Taije Silverman, Nikolaus Lenau 

De Amerikaanse dichteres, vertaalster en hoogleraar Taije Silverman werd geboren in San Francisco op 13 augustus 1974. Zie ook alle tags voor Taije Silverman op dit blog.

 

Grief

Let it be seeds.
Let it be the slow tornado of seeds from the oak tree
by the gates to the playground in May wind.
Today is mother’s day and someone said it is almost impossible
to remember something before you know the word for it
and the babies in their mothers’ arms
stare at the seeds and they don’t know
the word for falling.  Nor the word for sudden or whirling.
Let it be something that doesn’t last, not the moon.
Let it not be the rooftops that are so quiet.
Let it come to the white doorstep like rain and slide 
onto the sidewalk not knowing.  What is gentle if not time
but it’s not time that is gentle, what will happen in the future
does not matter.  Cicadas underground are called nymphs
and their wings look like tree seeds.  Trapped under skin
and as soft as the dirt that surrounds them.
Teneral is a word for the days between
when the cicada digs its way out of earth and begins to sing
and when its self and shell are still
a single, susceptible thing.  It is impossible
to remember.  Let it be the years
underground, molting nymph skin
and moving in the soil without sound. 
It’s not time that is gentle but what unknown sign,
a method of counting each spring through the roots of a tree.
How they learn from the taste of a root’s juice the moment
when in one rush they should push up to earth. 
Teneral, meaning not yet hardened, a sense before a memory
of the shell.  Let it be the sign in the cells
of the blind safe skin, the limbo of gold
walling here and there, where the baby waits
between a mother’s body and the air’s tears, he came
to my breast and rested, there was no before.
Let it be the gold room with its lack of door, that time
of day, cicadas will wait until sunset to break through the dirt.
Where did he go while I pushed?  Let it be.
We stood in the tunnel of seeds, windmills, a tree
had come to make promises.  Rain to stone, rain to street.
They seemed while they fell to be lifting and we waited, watching,
the baby without words for what we were seeing.
Seeds pushing roots, brick, and dirt don’t say
what they know about time. Rise.  For days the whole town will sing.

 

Taije Silverman (San Francisco, 13 augustus 1974)

 

De Oostenrijkse dichter Nikolaus Lenau werd geboren op 13 augustus 1802 in Csatád (in het Hongaarse deel van Oostenrijk-Hongarije). Zie ook alle tags voor Nikolaus Lenau op dit blog.

 

Eenzaamheid II

De wind is vreemd, waait langs je buiten mate.
De steen is dood. Jij zult slechts koelte erven.
Geen woord van troost zul jij van hem verwerven,
Noch kan het bleke rood van rozen baten.

Zij gaan je zonder acht op jou verlaten,
Alleen bekommerd om hun eigen sterven.
Loop verder: overal groet je verderven
In de van schepselen verstoken straten.

Jij ziet ze hier en daar uit hutten kijken.
Zij slaan de luiken dicht. Jij gaat voorbij.
Jij beeft van top tot teen: de hutten wijken.

Geen liefde en geen God. De weg bevriest.
De wind jaagt ijzig door de straat. En jij? –
De hele wereld is wanhopig triest.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Nikolaus Lenau  (13 augustus 1802 – 22 augustus 1850)
Nikolaus Lenau door Friedrich Amerling, 19e eeuw

 

Zie voor de schrijvers van de 13e augustus ook mijn blog van 13 augustus 2020 en eveneens mijn blog van 13 augustus 2019 en ook mijn blog van 13 augustus 2016 en ook mijn blog van 13 augustus 2011 deel 2.

Dolce far niente, Mustafa Stitou, Taije Silverman, antoine de kom, Atte Jongstra, Amélie Nothomb, Nikolaus Lenau

Dolce far niente

 

Een jong meisje voert de konijnen door Heinrich Hirt, eind 19e eeuw.


Koppig

– En, wat zien we?
– Een konijn natuurlijk!
– Een konijn, En?
– En? Ik zie een konijn.
– En tegelijkertijd een….?
– Konijn zeg ik toch!
– Eend.
– Eend?
– Oren snavel zie je wel?
– Ik zie alleen een konijn.
– En een eend.
– Een konijn!
– Eend!
– Konijn!
Konijn konijn konijn!

Mustafa Stitou (Tétouan, 20 oktober 1974)
Tétouan


De Amerikaanse dichteres, vertaalster en hoogleraar Taije Silverman werd geboren in San Francisco op 13 augustus 1974. Zie ook alle tags voor Taije Silverman op dit blog.

“…a joy so unaccountable…”

On Joy
Last night’s rain has filled the fields
with cornflowers, blue-bright as moons
in children’s books, all milky light.
They seem, my father says, the kind of color
that could show up in the night.

Cornflowers wilt in heat.
By noon the sun will burn the fields
green, as if no bloom had known them.
I picked one to keep, and now
it’s the color of paper. My mother’s sick.
Today begins her twenty-second day of radiation.
As I write she is strapped to a table
under fourteen floors, face held to a net
of white while instants of light like lead move
through her. I don’t know how to say it.

Past these fields are others no one sees,
and past them oak and poplar trees, the evergreen
that slopes up toward a mountain range the same
blue shade and lucid gleam as these quick blooms.
Last night, rain fell in flooded streams.
I tried to wait, but dinner starts at six and by the time
I’d reached the house my dress was slick.
I didn’t rush. The drops were warm
and made me laugh out loud–the laughter’s sound
my own, but strange, the way that when
we listen, breath is strange.
As if our loneliness were something I could speak,
when even crickets know we only speak to air.
I want to ask the air, then, how a love
so skilled at longing can become
enough. Why do prayers to no one comfort us?
I want so much. I want a faith I’ve not
Invented, something hard, uncontested as our yard’s
wooden table, something that won’t ever sound
like my name. Now the afternoon’s late.
Light sharpens the skyline like glass in a lens,
making mountains look bluer against where they end.
This light must come from nowhere.

Last night, I walked to dinner on a gravel road
through rain into a joy so unaccountable
and plain, it did not need a witness. But walking back, 
the rain had lifted. And in its place, mist drifted low:
a thousand-fingered ghost that seemed to coax
each leaf and blade into a long, inhaled wait,
though what arrival they awaited had already left.
I stopped to watch, but wept.
We’ve moved for months through hospitals,
learned every name for star-shaped cells
doctors cut from my mother’s brain and stained
onto slides before calling us into an office.
Maybe we don’t bear the unbearable. Maybe
we die with it. And in our place some larger,
less impatient shape may then be granted space
but I don’t want it. I want my mother.

