W.G. Sebald, Markus Breidenich

De Duitse schrijver W.G. Sebald werd geboren in Wertach (Allgäu) op 18 mei 1944. Zie ook alle tags voor W. G. Sebald op dit blog.

Uit: Nach der Natur. Ein Elementargedicht

Ihm, seinem erwählten Protektor,
der inmitten des Lebens seinen Tod
mit sich führt, gibt Grünewald das Ansehen
Riemenschneiders, dem der Würzburger Bischof
zwanzig Jahre darauf auf der Folter
die Hände zerbrechen ließ. Lang vor der Zeit
geht der Schmerz bereits ein in die Bilder.
Das ist die Vorschrift, weiß der Maler,
der sich einreiht auf dem Altar
in die viel zu geringe Genossenschaft
der vierzehn Nothelfer. Sie alle, die heiligen
Blasius, Achaz und Eustach; Pantaleon,
Aegidius, Cyriax, Christophorus und
Erasmus und der wirklich wunder-
schöne heilige Veit mit dem Hahn,
schauen ein jeder in eine andere
Richtung, ohne daß wir verstünden,
warum. Die drei Nothelferinnen
Barbara, Katharina und Margarethe hingegen
stecken am Rand der linken Tafel
hinter dem Rücken des Georg ihre
gleichförmigen orientalischen Köpfe
zu einer Verschwörung gegen die Männer
zusammen. Auch das Unglück der Heiligen
ist ihr Geschlecht, ist die furchtbare
Separation der Geschlechter, die Grünewald
am eigenen Leib erfuhr. Der ausgetriebene
Teufel, den Cyriax, nicht bloß aufgrund
der Enge des Raumes, sondern
wie ein Emblem hoch in die Luft
erhoben hält, ist ein weibliches
Wesen und stammt, wie eine Grisaille
Grünewalds im Frankfurter Städel aufs drastischste
vorführt, aus der epileptischen Tochter
Diokletians, der verzwängten Prinzessin
Artemia, die Cyriax, neben dem sie kniet
an der Erde, mit dem Manipel seines Ornats
wie einen Hund kurz gebunden hält.

 

W.G. Sebald (18 mei 1944 – 14 december 2001)

 

De Duitse dichter en schrijver Markus Breidenich werd geboren in Düren op 18 mei 1972. Zie ook alle tags voor Markus Breidenich op dit blog.

 

Het lezen van de brieven

Ik zelf hou rekeningen in mijn handen
(wat ik heb uitgegeven, dat heb ik
uitgegeven). Mijn witte duiven
stop ik geld in de snavel en
vraag hen om te blijven zwijgen
over mij. Tijdens de vlucht
zet ik mijn mobieltje uit en beweeg me
nauwelijks. De dieren landen laat
in de middag als de zon achter
de bomen verdwijnt. De meesten
leggen het geld onder de deurmat van de
toegangsdeur en zijn ’s avonds terug.
Sommigen van hen dragen takken in hun
snavels. De tekenen wijzen op land.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Markus Breidenich (Düren, 18 mei 1972)
In 2011

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 18e mei ook mijn blog van 18 mei 2022 en ook mijn blog van 18 mei 2020 en eveneens mijn blog van 18 mei 2019 en ook mijn blog van 18 mei 2018 en eveneens mijn blog van 18 mei 2014 deel 2.

Lars Gustafsson, Markus Breidenich

De Zweedse dichter en schrijver Lars Gustafsson werd geboren in Västeras, op 17 mei 1936. Zie ook alle tags voor Lars Gustafsson op dit blog.

 

De bruggen in Königsberg

In de stad Königsberg in Pruisen
ligt een eiland dat Kneiphof heet,
omgeven door twee armen van de Pregel.
Zeven bruggen voeren over die twee armen.

Zeven bruggen. En ieder slechts één keer.
Het water is nu bijna overal te horen.
Het is blind water, zwart water,
nachtelijk water. Drie soorten water.

Kerken en torens en schuine groene daken.
Hier is een trap. Hier is een huis.
Hier is de hond die blaft op het erf.
Hij is zwart, pikzwart. Hij blaft.

Jaren. Jaren en dagen. Zo gelijk aan elkaar als…
Horen jullie mij? Ik zit opgesloten.
En men hoort het niet. Als Maagdeburger halve bollen.
Zo verschillend van elkaar als: Appels.

Vanuit een frisse oktobermaand; hondegeblaf
stemmen en maar één brug tegelijk,
nooit twee keer over dezelfde brug.
Sommige kinderen stappen altijd op iedere derde steen,

alleen op de derde. De afgrond lokt.
De derde deur die altijd piept.
Jaren. Jaren en dagen. Horen jullie mij? Oktober,
en nog steeds geen vorst in de lucht.

Om achtereenvolgens over zeven bruggen te lopen
en over iedere brug slechts één keer,
is, zo zegt de mathematicus Euler,
in feite een achtste brug nodig. Die is er niet.
Dat verdomde ijs, dat maar niet wil bevriezen!

 

Over alles wat nog zweeft

Mijn graf valt nog nergens te bekennen.
En dus zweef ook ik:
rust ook ik, onwetend van mijzelf,
in een luchtzee.
Zwevend met de zwevenden,
levend met de levenden,
rustend met de rustenden,
en, wellicht ook, zonder het te weten,
dood met de doden.
Hiervoor bestaat geen woord:
het is een manier van zweven.
“In de luchtzee”zoals ballonvaarders van weleer,
en die luchtzee ben je zelf.

Een keer, in Texas, zes uur ’s morgens,
zwemmend in het kristalheldere water
van een heel diep zwembad
eigenlijk bestemd voor duikers,
werd het zwemmen voor mij plotseling zweven.
Door de venstertjes van mijn duikbril neerkijkend
op de zwarte en witte tegels van de schone bodem,
vanuit precies zo’n hoogte die men in een vrije val
niet overleeft, kon ik een ogenblik bevroeden:
steeds verder te vallen, al vallend
toch te zweven, door iets onzichtbaars gedragen.
Glimlachend doorzien wij de klassieke schilders
en hun kinderlijke toverkunst
om een paar vogels veraf in het beeld te plaatsen,
heel klein, zwevend als bewusteloze tekens
tussen aarde en lucht, tussen licht en donker,
tussen water en land, kortweg:
iets dat zich tussen de verschillen bevindt,
schemerachtige dingen, die de diepte verschaffen
die het centrale perspectief alleen ons niet biedt.
Zo zweeft al wat dodelijk is in het binnenste
van zijn eigen beeld, ergens in de schemering,
en voor dit zweven bestaat geen naam

Zo zweven ook tekens boven witte vellen papier,
de sleuven boven de sneeuw, het goede boven de slechte tijd.
Zo zweeft alles. Het staat, zoals de engelen staan,
in ongekende beweging.
En voor de gang van de wereld bestaat geen naam.

 

Vertaald door J. Bernlef

 

Lars Gustafsson (17 mei 1936 – 3 april 2016)

 

De Duitse dichter en schrijver Markus Breidenich werd geboren in Düren op 18 mei 1972. Zie ook alle tags voor Markus Breidenich op dit blog.

 

Second Life

Hier waren de sproeten op
je gezicht slechts online pixels.

De handen een zee van
duizend kruisende lijnen.

Toekomst was een muisklik en één
van vele glazen bollen.

