-Film
                              Wirkliches war –
aber nun nichts,
                      noch nichts, knatternd
wie Tauben
                  die Tauben und Sonne
auf den verdächtigen Gesichtern
                                              (denn
»Schweigen ist solidarisch«, sagen
die solidarischen Freunde). Zögernd
zum Parkplatz; der Parkplatz,
                                           plötzlich,
ist leer –
             bald, wir nähern uns
der Tagesschau; im Vorort, knatternd,
Rasenmäher
                 und Rauch mit Tauben
sitzend im Baum,
                        schweigend im Baum;
ich denke an Schweigen; ich sage: Baum.

 

Jürgen Becker (Keulen, 10 juli 1932)

 

De Cubaanse dichter Nicolás Guillén werd geboren in Camagüey op 10 juli 1902. Zie ook alle tags voor Nicolás Guillén op dit blog.

 

Madrigal

From your hands fall, drop by drop,
Your fingernails, a cluster of ten purple grapes.

Skin,
scorched tree-trunk flesh,
that sinking in the mirror cures in smoke
the timid seaweed in its depths.

 

Madrigal

Your womb is smarter tan your head,
Smart as your thighs.

That’s
the fierce black grace
of your naked body.

Yours is the symbol of the forest,
with your red necklaces,
your bracelets of curved gold,
and that dark alligator
swimming in the Zambezi of your eyes.

 

Vertaald door Robert Márquez

 

Nicolás Guillén (10 juli 1902 – 16 juli 1989)
Geboortehuis met gedenkplaat in Camagüey

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 10e juli ook mijn blog van 10 juli 2011 deel 2 en eveneens deel 3.

Marcel Proust, Erik Jan Harmens, Alice Munro, J.C. Noordstar, Hermann Burger, Salvador Espriu, Gerhard L. Durlacher, Jürgen Becker, Nicolás Guillén

De Franse schrijver Marcel Proust werd geboren in Auteuil op 10 juli 1871. Zie ook alle tags voor Marcel Proust op dit blog.

Uit: À la recherche du temps perdu. Du côté de chez Swann

« Mais (surtout à partir du moment où les beaux jours s’installaient à Combray) il y avait bien longtemps que l’heure altière de midi, descendue de la tour de Saint-Hilaire qu’elle armoriait des douze fleurons momentanés de sa couronne sonore, avait retenti autour de notre table, auprès du pain bénit venu lui aussi familièrement en sortant de l’église, quand nous étions encore assis devant les assiettes des Mille et une nuits, appesantis par la chaleur et surtout par le repas. Car, au fond permanent d’oufs, de côtelettes, de pommes de terre, de confitures, de biscuits, qu’elle ne nous annonçait même plus, Françoise ajoutait – selon les travaux des champs et des vergers, le fruit de la marée, les hasards du commerce, les politesses des voisins et son propre génie, et si bien que notre menu, comme ces quatre-feuilles qu’on sculptait au XIIIe siècle au portail des cathédrales, reflétait un peu le rythme des saisons et des épisodes de la vie – : une barbue parce que la marchande lui en avait garanti la fraîcheur, une dinde parce qu’elle en avait vu une belle au marché de Roussainville-le-Pin, des cardons à la moelle parce qu’elle ne nous en avait pas encore fait de cette manière-là, un gigot rôti parce que le grand air creuse et qu’il avait bien le temps de descendre d’ici sept heures, des épinards pour changer, des abricots parce que c’était encore une rareté, des groseilles parce que dans quinze jours il n’y en aurait plus, des framboises que M. Swann avait apportées exprès, des cerises, les premières qui vinssent du cerisier du jardin après deux ans qu’il n’en donnait plus, du fromage à la crème que j’aimais bien autrefois, un gâteau aux amandes parce qu’elle l’avait commandé la veille, une brioche parce que c’était notre tour de l’offrir. Quand tout cela était fini, composée expressément pour nous, mais dédiée plus spécialement à mon père qui était amateur, une crème au chocolat, inspiration, attention personnelle de Françoise, nous était offerte, fugitive et légère comme une ouvre de circonstance où elle avait mis tout son talent. Celui qui eût refusé d’en goûter en disant : “J’ai fini, je n’ai plus faim”, se serait immédiatement ravalé au rang de ces goujats qui, même dans le présent qu’un artiste leur fait d’une de ses ouvres, regardent au poids et à la matière alors que n’y valent que l’intention et la signature. Même en laisser une seule goutte dans le plat eût témoigné de la même impolitesse que se lever avant la fin du morceau au nez du compositeur. ».

