Walter Jens, Rolf Jacobsen

De Duitse schrijver, classicus, literair historicus, criticus en vertaler Walter Jens werd geboren op 8 maart 1923 in Hamburg. Zie ook alle tags voor Walter Jens op dit blog.

Uit:  Frau Thomas Mann

„Es scheint eine Selbstverständlichkeit gewesen zu sein, dass die Kinder zu den Eltern ins Bett stiegen und ihrer Neugier freimütig Ausdruck gaben: «Erik (sechsjährig) sagte, bei mir im Bett liegend, <Muttchen, ich kenne von deiner Nacktheit nur das Gesicht, ich möchte wohl mal deine ganze Nacktheit kennen lernen.>» Und als der Vater die Tür seines Zimmers, in dem er sich mit seiner Tochter unterhielt, schließen wollte, da die Buben nebenan ihre Nachttoilette machten, protestierte die Neunjährige heftig: etwas «Bekanntschaft mit dem Leben» müsste sie schließlich behalten. Auch an den Unterhaltungen über die Frage «Wo kommen die kleinen Kinder her?» wurden die Eltern beteiligt: «An den Storch glaubt keines», Eintrag der Mutter an Peters Geburtstag 1889, «Kati meint, sie fallen aus einem Loch im Himmel», während Peter es «ganz genau» weiß: «du legst uns, wie die Kühe die Kälber legen!» Doch auch er hatte noch Fragen, die die Mutter gewissenhaft aufschrieb: «Wenn ich nur wüßte, wo man herauskommt.» Dass «auch unverheiratete Leute Kinder bekommen», schien Allgemeinwissen zu sein. Der Älteste hatte den Kalender seines Vaters offenbar gründlich studiert und machte während der Unterhaltung geltend, dort stünde, «daß in München jährlich einige 1000 Kinder außer der Ehe geboren werden» und man schließlich wisse, dass Emilie auch ein Kind habe. Ein paar Jahre später verfügte die neunjährige Kati über so viel Bildungswissen, dass sie fähig war, diese Tatsache in einen dubiosen, aber immerhin originellen Erklärungszusammenhang einzuordnen: «Im Altertum hatte man die Kinder nicht gern, und jetzt weiß ich auch, warum im Altertum die Frauen eine so niederträchtige Stellung hatten: weil sie die Kinder machen.» Auch prekäre Situationen galten nicht als tabu. Es war von den Kindern offenbar nicht unbemerkt geblieben, was in München jedermann wusste: Alfred Pringsheim war – was sein Verhältnis zu Frauen anging – «höchst flatterhaft» (so jedenfalls drückte es der zwölfjährige Erik gegenüber der Mutter aus). Auf die Frage, was er damit meine, antwortete der Sohn: «Nun ja, er läuft jeden Tag einer anderen nach, heut Hannchen, morgen Milka [A, ist das recht?» Als die Mutter meinte, jeder dürfe doch tun, «was ihm Vergnügen» bringe, flüsterte der achtjährige Klaus entsetzt und «mit Tränen im Auge»: «der Fey ist ein zweiter Frankfurter!» «Wir haben geschrien [vor Lachen]», setzte Hedwig Pringsheim erklärend in Klammern hinzu. «Ich hatte tags zuvor von einem grässlich zudringlichen, ekligen kleinen Kerl namens Frankfurter erzählt, der die Damen im Theater sehr belästigt.» Was als Bloßstellung des Vaters gegenüber den Kindern erscheinen könnte, erweist sich durch die folgenden Eintragungen als alltägliche Diskussion, denn es zeigt sich, dass dem Familienoberhaupt die Äußerungen der Kinder – selbst wenn sie in seiner Abwesenheit getan waren – selbstverständlich berichtet wurden und er sich nicht selten selbst an dergleichen Gesprächen beteiligte: «Wir sitzen am Theetisch», Eintrag der Mutter im Dezember 1891; «ich meine, Alfred, der noch fehlt, trinke gewiß bei Milka Thee.“

 

Walter Jens (8 maart 1923 – 9 juni 2013)
De familie Mann in 1924: v.l.n.r. Katia, Monika, Michael, Elisabeth, Thomas, Klaus en Erika. Golo ontbreekt op deze foto.

 

De Noorse dichter en journalist Rolf Jacobsen werd geboren op 8 maart 1907 in Kristiania. Zie ook alle tags voor Rolf Jacobsen op dit blog.

 

Regenboog watervaldamp

Vrijheid
dachten ze en openden de deuren van de sluis.

Vrijheid, vrijheid
toen de waterval traag aanwentelend
met dondertonen alle dalen binnendrong.

Vrijheid
riepen ze toen de droomsluier van de regenboog
als een schuimwolk voor hun oog verscheen.

Vrijheid
totdat het avonddonker kwam
en ze een stad zagen die langzaam werd gewurgd,
waar straat na straat verkwijnde,
ongemerkt, uit gebrek aan zichzelf.

 

Vertaald door Amy van Marken

 

Rolf Jacobsen (8 maart 1907 – 20 februari 1994)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 8e maart ook mijn blog van 8 maart 2021 en ook mijn blog van 8 maart 2020 en eveneens mijn blog van 8 maart 2019 en ook mijn blog van 8 maart 2015 deel 2.

Orhan Pamuk, Monika Mann, Nikki Giovanni, Harry Crews, Louise Erdrich, Mascha Kaléko, Jan Engelman, Gwendolyn Brooks, Elizabeth Bowen

De Turkse schrijver Orhan Pamuk werd geboren op 7 juni 1952 in Istanbul. Zie ook alle tags voor Orhan Pamuk op dit blog.

Uit: Istanbul. Herinneringen en de stad (Vertaald door Hanneke van der Heijden)

“Terwijl ik luisterde naar de verhalen van mijn vader, die hij soms onderbrak om me te wijzen op een mooi uitzicht, of op mooie vrouwen die over het trottoir liepen, en naar zijn wijze raad over het leven, die hij er terloops en ontspannen tussendoor vlocht, keek ik op die loodgrijze winterochtenden naar de Istanbulse beelden die aan de voorruit voorbijtrokken. Ik keek naar de voertuigen die over de Galatabrug reden, de achterbuurten, toen nog omgeven door houten huizen die later gesloopt zouden worden, de smalle steegjes, de drommen mensen onderweg naar een voetbalwedstrijd of een sleepboot met een iele schoorsteen die met kolen beladen sloepen over de Bosporus voorttrok, terwijl ik ondertussen aandachtig luisterde naar de wijze levenslessen van mijn vader, naar zijn woorden, die bijvoorbeeld suggereerden dat je je eigen intuïtie, preoccupaties en obsessies nauwlettend moet volgen, of dat het leven in feite heel snel voorbijgaat en dat het goed is te weten wat je wilt, of dat je eigenlijk alleen door schijven of tekenen een bepaalde diepte in het leven kunt bewerkstelligen, en ik voelde hoe die woorden zich in mijn  hoofd met de beelden verenigden. Na een tijdje gebeurde het dan dat de muziek waar ik naar luisterde, de Istanbulse beelden die aan de voorruit voorbijtrokken, de sfeer van sommige met straatkeien geplaveide stoepen en steegjes, waarvan mijn vader vroeg of we die in zouden slaan terwijl hij de auto er al glimlachend indraaide, zich allemaal in mijn hoofd samenvoegden en me lieten voelen dat we nooit een antwoord zullen krijgen op onze levensvragen, maar dat het goed is om ze toch te stellen, dat het doel en het geluk in het leven op plekken liggen die wij niet precies kunnen onderscheiden, of die we gewoon niet willen zien, maar dat er nog iets anders is dat minstens even belangrijk is als al deze zorgen, namelijk de beelden die we door de ramen van de auto, het huis of de boot zien als we over deze bekommernissen piekeren of als we in het leven genot of diepte najagen want in de loop van de tijd zal het leven net als muziek, tekeningen of verhalen met dalingen en stijgingen ten einde komen, maar de beelden van de stad die aan onze ogen voorbijtrekken zullen ons zelfs jaren later nog als uit dromen afkomstige herinneringen blijven vergezellen.”