Griekse schoonheidsprofielen.
Je schreef dat je in die wereld

één kat en meerdere levens had. Een
zou alleen mij toebehoren. En jij zei

dat dit een spel met alles is. Een
meermaals geback-upt geluk opgeslagen

te zijn. Alleen soms spring je
uit alle wolken naar Off. Eenmaal

was het als delen van mij
in een lucht met hoge resolutie. Ik viel op

glazen hooi. Simuleerde de pijn
van de naalden in mijn hersenen. Dan

weer ving ik je op en las
in de ogen van knipperende cursors: L0ve.

De laatste keer sprong je alleen. Je

had het scherm van het lichaam gescheiden.
Het regende draden uit de lucht. In

real time. Op mijn scherm. Laatste
tekenen van jou. Op het scherm geschreven:

En blijf jij mijn kunsthart? Mijn
bedrieglijk echte omarming. Een vredig

berekende mond. Thuis in de kamer.
Blijf jij mijn aan? Mijn uit. Op de

terugweg van de computer naar bed
draadloos verbonden?

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Markus Breidenich (Düren, 18 mei 1972)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 17e mei ook mijn blog van 17 mei 2021 en eveneens mijn blog van 17 mei 2018 en ook mijn blog van 17 mei 2015 deel 2.

Ascension (Malcolm Guite), Markus Breidenich

 

Bij Hemelvaartsdag

 

De Hemelvaart door James Thornhill, jaren 1720

 

Ascension

We saw his light break through the cloud of glory
Whilst we were rooted still in time and place
As earth became a part of Heaven’s story
And heaven opened to his human face.
We saw him go and yet we were not parted
He took us with him to the heart of things
The heart that broke for all the broken-hearted
Is whole and Heaven-centred now, and sings,
Sings in the strength that rises out of weakness,
Sings through the clouds that veil him from our sight,
Whilst we our selves become his clouds of witness
And sing the waning darkness into light,
His light in us, and ours in him concealed,
Which all creation waits to see revealed .

 

Malcolm Guite (Ibadan, 12 november 1957)
De Dominicaanse Kapel in Ibadan, Nigeria

 

De Duitse dichter en schrijver Markus Breidenich werd geboren in Düren op 18 mei 1972. Zie ook alle tags voor Markus Breidenich op dit blog.

 

Sound Check

Soms glijdt

uit het niets een pick-upnaald
over de oneffenheden van de hemel.

Men ontdekt in de leisteen de
originele persing van The Velvet Underground.

Uit de groeven van de platen mixolydisch:
Tektoniek. Door de ether dringt

vogelgetjilp. Uit de soundtrack ontstonden
de jaarringen.

Iemand verzamelt de schellak van
scherven schors . Aan wolkenkrabbers

voltrekt het leven zich in grote sprongen.
Evergreen.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Markus Breidenich (Düren, 18 mei 1972)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 18e mei ook mijn blog van 18 mei 2020 en eveneens mijn blog van 18 mei 2019 en ook mijn blog van 18 mei 2018 en eveneens mijn blog van 18 mei 2014 deel 2.

Lars Gustafsson, Markus Breidenich

De Zweedse dichter en schrijver Lars Gustafsson werd geboren in Västeras, op 17 mei 1936. Zie ook alle tags voor Lars Gustafsson op dit blog.

 

Legende

Eens was er winter boven alle huizen,
sneeuw viel en de vorst hield aan.
En alle rook der straat steeg recht
als witte zuilen van de daken op.

Elke ademtocht werd zichtbaar, wit,
de hemel violet in vroege schemering,
gedempt klonk ieders stemgeluid,
en van elk uur bleef in de sneeuw een spoor.

Maar ’s morgens vroeg ligt steeds de sneeuw weer ongerept,
en zijn de mussen zichtbaar op elk raamkozijn.

Nu wordt het zieke meisje wakker,
het morgenlicht rondom haar bed is wit.
Met schroom heft zij haar aangezicht naar ’t raam,
het bruine haar valt over ’t voorhoofd heen,

de hand die ’t steunt is smal,
en het oog is een spiegel der vogels daar buiten.
Dan ziet zij door de dageraad op straat
vijf zwarte schoorsteenvegers komen op een rij.

Vijf zwarte schoorsteenvegers met borstels, bol en touw,
als in een rouwstoet, plechtig lopen ze.
Hun kalme pas brengt hen steeds dichterbij.
Zij ziet in de sneeuw van hen geen spoor.

Vijf zwarte schoorsteenvegers komen in processie aan,
een opdracht schijnt hun stappen te belasten.
Men weet niet wat zij brengen, is het redding of alarm?
Of zijn zij soms een omen dat in rook weer op zal gaan

of vijf broers misschien, als hulp hierheen gezonden:
‘Zuster, hier zijn wij, onze weg was lang!’
’t Geluid van bol en borstels is verstild.
Zij hebben bij haar deur een halteplaats gevonden.

 

De bruggen in Königsberg

In de stad Königsberg in Pruisen
ligt een eiland dat Kneiphoff heet,
omvloeid door twee armen van de rivier de Pregel.
Zeven bruggen leiden over de twee armen.

Zeven bruggen. En nooit meer dan een keer.
Het water is nu bijna overal te horen.
Blind water, zwart water,
nachtelijk water. Drie soorten water.

Kerken en torens en schuine groene daken.
Hij is zwart, geheel zwart. Hij blaft.
Hier de hond die blaft op het erf.
Hier is een trap. Hier is een huis.

Jaren. Jaren en dagen. Zo gelijk aan elkaar als…
Hoor Je mij? Ik ben opgesloten.
En men hoort het niet. Als Maagdenburgse halve bollen.
Zo verschillend van elkaar als: Appels.

Vanuit een koele oktober; hondengeblaf,
stemmen, en maar een brug per keer,
nooit tweemaal over dezelfde brug.
Er zijn kinderen die steeds op de derde steen stappen,

alleen maar op de derde. De afgrond die lokt.
De derde deur die altijd piept.
Jaren. Jaren en dagen. Hoor je mij? Oktober,
en nog geen vorst in de lucht.

Om over zeven bruggen achtereen te gaan,
en over elke brug naar eenmaal,
is er, zo zegt de wiskundige Euler,
in feite een achtste brug nodig. Die is er niet.
Waarom wil dat vervloekte ijs niet komen?

 

Vertaald door Rita Verschuur

 

Lars Gustafsson (17 mei 1936 – 3 april 2016)

 

De Duitse dichter en schrijver Markus Breidenich werd geboren in Düren op 18 mei 1972. Zie ook alle tags voor Markus Breidenich op dit blog.

 

Luchtruim

Wij cirkelen. In het gekrabbel van de vluchtrecorders.
Geluidsbanden, scherven. Drie zuurstofmaskers.
Voorbijgangers. Op de achtergrond: geluid.

De goden – hier hingen ze de held uit in het spel –
belemmerden het zicht. Zolang er maar brandstof was
in de vleugels van de engelen. Waren wij het,
op een van de retourvluchten, in het geheim, naar het paradijs,
die ronde na ronde speelden. Met geluk
drukte een steward op de knoop aan de jas
van de automatische piloot, nam elk noodlot ter hand.
Iets meer nog te sturen met de stuurknuppel
en middels het toetsenbord aan het richtingsroer te draaien.
De wielen een beetje uit te klappen.
Krassen in wolken te snijden.