Sometimes beside her in the bed while trying
to tell her I’m okay, I start to weep.
She watches me. Her eyes are distant now,
gone deep inside some gravely gentle place
where, with a stranger’s curiosity, she seems to  ask
What can I do with your sadness? She has no use for it.
We will lose what we love, and our suffering
is useless, and by dusk all the crickets will thrum
their one absence of warning. That trace of light
against the hills will spread through trees, undo
the ends of evergreen, then fall to fields. It will not hold.
As if it means to urge us, look. Love’s body must
be manifold. Black cricket shell, new summer air,
late light. The landscape’s all ablaze
with gentle strangers. Look. We’re standing in a field.

Taije Silverman (San Francisco, 13 augustus 1974)


De Nederlandse schrijver en dichter antoine de kom werd geboren in Den Haag op 13 augustus 1956. Zie ook alle tags voor antoine de kom op dit blog.

Ogier de Gombaud

aan Lodewijk xviii van Frankrijk, 24 april 1815

1

Sire, mijn lot: dat ik ben, noch denk, leek
Zo leeg als een schedel, gerot en verdoemd
Door de onmin van Bonaparte – woedend
Was de Eerste Consul; ons plan bleek

Mank, al bekend, en ik, nooit een strateeg,
Liep in de val die voor hem was bedoeld.
Mijn lot. Dat ik denk, dus ben, leef
Leeg als ’n schedel. Verrot. Gedoemd

Zoals zo vaak gebeurt, ellendige
Herhaling van historie: per schoener
Cybèle naar Cayenne. In naam van zijn roem
Telt een simpele grenadier niet meer.
Mijn lot, O Sire, Majesteit, zo ledig.

2

Vrij, gelijk en broederlijk? Beroerd. Slik,
Hitte en muskieten zijn mijn deel, dat wat
Napoleon met harde hand Continentaal
Verklaarde – het werd mij ontzegd. Ach, ik

Was van geen belang; hij heeft beschikt
Zich tóch vergist: niet hij bedacht
Mijn straf – heb ik mijzelf dan niet verbannen?
Vrij ben ik, gelijk en broederlijk, ik zit

Ga, sta, volg eigen wet. Beschik
Over mijn eigen onderdanen: echt bestaande
Vogels in plat vlak gevangen, stram, betrapt
Met prooi en al, vrij naar de natuur geschilderde
Verzinsels op velijn, staande in ’t slik, zo ik.


3

Kraaloogjes bespieden mij in mijn barak. Bezweet
Kijk ik hen aan. Vogels slaan mij gade, vogels
Eigenhandig opgezet, getemd: versteende poten,
Vleugels in beweging stilgezet. Ooit wreed

Steeds wraakbeluste snavels tot ’n spleet
Geopend: – boomeend, rotshaan en moerastiran, tot
Op ’t bot doordringt hun blik mijn gelig
Vel. Ik kijk ze aan. De vogels mij. En ik de vogels.

Dan neem ik het penseel weer op, bezie de prent
Die voor mij ligt: – boomtiran en rotseend. Ware grootte,
Juiste kleuren. Terwijl de verf droogt klinkt rond
Mijn hoofd gezoem dat luider wordt: O Sire, een wesp
Kruipt op papier over ’n vogel die ’n wesp opeet.

antoine de kom (Den Haag, 13 augustus 1956)
Antoine de Kom spreekt Nobelprijswinnaar Derek Walcott toe, aula van de Universiteit van Amsterdam, 20 mei 2008. Foto: Bert Nienhuis


De Nederlandse schrijver en essayist Atte Jongstra werd geboren in Terwispel op 13 augustus 1956. Zie ook alle tags voor Atte Jongstra op dit blog.

Uit: Aan open zee

Waarin de pointe wordt gemist

Geduldige wateren. Deze woorden schoten Axel te binnen toen hij eenmaal op de kleine, bij een stijve Botnische noordoosterbries door de golven stampende veerboot, gehoekt over de reling hing. Kokkend, kotsend. Het dreigende geduld, dacht hij. Deze klotsende lijkwade beweegt zoals ze al miljoenen jaren heeft gedaan. Eindeloze deining, de stank. Even kwam het verlangen in hem op weg te glijden in de soep die onder hem kolkte en schuimde, fluimkleurig met pisgele tonen. Toen greep hij zich vast aan de witgeverfde ijzeren stang waarop hij leunde, om niet door het gewicht van zijn bovenlijf in zee te worden getrokken.

Het Werk. Hij moest het gaan schrijven. Zo niet nu, dan nooit.
Hij dwong zich rechtop, haalde diep adem om maag en slokdarm tot rust te brengen. Regelmatige teugen lucht, hij voelde dat het werkte. Hij werd kalmer, maar het verzet tegen zijn missie bleef. Het leek op weerzin.

Er was een vrouw naast hem komen staan die de capuchon van haar oliejas naar voren trok en vroeg of het een beetje ging. Axel knikte.
‘Ik ben dol op dit weer,’ vertelde ze. ‘Je voelt de elementen. Mijn man is arts op het Franse platteland, weet u… Daar staat alles stil. Maar de zee doet de geest bewegen. De aanblik van dat grote water verheft de ziel en geeft gedachten over het oneindige, het ideale.’ Ze snoof eens diep. ‘Aaah… Bij Beaufort 5 beginnen de dingen zich echt te roeren.’
‘In mij bewoog alleen het ontbijt,’ zei Axel. ‘Ik ben al blij dat ik even geen reuring voel.’
‘U mist de pointe,’ riposteerde de vrouw. ‘Maar we hoeven niet te praten. Goedemorgen.’

Atte Jongstra (Terwispel, 13 augustus 1956)
Terwispel


De Franstalige Belgische schrijfster Amélie Nothomb werd geboren in Kobe in Japan op 13 augustus 1967. Zie ook alle tags voor Amélie Nothomb op dit blog.