Orhan Pamuk (Istanbul, 7 juni 1952)

 

De Duitse schrijfster Monika Mann werd als vierde kind van Thomas Mann geboren op 7 juni 1910 in München. Zie ook alle tags voor Monika Mann op dit blog.

Uit: Das fahrende Haus

„Wenn man auf eine kurze Frage eine lange Antwort gibt, so ist das verdächtig oder zumindest sonderbar. Frägt man dich, wie du heißt, so ist die Antwort ein Name, sonst nichts. Man frägt mich, welcher Nationalität ich bin, und ich antworte – ich bin amerikanischer, ursprünglich deutscher, zwischenhinein auch tschechischer und ungarischer und demnächst wohl wieder deutscher Nationalität. – Es ist eine viel zu lange Antwort, als daß sie einen nicht verwundert, ja argwöhnisch lassen sollte. Und wirklich, man schaut mich mit großen Augen an, als wolle man sagen – Teufel, dahinter muß eine Geschichte stehen! – Mit Gott, hier ist sie denn! Das heißt, eine Geschichte ist es eigentlich nicht, sonderneine persönliche Erfahrung, entsprungen dem Geist der Zeit – pointenlos in ihrer Wirrheit und Verworrenheit, Traurigkeit und dennoch gut, ja strahlend. Einst ließ man ein Wort ins Gebet einfließen für das Vaterland, daß es erhalten bleiben möge im Kriege zwischen den Völkern: Heute läßt man ein Wort ins Gebet einfließen für die Welt, daß sie erhalten bleiben möge im Kriege gegen sich selbst. Unsere Gedanken, Träume und Gebete, mögen sie intim sein, sind heute mondial gefärbt. Einst war der Gipfel von Scherz, seinen Hund, angetan miteinem karierten Mäntelchen und Federhut, in einen Fesselballon zu setzen, mochten Gebell und Gewinsel den blauen Äther entzücken! Heute setzt man seinen Hund, mit allerlei sphärischen Schinken ausstaffiert, in einen Sputnik und gibt ihn der Frau Erde auf ihrer Rundreise als Begleiter mit. Möchte mein Hündchen mir dann erzählen, wie der Mond von hinten aussieht, ich sehe immer nur sein unheimlich Gesicht! So scherzt sich’s also in unserer Zeit, und es vergeht einem fast das Lachen. Man schämt sich fast vor seinem Hund, dem kosmischen Haustier.“

Monika Mann (7 juni 1910 – 17 maart 1992)

 

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Nikki Giovanni werd geboren op 7 juni 1943 in Knoxville, Tennessee. Zie ook alle tags voor Nikki Giovanni op dit blog.

Uit: On My Journey Now

“When swimming pools were segregated, that made it harder for African Americans to learn to swim. But of course Africans could swim; many lived near the Atlantic Ocean, and they would swim. In some cases when they jumped overboard, they were shot in the back and wounded and they died, and in other cases they made it. Most ended up in the belly of a shark. The sharks, too, changed their patterns. They began to follow the ships west, feeding on the bodies of the dead or dying Africans.
So the slavers waited, got to that fourth and fifth day, and then there was a calm among the Africans, and they talked about that. There was a calm because they could look out, and although they couldn’t see the land, they could see the heat coming off the land. They could see that shimmer, and it’s the most fantastic thing to travel to Africa by boat, because you see the heat before you see the land.
And so, by that sixth or seventh day, or maybe around the eighth day, they could no longer see the land or the heat, and so there is going to be a restlessness, because people are beginning to feel lost, because now they’re thinking, “Well, this is farther out.” So now we have the Africans in a position of not really being able to see anything familiar. But of course they followed the clouds, and we do know that clouds above land are different from clouds over water, so they could see that land had to be that way. And so we’re going to have a serious problem somewhere around the tenth day. And those who study this – I’m just a poet, but the people who study slavery – say that those ships’ captains knew that this was going to be the day that, I don’t want to say all hell is going to break loose, but the day they really have to tighten up, because now the people realize they will not know how to get home.

Fare you well, fare you well, fare you well, everybody.
Fare you well, fare you well, whenever I do get a-home.

What those captured people had – which is why I so admire those people – was a tone, a voice, a moan. They made a decision, because they had to decide: Do we shut ourselves down, or do we continue forward?”

Nikki Giovanni (Knoxville, 7 juni 1943)
Cover

 

De Amerikaanse schrijver Harry Crews werd geboren op 7 juni 1935 in Bacon County, Georgia. Zie ook alle tags voor Harry Crews op dit blog.

Uit: Classic Crews: A Harry Crews Reader

“And you thought the rain would hurt you if you walked home in it?” “It’s raining, Dad,” he said, exasperated now. “I’ll tell you what,” I said. “You go out there and stand in it and we’ll see how bad it hurts you.” He walked out into the rain and stood looking at me. “How long do I have to stand here?” “Only until we see if it hurts you. Don’t worry, I’ll tell you when you are about to get hurt.” I went back inside. So far, pretty shitty, but it gets worse. When I went back inside, I sat down in a recliner, meaning to stay there only a minute. But I hadn’t reckoned with the liquor and the rain on the roof. I woke with a start and looked at my watch. It was a quarter of nine. I went outside and there the boy stood, his blond hair plastered and every thread on him soaked. He didn’t look at all sad or forlorn; what he did look was severely pissed. “Come on in,” I said. And then: “Where do you want to eat?” “I don’t want to eat.” “How do you feel?” I asked. He glared at me. “Well, I’m not hurt.” We sat there on the top of Springer Mountain and looked at each other with the rain falling around us. I’d forgotten entirely about my feet and the tent and the fire. My throat felt like it was closing up and I had to speak to keep breathing. “I wanted to apologize, but I had done such a sorry-asked thing that I couldn’t bring myself to do it. But at the time, it didn’t seem like it’d do any good.” “It probably wouldn’t have,” he said. “Then.” “Well, I’m sorry. I was wrong. I should have said so, but… ,” I’d run out of words. He said, “I know. And I was only down the block. I’ve thought about it. I could have called. But, shit, I was only a little kid.”

Harry Crews (7 juni 1935 – 28 maart 2012)

 

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Louise Erdrich werd geboren op 7 juni 1954 in Little Falls, Minnesota. Zie ook alle tags voor Louise Erdrich op dit blog.