Wat weten we nog meer na het schoonmaken
van de schijven. Hoeveel verloren levens?
Over het puntental. De waarderingscijfers
van innerlijke stemmen. Tegen het einde van de simulatie:

Het crashen van de computer boven de velden van Attica.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Markus Breidenich (Düren, 18 mei 1972)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 17e mei ook mijn blog van 17 mei 2021 en eveneens mijn blog van 17 mei 2018 en ook mijn blog van 17 mei 2015 deel 2.

Yi Mun-yol, Markus Breidenich

De Zuidkoreaanse schrijver Yi Mun-yol werd geboren op 18 mei 1948 in Yongyang. Zie ook alle tags voor Yi Mun-yol op dit blog.

Uit:  Meeting with My Brother (Vertaald door Heinz Insu Fenkl en Yoosup Chang)

“Come in,” a woman’s voice called from the shadows be-hind the counter. I couldn’t be sure from her short greeting, but she didn’t seem to have the local Yanji accent. She came over to me as I found an empty table. She appeared to be around thirty. “What would you like?” When she handed me a menu and asked again what I’d like, her accent sounded so much like the Seoul dialect that I did a double take. She was dressed the way a proprietor of a cafe in Seoul would dress, and for a moment I wondered if she was from there, but then decided against it. I’d heard that people from the South were starting lots of businesses here in Yanji, but why bother opening a second-rate café? I couldn’t imag-ine a woman from Seoul coming all the way to Yanji to be a hostess. “I’ll just have a glass of juice,” I said. I was curious about her, so I tried a ploy I used when I wanted to chat with pro-prietresses of country cafes in the South. “Bring one for yourself, too, if you like.” The woman returned with two glasses of juice—she was obviously used to this sort of thing—and sat down with me. She might have been bored, since there were no other custom-ers, or else her lack of self-consciousness meant she wasn’t a local. She spoke first. “You’re not from around here,” she said with exaggerated interest. “Where did you come from?” I suppressed my curiosity about her for the moment. “I’m from Seoul; I said. “Are you here alone?”
“No, I’m with a group. But I broke away to take care of some business.” “Are you a businessman?” “Not really, I’m just meeting someone.” “Where’s the rest of your group?” “It’s just a tour group. They’re at I leaven Lake.” “When do they get back?” I figured there was no reason to hide anything from her, so I told her the truth. “Tomorrow night. We’re supposed to stay in the hotel together.” “Then bring them here tomorrow night,” she said with a knowing look. “I’ll take good care of you all. It may not be much, but we have karaoke here. And a lot of irresistibly beautiful girls, real killers.” “I’ll tell them,” I said. I had finally found an opening, so I asked her, casually, “Are you from here?” She answered without much hesitation. “Yes. Not exactly Yanji, but I grew up nearby. Why? Don’t I look like a local?” “You don’t sound like it. Have you ever been to Seoul?” “Oh, my accent! Yes, I lived in Seoul for about two years. I got funny looks and there were a lot of other disadvantages, too, when people heard my accent so … I worked hard on a Seoul accent. Does it sound pretty close?” “What do you mean by disadvantages of having a Yanji accent?” “Once they find out you’re from Yanji, they look down on you and try to cheat you. And when I had a job they’d try to grope me while I was working.” She must have gone to Seoul to make some money.”

 

Yi Mun-yol (Yongyang, 18 mei 1948) 

 

De Duitse dichter en schrijver Markus Breidenich werd geboren in Düren op 18 mei 1972. Zie ook alle tags voor Markus Breidenich op dit blog.

 

Cold Play

Soms kan men

van deze werkbespreking in de sneeuw
een geknerp opvangen.

Alsof het de toon van vlokken is, die hier
de stemming dicteert.

De gedempte nadering van een kraai
op de takken van een blauwe spar.

Of het luwen van de sneeuwjacht
hiernaast.

In de voorbewerkte groeven kon je
de naald van een spar horen vallen

voor het aftasten van opgenomen tracks.
Zoals

die het knisperen van het ijs weergeeft.
Onder de voeten.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Markus Breidenich (Düren, 18 mei 1972)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 18e mei ook mijn blog van 18 mei 2020 en eveneens mijn blog van 18 mei 2019 en ook mijn blog van 18 mei 2018 en eveneens mijn blog van 18 mei 2014 deel 2.

Lars Gustafsson, Markus Breidenich

De Zweedse dichter en schrijver Lars Gustafsson werd geboren in Västeras, op 17 mei 1936. Zie ook alle tags voor Lars Gustafsson op dit blog.

 

DE RANGORDE DER GENADE

Deze kaart geeft de houder geen recht
op een zitplaats in de eerste klas.

Deze kaart geeft de houder geen recht
op een zitplaats.

Deze kaart geeft de houder geen recht
op de Orde van Karel de XIIIe, twaalfde in rang
in Seraphim’s Orde.

Deze kaart geeft de houder überhaupt geen recht
op algemene aandacht, liefde en bewondering.

Deze kaart geeft de houder geen recht
op sexuele diensten, levensmiddelen of een huis.

Deze kaart geeft de houder geen recht
andere kaarten te bezitten,

Deze kaart geeft de houder daarentegen het recht
zo lang hij wil, zijn kaart te houden.

 

ARISTOTELES EN DE LANGOUSTINES

We gingen maden kopen in een winkel
duidelijk voor dat doel bestemd.

En vonden wat wij zochten:
meelwormen, dik en kronkelend,

de soort waar vissen hier verzot op lijken.
Maar midden in die winkel een grote, ouderwetse

pot van klei: blauw, rond en gevuld met langoustines.
Mijn zoontje zou ontroostbaar zijn

als wij deze prachtdiertjes hier achterlieten.
Wij kochten er twee en lieten ze los

in ons schone, glasheldere akwarium,
waar de goudvissen zwaarwichtig rondzwommen

als oude dichters in een illustere academie. En zie,
grote duisternis zonk over alles neer,

meningsuitingen, discussies vonden plaats
die ons verstand te boven gingen; slechts zeegras

dat naar de oppervlakte dreef getuigde van
de strijd die daar in het verborgene woedde.

Op de derde dag werd het akwarium weer doorzichtig.
Het werd opnieuw zoals het was. Maar geen langoustine

viel meer te bekennen. Wij stelden vast dat zij
nu als heremieten moesten leven, in hogere wijsheid,

onttrokken aan de openbaarheid,
diep onder alle bodems.

Zo bleef het lange tijd tot ik op
een dag mijn Aristoteles opsloeg

en een kreeftenlijkje vond, plat
als een plantje in een herbarium

en wel precies op die plek waar de Filosoof
spreekt over het geheugen en het oproepen

van het verleden. En dat hoofdstuk,
een van de beste dingen

ooit over het geheugen neergeschreven,
zal van nu af aan voorgoed verbonden zijn

met een niet licht te vergeten geur,
de geur van licht verrotte kreeft.

 

Vertaald door J. Bernlef

 

Lars Gustafsson (17 mei 1936 – 3 april 2016)

 

De Duitse dichter en schrijver Markus Breidenich werd geboren in Düren op 18 mei 1972. Zie ook alle tags voor Markus Breidenich op dit blog.