 

 
Marcel Proust (10 juli 1871 – 18 november 1922)
Proustkamer in Le château de Breteuil in Choisel

Lees verder “Marcel Proust, Erik Jan Harmens, Alice Munro, J.C. Noordstar, Hermann Burger, Salvador Espriu, Gerhard L. Durlacher, Jürgen Becker, Nicolás Guillén”

Dolce far niente, Jürgen Becker, Luuk Gruwez, Philip Larkin, Gerrit Kouwenaar, Henk Romijn Meijer

Dolce far niente

 

 
Zomerbui op de Singel (Amsterdam) door Thomas Schmall, 2010

 

Sommerregen. Schwarzer Abend…
In memoriam Donald Barthelme

Sommerregen. Schwarzer Abend. An den Rand
einer Todesmeldung gekritzelt die verfügbaren Daten,
die das Interview in Gang setzen, die Erinnerung
an entrückte Begegnungen, von denen
wir uns mehr Zukunft versprochen hatten.

Der neue New Yorker bleibt offen liegen.
Was heißt Zukunft, wenn sich das letzte Gespräch
per Bandschleife endlos wiederholen läßt
und ein Nachruf zehn Jahre liegt im Archiv.
Trockener Sommer. Der Abend ist hell.

Eine Reise ist vorzubereiten. Man muß
durch eine Nebelfront, deren Weiß so weiß
wie chinesische Trauer ist. Bitte keine Zitate.
Thema vom Tisch. Die Gerstenfelder sind leer,
und man liest, kompliziert sind die Städte.

 

 
Jürgen Becker (Keulen, 10 juli 1932)
Keulen in de regen. Jürgen Becker werd geboren in Keulen

Lees verder “Dolce far niente, Jürgen Becker, Luuk Gruwez, Philip Larkin, Gerrit Kouwenaar, Henk Romijn Meijer”

Marcel Proust, Erik Jan Harmens, Salvador Espriu, Hermann Burger, Gerhard L. Durlacher, Jürgen Becker, Alice Munro, Nicolás Guillén

De Franse schrijver Marcel Proust werd geboren in Auteuil op 10 juli 1871. Zie ook mijn blog van 10 juli 2010 en eveneens alle tags voor Marcel Proust op dit blog.

Uit: Op zoek naar de verloren tijd, De kant van Swann (Vertaald door Nico Lijsen)

“Heel lang ben ik vroeg naar bed gegaan. Soms, als de kaars nauwelijks gedoofd was, vielen mijn ogen zo snel dicht dat ik geen tijd meer had om te denken: ‘Nu val ik in slaap.’ En een half uur later werd ik wakker door de gedachte dat het tijd was de slaap te zoeken; ik wilde het boek wegleggen dat ik nog in mijn handen meende te hebben en het licht uitblazen; in mijn slaap was ik blijven nadenken over wat ik zojuist gelezen had, maar die overdenkingen waren langs ietwat vreemde paden gegaan; ik had de indruk dat ik het zelf was waarover het boek ging: een kerk, een strijkkwartet, de rivaliteit tussen Frans de Eerste en Karel de Vijfde.
(…)