Uit: Stupeur et tremblements

“Récapitulons, petite je voulais devenir Dieu. Très vite, je compris que c’était trop demander et je mis un peu d’eau bénite dans mon vin de messe : je serais Jésus. J’eus rapidement conscience de mon excès d’ambition et acceptai de « faire » martyre quand je serais grande.
Adulte, je me résolus à être moins mégalomane et à travailler comme interprète dans une société japonaise. Hélas, c’était trop bien pour moi et je dus descendre un échelon pour devenir comptable. Mais il n’y avait pas de frein à ma foudroyante chute sociale. Je fus mutée au poste de rien du tout. Malheureusement – j’aurais dû m’en douter – rien du tout, c’était encore trop bien pour moi. Et ce fus alors que je reçus mon affectation ultime : nettoyeuse de chiottes.»
(…)

“-Je hais Monsieur Saito. C’est un salaud et un imbécile.
Fubuki eut un petit sourire.
-Non, vous vous trompez.
-Evidemment. Vous, vous êtes gentille, vous ne voyez pas le mal. Enfin, pour me donner un ordre pareil, ne faut-il pas être un…
-Calmez-vous. L’ordre ne venait pas de lui. Il transmettait les instructions de Monsieur Omochi. Il n’avait pas le choix;
– En ce cas, c’est Monsieur Omochi qui est un…
-C’est quelqu’un de très spécial, coupa t-elle. Que voulez-vous? C’est le vice-président. Nous n’y pouvons rien. “
(…)

«Au nombre de mes handicaps psychomoteurs, il y avait celui-ci : quand je devais tapoter sur un clavier pendant plus de cinq minutes, ma main se retrouvait soudain aussi engluée que si je l’avais plongée dans une purée de pommes de terre épaisse et collante. Quatre de mes doigts étaient irrémédiablement immobilisés ; seul l’index parvenait encore à émerger pour atteindre les touches, avec une lenteur et une gaucherie incompréhensible pour qui ne distinguait pas les patates invisibles.”

Amélie Nothomb (Kobe, 13 augustus 1967)
Cover


De Oostenrijkse dichter Nikolaus Lenau werd geboren op 13 augustus 1802 in Csatád (in het Hongaarse deel van Oostenrijk-Hongarije). Zie ook alle tags voor Nikolaus Lenau op dit blog.

Warnung und Wunsch

Lebe nicht so schnell und stürmisch;
Sieh den holden Frühling prangen,
Höre seine Wonnelieder;
Ach, wie bleich sind deine Wangen!

Welkt die Rose, kehrt sie wieder;
Mit den lauen Frühlingswinden
Kehren auch die Nachtigallen;
Werden sie dich wiederfinden? –

»Könnt ich leben also innig,
Feurig, rasch und ungebunden,
Wie das Leben jenes Blitzes,
Der dort im Gebirg verschwunden!«

 

An die Melancholie

Du geleitest mich durchs Leben,
Sinnende Melancholie!
Mag mein Stern sich strahlend heben,
Mag er sinken – weichest nie!

Führst mich oft in Felsenklüfte,
Wo der Adler einsam haust,
Tannen starren in die Lüfte
Und der Waldstrom donnernd braust.

Meiner Toten dann gedenk ich,
Wild hervor die Träne bricht,
Und an deinen Busen senk ich
Mein umnachtet Angesicht.

 

Liebesfrühling

Ich sah den Lenz einmal
Erwacht im schönsten Tal;
Ich sah der Liebe Licht
Im schönsten Angesicht.

Und wandl ich nun allein
Im Frühling durch den Hain,
Erscheint aus jedem Strauch
Ihr Angesicht mir auch.

Und seh ich sie am Ort,
Wo längst der Frühling fort,
So sprießt ein Lenz und schallt
Um ihre süße Gestalt.

Nikolaus Lenau  (13 augustus 1802 – 22 augustus 1850)
Nikolaus Lenau door Friedrich Amerling, 19e eeuw 


Zie voor de schrijvers van de 13e augustus ook mijn blog van 13 augustus 2018 en ook mijn blog van 13 augustus 2016 en ook mijn blog van 13 augustus 2011 deel 2.

Dolce far niente, antoine de kom, Atte Jongstra, Taije Silverman, Amélie Nothomb, Nikolaus Lenau, Tom Perrotta

Dolce far niente

 


Ingang Vondelpark door Gerard Huysman, 2018

 

Uit: Het geluk van de brug

“Waar verloren wij onszelf? Bij de toegang tot het Vondelpark aan de Stadhouderskade. Die is groots, in de schitterende traditie van de Londense parken. Welke beloftes gaan er van deze toegang uit: er moet een klein Versailles achter liggen. Waarom het gaat, is hier gerealiseerd: twee werelden worden van elkaar gescheiden. De poort voorbij en je bent in een nieuwe wereld. In mijn jeugd gingen wij altijd door het Kattenlaantje naar binnen, een wat stiekeme toegang tot verboden genoegens. Misschien nog belofterijker is het drievoudige hekwerk bij Artis. Ik wil het gevaar lopen belachelijk te zijn, maar ik vind het een van de mooiste stukjes Amsterdam. Als kind kende ik het geluk van die toegang heel diep: ik ging van Amsterdam de tropen in. Papegaaien heetten mij welkom. Ik wilde toen al in wat nu de Henri Polaklaan heet, wonen om het blijvend uitzicht op de poort naar elders. En elke dag de mogelijkheid de grens weer te overschrijden. Een lichte opwinding komt nog altijd over mij als ik Artis nader.
Alle toegangen worden mooier wanneer er een trappartij voor ligt. Iets van onbereikbaarheid doet zich even voelen. De Sint-Pieter in Rome en de Saint-Paul’s in Londen triomferen natuurlijk in het trappenrijk. God woont in de hoge. Wat biedt Amsterdam aan trappen? Ik loop in gedachten de stad door. Geen trap te zien. Een kleine bij het Amstel-Hotel, de prelude tot het schitterende trappenhuis binnen, waar ik dagelijks vanaf zou willen dalen. Kerkgebouwen zijn in Amsterdam allemaal gelijkvloers met de straat. De God van Amsterdam is een democratische. Hij wil zich niet boven ons verheffen. Misschien wordt het burgerkarakter van het Paleis op de Dam wel het mooist gesymboliseerd in de afwezigheid van trappen; de paar treden die er nu liggen, verdienen de naam van trap niet. Buckingham Palace heeft ook geen trappen, maar weer wel een der mooiste hekwerken van de wereld, dat de burger op royale afstand houdt.”
Ik zoek, al weer in gedachten, naar grootse hekwerken in Amsterdam (de mooiste staan langs de Vecht, metershoog zijn ze en de gouden punten reiken tot de hemel). Zo kom ik weer bij het Vondelpark.”

 
Kees Fens (18 oktober 1929 – 14 juni 2008)
De Chassékerk en de Chasséstraat in Amsterdam. Kees Fens groeide op in deze straat.

 

De Nederlandse schrijver en dichter antoine de kom werd geboren in Den Haag op 13 augustus 1956. Zie ook alle tags voor antoine de kom op dit blog.