 

MORPHING

Men begint met zich op te doffen een
zweem van parelmoer over zachte lichamen
te dragen en – aan het einde van het koude buffet –
een slakkenhuis te legen, uit eigen behoefte.

Zoals laat het heffen van de glazen van de grond af.
Parels smelten op de tong. De stenen.
Kettingen waar men aan hangt.

Met algen volgehangen zalen, kroonluchters, die
– van de vloer af – schitteren in zeestromingen.

Dan ziet men het ’s nachts, met nattere ogen.
Met een hoofd vol goud valt men in slaap. En
hoort in de schalen ver weg het
kloppen van het echolood.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Markus Breidenich (Düren, 18 mei 1972)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 17e mei ook mijn blog van 17 mei 2021 en eveneens mijn blog van 17 mei 2018 en ook mijn blog van 17 mei 2015 deel 2.

W.G. Sebald, Markus Breidenich

De Duitse schrijver W.G. Sebald werd geboren in Wertach (Allgäu) op 18 mei 1944. Zie ook alle tags voor W. G. Sebald op dit blog.

 

Uit: Nach der Natur. Ein Elementargedicht

Wer die Flügel des Altars
der Pfarrkirche von Lindenhard
tzumacht und die geschnitzten Figuren
in ihrem Gehäuse verschließt,
dem kommt auf der linken
Tafel der hl. Georg entgegen.
Zuvorderst steht er am Bildrand
eine Handbreit über der Welt
und wird gleich über die Schwelle
des Rahmens treten. Georgius Miles,
Mann mit eisernem Rumpf, erzen geründeter
Brust, rotgoldnem Haupthaar und silbernen
weiblichen Zügen. Das Antlitz des unbekannten
Grünewald taucht stets wieder auf
in seinem Werk als das eines Zeugen
des Schneewunders, eines Einsiedlers
in der Wüste, eines Mitleidigen
in der Münchner Verspottung.
Zuletzt im Nachmittagsschimmer
der Erlanger Bibliothek scheint es hervor
aus einem mit weiß gehöhter Kreide angelegten,
später mit Feder und Tusche von fremder
Hand zerstörten Selbstbildnis eines vierzig-
bis fünfzigjährigen Malers. Immer dieselbe
Sanftmut, dieselbe Bürde der Trübsal,
dieselbe Unregelmäßigkeit der Augen, verhängt
und versunken seitwärts ins Einsame hin.
Auch kehrt Grünewalds Gesicht wieder
in einem Basler Bild des jüngeren
Holbein, das eine gekrönte Heilige zeigt.
Es seien dies merkwürdig verstellte
Fälle von Ähnlichkeit, schrieb Fraenger,
dessen Bücher die Faschisten verbrannten.
Ja, es scheine, als hätten im Kunstwerk
die Männer einander verehrt wie Brüder,
einander dort oft ein Denkmal gesetzt,
wo ihre Wege sich kreuzten. Darum wohl
auch in der Mitte des rechten Flügels
des Lindenhardter Altars in Besorgnis
den Blick auf den Jüngling auf der anderen
Seite gerichtet jener ältere Mann, dem ich selber
vor Jahren einmal an einem Januarmorgen
auf dem Bamberger Bahnhof begegnet bin.
Es ist der heilige Dionysius,
das abgeschlagene Haupt unterm Arm.

 

W.G. Sebald (18 mei 1944 – 14 december 2001)

 

De Duitse dichter en schrijver Markus Breidenich werd geboren in Düren op 18 mei 1972. Zie ook alle tags voor Markus Breidenich op dit blog.

 

GRAND CHATEAU

Leven uit koffers. Een niet-thuis zijn was het chateau.
Een niet gekraakte code voor schaaldieren.
Wie we ook zijn, we stappen op. Een
onderhemd eruit halen, een stuk zeep, een crème.

Wij waren er. En bleven hangen. Aan roestige spijkers
sterrenbeelden. Aan de deur. Het schip van de
Argonauten. Nog op de badkamerspiegels
in de deining: de eigen reflecties.

’s Avonds tussen de gangen door. In de vleugel van het huis
de wind. Nog een keer na het Angelus
de wederopstanding van de gasten.

En de laatste sesamolie
op rucolabladeren

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Markus Breidenich (Düren, 18 mei 1972)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 18e mei ook mijn blog van 18 mei 2020 en eveneens mijn blog van 18 mei 2019 en ook mijn blog van 18 mei 2018 en eveneens mijn blog van 18 mei 2014 deel 2.

Markus Breidenich

De Duitse dichter en schrijver Markus Breidenich werd geboren in Düren op 18 mei 1972. Zie ook alle tags voor Markus Breidenich op dit blog.

 

Letzte Nacht

Es war dieses Fingerspitzengefühl auf deiner Haut,
das sich einstellte, wenn man dir nahe kam. Über
dem Hals zum Beispiel, der unmerklich – aber
pars pro toto – für dich stand. Nur gelegentlich
konnte man, abends vor allen Dingen, spüren,
dass etwas dir über die Zunge kam. Die Lippen.
Dann wischte man mit angefeuchteten Tüchern
über deinen Mund. Während du fernsahst. Etwas,
das aussah wie ein Kreis oder Stern, der jetzt in
deinem Gesicht geschrieben stand. So konnte man
in einem der fallenden Abendblätter lesen, dass
der Mond über dem Schützen aufgehe und
allmählich in dein Zimmer scheine. Für ein
Licht auf die trüben Linsen. All die Krater und
Furchen erinnerten an Bestandsaufnahmen. An
Röntgen- und Spiegelbildliches im Dimmerlicht
einer kleinen, verrauchten Lunge. Nach der Sperr-
stunde. Der letzten Ölung einer Kneipentür, die dir
dort, im Augenblick deines Nach-Hause-Weges, zu-
oder einfach nur eingefallen war. So sehr lief jetzt
jeder Film über deinen Augen noch einmal an dir ab.
Die Mitwirkenden, die im Abspann ihre Erwähnung
fanden. Die Haupt- und Nebenrollen unter deinen
Stühlen. Die Gitter und Stäbe. Alles vor und
hinter deinem Rücken Gewesene. Hin und zurück
durch dein Haar Gefahrene. Jedes Streicheln, Streichen.
Alles Kuscheln und Kuschen. Zur Ruhe gesetzte,
all das Schlafen gelegte, sedierte, traumhafte Leben.

 

Luftraum

Wir kreisen. Im Kritzeln der Flugschreiber.
Tonbänder, -scherben. Drei Sauerstoff-Masken.
Passanten. Im Hintergrund: Schall.

Die Götter – hier gaben sie Helden im Spiel –
nahmen die Sicht. So lange noch Treibstoff war
in den Flügeln der Engel. Waren wir es,
auf einem der Rückflüge, heimlich, ins Paradies,
die Runde um Runde spielten. Mit Glück
berührte ein Steward den Knopf an der Jacke
des Autopiloten, nahm jedes Schicksal zur Hand.
Ein wenig noch mit den Steuerknüppeln zu lenken
und über die Tastatur am Seitenruder zu drehen.
Die Räder ein Stück weit auszufahren.
Kratzer in Wolken zu ritzen.

Was wissen wir noch nach dem Reinemachen
der Platten. Wie viele verlorene Leben?
Über den Punktestand. Die Auswertung
innerer Stimmen. Gegen Ende der Simulation:

Absturz des Rechners über Attikas Feldern.