Uit: The Plague of Doves

“The out-house drama, always the first in the momentous day, was filled with the sort of detail that my brother and I found interesting. The out-house, well-known to us although we now had plumbing, and the horror of the birds’ death by excrement, as well as other features of the story’s beginning, gripped our attention. Mooshum was our favorite indoor entertainment, next to the television. But our father had removed the television’s knobs and hidden them. Although we made constant efforts, we never found the knobs and came to believe that he carried them upon his person at all times. So we listened to our Mooshum instead. While he talked, we sat on kitchen chairs and twisted our hair. Our mother had given him a red coffee can for spitting snoose. He wore soft, worn, green Sears work clothes, a pair of battered brown lace-up boots, and a twill cap, even in the house. His eyes shone from slits cut deep into his face. The upper half of his left ear was missing, giving him a lopsided look. He was hunched and dried out, with random wisps of white hair down his ears and neck. From time to time, as he spoke, we glimpsed the murky scraggle of his teeth. Still, such was his conviction in the telling of this story that it wasn’t hard at all to imagine him at twelve.
His big brother put on his vestments, the best he had, hand-me-downs from a Minneapolis parish. As real incense was impossible to obtain, he prepared the censer by stuffing it with dry sage rolled up in balls. There was an iron hand pump and a sink in the cabin, and Mooshum’s brother, or half brother, Father Severine Milk, wet a comb and slicked back his hair and then his little brother’s hair. The church was a large cabin just across the yard, and wagons had been pulling up for the last hour or so. Now the people were in the church and the yard was full of the parked wagons, each with a dog or two tied in the box to keep the birds and their droppings off the piled hay where people would sit. The constant movement of the birds made some of the horses skittish. Many wore blinders and were further . . .”

Louise Erdrich (Little Falls, 7 juni 1954)
Cover

 

De Duitstalige dichteres Mascha Kaléko (eig. Golda Malka Aufen) werd geboren op 7 juni 1907 in Krenau of Schidlow in Galicië in het toenmalige Oostenrijk-Hongarije, nu Polen. Zie ook alle tags voor Mascha Kaléko op dit blog.

Rezept

Jage die Ängste fort
Und die Angst vor den Ängsten.
Für die paar Jahre
Wird wohl alles noch reichen.
Das Brot im Kasten
Und der Anzug im Schrank.

Sage nicht mein.
Es ist dir alles geliehen.
Lebe auf Zeit und sieh,
Wie wenig du brauchst.
Richte dich ein.
Und halte den Koffer bereit.

Es ist wahr, was sie sagen:
Was kommen muß, kommt.
Geh dem Leid nicht entgegen.
Und ist es da,
Sieh ihm still ins Gesicht.
Es ist vergänglich wie Glück.

Erwarte nichts.
Und hüte besorgt dein Geheimnis.
Auch der Bruder verrät,
Geht es um dich oder ihn.
Den eignen Schatten nimm
Zum Weggefährten.

Feg deine Stube wohl.
Und tausche den Gruß mit dem Nachbarn.
Flicke heiter den Zaun
Und auch die Glocke am Tor.
Die Wunde in dir halte wach
Unter dem Dach im Einstweilen.

Zerreiß deine Pläne. Sei klug
Und halte dich an Wunder.
Sie sind lang schon verzeichnet
Im grossen Plan.
Jage die Ängste fort
Und die Angst vor den Ängsten.

Mascha Kaléko (7 juni 1907 – 21 januari 1975)
Cover

 

De Nederlandse dichter Johannes Aloysius Antonius Engelman werd geboren in Utrecht op 7 juni 1900. Zie ook alle tags voor Jan Engelman op dit blog.

Over het gras

Over het gras en over het water
dwaal ik achter de beminde
die ik vroeg en die ik later,
die ik nimmer, nimmer vinde.

Smalle schelpen zijn haar handen
om een eeuwge zee te horen,
in zijn wieg en broze wanden
zingt haar hart mijn wee verloren.

Handen die mijn hoofd niet koelen
met hun sneeuw, de lichte, zachte.
Hartklop die ik niet zal voelen
onder stergoud, al de nachten.

Over het gras en over het water
dwaal ik achter de beminde,
tot ik aanzie – later, later,
in een licht dat mij hervinde.

 

Bij de rozen

‘Zij zijn voor sterven en vergaan geboren,’
zo dacht ik vluchtig toen ik bij de rozen was.
Maar schrok, en hoorde dreunen in mijn oren:
wat is u zelve, ijdel mens, beschoren,
zo kort als gij hier wandelt bij de rozen op het gras?

Jan Engelman (Utrecht 7 juni 1900 ;Amsterdam 20 maart 1972)
Portret door Charley Toorop, 1936

 

De Amerikaanse dichteres Gwendolyn Brooks werd geboren op 7 juni 1917 in Topeka, Kansas. Zie ook alle tags voor Gwendolyn Brooks op dit blog.

The Rites For Cousin Vit

Carried her unprotesting out the door.
Kicked back the casket-stand. But it can’t hold her,
That stuff and satin aiming to enfold her,
The lid’s contrition nor the bolts before.
Oh oh. Too much. Too much. Even now, surmise,
She rises in the sunshine. There she goes,
Back to the bars she knew and the repose
In love-rooms and the things in people’s eyes.
Too vital and too squeaking. Must emerge.
Even now she does the snake-hips with a hiss,
Slops the bad wine across her shantung, talks
Of pregnancy, guitars and bridgework, walks
In parks or alleys, comes haply on the verge
Of happiness, haply hysterics. Is.

 

Boy Breaking Glass

To Marc Crawford
from whom the commission
Whose broken window is a cry of art
(success, that winks aware
as elegance, as a treasonable faith)
is raw: is sonic: is old-eyed première.
Our beautiful flaw and terrible ornament.
Our barbarous and metal little man.

“I shall create! If not a note, a hole.
If not an overture, a desecration.”

Full of pepper and light
and Salt and night and cargoes.

“Don’t go down the plank
if you see there’s no extension.
Each to his grief, each to
his loneliness and fidgety revenge.
Nobody knew where I was and now I am no longer there.”

The only sanity is a cup of tea.
The music is in minors.

Each one other
is having different weather.

“It was you, it was you who threw away my name!
And this is everything I have for me.”

Who has not Congress, lobster, love, luau,
the Regency Room, the Statue of Liberty,
runs. A sloppy amalgamation.
A mistake.
A cliff.
A hymn, a snare, and an exceeding sun.

Gwendolyn Brooks (7 juni 1917 – 3 december 2000)
Standbeeld in Chicago

 

De Ierse schrijfster Elizabeth Bowen werd geboren op 7 juni 1899 in Dublin. Zie ook alle tags voor Elizabeth Bowen op dit blog.