Maar sinds kort begin ik, als ik mijn oor te luisteren leg, heel goed het snikken te horen, dat ik voor mijn vader met moeite wist te onderdrukken en dat pas uitbrak toen ik met mijn moeder alleen was. In werkelijkheid is het nooit opgehouden; en alleen doordat het leven om me heen nu stiller wordt, hoor ik het opnieuw, zoals de klokken van een klooster, die de hele dag door de geluiden van de stad zozeer overstemd worden dat men denkt dat ze zwijgen, maar die in de stilte van de avond weer beginnen te luiden.
(…)

De gewenning! Zij is een handige, maar langzame binnenhuisarchitecte die onze geest eerst wekenlang in een provisorische omgeving laat kwijnen, maar waar men toch gelukkig mee is want zonder haar en alleen uit eigen kracht zou je niet in staat zijn een huis bewoonbaar te maken.”

 
Marcel Proust (10 juli 1871 – 18 november 1922)

Lees verder “Marcel Proust, Erik Jan Harmens, Salvador Espriu, Hermann Burger, Gerhard L. Durlacher, Jürgen Becker, Alice Munro, Nicolás Guillén”

Marcel Proust, Erik Jan Harmens, Salvador Espriu, Hermann Burger, Gerhard L. Durlacher, Jürgen Becker, Alice Munro

De Franse schrijver Marcel Proust werd geboren in Auteuil op 10 juli 1871. Zie ook mijn blog van 10 juli 2010 en eveneens alle tags voor Marcel Proust op dit blog.

Uit: Op zoek naar de verloren tijd, Sodom en Gomorra I (Vertaald door Marjan Hof)

“Die geen eer bezitten dan een kwetsbare, geen vrijheid dan een voorlopige, totdat de misdaad wordt ontdekt; geen positie dan een wankele, zoals van de dichter die de vorige dag nog werd gefêteerd in alle salons, toegejuicht in alle theaters van Londen, en de volgende dag verjaagd uit alle huurkamers zonder een kussen te vinden om zijn hoofd op te leggen, aan de molensteen draaiend zoals Simson en zoals hij verzuchtend: ‘Gescheiden van elkaar zullen de seksen sterven’; die het zelfs, behalve op dagen van grote tegenspoed, wanneer de meerderheid zich rond het slachtoffer schaart, zoals de joden rond Dreyfus, moeten stellen zonder de sympathie – en soms het gezelschap – van hun gelijken, die zij doen walgen van zichzelf door hun een spiegel voor te houden die hen niet langer flatteert, maar alle onvolkomenheden benadrukt die ze bij zichzelf niet hadden willen zien, en hun te verstaan geeft dat wat ze hun liefde noemden (en waaraan ze, spelend met het woord, uit sociaal gevoel alles hebben gekoppeld wat poëzie, schilderkunst, muziek, riddergeest en ascetisme aan de liefde hebben toegevoegd) niet voortvloeit uit een zelfverkozen schoonheidsideaal, maar uit een ongeneeslijke ziekte; die, nogmaals net als de joden (op de enkelen na die alleen met hun rasgenoten willen omgaan en altijd de rituele frasen en geijkte grapjes op hun lippen hebben), elkaar mijden en het gezelschap zoeken van het slag mensen dat het meest van hen verschilt, dat niets van hen moet hebben, vergevensgezind wanneer ze worden afgesnauwd, in de wolken wanneer ze vriendelijk worden bejegend; maar die ook bijeen worden gedreven door het ostracisme dat hen treft, de smaad waarmee ze zijn overladen, zodat ze uiteindelijk, door een vervolging als die van Israël, de lichamelijke en geestelijke trekken van een ras hebben aangenomen, individueel soms mooi, vaak afzichtelijk, rust vindend (ondanks alle spot waarmee degene die uiterlijk relatief het minst geïnverteerd is, omdat hij beter geïntegreerd is in en aangepast aan het tegengestelde ras, de ander overlaadt die het duidelijker is gebleven) in de omgang met hun gelijken en zelfs steun in hun bestaan, met als gevolg dat ze, hoewel ze ontkennen een ras te zijn (waarvan de naam het ergste scheldwoord is), graag degenen ontmaskeren die weten te verhullen dat ze ertoe behoren, minder om hen te schaden, waar ze geen been in zien, dan om zichzelf te verontschuldigen, en tot in de geschiedenis op zoek gaan naar inversie zoals een dokter naar een blindedarmontsteking, met plezier memorerend dat Socrates een van hen was, zoals de Israëlieten wijzen op de joodsheid van Jezus, zonder te bedenken dat er geen afwijkenden bestonden toen homoseksualiteit de norm was, vóór Christus geen antichristen, dat alleen het schandaal de misdadiger maakt, omdat het enkel diegenen heeft overgelaten die ongevoelig waren voor elke zedenpreek, elk voorbeeld, elke straf, krachtens een aangeboren neiging die zo speciaal is dat ze (hoewel ze vergezeld kan gaan van hoge morele kwaliteiten) andere mannen meer afkeer inboezemt dan bepaalde ondeugden die ermee in strijd zijn, zoals diefstal, wreedheid en kwade trouw, die beter worden begrepen en dus gemakkelijker vergoelijkt door de massa;”