Epidauros

Ik zie marrons met de godin der jacht. Disjecta
Membra? Artemis tussen weggelopen negerslaven?
Het Griekse mythos doet mij telkens denken aan
Bewoners van het oerbos: daar peddelt Hecate in ‘n
Korjaal, Poseidon proest in waterval en kreek,
God Hermes spoedt zich naar de Tafelberg
Met nieuws voor Zeus en Hera. Dit hier, dit
Theater te Epidauros, roept bij mij op het klaslokaal
Met houten banken stijgend naar de achtermuur.
Een stem, een zwaar Guyaans accent. Dat men in
Italië nog Latijn spreekt, dat de oorlog op de
Peloponnesos net voorbij is, dat zegt Oscar Virunda.
Hij dicteert op monotone toon zijn commentaar, Oscar,
corpulent, gesteven boord, ’t kalend kroeshaar grijs.

 

Des tijds

Zandstraat die een zandstraat kruist;
Huis, lege huls, de kamers kaal, juist
Daarom sta ik in dit huis op de hoek,
Zoek naar wat tijdloos-nooit verhuist.

Ik wacht op de verleden tijd. Eerst
Zit ik in rotan stoelen, spiegel beheerst
Mijzelf in ramen, tuur dan in ’t duister nu:
De tand des tijds breekt af, perdu, als eerst.

Gasten gaan het huis in: figuranten,
In ’t want van mijn geheugen vastgeklampte
Wassen beelden, smeltend in de tropennacht.
Hun lachen was een voorzaal vol gedaanten.  

 
antoine de kom (Den Haag, 13 augustus 1956)

 

De Nederlandse schrijver en essayist Atte Jongstra werd geboren in Terwispel op 13 augustus 1956. Zie ook alle tags voor Atte Jongstra op dit blog.

Uit: Worst

“Tijdens mijn huwelijk met Rosa was ik een eerzaam burger met een weinig opmerkelijk leven. Mijn producten waren niet alledaags misschien, maar ik was gewoon werkzaam in ZZP-verband. Hoofden thuisarbeider. Ik zat de ganse dag achter mijn schrijftafel, de gang naar de supermarkt was al een heel uitstapje. Dat bestaan had nu abrupt opgehouden. Ik leefde uit de koffer, huizend in een morsig kunstenaarsatelier, en was geheel het noorden kwijt. Mijn verstandelijke vermogens had ik nog, maar de controle was zoek.
Alle gebruikelijke oriëntatiepunten van de dag waren weg, dat ontregelde nog het meest. Gewone huiselijke dingen. De wachttijd voor de dichte badkamerdeur, waarachter de vertrouwde kraangeluiden en het gespetter van Rosa, die op haar privacy stond. Haar schoongewassen ochtendjasgestalte, die vervolgens langs mij ruiste.
‘Wat sta je hier op mij te wachten? Ik voel me opgejaagd. Heb je al thee gezet?’
Natuurlijk had ik thee gezet. Of ik die dag het sanitair ging doen?
Zeker, het was immers dinsdag. En de douche met Antikal?
‘Ach, alweer een maand voorbij?’
Dialogen waaraan men zich gaat hechten, zonder het te merken. Er is een wilsbesluit geweest, het huwelijk. Dan volgt men een rode lijn. Kwestie van karaktervastheid en gewoonte. Liefde was er ook. En de toon waarop het leven loopt, valt na een jaar of vijf niet langer op. Ik had mijn gezel in het ondermaanse om de aard van het beestje uitgezocht. Dit hoorde er kennelijk bij, ik was ermee vergroeid geraakt.
Ik had vrijwel meteen na mijn heenzending asiel gevonden op een afgeschoten werkvloerstuk in een gekraakte typografische fabriek, in de negentiende-eeuwse gordel van de stad. Ik installeerde mijn computer op een schragentafel, hing wat kleren aan een haakje en sleet mijn nachten in de twijfelaar op een aangebracht entresol. Het smalle leven. Best luxe, best kaal. De vriend die me onderdak geboden had werkte een jaar lang in het buitenland. Ik zegen hem, waar had ik anders moeten blijven? Daar zat ik, drieënnegentig dagen lang. Aanvankelijk slechts naar buiten voor sigaretten, afhaal, en de drank om alles weg te spoelen. Denkend aan mijn dertien jaar met Rosa.
Een huwelijk wordt in terugblik minder ideaal als men is weggestuurd. De schellen vallen.”


Atte Jongstra (Terwispel, 13 augustus 1956)

 

De Amerikaanse dichteres, vertaalster en hoogleraar Taije Silverman werd geboren in San Francisco op 13 augustus 1974. Zie ook alle tags voor Taije Silverman op dit blog.

The Boy with the Bolt

The boy at my poetry reading wants to start a reliquary.
He might be twelve, his belly billowed around him like a safety
net for his body, and a head of curly hair the shocked color
of saffron. His shoulders have the blockish weight
of a kitchen cupboard but his voice is a child’s,
girlish and mannered. His name is River.

He tells me the bolt he found along the bank of a river
will be the first official piece of his reliquary.
Meaningful objects are hard to come by, he says with a child’s
comic gravity, but I’ve got this bolt. Lifesaver-
shaped erasers line the bookstore’s front counter beside paperweights
of Paris. In the Q&A his cheeks prickle with a rich, pink color

each time he asks a question: What’s your favorite color?
and Do you believe in numerology? “River!”
his mother exclaims when he asks my deepest fear, but he waits
for my answer. I want to ask how he knows what a reliquary
is. I want to know what the bolt looks like, if it’s right now safe
in his pocket and if the sign it held warned CHILDREN

CROSSING or WIND GUSTS. A child’s
deepest fear is not of danger but of loss, though of loss that doesn’t color
what comes after. Absence without aftermath. He’s so intent on saving
what surrounds him that who he’ll be without it must seem to him
as abstract as old age—a minor evil that the simplest of reliquaries
could overcome. I want to hold the bolt’s small, solid weight
in my hand, hold its useless intention, but people are waiting
to buy my book and tell me how when they were children
they also lost their mothers, as if inside reliquaries
we keep grief and not the rose-scented, colorless
bones of saints. As if grief could carry us like rocks across a river,
embedded in sediment so we might safely

walk on water. But grief is the water: I have saved
messages from answering machines and a nearly weightless
piece of cork, several Post-It notes, and a petal from a river
of curbside cherry blossoms that my father scooped like a child
and let fly in front of my mother. Moth-colored,
powerless petal. And then—isn’t a book a reliquary?

River waits in line to ask what he should add to his reliquary.
Instead of signing my name, I list a used eraser, a child’s watercolor,
and a page from your diary saying “I haven’t lost anything, I’m safe.”


Taije Silverman (San Francisco, 13 augustus 1974)

 

De Franstalige Belgische schrijfster Amélie Nothomb werd geboren in Kobe in Japan op 13 augustus 1967. Zie ook alle tags voor Amélie Nothomb op dit blog.