Uit: Friends and Relations

“Janet, the bride’s younger sister, knew that Cousin Richard would be certain, sooner or later, to say ‘Pass along the car, please.’ She supposed that one did not mind? She supposed that someone was bound to be humorous at a wedding? Might not her Wolf Cubs be better? She proffered two. Several had been already allotted to laying down duck-boards or directing cars round the corner where they could park. But Mrs Studdart thought no, on the whole. The little boys’ boots … Besides, one did not want friends to feel like traffic, in any way `directed’. Also one could not disappoint Cousin Richard, who had Janet said: ‘Just as you think, of course.’ Young Mr and Mrs Tilney, between her train and the lilies, with a background of pleasant outdoor sunshine, now stood waiting for their photograph by the world to be taken, for the curtain to rise. In the hall, first guests from the church could be heard arriving; Lady Elfrida Tilney tittering in the porch. Their two heads turned, rather beautifully apprehensive; they had an instant for conversation. Edward: ‘This morning, I wanted to ring you up.’ Out of her bride’s formality, fall of tulle and lace, came the gay little scoffing laugh. ‘Oho!’ she remarked. `But mother kept saying, “Now I expect you will ring up Laurel?” So I went out and bought some labels.’ `Labels?’ `For my things.’ `Oh, labels. Well, that’s one conversation we’ll never have.’ They’re coming —’ `No, that’s the ices going round to the marquee. Edward …’ But his emotions were quite at a standstill. He had at any time more address than an occasion required. Edward was determined that his wedding, like the execution of Julien Sorel, should go off simply, suitably, without any affectation on his part. Laurel went on: ‘I suppose we can’t possibly …’ But at this point Lady Elfrida brought in the Daubeneys; remarking with the keenest sense of effect: ‘My daughter-in-law.’ Laurel amazed the Daubeneys with a lovely, composed smile. After the Daubeneys, guests began to come through on a strong current. Edward remained throughout wonderfully self-possessed; perhaps because of this he did not make an entirely good impression. Lady Elfrida, in claret-coloured georgette, also overacted a little. Besides being a divorcée, which should but does not subdue, she was the bridegroom’s mother — and one apt to play always a little too gracefully a losing game. The Tilney connection (here to shower on Edward for his marriage as well as his mother a loving depreciation), bright woof to a sober warp, shuttled their way to and fro through the Studdart connection. Impervious to strangers, signalling, smiling, these bright friends distinguished each other; where two or three met intimacies flowered and branched.”

Elizabeth Bowen (7 juni 1899 – 22 februari 1973)
Cover

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 7e juni ook mijn blog van 7 juni 2015 deel 2.

Orhan Pamuk, Monika Mann, Nikki Giovanni, Harry Crews, Louise Erdrich, Mascha Kaléko, Jan Engelman, Gwendolyn Brooks, Elizabeth Bowen

De Turkse schrijver Orhan Pamuk werd geboren op 7 juni 1952 in Istanbul. Zie ook alle tags voor Orhan Pamuk op dit blog.

Uit: The Red-Haired Woman (Vertaald door Ekin Oklap)

“The settlement was fifteen minutes on foot from our well. It was the town of Öngören, population 6,200, according to the blue sign with enormous white letters marking the entrance. After two days of ceaseless digging, two meters, we took a break on the second afternoon and went down to Öngören to acquire more supplies.
Ali took us to the town carpenter first. Having dug past two meters, we could no longer shovel out the earth by hand, so like all welldiggers, we had to build a windlass. Master Mahmut had brought some lumber in the landowner’s pickup, but it wasn’t enough. When he explained who we were and what we were up to, the inquisitive carpenter said, “Oh, you mean that land up there!”
Over the following days, whenever we went down to the town from “that land up there,” Master Mahmut made a point of dropping by the carpenter; the grocer, who sold cigarettes; the bespectacled tobacconist; and the ironmonger, who stayed open late. After digging all day, I relished going to Öngören with Master Mahmut for an evening stroll by his side, or to sit in the shade of the cypress and pine trees on some little bench, or at a table outside some coffeehouse, on the stoop of some shop, or in the train station.
It was Öngören’s misfortune to be overrun by soldiers. An infantry battalion had been stationed there during World War II to defend Istanbul against German attacks via the Balkans, and Russian attacks via Bulgaria. That purpose, like the battalion itself, was soon forgotten. But forty years later, the unit was still the town’s greatest source of income, and its curse.
Most of the shops in the town center sold postcards, socks, telephone tokens, and beer to soldiers on day passes. The stretch known among locals as Diners’ Lane was lined with various eateries and kebab shops, also catering to the military clientele. Surrounding them were pastry shops and coffeehouses that would be jammed with soldiers during the day—especially on weekends—but in the evenings, when these places emptied out, a completely different side of Öngören emerged. The gendarmes, who patrolled the area vigilantly, would have to pacify carousing infantrymen and break up fistfights among privates, in addition to restoring the peace disturbed by boisterous civilians or by the music halls when the entertainment got too loud.“

 

 
Orhan Pamuk (Istanbul, 7 juni 1952)

 

De Duitse schrijfster Monika Mann werd als vierde kind van Thomas Mann geboren op 7 juni 1910 in München. Zie ook alle tags voor Monika Mann op dit blog.

Uit: Das fahrende Haus

„Fast ohne Unterbrechung zwölf Jahre in einem Land gelebt zu haben – soll ich sagen, daß es die besten Jahre waren? –, reichen aus, ihm Treue und Verbundenheit zu bewahren fürs Leben.
Ein Gesetz der Vereinigten Staaten von Amerika jedoch erlaubt ihrem naturalisierten Bürger nicht mehr als fünf Jahre seiner ununterbrochenen Abwesenheit. Überschreitet er diese Frist, verliert er die Staatsbürgerschaft. Wer aber will den Kontinent so mir nichts, dir nichts wechseln, noch dazu um eines Gesetzes willen, das unserer Zeit entwachsen, nicht würdig scheint? Denn in Europa leben, heißt nicht, fern von Amerika leben, heißt nicht, das verlernen und vergessen, was man in der Neuen Welt gelernt und erfahren und sich errungen hat. Die Länder Europas, sind sie nicht so etwas wie amerikanische Provinzen (nicht zu ihrer Schande sei’s gefragt!), und sind die Vereinigten Staaten Amerikas nicht so etwas wie europäische Ableger? Leben wir nicht in einer Welt, die immer mehr zusammenrückt, die unvermeidlich, bei allem Zaudern und Widerstand sich vereinheitlicht und vereinigt? Während ich meine amerikanische Staatsbürgerschaft niederlege, lese ich Emerson und Whitman, schreibe ich meine «Amerikanische Novelle», denk’ ich an zwölf, wenn nicht immer leichte, so doch helle Jahre in New York und Los Angeles, New England, Vermont und Maine . . . Ja, es ist vor allem Amerikas Licht, das so unvergeßlich ist. Der Himmel der Neuen Welt ist heller als der Himmel der Alten Welt. (Ein grüner Baum wirkt dort dunkler als hier, zuweilen fast schwarz gegen das lichte Blau.)”

 

 
Monika Mann (7 juni 1910 – 17 maart 1992)
Thomas en Monika Mann, rond 1940

 

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Nikki Giovanni werd geboren op 7 juni 1943 in Knoxville, Tennessee. Zie ook alle tags voor Nikki Giovanni op dit blog.

 

A Historical Footnote to Consider Only When All Else Fails
(For Barbara Crosby)

While it is true
(though only in a factual sense)
That in the wake of a
Her-I-can comes a
Shower
Surely I am not
The gravitating force
that keeps this house
full of panthers

Why, LBJ has made it
quite clear to me
He doesn’t give a
Good goddamn what I think
(else why would he continue to masterbate in public?)