 

HOE JE DAT VOLHOUDT.
Dat je binnen bent.
En de huid over de dingen.

Hoe je ’s avonds laat nog
op de bus wacht. Als het
mogelijk is dat hij niet komt.

Dan te voet gaat. Dan
op handen. Ondersteboven in
de regen. In het bos.

Hoe dat gaat. Hoe dat
mogelijk is. Dat met de ogen.
Dat het altijd zo blijft.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Markus Breidenich (Düren, 18 mei 1972)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 18e mei ook mijn blog van 18 mei 2019 en ook mijn blog van 18 mei 2018 en eveneens mijn blog van 18 mei 2014 deel 2.

Eva Gerlach, Yi Mun-yol, W.G. Sebald, Markus Breidenich, Dolce far niente

 

Dolce far niente

 

 
Riviergezicht met kerk en veerpont door Salomon van Ruysdael, 1649

 

Veergeld 1

Liggen we ’s nachts met de doden die op ons gaan zitten
ons strelen met handen van talk bergamot en citroen

bij elke beweging levender: Han met de tanden
Mentja met puilende ogen, iets in ons haalt ze over

door te gaan, toe dan, aderen zwellen op
vellen als gedroogd bloemblad, een schrift van verwarring

verwijzing: nu wil ik mijn oma
Tsjoetsjoe, trillend, het ei van de struma beweegt

in haar hals en de hel breekt los, rent ze
met loshangend haar, de doden klemmen zich vast

wie zich verstopt kan nooit meer weg, blijft daar
dubbelgevouwen steken zwart in zwart – : liefje

slaap je? ik moet je smoren, jij mij tegelijk!
waar is je kussen, hoe laten ze anders los –

De ochtend wekt ons met geluid van vracht
wagens door de straat, de muren trillen

en we kijken naar buiten, het raam hangt scheef, in de verte
zien we de bergen, maar op de manier van de vlieg.

 


Eva Gerlach (Amsterdam, 9 april 1948)
De Krijtberg of Sint-Franciscus Xaveriuskerk in Amsterdam

 

De Zuidkoreaanse schrijver Yi Mun-yol werd geboren op 18 mei 1948 in Yongyang. Zie ook alle tags voor Yi Mun-yol op dit blog.

Uit:Our Twisted Hero (Vertaald door Kevin O’Rourke)

“He spoke once again in that same soft but firm voice. That was all; he didn’t move a finger; And yet I found myself almost getting up. Such was the strange effect his eyes had on me.
I braced myself, with the shrewd sophistication of a Seoulite. My first fight, I thought, and with this sudden realization came a determination to see it through to the end. If I let myself be seen as easy prey from the beginning, I figured life here would be difficult. But could I fight back in the face of the baffling, virtually absolute obedience of the others?
“What do you want?” I answered defiantly, pulling in my tummy; he just snickered contemptuously.
“I want to ask you something,” he said.
“If you want to ask something, come on over here then.”
“What?”
The corners of his eyes suddenly arched as if to say that he’d heard everything now; again he snickered. He said no more; he just looked at me quietly, his eyes glued to me so intensely that it was difficult to meet them. But I had come too far to back down now. This too is a kind of fight, I thought, bracing myself with all my strength. Two of the bigger boys who were sitting beside him got up and came over to me.
“Get up!”
They both looked angry. It seemed as if they might pounce on me at any moment. Any way I looked at it, I wouldn’t be able to take on both of them. Suddenly I was on my feet. One of them grabbed me roughly by the collar and shouted, “Didn’t Om Sokdae, the class monitor, tell you to come over?”
This was the first time I had heard the name Om Sokdae. It was engraved on my memory from the moment I heard it, perhaps because of the odd tone of voice the boy used to pronounce it. It was as if he were using the name of someone very great and noble, as if respect and obedience for such a person were only fitting. This made me shrink again, but I couldn’t give in now. One hundred and twenty eyes were watching me.
“Who are you fellows?”
“I’m in charge of sports; he keeps the classroom nice.
“So, what’s up?”
“Om Sokdae, our class monitor . . . didn’t he ask you to come over?”
Hearing for the second time that his name was Om Sokdae, that he was monitor, and that for this one reason Ihad to present myself and wait on his command, did begin to make me feel intimidated.”

 

 
Yi Mun-yol (Yongyang, 18 mei 1948)

 

De Duitse schrijver W.G. Sebald werd geboren in Wertach (Allgäu) op 18 mei 1944. Zie ook alle tags voor W. G. Sebald op dit blog.

Uit: Campo Santo (Vertaald door Anthea Bell)

“There are also many statuettes of the Emperor carved from soapstone and ivory and showing him in familiar poses, the tallest about ten centimeters high and each of the others smaller than the last until the smallest seems almost nothing but a white speck, perhaps representing the vanishing point of human history. One of these diminutive figures depicts Napoleon after his abdication sur le rocher de l’île de Sainte-Hélène (on the rock of the island of St. Helena). Scarcely larger than a pea, he sits in cloak and three-cornered hat astride a tiny chair set on a fragment of tuff which really does come from his place of exile, and he is gazing out into the distance with furrowed brow. He cannot have felt at ease there in the middle of the bleak Atlantic, and he must have missed the excitement of his past life, particularly as it seems that he could not really depend even on the few faithful souls who still surrounded him in his isolation.
Or so, at least, we might conclude from an article in Corse-Matin published on the day of my visit to the Musée Fesch, in which a certain Professor René Maury claimed that a study of several hairs from the Emperor’s head undertaken in the FBI laboratories established beyond any doubt que Napoléon a lentement été empoisonné à l’arsenic à Sainte-Hélène, entre 1817 et 1821, par l’un de ses compagnons d’exil, le comte de Montholon, sur l’instigation de sa femme Albine qui était devenue la maîtresse de l’empereur et s’est trouvée enceinte de lui. (“that Napoleon was slowly poisoned with arsenic on St. Helena, between 1817 and 1821, by one of his companions in exile, the comte de Montholon, at the urging of his wife, Albine, who had become the Emperor’s mistress and was pregnant by him.”) I do not really know what we should think of such stories. The Napoleonic myth has, after all, given rise to the most astonishing tales, always said to be based on incontrovertible fact. Kafka, for instance, tells us that on November 11, 1911, he attended a conférence in the Rudolfinum on the subject of La Légende de Napoléon, at which one Richepin, a sturdy man of fifty with a fine figure, his hair arranged in stiff whorls in the Daudet style and at the same time lying close to his scalp, said among other things that in the past Napoleon’s tomb used to be opened once a year so that old soldiers filing past could set eyes on their embalmed Emperor. But later the custom of the annual opening of the tomb was discontinued, because his face was becoming rather green and bloated. Richepin himself as a child, however, says Kafka, had seen the dead Emperor in the arms of his great-uncle, who had served in Africa and for whom the commandant had the tomb specially opened. Moreover, Kafka’s diary entry continues, the conférence concluded with the speaker swearing that even in a thousand years’ time every mote of the dust of his own corpse, should it have consciousness, would still be ready to follow the call of Napoleon.”

 

 
W.G. Sebald (18 mei 1944 – 14 december 2001)
Cover Engelse uitgave

 

De Duitse dichter en schrijver Markus Breidenich werd geboren in Düren op 18 mei 1972. Zie ook alle tags voor Markus Breidenich op dit blog.