Uit: Met angst en beven (Vertaald door Marijke Arijs)

“Op een morgen liet mijnheer Saito me weten dat de vice-directeur in zijn kantoor een aanzienlijke delegatie van een handelspartner op bezoek had: ‘Koffie voor twintig personen.’
Ik kwam bij mijnheer Omochi binnen met mijn grote dienblad en was de perfectie in persoon: ik schonk de kopjes in met een nadrukkelijke nederigheid, terwijl ik de meest subtiele formules prevelde, de ogen neersloeg en buigingen maakte. Als er voor de ôchakumi een orde van verdienste bestond, dan had ik die zeker gekregen.
Uren later vertrok de delegatie. De stentorstem van de moddervette mijnheer Omochi bulderde: ‘Saito san!’
Ik zag mijnheer Saito opspringen, lijkbleek worden en naar het hol van de onderdirecteur snellen. Het gebrul van de dikzak weergalmde achter de wand. We konden niet verstaan wat hij zei, maar het klonk niet bepaald vriendelijk.
Mijnheer Saito kwam terug met een gezicht als een oorwurm. Ik kreeg domweg met hem te doen toen ik bedacht dat hij drie keer minder woog dan zijn agressor. Precies op dat moment riep hij me, ziedend van woede.
Ik volgde hem naar een leeg vertrek. Hij voer zo heftig tegen me uit dat hij over zijn woorden struikelde: ‘U hebt de delegatie van onze handelspartners hevig ontstemd! U hebt koffie geschonken met beleefdheidsformules die de indruk wekten dat u het Japans perfect beheerst!’
‘Ik spreek het ook lang niet slecht, Saito san.’
‘Zwijg! Hoe durft u zich te verdedigen! Mijnheer Omochi is razend op u. U hebt de sfeer op de bijeenkomst vanmorgen grondig verziekt: hoe konden onze handelspartners zich nou op hun gemak voelen, in het bijzijn van een blanke die hun taal verstaat? Van nu af aan spreekt u geen Japans meer.’
Ik keek hem verbaasd aan: ‘U zei?’
‘U kent geen Japans meer. Is dat duidelijk?’
‘Kom nou, Yumimoto heeft me juist in dienst genomen om mijn kennis van uw taal!’
‘Mij een zorg. Ik gebied u om voortaan geen Japans meer te verstaan.’


Amélie Nothomb (Kobe, 13 augustus 1967)

 

De Oostenrijkse dichter Nikolaus Lenau werd geboren op 13 augustus 1802 in Csatád (in het Hongaarse deel van Oostenrijk-Hongarije). Zie ook alle tags voor Nikolaus Lenau op dit blog.

In der Wüste

Ist’s nicht eitel und vergebens,
Lieben Freunde, saget an!
Durch den Wüstensand des Lebens
Sich zu wühlen eine Bahn?

Streut auch unser Fuß im Staube
Spuren aus von seinem Lauf,
Gleich, wie Geier nach dem Raube,
Kommt ein Sturm und frißt sie auf.

Einsam und in Karawanen
Treibt es nach dem Land der Ruh’,
Und es flattern tausend Fahnen
Hier und dort der Ferne zu.

Wir auch wandern vielverbündet
Nach der Räthselferne aus;
Doch der Strahl der Wüste zündet
Sehnsucht nach dem kühlen Haus;

Zündet heißer stets das Sehnen
In die Gruft aus diesem Land,
Wo, nie satt, nach unsern Thränen
Lechzt herauf der dürre Sand.

 

Schilflieder

1.
Drüben geht die Sonne scheiden,
Und der müde Tag entschlief.
Niederhangen hier die Weiden
In den Teich, so still, so tief.

Und ich muß mein Liebstes meiden:
Quill, o Thräne, quill hervor!
Traurig säuseln hier die Weiden,
Und im Winde bebt das Rohr.

In mein stilles, tiefes Leiden
Strahlst du, Ferne! hell und mild,
Wie durch Binsen hier und Weiden
Strahlt des Abendsternes Bild.


Nikolaus Lenau  (13 augustus 1802 – 22 augustus 1850)
Portret door Matev¸ Langus, 1831

 

De Amerikaanse schrijver Tom Perrotta werd geboren op 13 augustus 1961 in Garwood. Zie ook alle tags voor Tom Perrotta op dit blog.

Uit: Mrs. Fletcher

“It was a long drive and Eve cried most of the way home, because the big day hadn’t gone the way she’d hoped, not that big days ever did. Birthdays, holidays, weddings, graduations, funerals—they were all too loaded with expectations, and the important people in her life rarely acted the way they were supposed to. Most of them didn’t even seem to be working from the same script as she was, though maybe that said more about the important people in her life than it did about big days in general.
Take today: all she’d wanted, from the moment she opened her eyes in the morning, was a chance to let Brendan know what was in her heart, to express all the love that had been building up over the summer, swelling to the point where she sometimes thought her chest would explode. It just seemed really important to say it out loud before he left, to share all the gratitude and pride she felt, not just for the wonderful person he was right now, but for the sweet little boy he’d been, and the strong and decent man he would one day become. And she wanted to reassure him, too, to make it clear that she would be starting a new life just the same as he was, and that it would be a great adventure for both of them.
Don’t worry about me, she wanted to tell him. You just study hard and have fun. I’ll take care of myself…
But that conversation never happened. Brendan had overslept—he’d been out late, partying with his buddies—and when he finally dragged himself out of bed, he was useless, too hungover to help with the last-minute packing or the loading of the van. It was just so irresponsible—leaving her, with her bad back, to lug his boxes and suitcases down the stairs in the sticky August heat, sweating through her good shirt while he sat in his boxers at the kitchen table, struggling with the child-proof cap on a bottle of ibuprofen—but she managed to keep her irritation in check. She didn’t want to spoil their last morning together with petty nagging, even if he deserved it. Going out on a sour note would have been a disservice to both of them.
When she was finished, she took a few pictures of the van with the back hatch open, the cargo area stuffed with luggage and plastic containers, a rolled-up rug and a lacrosse stick, an Xbox console and an oscillating fan, a mini-fridge and a milk crate full of emergency food, plus a jumbo bag of Cool Ranch Doritos, because they were his favorite. She uploaded the least blurry photo to Facebook, along with a status update that read, Off to college! So happy for my amazing son, Brendan!!! Then she inserted the obligatory emoticon and launched her message into space, so her 221 friends would understand how she was feeling, and could let her know that they liked it.”