Rhythm and Blues is not
The downfall of a great civilization
And I expect you to
Realize
That the Temptations
have no connection with
The CIA

We must move on to
the true issues of
Our time
like the mini-skirt
Rebellion
And perhaps take a
Closer look at
Flour power

It is for Us
to lead our people
out of the
Wein-Bars
into the streets
into the streets
(for safety reasons only)
Lord knows we don’t
Want to lose the
support
of our Jewish friends

So let us work
for our day of Presence
When Stokely is in
The Black House
And all will be right with
Our World

 

 
Nikki Giovanni (Knoxville, 7 juni 1943)

 

De Amerikaanse schrijver Harry Crews werd geboren op 7 juni 1935 in Bacon County, Georgia. Zie ook alle tags voor Harry Crews op dit blog.

Uit: Classic Crews: A Harry Crews Reader

“He was smiling, but he’d said it with just the finest edge of contempt, which is the way you are supposed to say it, and I scrambled to follow him, my heart lifting. Byron had heard me ask him much the same thing many times before, because if you change a couple of words, the question will serve in any number of circumstances. And now, in great high spirits, he was giving it back to me. …
“Dad, you remember about the time with the rain?”
“The time about the rain? Hell, son, we been in the rain a lot together.” I was wet and my feet hurt. I wanted to get the tent up and start a fire.
He cut his eyes toward me. Drops of rain hung on the ends of his fine lashes. He was suddenly very serious. What in the hell was coming down here? What was coming down was the past that is never past and, in this case, the past against which I had no defense except my own failed heart.
“We weren’t in it together,” he said. “You made me stand in it. Stand in it for a long time.”
Yes, I had done that, but I had not thought about it in years. It’s just not the sort of thing a man would want to think about. Byron’s mother had gone North for a while and left me to take care of him. He was seven years old and just starting in the second grade. I had told him that day to be home at six o’clock and we should go out to dinner. Truthfully, we’d been out to eat every night since Sally had been gone, because washing dishes is right up at the top of the list of things I won’t do. It had started misting rain at midday and had not stopped. Byron had not appeared at six, nor was he there at 6:45. That was back when I was bad to go to the bottle, and while I wasn’t drunk, I wasn’t sober, either. Lay it on the whiskey. A man will snatch at any straw to save himself from the responsibility of an ignoble action. When he did come home at 7:15, I asked him where he’d been.
“At Joe’s,” he said. But I had known that. I reminded him of when we had said we were going to dinner. But he had known that.
“It was raining,” he said.
I said, “Let’s go out and look at it.”
We went out into the carport and watched the warm spring rain.”

 

 
Harry Crews (7 juni 1935 – 28 maart 2012)

 

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Louise Erdrich werd geboren op 7 juni 1954 in Little Falls, Minnesota. Zie ook alle tags voor Louise Erdrich op dit blog.

 

The King of Owls

It is said that playing cards were invented in 1392 to cure the French king, Charles VI, of madness. The suits in some of the first card packs consisted of Doves, Peacocks, Ravens, and Owls.

They say I am excitable! How could
I not scream? The Swiss monk’s tonsure
spun till it blurred yet his eyes were still.
I snapped my gaiter, hard, to stuff back

my mirth. Lords, he then began to speak.
Indus catarum, he said, presenting the game of cards
in which the state of the world is excellent described
and figured. He decked his mouth

as they do, a solemn stitch, and left cards
in my hands. I cast them down.
What need have I for amusement?
My brain’s a park. Yet your company

plucked them from the ground and began to play.
Lords, I wither. The monk spoke right,
the mealy wretch. The sorry patterns show
the deceiving constructions of your minds.

I have made the Deuce of Ravens my sword
falling through your pillows and rising,
the wing blades still running
with the jugular blood. Your bodies lurch

through the steps of an unpleasant dance.
No lutes play. I have silenced the lutes!
I keep watch in the clipped, convulsed garden.
I must have silence, to hear the messenger’s footfall

in my brain. For I am the King of Owls.
Where I float no shadow falls.
I have hungers, such terrible hungers, you cannot know.
Lords, I sharpen my talons on your bones.

 

 
Louise Erdrich (Little Falls, 7 juni 1954)

 

De Duitstalige dichteres Mascha Kaléko (eig. Golda Malka Aufen) werd geboren op 7 juni 1907 in Krenau of Schidlow in Galicië in het toenmalige Oostenrijk-Hongarije, nu Polen. Zie ook alle tags voor Mascha Kaléko op dit blog.

 

Langschläfers Morgenlied

Der Wecker surrt. Das alberne Geknatter
Reißt mir das schönste Stück des Traums entzwei.
Ein fleißig Radio übt schon sein Geschnatter.
Pitt äußert, daß es Zeit zum Aufstehn sei.

Mir ist vor Frühaufstehern immer bange.
… Das können keine wackern Männer sein:
Ein guter Mensch schläft meistens gern und lange.
– Ich bild mir diesbezüglich etwas ein …

Das mit der goldgeschmückten Morgenstunde
Hat sicher nur das Lesebuch erdacht.
Ich ruhe sanft. – Aus einem kühlen Grunde:
Ich hab mir niemals was aus Gold gemacht.

Der Wecker surrt. Pitt malt in düstern Sätzen
Der Faulheit Wirkung auf den Lebenslauf.
Durchs Fenster hört man schon die Autos hetzen.
– Ein warmes Bett ist nicht zu unterschätzen.
… Und dennoch steht man alle Morgen auf.

 

 
Mascha Kaléko (7 juni 1907 – 21 januari 1975)
Cover

 

De Nederlandse dichter Johannes Aloysius Antonius Engelman werd geboren in Utrecht op 7 juni 1900. Zie ook alle tags voor Jan Engelman op dit blog.

 

Gebed in ’t Duister

Heer, behoed haar in de wereld
die ik lang mijn eigen noem.
In haar ogen staat bepereld
met uw eigen dauw de bloem

van een onverwelkbaar minnen
uit de grond der ziel geteeld.
En geen stervling zal bezinnen
op het eeuwig Aanvangsbeeld

lijk uw knecht, die hare leden
in het schemerlicht onthult,
die zich, stamelend gebeden,
aan háár wil alleen vervult.

Lang voor ’t eerste dagegloren,
lang na Venus’ gouden schijn
kniel ik, uwe stem te horen
uit die weelde, uit die pijn,

uit die tuin, bedekt, bedwereld
met een bloesem van Voorheen.
Heer, behoed haar in de wereld,
doe uw mantel om ons heen!

 

Klein Air

Morgen drink ik rode wijn,
morgen zal mijn lief hier zijn.
In de warme lampeschijn
zal zij liggen, bleek en fijn.
Wilder dan een springfontein
breek ik uit, en ben weer klein
bij haar leden, zoet satijn,
diepe bedding, dieper pijn.
Morgen drink ik rode wijn,
morgen zal mijn lief hier zijn.

 

 
Jan Engelman (Utrecht 7 juni 1900 ;Amsterdam 20 maart 1972)
Engelman helemaal links tijdens de uitreiking van de ANWB-prijs 1958

 

De Amerikaanse dichteres Gwendolyn Brooks werd geboren op 7 juni 1917 in Topeka, Kansas. Zie ook alle tags voor Gwendolyn Brooks op dit blog.

 

Speech To The Young : Speech To The Progress-Toward

Say to them,
say to the down-keepers,
the sun-slappers,
the self-soilers,
the harmony-hushers,
“even if you are not ready for day
it cannot always be night.”
You will be right.
For that is the hard home-run.