 

MORPHING

Man beginnt damit, sich in Schalen zu werfen, einen
Hauch von Perlmutt über weichen Körpern
zu tragen und – am Ende des kalten Buffets –
ein Schneckenhaus zu leeren, aus Eigenbedarf.

Wie spät das Heben der Gläser von Grund.
Perlen auf Zungen zergehen. Die Steine.
Ketten, an denen man hängt.

Algenverhangene Säle, Kronleuchter, die
– vom Boden herauf – in Meeresströmen leuchten.

Dann sieht man es nachts, mit feuchteren Augen.
Den Kopf voll Gold sinkt man in Schlaf. Und
hört in den Schalen entfernt das
Pochen der Echolote.

 

REQUIEM

Vorletztes Jahr, es gab ja erste Zeichen, eines
Nachts, wir sahen schwarz, im Spätprogramm
die Sterne vor den Augen, Popcorn
aus den Satellitenschüsseln fallen.

Als Wolken sich von Süden vor die Bilder schoben.
Jemand Geld von uns verlangte für die nächsten dreißig
Monate im voraus.

Fieberhaft. Im Keller unsres siebten Hauses suchten wir
nach Unterlagen über Orte, Zeiten jeder
Sendung. Gaben Daten, die wir fanden,

die Ermächtigung zum Einzug der
Geburten weiter, als der Wind sich drehte. Und die
Aufklärung des Himmels über uns

es kälter werden ließ. Der Schüttelfrost sich
auf Antennenstäbe legte. Wir von ferne noch
den Schnee im Dritten sahen, später – wie vorhergesagt –
nach kurzer, schwerer Krankheit dann verschieden.

 

 
Markus Breidenich (Düren, 18 mei 1972)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 18e mei ook mijn blog van 18 mei 2018 en eveneens mijn blog van 18 mei 2014 deel 2.

Yi Mun-yol, W.G. Sebald, Markus Breidenich, François Nourissier, Gunnar Gunnarsson, Omar Khayyam, Ernst Wiechert, Franziska zu Reventlow, John Wilson

De Zuidkoreaanse schrijver Yi Mun-yol werd geboren op 18 mei 1948 in Yongyang. Zie ook alle tags voor Yi Mun-yol op dit blog.

Uit: An Anonymous Island (Vertaald door Heinz Insu Fenkl)

“You deaf?” the shopkeeper said. “Get up!” He went over and gave Ggaecheol a loud thump on the back, and as I cautiously approached he called out, “Welcome! Are you looking for something?”
It was only then that I was able to shake Ggaecheol’s clinging gaze from my body. I asked coolly, “Where is the elementary school?”
“Ho! So you’re the new lady teacher they said was coming.” The shopkeeper’s face suddenly overflowed with kindness. He turned just as a boy, who looked about six, came out from the back of the store. “Hey, come over here,” he called.
“What is it, Mr. Togok?” the boy said.
“Looks like this is the new teacher. Show her to the school before you go.” He looked toward me with a hint of pity, and muttered, “The school’s the size of a booger, and it’s way out in those hills.”
Obediently, I stepped forward to follow the boy. Ggaecheol’s eyes were on me again, but I had recovered my composure. I shot him a fierce look as I left.
Walking to the school with the boy, I realized how quickly I was being introduced to the peculiar dynamics of the village. The boy nodded in greeting to each man we met, calling him “uncle” or “grandfather.” I had grown up in the city, and my only exposure to relatives was when I visited an uncle’s house once or twice a year; the closeness of this place felt strange to me.
In the classroom, half the students had the same surname and even those with different surnames seemed to be first cousins. Later, I learned that this was because the village was surrounded on all four sides by layer upon layer of high mountains, with a single road threading through from north to south. The village produced nothing special, so there was virtually no influx of people from other family lines.
After my first encounter with Ggaecheol, I forgot about him for a while. Of course, he was constantly lurking about the village doing nothing, and I would see his shabby form and feel that hooded gaze several times a day, but this was my first job and the first time I had been far away from home by myself. I was busy cultivating my new life and I paid him no attention.
But, as I more or less adjusted to my new life and had some time to think, I gradually became curious about my surroundings, and the first thing that came to mind was Ggaecheol.“

 

 
Yi Mun-yol (Yongyang, 18 mei 1948)

 

De Duitse schrijver W.G. Sebald werd geboren in Wertach (Allgäu) op 18 mei 1944. Zie ook alle tags voor W. G. Sebald op dit blog.

Uit: Campo Santo (Vertaald door Anthea Bell)

“Fesch’s aim was no less than to document the entire course of European art history in his private collection. No one knows for certain just how many pictures he actually owned, but the number is thought to be around thirty thousand. Among those that, after his death in 1838, and some devious maneuvers on the part of Joseph Bonaparte as executor of the Cardinal’s will, found their way into the museum especially built for them in Ajaccio are a Madonna by Cosimo Tura, Botticelli’s Virgin Under a Garland, Pier Francesco Cittadini’s Still Life with Turkish Carpet, Spadino’s Garden Fruits with Parrot, Titian’s Portrait of a Young Man with a Glove, and a number of other wonderful paintings.
The finest of all, it seemed to me that afternoon, was a picture by Pietro Paolini, who lived and worked in Lucca in the seventeenth century. It shows a woman of perhaps thirty against a deep black background which lightens to a very dark brown only toward the left-hand side of the painting. She has large, melancholy eyes and wears a dress the color of the night, which does not stand out from the surrounding darkness even by suggestion and is thus really invisible, and yet it is present in every fold and drape of its fabric. She wears a string of pearls around her neck. Her right arm protectively embraces her small daughter, who stands in front of her turning sideways, toward the edge of the picture, but with her grave face, upon which the tears have only just dried, turned toward the observer in a kind of silent challenge. The little girl wears a brick-red dress, and the soldier doll hardly three inches high which she is holding out to us, whether in memory of her father who has gone to war or to ward off the evil eye we may be casting on her, also wears red. I stood in front of this double portrait for a long time, seeing in it, as I thought at the time, an annulment of all the unfathomable misfortune of life.
Before leaving the museum I went down to the basement, where there is a collection of Napoleonic mementos and devotional items on display. It includes objects adorned with the head and initials of Napoleon—letter openers, seals, penknives, and boxes for tobacco and snuff—miniatures of the entire clan and most of their descendants, silhouettes and biscuit medallions, an ostrich egg painted with an Egyptian scene, brightly colored faïence plates, porcelain cups, plaster busts, alabaster figures, a bronze of Bonaparte mounted on a dromedary, and also, beneath a glass dome almost as tall as a man, a moth-eaten uniform tunic cut like a tailcoat, edged with red braid and bearing twelve brass buttons: l’habit d’un colonel des Chasseurs de la Garde, que porta Napoléon Ier (The uniform of a colonel in the Chasseurs de la Garde, worn by Napoleon I).”

 


W.G. Sebald (18 mei 1944 – 14 december 2001)
Cover

 

De Duitse dichter en schrijver Markus Breidenich werd geboren in Düren op 18 mei 1972. Zie ook alle tags voor Markus Breidenich op dit blog.

 

Sound Check

Manchmal fährt

aus dem Nichts heraus eine Abtastnadel
über die Unebenheiten des Himmels.

Man entdeckt im Schiefer die
Urpressung der Velvet Undergrounds.