 
Tom Perrotta (Garwood, 13 augustus 1961)

 

Zie voor de schrijvers van de 13e augustus ook mijn blog van 13 augustus 2016 en ook mijn blog van 13 augustus 2011 deel 2.

Dolce far niente, Adriaan Roland Holst, antoine de kom, Atte Jongstra, Amélie Nothomb, Nikolaus Lenau, Tom Perrotta

Dolce far niente

 
Het voormalige huis van A. Roland Holst aan de Nesdijk in Bergen

 

Wereld en droom

Dwazen, die duur van aardsch geluk bedongen,
dat zingend op geen sterven zich bezint:
Waar het nu ritselt, daar werd eens bemind –
Waar nu de raaf krast werd eenmaal gezongen.

Wij bouwen tot het woord ons wordt ontwrongen:
De steden staan op graven in den wind –
En als vergeefschheid zich bevestigd vindt
moet nog de dood ons worden opgedrongen.

Maar wat dan van den droom? duizenden zwerven
voorbij de wegen naar de bronzen poorten
van gindschen steilen, nooit ontsloten tempel –

Maar daar ook waait de wind en heerscht het sterven,
en harten, eenmaal ruischend van geboorten,
ritselen schuw daar over duistren drempel.

 

 
Adriaan Roland Holst (23 mei 1888 – 5 augustus 1976)
Interieur van het huis van A. Roland Holst aan de Nesdijk in Bergen

Lees verder “Dolce far niente, Adriaan Roland Holst, antoine de kom, Atte Jongstra, Amélie Nothomb, Nikolaus Lenau, Tom Perrotta”

Nikolaus Lenau, Jhumpa Lahir, Jane Gardam

 

Dolce far niente

 

 
Na de regen door German Tatarinov, 1980

 

Stimme des Regens

Die Lüfte rasten auf der weiten Heide,
Die Disteln sind so regungslos zu schauen,
So starr, als wären sie aus Stein gehauen,
Bis sie der Wandrer streift mit seinem Kleide.

Und Erd und Himmel haben keine Scheide,
In eins gefallen sind die nebelgrauen,
Zwei Freunden gleich, die sich ihr Leid vertrauen,
Und Mein und Dein vergessen traurig beide.

Nun plötzlich wankt die Distel hin und wider,
Und heftig rauschend bricht der Regen nieder,
Wie laute Antwort auf ein stummes Fragen.

Der Wandrer hört den Regen niederbrausen,
Er hört die windgepeitschte Distel sausen,
Und eine Wehmut fühlt er, nicht zu sagen.

 

 
Nikolaus Lenau (13 augustus 1802 – 22 augustus 1850)
Lenauheim (Hongaars Csatád) Nikolaus Lenau werd geboren in Lenauheim.

Lees verder “Nikolaus Lenau, Jhumpa Lahir, Jane Gardam”

Dolce far niente, Willem van Toorn, antoine de kom, Amélie Nothomb, Jens Bisky, Nikolaus Lenau, Tom Perrotta, Rappa

Dolce far niente

 

 
Plat rivierlandschap door Adriaen van de Velde, rond 1660

 

De rivier 5

Eenzaam ben je altijd aan het water
van een rivier, omdat het je achterlaat
met je gedachten aan de dood. En later
als het weerkomt nog altijd water

is maar ander water, terwijl jij dezelfde
blijft daar op de kant, waar het veer
is opgeheven en de schepen, meer
dan vroeger en blinder en sneller,
als treinen in hun eigen richting razen.

Maar dat zou ik immers voor je weglaten
uit deze prent. Is mijn klein schip al daar?
Laten wij dan nog één keer met elkaar
de heren zijn van dit lange papier,
ingrijpen in die boosaardige grap
van het water. Kijk naar de rivier.

Nu staat hij stil. Bewegingloos. En hier
stroomt het met jou en mij weg, stralend
en bloeiend zeewaarts, ons landschap.

 

 
Willem van Toorn (Amsterdam, 4 november 1935)
Rijksmuseum, Amsterdam

Bewaren

Bewaren

Lees verder “Dolce far niente, Willem van Toorn, antoine de kom, Amélie Nothomb, Jens Bisky, Nikolaus Lenau, Tom Perrotta, Rappa”

antoine de kom, Amélie Nothomb, Jens Bisky, Nikolaus Lenau, Tom Perrotta, Rudolf G. Binding, Julia Mann

De Nederlandse schrijver en dichter antoine de kom werd geboren in Den Haag op 13 augustus 1956. Zie ook alle tags voor antoine de kom op dit blog.

Werelds wit

Ik denk de wereld wit, een bleek
breed zandstrand reikt hier strak
tot aan de einder; en waar de zee zich
 
diepblauw als een dunne streep verliest
in het azuur – daar vriest de branding dicht
tot winterlandschap: wat onder felle vlagen
 
stuifzand duinen lijken, zijn dorstig rustend
de besneeuwde dieren van mijn verdwaalde
karavaan, – ik ben de dwaze Sultan,
 
en ijlend in mijn purperrood satijn,
zie ik alom het levende bewijs
van wit & werelds badend Istanbul.

 

Het was in de tweede hangar ik meen
 
rond elf uur toen daar de giraf vleugels
kreeg en tot handelen overging.
in de scherpte van zijn onwennige blik
lag het platform er verlaten bij.
de hangar stond loom te geeuwen
in de milde ochtendzon die zelfs nog te verdragen
is wanneer je hoog aan de strakblauwe hemel
een minuscuul rondtollend voorwerp kunt zien staan.
terwijl je omhoog kijkt voel je de zachte streling van een vrouw
die ongemerkt achter je is komen staan: je
merkt hoe huid tegen huid haar armen handen
over je buik naar je benen bewegen nu het ruisen
van vleugelslagen tot je begint door te dringen
en de hangar leger is dan ooit

 
antoine de kom (Den Haag, 13 augustus 1956)

Lees verder “antoine de kom, Amélie Nothomb, Jens Bisky, Nikolaus Lenau, Tom Perrotta, Rudolf G. Binding, Julia Mann”

antoine de kom, Amélie Nothomb, Jens Bisky, Nikolaus Lenau, Tom Perrotta, Rudolf G. Binding

De Nederlandse schrijver en dichter antoine de kom werd geboren in Den Haag op 13 augustus 1956. Zie ook alle tags voor antoine de kom op dit blog.

hun lichamen een landschap

hun lichamen een landschap
verlieten wij het tanteland.
er waren sigarenpeuken en
er was sprake van bloedarmoede
die niet te verklaren was. we
plozen de kinderboeken erop na.
we keken onder elke struik.
al wat we vonden was een kleine
dode hagedis met witte strepen
op het lijf. verder een gele vis
en een schelp. dit alles moest
begraven worden en snel.
toen was er iemand die de tuin deed: ik maak
de regen en hij zegende. ik verlos jullie van
je jeugd en je kleur.
vanaf die dag liepen we door
het bos van haren waar we
jaren later nóg verdwenen
in de steentijd van het
onbewaakte ogenblik.

