Bij het begin van de lente
Voorjaar
Het licht vlaagt over ’t land in stoten
wekkend het kort en straf geflonker
der blauwe wind-gefronsde sloten;
het gras gloeit op, dooft uit, is donker.
Twee lammren naast een stijf grauw schaap
staan wit, bedrukt van jeugd in ’t gras…
Ik had vergeten hoe het was
en dat de lente niet stil bloeien,
zacht dromen is, maar hevig groeien,
schoon en hartstochtelijk beginnen,
opspringen uit een diepe slaap,
wegdansen zonder te bezinnen.
De Australische dichter en schrijver David Malouf werd geboren op 20 maart 1934 in Brisbane. Zie alle tags voor David Malouf op dit blog.
Stooping to Drink
Smelling the sweet grass
of distant hills, too steep
to climb, too far to see
in this handful of water
scooped from the river dam.
Touching the sky where like
a single wing my hand
dips through clouds. Tasting
the shadow of basket-willows,
the colour of ferns.
A perch, spoon-coloured, climbs
where the moon sank, trailing
bubbles of white,
and school kids on picnics
swing from a rope — head
over sunlit heels like angels
they plunge into the sun
at midday, into silence
of pinewoods hanging over
a sunken hill-farm.
Taking all this in
at the lips, holding it
in the cup of the hand.
And further down the hiss
of volcanoes, rockfall
and hot metals cooling
in blueblack depths a hundred
centuries back.
Taking all this in
as the water takes it: sky
sunlight, sweet grass-flavours
and the long-held breath
of children — a landscape
mirrored, held a moment,
and let go again.
A History Lesson
Sweaty after a bout the young prince towels his body,
sprawls against the wall of a tennis court. His body seems
his own. He is seventeen, loves exercise,
apples, and has just discovered order
in the frets of a guitar and the disorder
his spirit leans towards where hair sweeps upward
and a tender neck’s laid bare. All this
is normal.
Miles away,
his body is the site of negotiations. Old men in furs
have laid it out between them, a treaty
is tied to the royal member as, by proxy, it is annexed, with no compliance
on his part (it is, so far as he knows, off
in a goosegirl’s placket) to the crib of a ten months’ orphan, the Staatsholder
of nine dependencies.
Somewhere peasants
work in the prince’s groin, sleep off the day’s work in its shade.
They will speak the same patois when they go back
to dealing with horizons, but their heads
have passed under harsher laws. In a trench twelve pikemen
curse white, blow on a fist as night creeps over
the edge of a boy’s body much like theirs and also forfeit.
These lives go other ways
than the documents intended. The young prince
will swell with evil fluids not drained off, his infanta
be occupied by three foreign husbands; she will never know his tongue.
One of that band of pikemen, every hair
on his head ablaze with firelight, every louse in his shirt assured of
its sweat, will get his wish. He will climb on out
of the blood of battle, eat, in a fiery sunset,
a late crust among shadows
that peck round a harvest blade, and whistling an old song, track
to its source among ferns the stream
that mutters in his head and never once says ‘history’.
But that is another story. Passed from mouth
to mouth and not set down, it covers the facts, has a beginning and has survived
its middle. Why shouldn’t it end well?
De Duitse dichter en schrijver Johann Christian Friedrich Hölderlin werd geboren op 20 maart 1770 in Lauffen am Neckar in het Hertogdom Württemberg. Zie ook alle tags voor Friedrich Hölderlin.
Toen ik een knaap was
Toen ik een knaap was,
Redde een god mij vaak
Van het geschreeuw en de roede der mensen,
Toen speelde ik veilig en wel
Met de bloemen van het woud,
En het zoele des hemels
Speelde met mij.
En zoals gij het hart
Van de planten verblijdt,
Als zij u tegemoet
Hun tere armen strekken,
Zo hebt gij mijn hart verblijd
Vader Helios, en, gelijk Endymion,
Was ik uw lieveling,
Heilige Luna!
O, al gij trouwe
Vriendelijke goden!
Als ge eens wist
Hoe mijn ziel u heeft liefgehad!
Wel riep ik toen nog niet
U bij naam, ook gij
Noemde mij nooit, zoals de mensen elkaar noemen,
Als kenden ze elkaar.
Toch kende ik u beter
Dan ik de mensen ooit kende,
Ik begreep de stilte van de ether,
De woorden der mensen begreep ik nooit.
Mij voedde de muziek
Van het ruisende woud
En liefhebben leerde ik
Temidden der bloemen.
In de armen der goden groeide ik op.
Vertaald door Kester Freriks
Zie voor nog meer schrijvers van de 20e maart ook mijn blog van 20 maart 2021 en ook mijn blog van 20 maart 2020 en eveneens mijn blog van 20 maart 2019 en ook mijn blog van 20 maart 2016 deel 2 en eveneens deel 3 en ook deel 4.