Aus den Rillen der Platten mixolydisch:
Tektonik. Über den Äther dringt

Vogelzwitschern. Aus Tonspur entstanden
die Jahresringe.

Jemand sammelt den Schellack von
Rindenscherben. An Wolkenkratzern

vollzieht sich das Leben in Sprüngen.
Evergreen.

 

Thermostatisch I

Wir Einheizkörper. Tragen Spuren
Öl in den Poren. Schon bald lindern
Luftbefeuchter die Trockenzeit.
Vipernhaut, die im Namib über den
Sand jagt. Unbestritten stürmisch auch
wir streifen das Fell eines Zebras ab.
Diesen Retro-Look zwischen Rippen.
Unter Leopardendecken geschlüpft.
Quietschen und rauschen im Wind.

 

 
Markus Breidenich (Düren, 18 mei 1972)
Düren, raadhuis

 

De Franse schrijver François Nourissier werd geboren op 18 mei 1927 in Parijs. Zie ook alle tags voor François Nourissier op dit blog.

Uit: Allemande

« Bertrand, ou Patouillard, ou Privat (Luc n’est apparu qu’un peu plus tard) baise la main de Madame Lechade et demande, voix neutre, courtoise, si Lucien est à la maison. Les jeunes bourgeois de cette génération manifestaient avec naturel du respect envers les adultes, les femmes en particulier. « Présente à Madame ta mère mes hommages » : nos lettres étaient indistinctement semées de ces tours pour vieux colonels. Il pénètre dans ma chambre. Bertrand est beau, avec une aisance moitié canaille, moitié collet monté : un garçon envers qui la vie a été prévenante. Il a près de dix-huit ans cette année-là et moi, seize. La différence d’âge, en 40, quand nous nous sommes connus, faisait fossé entre nous. Elle paraît s’être amenuisée cette année scolaire 43-44. Je mesure la taille de Bertrand, m’habille comme lui, modèle mon langage sur le sien. Des quarante élèves de la Philo II de Louis-le-Grand, nous sommes parmi les plus débrouillés. En apparence, du moins. Tel garçon à la barbe et aux épaules rudes sera sans doute un homme bien avant nous. Il nous considère, asperges vêtues de flanelle approximative et la tête farcie de littérature, comme des êtres encore incertains, des flanchards, des rigolos. Mais justement nous aimons n’être pas aimés. Ce jeu fait partie de nos élégances. Quand il ouvre ma porte Bertrand a le visage qui se plisse, pour rire, en petites rides et en fossettes. L’air soudain d’un gosse, et d’un gosse aussi sont ses sarcasmes, le coup de poing qu’il feint de me donner, le geste pour desserrer sa cravate. Il s’approche, circonspect, du rayon où j’ai l’habitude de poser les livres nouvellement acquis (quand ils n’ont pas été dérobés, faute d’argent de poche, sous les arcades de l’Odéon).
Ce fut peut-être, cette conquête de ma solitude sur l’espace Lechade, l’épisode le plus important de mes années de lycéen. Le mariage de Jacotte avait libéré une chambre et l’appartement, pour Maman et moi, devenait presque vaste. Vaste, donc impossible à chauffer. J’avais obtenu, au risque d’y geler, une pièce de dimensions convenables. Les temps étaient loin, du parabolique au coeur de cuivre rose qui naguère trônait face à mon lit pour chacune de mes maladies d’enfant. Il restait lié aux souvenirs de longs après-midi d’hiver, de convalescences. Parfois, les jours où avec Bertrand nous nous offrions une fête, je montais de la cave les deux ou trois bûches qui nous faisaient une flambée d’une heure pendant que dans la salle à manger, a fin de compenser par son économie ma prodigalité, réprobative, muette, Maman laissait s’éteindre le poêle à bois dix fois repeint « argent » par mes soins et s’engonçait, jusqu’à l’heure de son coucher, dans la robe de chambre en laine des Pyrénées, couleur de violette fanée, dont j’espérais que jamais mes amis ne l’apercevraient par l’entrebâillement accidentel d’une porte.”

 

 
François Nourissier (18 mei 1927 – 15 februari 2011)

 

De IJslandse dichter en schrijver Gunnar Gunnarsson werd geboren op 18 mei 1889 in Fljótsdalur. Zie ook alle tags voor Gunnar Gunnarsson op dit blog.

Uit: De goede herder (Vertaald door Annelies van Hees)

“Met gevoelens van gemis en droefheid hadden Benedikt en Leo afscheid van hem genomen, ook al was het maar voor een week. Knoest nam dit gebeuren zoals al het andere stoïcijnser op.
Daar liep nu dit drietal door de winterdag: Leo voorop met zijn tong, ondanks de kou, tevreden uit zijn rechtermondhoek, achter hem Knoest op een onverstoorbaar drafje en als laatste Benedikt die zijn ski’s achter zich aan sleepte. In dit bewoonde gebied onder aan de berg was de sneeuwlaag nog te licht en te los om een man op ski’s te dragen, je moest er doorheen waden en je tenen stoten aan bevroren aardklonten en stenen, nou en of, behoorlijk zwaar om doorheen te zwoegen, maar verder niets bijzonders. Leo was op zijn gewone manier nieuwsgierig naar alles, in zijn nopjes. Bij momenten hield hij het niet meer, moest hij lucht hebben, ging op de loop zodat de sneeuw Benedikt in het gezicht stoof, hij blafte naar hem, sprong tegen hem op en wilde geprezen worden en geaaid.
Ja, je bent een echte paus, zei Benedikt dan, dat was zijn koosnaam voor zijn vriend, en uit zijn mond klonk geen hogere lof.
Voorlopig liepen ze door de nederzetting, in de richting van Botn, de laatste hoeve voor je bij de bergen bent. Ze hadden de hele dag voor zich en namen er hun gemak van, ze volgden het pad van de ene hoeve naar de andere, hielden halt om mensen en honden te begroeten, maar een kop koffie, nee bedankt, een andere keer – ze moesten op tijd aankomen. Dus kregen ze alle drie een slok melk. Steeds opnieuw werd Benedikt gevraagd naar zijn mening over de weersvooruitzichten. Ze vroegen het gewoon – het was niet de bedoeling opdringerig te zijn of ongeluksprofeet te spelen. Maar het kon geen kwaad om het te vragen. Misschien zei je daarna, dat ja, wat wilde ik zeggen, Leo is een kei in de weg vinden – ook in het donker en in de sneeuw. Het voor de grap zeggen en vooral je ogen niet van de grond halen, de tamelijk dreigende wolken in de lucht vermijden, al was het maar met een blik. En vlug: de weg vinden, dat kan hij wel, dat beest!
We weten alle drie de weg, antwoordde Benedikt onverstoorbaar en dronk zijn kom melk leeg: dank voor de drank.”

 

 
Gunnar Gunnarsson (18 mei 1889 – 21 november 1975)

 

De Perzische dichter Omar Khayyám, of zoals zijn arabische naam luidt, al-Imâm Abu Hafs ‘Omar ebn Ebrâhim al-Khayyâmi, werd geboren op 18 mei 1048 te Nishapur. Zie ook alle tags voor Omar Khayyám op dit blog.

 

Kwatrijnen

Uw maal? Een korst van maaltijds overschot.
Uw nachtverblijf? een hoekje van een kot.
Noch heer, noch knecht! o vriend, gij zijt gelukkig!
Want gij bezit des levens rijkste lot!