 

eerst waren er kinderen

eerst waren er kinderen later
kwamen de soldaten en die schoten in het zand.
er vielen stoelen om.
je blanco vellen waren weg.
je sprak hoewel het schieten alweer opgehouden was.
je sprak tot de soldaten in de taal des lands.
de kinderen staan zwijgend aan de kant.
dan is er weer de regen
zijn er weer bladeren waar je uit tevoorschijn stapt.
je denkt waarschijnlijk weer aan alles
als je uit het brandpunt zuchtend heel dicht
naast me komt
dan fluister je een grapje
dat jij toverfee en ik kabouter was.
een nogal dwaze
kabouter met een dikke buik en met een kleine
witte baard en bijna bloot op één ding na:
dit lint van witte vellen zwevend van mijn linker
naar mijn rechterhand.

 
antoine de kom (Den Haag, 13 augustus 1956)

Lees verder “antoine de kom, Amélie Nothomb, Jens Bisky, Nikolaus Lenau, Tom Perrotta, Rudolf G. Binding”

Amélie Nothomb, Jens Bisky, Nikolaus Lenau, Tom Perrotta

De Franstalige Belgische schrijfster Amélie Nothomb werd geboren in Kobe in Japan op 13 augustus 1967. Zie ook mijn blog van 13 augustus 2010 en eveneens alle tags voor Amélie Nothomb op dit blog.

 

Uit: Attentat (Vertaald door Wolfgang Krege)

 

“Als ich mich zum ersten Mal im Spiegel sah,mußte ich lachen: Unglaublich, das sollte ich sein?

Wenn ich mich heute sehe, lache ich, weil ich nun weiß, ich bin es. Und soviel Häßlichkeit hat etwas

Lustiges. Schnell flog mir ein Spitzname zu. Ich muß sechs gewesen sein, als ein Junge auf dem Hof

mir zurief: »Quasimodo!« Begeistert wiederholten die anderen im Chor: »Quasimodo! Quasimodo!«

Dabei hatte keiner von ihnen je von Victor Hugos Glöckner gehört. Aber der Name schien so gut zu passen, daß man ihn nur einmal gehört haben mußte, und er saß.

Bald hieß ich nur noch Quasimodo.

Niemandem außer den Scheusalen sollte erlaubt sein, von der Schönheit zu reden. Ich bin das häßlichste Geschöpf, das ich kenne; also glaube ich mich dazu berechtigt. Dies ist ein solches Privileg, daß ich mein Schicksal nicht beklage.

Und außerdem ist es eine Lust, häßlich zu sein. Welch ein Vergnügen, zum Beispiel, durch die Straßen zu schlendern und in den Gesichtern der Passanten den herrlichen Moment zu erfassen, in dem ich in ihr Blickfeld trete! Freudig koste ich ihre Reaktionen aus: Entsetzen, angewiderte Grimassen, verlegenes Zur-Seite-Schauen; und ich sonne mich in der kindlichen Verzückung mancher Leute, die den Blick gar nicht von mir abwenden können.

Ich möchte ihnen zurufen: »Das ist noch gar nichts, Sie sehen ja nur mein Gesicht! Wie würden

Sie erst staunen, wenn Sie meinen Körper sähen!«

Mit der Schönheit hat es etwas auf sich, das nicht angemessen gewürdigt wird: Man ist sich einig, daß

es weniger auf das Äußere als auf Seele, Charakter, innere Werte usw. ankommt. Trotzdem stellt man

unbeirrt die wohlgeratenen Körper und ebenmäßigen Gesichter ins Scheinwerferlicht, während man

Mißgeburten wie Mich in die dunklen Winkel verbannt.

Woran man sieht, wie die Leute lügen. Ich frage mich, ob ihnen das klar ist. Die Vorstellung, daß sie lügen könnten, ohne es zu wissen, regt mich auf.

Ich hätte Lust, ihnen ins Gesicht zu sagen: »Gebt euch so feingeistig und seelenvoll, wie ihr wollt!

Wenn es euch Spaß macht, dann behauptet nur weiter, ihr würdet die Menschen nicht nach ihrem Aussehen beurteilen! Aber seid nicht so blöd, es selber zu glauben!«

 

 

 

Amélie Nothomb (Kobe, 13 augustus 1967)

 

Lees verder “Amélie Nothomb, Jens Bisky, Nikolaus Lenau, Tom Perrotta”

Amélie Nothomb, Jens Bisky, Nikolaus Lenau, Tom Perrotta, Will Clarke, Rappa, Rudolf G. Binding, Vladimir Odojevski, Albert Sorel, Julia Mann

De Franstalige Belgische schrijfster Amélie Nothomb werd geboren in Kobe in Japan op 13 augustus 1967. Zie ook mijn blog van 13 augustus 2006 en ook mijn blog van 13 augustus 2007 en ook mijn blog van 13 augustus 2008 en ook mijn blog van 13 augustus 2009.

Uit: Une forme de vie

“Comment avait-il entendu parler de moi ? Certains de mes romans avaient été traduits en anglais et avaient eu aux Etats-Unis un accueil plutôt confidentiel, cinq années auparavant. J’avais déjà reçu sans surprise des plis de militaires belges ou français qui, le plus souvent, demandaient des photos dédicacées. Mais un 2e classe de l’armée américaine basé en Irak, cela me dépassait.  

Savait-il qui j’étais ? A part l’adresse de mon éditeur correctement libellée sur l’enveloppe, rien ne le prouvait. “J’ai besoin d’un peu de compréhension et vous, vous me comprendrez, je le sais.” Comment pouvait-il savoir que moi, je le comprendrais ? A supposer qu’il ait lu mes livres, ceux-ci étaient-ils les témoignages les plus flagrants de la compréhension et de la compassion humaines ? Tant qu’à être une marraine de guerre, le choix de Melvin Mapple me laissait perplexe.  

D’autre part, avais-je envie de ses confidences ? Tant de gens déjà m’écrivaient leurs peines en long et en large. Ma capacité à supporter la douleur d’autrui était au bord de la rupture. De plus, la souffrance d’un soldat américain, cela prendrait de la place. Contiendrais-je un tel volume ? Non.  