Live not for battles won.
Live not for the-end-of-the-song.
Live in the along.

 

The Good Man

The good man.
He is still enhancer, renouncer.
In the time of detachment,
in the time of the vivid heather and affectionate evil,
in the time of oral
grave grave legalities of hate – all real
walks our prime registered reproach and seal.
Our successful moral.
The good man.

Watches our bogus roses, our rank wreath, our
love’s unreliable cement, the gray
jubilees of our demondom.
Coherent
Counsel! Good man.
Require of us our terribly excluded blue.
Constrain, repair a ripped, revolted land.
Put hand in hand land over.
Reprove
the abler droughts and manias of the day
and a felicity entreat.
Love.
Complete
your pledges, reinforce your aides, renew
stance, testament.

 

 
Gwendolyn Brooks (7 juni 1917 – 3 december 2000)
In 1996

 

De Ierse schrijfster Elizabeth Bowen werd geboren op 7 juni 1899 in Dublin. Zie ook alle tags voor Elizabeth Bowen op dit blog.

Uit: Friends and Relations

“Now the service was over the afternoon steadily brightened. The open-sided marquee was not, after all, to prove a fiasco. Laurel and Edward, obedient to Mrs Studdart’s instructions, took up their position in the morning-room. A playing-card, overlooked, lay face down on the carpet. Edward stooped for it – ‘Don’t!’ she cried, ‘leave it!’ her heart in her mouth. Better not – Finding themselves still alone Edward and she kissed hastily, with a feverish calm. They had all time, but only the moment. Then Laurel arranged her train in a pool, as she had seen brides do. Mrs Studdart, coming in shortly afterwards, re-arranged it.
‘You might hold your lilies,’ said Mrs Studdart, who had discovered the sheaf on a hall table specially cleared for the top-hats.
‘Oh, Mother, I can’t; they’re heavy.’
‘But don’t you think it would be nice, Edward, if she were to hold her lilies?’
‘I don’t know,’ said Edward. ‘Do people generally?’
‘They’d be such a strain on one arm all the time. You see I can’t change them; I must keep my right arm for shaking hands.’
‘And shake hands lightly,’ said Mrs Studdart, ‘don’t grip.’
‘Did I look …?’
‘Lovely, lovely,’ said Mrs Studdart. She was looking round distractedly for a vase and soon found one, a kind of Italian urn in which she arranged the lilies beside the bride.
The house might have been designed for such an occasion. The position of the morning-room was admirable; it had two doors so that the guests could circulate through a chain of rooms. Each, having saluted the bridal pair, was to pass on through the dining-room; through the French window and out by duck-boards into the open- sided marquee. (This was the best of a summer wedding; to make this possible he and she had devoured each other nervously throughout the endless winter of their engagement.) In the dining-room Cousin Richard was to be posted to head the guests off through the window. He would be shot, he said, if he let one past him into the hall.
‘I shall depend upon you, Richard,’ said Mrs Studdart. (He had been in the Colonies.) ‘For if the two streams mix in the hall and people get squeezed back into the drawing-room and have to pass Laurel all over again, there will be the most shocking confusion.’

 

 
Elizabeth Bowen (7 juni 1899 – 22 februari 1973)
Cover

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 7e juni ook mijn blog van 7 juni 2015 deel 2.

Orhan Pamuk, Monika Mann, Nikki Giovanni, Harry Crews, Louise Erdrich, Mascha Kaléko, Jan Engelman, Gwendolyn Brooks, Elizabeth Bowen

De Turkse schrijver Orhan Pamuk werd geboren op 7 juni 1952 in Istanbul. Zie ook alle tags voor Orhan Pamuk op dit blog.

Uit: The New Life (Vertaald door Guneli Gun)

“I read a book one day and my whole life was changed. Even on the first page I was so affected by the book’s intensity I felt my body sever itself and pull away from the chair where I sat reading the book that lay before me on the table. But even though I felt my body dissociating, my entire being remained so concertedly at the table that the book worked its influence not only on my soul but on every aspect of my identity. It was such a powerful influence that the light surging from the pages illumined my face; its incandescence dazzled my intellect but also endowed it with brilliant lucidity. This was the kind of light within which I could recast myself; I could lose my way in this light; I already sensed in the light the shadows of an existence I had yet to know and embrace. I sat at the table, turning the pages, my mind barely aware that I was reading, and my whole life was changing as I read the new words on each new page. I felt so unprepared for everything that was to befall me, and so helpless, that after a while I moved my face away instinctively as if to protect myself from the power that surged from the pages. It was with dread that I became aware of the complete transformation of the world around me, and I was overtaken by a feeling of loneliness I had never before experienced—as if I had been stranded in a country where I knew neither the lay of the land nor the language and the customs.
I fastened onto the book even more intensely in the face of the helplessness brought on by that feeling of isolation. Nothing besides the book could reveal to me what was my necessary course of action, what it was that I might believe in, or observe, and what path my life was to take in the new country in which I found myself. I read on, turning the pages now as if I were reading a guidebook which would lead me through a strange and savage land. Help me, I felt like saying, help me find the new life, safe and unscathed by any mishap. Yet I knew the new life was built on words in the guidebook. I read it word for word, trying to find my path, but at the same time I was also imagining, to my own amazement, wonders upon wonders which would surely lead me astray.
The book lay on my table reflecting its light on my face, yet it seemed similar to the other familiar objects in the room. While I accepted with joy and wonder the possibility of a new life in the new world that lay before me, I was aware that the book which had changed my life so intensely was in fact something quite ordinary. My mind gradually opened its doors and windows to the wonders of the new world the words promised me, and yet I seemed to recall a chance encounter that had led me to the book. But the memory was no more than a superficial image, one that hadn’t completely impressed itself on my consciousness. As I read on, a certain dread prompted me to reflect on the image: the new world the book revealed was so alien, so odd and astonishing that, in order to escape being totally immersed in this universe, I was anxious to sense anything related to the present ».

 

 
Orhan Pamuk (Istanbul, 7 juni 1952)

Lees verder “Orhan Pamuk, Monika Mann, Nikki Giovanni, Harry Crews, Louise Erdrich, Mascha Kaléko, Jan Engelman, Gwendolyn Brooks, Elizabeth Bowen”

Orhan Pamuk, Monika Mann, Nikki Giovanni, Harry Crews, Louise Erdrich, Mascha Kaléko, Jan Engelman

De Turkse schrijver Orhan Pamuk werd geboren op 7 juni 1952 in Istanbul. Zie ook alle tags voor Orhan Pamuk op dit blog.