Gij wordt geboren: het bekommert geen.
Gij sterft verloren: het bekommert geen.
Het golven van den grooten oceaan
Breekt niet door ’t zinken van een kiezelsteen.

De wereld is een tooverlampion.
Verlicht al naar de willekeur der zon.
En op het bonte scherm zijn wij de schimmen,
Wier stille dans een vreemde klaarheid won.

Was ik beneveld voor een oogenblik?
Ik brak vannacht de wijnkaraf; met schrik
Hoorde ik de weggespatte scherven kreunen:
Gistren was ik als gij, morgen zijt gij als ik.

 

Vertaald door Willem de Mérode

 


Omar Khayyam (18 mei 1048 – 4 december 1131)
Beeld in het gebouw van de Verenigde Naties in Wenen

 

De Duitse dichter en schrijver Ernst Wiechert werd geboren op 18 mei 1887 in Kleinort bij Sensburg in Oostpruisen.(Tegenwoordig Polen). Zie ook alle tags voor Ernst Wiechert op dit blog.

Uit: Das einfache Leben

„Dann saß er auf dem Verdeck eines Autobusses. Die Lichtreklamen wurden zahlreicher, wilder und gehetzter, die Straßen belebten sich, Portiers standen wie Könige in Marmoreingängen, und über die Köp-fe der Menge hoben sich farbige Arme mit Zeitungen, und heisere Stimmen schrien die Ernte des Tages aus, die Kurse, die Morde, die Streiks, die Revolutionen. Thomas stieg aus und ließ sich treiben. Die Menge schluckte ihn auf wie der Strom einen Tropfen. Krüppel kauer-te an den Gittern der Vorgärten, und ihre eintönigen Verse fielen wie stumpfe Messer in die Menge. Geld klirrte, und die meisten Hände fuhren schnell zurück, als hätten sie sich losgekauft von dem steiner-nen Antlitz des Krieges, das immer noch über die Dächer hinunter starrte.”
(…)

„Was sich hier in die Wälder hinein dehnte, blau, in den Buchten noch vom grauen Eise bedeckt, von braunen Rohrflächen gesäumt, vom klagenden Ruf der Haubentaucher überhallt, schien ihm nach den brennenden und dann verfinsterten Jahren wie ein Land, das außer al-lem Geschehen geblieben war, als sei es von Eisbergen bedeckt gewe-sen und nun erst in makelloser und strenger Klarheit wieder ans Licht gestiegen. Es erschien ihm unähnlich allen anderen Ländern des Rei-ches, nicht wie ein Blatt, auf dem die Hand des Menschen geschrie-ben, gestrichen, gelöscht und wieder geschrieben hatte, sondern als ein Unberührtes auf dem ein Anfang geschehen könnte, keine Wie-derholung, Verbesserung oder Berichtung, sondern eben ein Anfang, eine erste Furche, und die Vögel unter dem Himmel würden sich über ihr versammeln und zusehen, was nun hier unter der Hand des Men-schen zum ersten Male geschehe.”

 

 
Ernst Wiechert (18 mei 1887 – 24 augustus 1950)
Cover

 

De Duitse schrijfster Franziska (gravin) zu Reventlow werd geboren op 18 mei 1871 in Husum. Zie ook alle tags voor Franziska zu Reventlow op dit blog.

Uit: Christus

„Du lieber Gott, die Auswahl ist einfach überwältigend reich, da kann’s nicht fehlen.
Tagelang stieg ich treppauf, treppab. Modelle interviewen ist keine Kleinigkeit, sie sind nie zu Hause. Ich begab mich also auf den Rat eines erfahrenen Freundes zu einer Vormittagsstunde an die Stufen der Akademie. Aber ich hatte wieder Pech. Die Stunde war entschieden unglücklich gewählt. Es war nur ein schwerhöriger alter Mann da und einige zerlumpte Italienerweiber. Den letzteren schien es sehr am Herzen zu liegen, von mir interviewt zu werden, aber da sich meine Kenntnisse der italienischen Sprache auf: »Si, Signora« und »Non capisco« beschränken, konnten wir zu keinem befriedigenden Resultat gelangen.
Schon wollte ich verzagt und um eine Illusion ärmer dem Tempel der Kunst den Rücken wenden, als ich auf einen großen, hageren Mann aufmerksam wurde, der in einen flatternden Havelock eingehüllt mit majestätischem Schritt die Treppe heraufkam.
Ich hielt ihn erst für einen Königlichen Professor, so gebieterisch war sein Auftreten, so lang und wallend sein Haupthaar.
Als er sich aber schließlich neben den Italienerinnen auf die Balustrade niederließ, faßte ich Mut. »Sie stehen Modell?«
»Jawohl, jewiß, ich bin der Christus – braucht der Herr –«
»Wie heißen Sie?«
»Friedrich Wilhelm Köppke – wenn der Herr mit Kostüm wünscht –«
Er machte mich auf eine große Pappschachtel aufmerksam, die er unter dem Arm trug – »brauner Mantel, dunkelrotes Unterkleid«
»Sie sind nicht von hier?«
»Nee, ich bin aus Berlin, mit Spreewasser jetauft, aber ich bin schon lange hier.«
Er zerrte wieder an der Schachtel.
»Lassen Sie nur, lassen Sie nur – wo haben Sie das Kostüm denn her?«
»Das hab’ ich mir auf der Auer Dult jekauft, sechs Mark hat es jekostet, aber schön ist es auch.« –
Er riß die Schachtel auf und wollte den Havelock abwerfen.
»Warten Sie, warten Sie, es pressiert nicht. – Wie lange sind Sie schon Modell?”

 

 
Franziska zu Reventlow (18 mei 1871 – 25 juli 1918)
Cover

 

De Schotse schrijver John Wilson werd geboren in Paisley op 18 mei 1785. Zie ook alle tags voor John Wilson op dit blog.

 

The Widowed Mother

Beside her Babe, who sweetly slept,
A widowed mother sat and wept
O’er years of love gone by;
And as the sobs thick-gathering came,
She murmured her dead husband’s name
‘Mid that sad lullaby.
Well might that lullaby be sad,
For not one single friend she had
On this cold-hearted earth;
The sea will not give back its prey—
And they were wrapt in foreign clay
Who gave the orphan birth.
Steadfastly as a star doth look
Upon a little murmuring brook,
She gazed upon the bosom
And fair brow of her sleeping son—
‘O merciful Heaven! when I am gone
Thine is this earthly blossom!’
While thus she sat—a sunbeam broke
Into the room; the babe awoke,
And from his cradle smiled!
Ah me! what kindling smiles met there!
I know not whether was more fair,
The mother or her child!
With joy fresh-sprung from short alarms,
The smiler stretched his rosy arms,
And to her bosom leapt—
All tears at once were swept away,
And said a face as bright as day,—
‘Forgive me that I wept!’
Sufferings there are from nature sprung,
Ear hath not heard, nor poet’s tongue
May venture to declare;
But this as Holy Writ is sure,
‘The griefs she bids us here endure
She can herself repair!’

 

 
John Wilson (18 mei 1785 – 3 april 1854)
Portret door Sir John Watson-Gordon, 1829

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 18e mei ook mijn blog van 18 mei 2014 deel 2.