 
Marcel Proust (10 juli 1871 – 18 november 1922)
 

Lees verder “Marcel Proust, Erik Jan Harmens, Salvador Espriu, Hermann Burger, Gerhard L. Durlacher, Jürgen Becker, Alice Munro”

Alice Munro, Jürgen Becker, Nicolás Guillén, Kurt Bartsch

De Canadese schrijfster Alice Munro werd geboren op 10 juli 1931 in Wingham, Ontario. Zie ookmijn blog van 10 juli 2007 en ook mijn blog van 10 juli 2008 en ook mijn blog van 10 juli 2009 en ook mijn blog van 10 juli 2010

Uit: Too Much Happiness

„On the first day of January, in the year 1891, a small woman and a large man are walking in the Old Cemetery, in Genoa. Both of them are around forty years old. The woman has a childishly large head, with a thicket of dark curls, and her expression is eager, faintly pleading. Her face has begun to look worn. The man is immense. He weighs 285 pounds, distributed over a large frame, and being Russian, he is often referred to as a bear, also as a Cossack. At present he is crouching over tombstones and writing in his notebook, collecting inscriptions and puzzling over abbreviations not immediately clear to him, though he speaks Russian, French, English, Italian and has an understanding of classical and medieval Latin. His knowledge is as expansive as his physique, and though his speciality is governmental law, he is capable of lecturing on the growth of contemporary political institutions in America, the peculiarities of society in Russia and the West, and the laws and practices of ancient empires. But he is not a pedant. He is witty and popular, at ease on various levels, and able to live a most comfortable life, due to his properties near Kharkov. He has, however, been forbidden to hold an academic post in Russia, because of being a Liberal.
His name suits him. Maksim. Maksim Maksimovich Kovalevsky.
The woman with him is also a Kovalevsky. She was married to a distant cousin of his, but is now a widow.
She speaks to him teasingly.
“You know that one of us will die,” she says. “One of us will die this year.”
Only half listening, he asks her, Why is that?
“Because we have gone walking in a graveyard on the first day of the New Year.”
“Indeed.”
“There are still a few things you don’t know,” she says in her pert but anxious way. “I knew that before
I was eight years old.”
“Girls spend more time with kitchen maids and boys in the stables—I suppose that is why.”
“Boys in the stables do not hear about death?”
“Not so much. Concentration is on other things.”
There is snow that day but it is soft. They leave melted, black footprints where they’ve walked.“

Alice Munro (Wingham, 10 juli 1931)

Lees verder “Alice Munro, Jürgen Becker, Nicolás Guillén, Kurt Bartsch”