Uit: Dat vreemde in mijn hoofd (Vertaald door Hanneke van der Heijden en Margreet Dorleijn)

“Dit is het verhaal van het leven en de dromen van Mevlut Karataş, venter van boza en yoghurt. Mevlut werd in 1957 geboren in het westelijkste deel van Azië, in een armoedig Centraal-Anatolisch dorp, niet ver van een meer, dat je in de verte nevelig kon zien liggen. Op zijn twaalfde kwam hij naar Istanbul, de hoofdstad van de wereld, waar hij de rest van zijn leven zou doorbrengen. Toen hij vijfentwintig was schaakte hij een meisje, wat nogal vreemd verliep, de gebeurtenis bepaalde zijn hele verdere leven. Hij keerde terug naar Istanbul, trouwde en kreeg twee dochters. Hij werkte aan één stuk door en had allerlei baantjes, zo ventte hij yoghurt, werkte als ijscoman, verkocht rijst met kikkererwten, was kelner. Maar wat voor werk hij ook deed, het venten van boza en het verzinnen van vreemde dromen ’s avonds in de straten van Istanbul zou hij nooit opgeven.
Onze hoofdpersoon, Mevlut, was lang, hij had een sterk en tegelijk rank lichaam, en zag er goed uit. Hij had een jongensachtig gezicht dat vrouwen vertederde, donkerblond haar, en een oplettende en intelligente blik. Voor een beter begrip van het verhaal zal ik mijn lezers hier en daar nog eens aan die twee kenmerken van Mevlut herinneren, namelijk dat zijn gezicht niet alleen in zijn jeugd maar ook na zijn veertigste iets jongensachtigs had, en dat vrouwen hem knap vonden. Dat Mevlut altijd optimistisch en vol goede bedoelingen was – naïef volgens sommigen – hoef ik niet apart in herinnering te brengen, dat zult u vanzelf wel zien. Hadden mijn lezers net als ik met Mevlut kennis kunnen maken, dan zouden ze de vrouwen, die hem knap en jongensachtig vonden, gelijk gegeven hebben en hebben toegegeven dat ik niet overdrijf omwille van een kleurrijker verhaal. Laat ik meteen van de gelegenheid gebruikmaken om te zeggen dat dit boek geheel op ware gebeurtenissen berust, dat ik nergens de zaken zal aandikken, maar me ertoe beperk een aantal vreemde gebeurtenissen, die nu eenmaal hebben plaatsgevonden, op een rijtje te zetten zodat mijn lezers ze beter kunnen volgen.”

 

 
Orhan Pamuk (Istanbul, 7 juni 1952)
Bewaren

Lees verder “Orhan Pamuk, Monika Mann, Nikki Giovanni, Harry Crews, Louise Erdrich, Mascha Kaléko, Jan Engelman”

Orhan Pamuk, Monika Mann, Nikki Giovanni, Harry Crews, Louise Erdrich, Mascha Kaléko

De Turkse schrijver Orhan Pamuk werd geboren op 7 juni 1952 in Istanbul. Zie ook alle tags voor Orhan Pamuk op dit blog.

Uit: Istanbul. Herinneringen en de stad

“Ik woonde met mijn vader, moeder en broer, en de familie van mijn vader, zijn moeder, boers, zussen en schoonzussen, op de verschillende etages van een flat van vijf verdiepingen. De riante stenen villa waar ze met z’n allen als een Osmaanse grootfamilie hadden gewoond, werd in 1951, een jaar voor mijn geboorte, verlaten en aan een particuliere lagere school verhuurd, en op het aanpalende perceel werd een ‘moderne’ flat gebouwd, waar ik nu de vierde verdieping bewoon, en waar op de buitendeur, geheel volgens de toen heersende mode, trots de naam Pamuk werd geschilderd. Op iedere verdieping, waar ik de eerste jaren op de arm van m’n moeder kwam, stonden een of twee piano’s. Mijn oom, die in mijn herinnering altijd de krant zit te lezen, was als laatste getrouwd en had zich met zijn vrouw en zijn piano op de eerste verdieping gevestigd, waar hij vervolgens een halve eeuw door zou brengen, kijkend naar de voorbijgangers op straat. Al die piano’s, die geen van alle bespeeld werden, gaven me een gevoel van weemoed en zwaarmoedigheid.
Het was niet alleen dat die piano’s niet bespeeld werden, de buffetkasten, waar het achter de ruitjes propvol stond met Chinees porselein, kopjes, tafelzilver, suikerpotten, snuifdozen, kristallen glazen, flacons voor rozenwater, borden, wierookvaatjes (en een speelgoedautootje dat zich op een dag daartussen had verstopt), zaten ook altijd op slot, de met parelmoer ingelegde koranlessenaars, de standaards voor tulbanden aan de muur werden nooit gebruikt, er was niets wat aan het zicht onttrokken werd door de kamerschermen met art nouveau en Japanse invloeden, de deurtjes van de boekenkasten van mijn oom die naar Amerika was geëmigreerd en dokter was, gingen nooit open en zijn ingebonden medicijnenstudies stonden al twintig jaar achter het glas te verstoffen, en dat alles gaf mij het gevoel dat al die spullen waarmee de woonkamers op iedere verdieping waren volgestouwd, niet waren uitgestald om ermee te leven, maar voor de dood.”

 

Orhan Pamuk (Istanbul, 7 juni 1952)
Cover

Lees verder “Orhan Pamuk, Monika Mann, Nikki Giovanni, Harry Crews, Louise Erdrich, Mascha Kaléko”

Orhan Pamuk, Monika Mann, Nikki Giovanni, Harry Crews, Louise Erdrich, Mascha Kaléko

De Turkse schrijver Orhan Pamuk werd geboren op 7 juni 1952 in Istanbul. Zie ook alle tags voor Orhan Pamuk op dit blog.

Uit:Silent House (Vertaald door Robert Finn)

“Dinner is nearly ready, Madam,” I said. “Please come to the table.”
She said nothing, just stood there, planted on her cane. I went over, took her by the arm, and brought her to the table. She just muttered a little. I went down to the kitchen, got her tray, and put it in front of her. She looked at it but didn’t touch the food. I got out her napkin, stretched it out under her huge ears, and knotted it.
“Well, what did you make tonight?” she said. “Let’s see what you put together.”
“Baked eggplant,” I said. “You requested it yesterday, right?”
She looked at me.
I slid the plate in front of her. She pushed the food around with her fork, complaining to herself. After picking at it a little, she began to eat. “Madam, don’t forget your salad,” I said before going inside and sitting down to my own eggplant.
A little later, she called out, “Salt. Recep, where’s the salt?” I went back out and saw it was right in front of her.
“Here it is!”
“Well, this is a new one,” she said. “Why do you go inside when I’m eating?”
I didn’t answer.
“They’re coming tomorrow, aren’t they?”
“They’re coming, Madam, they’re coming,” I said. “Weren’t you going to put some salt on that?”
“You mind your own business!” she said. “Are they coming?”
“Tomorrow afternoon,” I said. “They called, you know.”
“What else have you got?”
I took the uneaten eggplant back, ladled a good portion of beans onto a fresh plate, and brought it out to her. When she’d lost interest in the beans and started stirring them around, I returned to the kitchen and sat down to resume my supper. A little later she called out again, this time for pepper, but I pretended not to hear her. When she cried Fruit! I went in and pushed the fruit bowl in front of her.”

 

Orhan Pamuk (Istanbul, 7 juni 1952)

Lees verder “Orhan Pamuk, Monika Mann, Nikki Giovanni, Harry Crews, Louise Erdrich, Mascha Kaléko”

Orhan Pamuk, Monika Mann, Nikki Giovanni, Harry Crews, Louise Erdrich, Mascha Kaléko

De Turkse schrijver Orhan Pamuk werd geboren op 7 juni 1952 in Istanbul. Zie ook alle tags voor Orhan Pamuk op dit blog.

Uit: Istanbul. Memories and the City (Vertaald door Maureen Freely)

“Here we come to the heart of the matter: I’ve never left Istanbul – never left the houses, streets and neighbourhoods of my childhood. Although I’ve lived in other districts from time to time, fifty years on I find myself back in the Pamuk Apartments, where my first photographs were taken and where my mother first held me in her arms to show me the world. I know this persistence owes something to my imaginary friend, and to the solace I took from the bond between us. But we live in an age defined by mass migration and creative immigrants, and so I am sometimes hard-pressed to explain why I’ve stayed not only in the same place, but the same building. My mother’s sorrowful voice comes back to me, ‘Why don’t you go outside for a while, why don’t you try a change of scene, do some travelling …?’

Conrad, Nabokov, Naipaul – these are writers known for having managed to migrate between languages, cultures, countries, continents, even civilisations. Their imaginations were fed by exile, a nourishment drawn not through roots but through rootlessness; mine, however, requires that I stay in the same city, on the same street, in the same house, gazing at the same view. Istanbul’s fate is my fate: I am attached to this city because it has made me who I am.

Flaubert, who visited Istanbul a hundred and two years before my birth, was struck by the variety of life in its teeming streets; in one of his letters he predicted that in a century’s time it would be the capital of the world. The reverse came true: after the Ottoman Empire collapsed, the world almost forgot that Istanbul existed. The city into which I was born was poorer, shabbier, and more isolated than it had ever been its two-thousand-year history. For me it has always been a city of ruins and of end-of-empire melancholy. I’ve spent my life either battling with this melancholy, or (like all Istanbullus) making it my own.

At least once in a lifetime, self-reflection leads us to examine the circumstances of our birth. Why were we born in this particular corner of the world, on this particular date? These families into which we were born, these countries and cities to which the lottery of life has assigned us – they expect love from us, and in the end, we do love them, from the bottom of our hearts – but did we perhaps deserve better?”†

 

Orhan Pamuk (Istanbul, 7 juni 1952)

Lees verder “Orhan Pamuk, Monika Mann, Nikki Giovanni, Harry Crews, Louise Erdrich, Mascha Kaléko”

Orhan Pamuk, Monika Mann, Nikki Giovanni, Harry Crews, Louise Erdrich, Mascha Kaléko

De Turkse schrijver Orhan Pamuk werd geboren op 7 juni 1952 in Istanbul. Zie ook alle tags voor Orhan Pamuk op dit blog.

Uit: Snow (Vertaald door Maureen Freely)

„As he watched the snow fall outside his window, as slowly and silently as the snow in a dream, the traveler fell into a long-desired, long-awaited reverie; cleansed by memories of innocence and childhood, he succumbed to optimism and dared to believe himself at home in this world. Soon afterward, he felt something else that he had not known for quite a long time and fell asleep in his seat.

Let us take advantage of this lull to whisper a few biographical details. Although he had spent the last twelve years in political exile in Germany, our traveler had never been very much involved in politics. His real passion, his only thought, was for poetry. He was forty-two years old and single, never married. Although it might be hard to tell as he curled up in his seat, he was tall for a Turk, with brown hair and a pale complexion that had become even paler during this journey. He was shy and enjoyed being alone. Had he known what would happen soon after he fell asleep—with the swaying of the bus his head would come to lean first on his neighbor’s shoulder and then on the man’s chest—he would have been very much ashamed. For the traveler we see leaning on his neighbor is an honest and well-meaning man and full of melancholy, like those Chekhov characters so laden with virtues that they never know success in life. We’ll have a lot to say about melancholy later on. But as he is not likely to remain asleep for very long in that awkward position, suffice it for now to say that the traveler’s name is Kerim Alakusoglu, that he doesn’t like this name but prefers to be called Ka (from his initials), and that I’ll be doing the same in this book. Even as a schoolboy, our hero stubbornly insisted on writing Ka on his homework and exam papers; he signed Ka on university registration forms; and he took every opportunity to defend his right to continue to do so, even if it meant conflict with teachers and government officials. His mother, his family, and his friends all called him Ka, and, having also published some poetry collections under this name, he enjoyed a small enigmatic fame as Ka, both in Turkey and in Turkish circles in Germany.“

 

Orhan Pamuk (Istanbul, 7 juni 1952)

Lees verder “Orhan Pamuk, Monika Mann, Nikki Giovanni, Harry Crews, Louise Erdrich, Mascha Kaléko”

Orhan Pamuk, Monika Mann, Nikki Giovanni, Harry Crews, Louise Erdrich, Mascha Kaléko

De Turkse schrijver Orhan Pamuk werd geboren op 7 juni 1952 in Istanbul. Zie ook alle tags voor Orhan Pamuk op dit blog.

Uit: Istanbul (Vertaald door Gerhard Meier)

„Durch die fortwährenden Konkurse meines Vaters und meines Onkels, die Streitereien meiner Eltern und die Zwistigkeiten, die sich immer wieder zwischen unserer Kleinfamilie und dem von meiner Großmutter präsidierten Familiengroßverband ergaben, wurde mir allmählich beigebracht, daß das Leben nicht nur aus freudigen Ereignissen und immer neu sich auftuenden Glücksquellen (Malen, Sexualität, Freundschaft, Schlaf, Geliebtwerden, Essen, Spielen, Beobachten) bestand, sondern auch aus einer ganzen Anzahl urplötzlich ausbrechender kleinerer und größerer Katastrophen. In meiner Kindheit wurde am Radio nach den Nachrichten und dem Wetterbericht immer mit ernster Stimme nicht nur den betroffenen Seeleuten, sondern ganz Istanbul verkündet, auf welchem Längen und Breitengrad an der Mündung des Bosporus ins Schwarze Meer Treibminen gesichtet worden seien, und so heimtückisch wie diese Minen waren auch die Katastrophen, die den Menschen jederzeit völlig überraschend ereilen konnten. Es konnte jeden Augenblick zwischen meinen Eltern ein Streit ausbrechen, mit dem Stockwerk über uns eine finanzielle Auseinandersetzung aufflammen oder mein Bruder über irgend etwas so in Zorn geraten, daß er mir eine gehörige Lektion erteilen wollte. Oder mein Vater kam eines Tages nach Hause und teilte uns im selben Ton, in dem er eine Reise erwähnt hätte, seelenruhig mit, daß unsere Wohnung verpfändet worden sei und wir nun umziehen müßten. Wir zogen damals oft um. Bei jedem Umzug stieg die Spannung im Haus an, und meine Mutter, vollauf damit beschäftigt, jeden Teller und jede Schüssel einzeln in Zeitungspapier einzuwickeln, konnte auf uns Kinder nicht so achtgeben wie sonst, so daß wir nach Herzenslust spielen durften.

Wenn dann die Büfetts, Schränke und Tische, die uns als unverrückbare Elemente unserer Wohnszenerie gegolten hatten, von den Möbelpackern nach und nach abtransportiert wurden, blickte ich traurig auf die immer leerer werdenden Räume, in denen wir Jahre unseres Lebens verbracht hatten, aber ein Trost war mir, daß ich meist unter irgendeinem Möbel einen längst vergessenen Stift, eine Murmel oder ein geliebtes Spielzeugauto wiederfand.“

Orhan Pamuk (Istanbul, 7 juni 1952)
Lees verder “Orhan Pamuk, Monika Mann, Nikki Giovanni, Harry Crews, Louise Erdrich, Mascha Kaléko”