Melvin Mapple avait sûrement besoin d’un psy. Ce n’était pas mon métier. Me mettre à la disposition de ses confidences serait lui rendre un mauvais service, car il se croirait dispensé de la thérapie dont six années de guerre avaient dû engendrer la nécessité.  

Ne pas répondre du tout m’eût paru un rien salaud. Je trouvai une solution médiane : je dédicaçai au soldat mes livres traduits en anglais, je les empaquetai et les lui postai. Ainsi, il me sembla avoir fait un geste pour le sous-fifre de l’armée américaine et j’eus ma conscience pour moi.”  

nothomb

Amélie Nothomb (Kobe, 13 augustus 1967)

 

De Duitse schrijver en journalist Jens Bisky werd geboren op 13 augustus 1966 in Leipzig. Na zijn afstuderen aan de Erweiterte Oberschule “Immanuel Kant” in Berlijn in 1985 ging Bisky als vrijwilliger voor een verlengde periode in militaire dienst als officier in de Nationale Volksarmee, waar hij als luitenant afzwaaide. Daarna werkte hij bij de jeugd radiozender DT64 in Berlijn. Vervolgens behaalde Bisky een diploma in culturele studies en germanistiek. Bisky werkt als redacteur bij de Süddeutsche Zeitung.

Uit: Geboren am 13. August

 “Ich bin im Kommunismus groß geworden, der 1966 im Leipziger Osten zur Untermiete wohnte. Glücklicherweise lagen die zwei winzigen Zimmer im dritten Stock zum Hinterhof, sodass die Straßenbahn Nr. 22, die vor dem Haus mit landestypischem Quietschen hielt, meinen Schlaf nicht störte.

Hätte sie mich geweckt, so hätte mein Geschrei die Fortschritte der Wissenschaft aufgehalten: Hier wurde gearbeitet. Weder Fernseher noch Klospülung unterbrachen den Gedankengang.

Das WC befand sich eine halbe Treppe tiefer. In meiner Vorstellung kann ich vom Gitterbett im elterlichen Schlafzimmer über die Aschenkästen auf dem Hof bis zur Rückseite der «Grünen Schenke» schauen, dem verwunschenen Ort, der sein Geheimnis nie preisgegeben hat. Als ich geboren wurde, lagerten dort Möbel; in einer besseren, längst versunkenen Zeit aber müssen vor den mit Stuck, Gold, Spiegeln und hellgrünen Arabesken schwungvoll verzierten Wänden Vorstadtpaare getanzt haben, Blicke und Küsse tauschend.

Es gab in Leipzig an allen Ecken schäbig gewordene Überbleibsel einer untergegangenen Welt, Mauerreste, verblasste Inschriften, verwitterte Passagen und Toreinfahrten, verfallende Türme in Parks. Was aus der bürgerlichen Epoche der Stadt noch stand, führte meine Phantasie in die Ferne  einer unerschlossenen Vergangenheit, diente ihr als Ersatz für die fehlenden Ritterburgen. Die Gegenwart war geschäftig, frisch, frei und auf unangestrengte Weise ernst zugleich.

Meine Eltern, beide Studenten, waren ein schönes Paar: er ein etwas kurz geratener Belmondo, sie eine Lollobrigida, die es ins Sächsische verschlagen hatte, wo sie mit ihren üppig wuchernden tiefschwarzen Haaren und dem dunklen Teint als Exotin auffiel, und das mit Freude.”

 bisky

 Jens Bisky (Leipzig, 13 augustus 1966)

 

De Oostenrijkse dichter Nikolaus Lenau werd geboren op 13 augustus 1802 in Csatád (in het Hongaarse deel van Oostenrijk-Hongarije). Zie ookmijn blog van 13 augustus 2007 en ook mijn blog van 13 augustus 2008 en ook mijn blog van 13 augustus 2009.

Die Jugendträume

Der Jüngling weilt in einem Blüthengarten,
Und schaut mit Lust des Lebens Morgenroth;
Auf seinem Antlitz ruht ein schön Erwarten,
Die Welt ist Himmel ihm, der Mensch ein Gott.

Ein Morgenlüftchen streut ihm duft’ge Rosen
Mit leisem Finger in das Lockenhaar;
Sein Haupt umflattert mit vertrautem Kosen
Ein bunt Gevögel, singend wunderbar.

Seyd stille, stille, daß die flücht’gen Gäste
Ihr nicht dem Jünglinge verscheucht; denn wißt:
Die Jugendträume sind es, wohl das beste,
Was ihm für diese Welt beschieden ist.
Doch, weh! ihm naht mit eisern schwerem Gange
Die Wirklichkeit, und fort auf ewig ftiehn
Die Vögel, und dem Jüngling wird so bange,
Da er sie weiter sieht und weiter ziehn.

 

Meeresstille I

Sturm mit seinen Donnerschlägen
Kann mir nicht wie du
So das tiefste Herz bewegen,
Tiefe Meeresruh!

Du allein nur konntest lehren
Uns den schönen Wahn
Seliger Musik der Sphären,
Stiller Ocean!

Nächtlich Meer, nun ist dein Schweigen
So tief ungestört,
Daß die Seele wohl ihr eigen
Träumen klingen hört;

Daß, im Schutz geschloss’nen Mundes
Doch mein Herz erschrickt.
Das Geheimniß heil’gen Bundes
Fester an sich drückt

 

Liebesfeier

An ihren bunten Liedern klettert
Die Lerche selig in die Luft;
Ein Iubelchor von Sängern schmettert
Im Walde voller Blüth’ und Duft.
Da sind, so weit die Blicke gleiten,
Altäre festlich aufgebaut,
Und all’ die tausend Herzen läuten
Zur Liebesfeier dringend laut.

Der Lenz hat Rosen angezündet
An Leuchtern von Smaragd im Dom:
Und jede Seele schwillt und mündet
Hinüber in den Opferstrom.

 lenau

Nikolaus Lenau (13 augustus 1802 – 22 augustus 1850)
Monument bij de Schillerplatz in Wenen

 

De Amerikaanse schrijver Tom Perrotta werd geboren op 13 augustus 1961 in Garwood. Zie ookmijn blog van 13 augustus 2007 en ook mijn blog van 13 augustus 2008 en ook mijn blog van 13 augustus 2009.

Uit: Little Children

Me, Myself, and Irene, Sarah thought impatiently. By the Farrelly Brothers. Why was it that the other mothers could never remember the titles of anything, not even movies they’d actually seen, while she herself retained lots of useless information about movies she wouldn’t even dream of watching while imprisoned on an airplane, not that she ever got to fly anywhere?
“Oh, I saw that,” said Theresa, mother of Courtney. A big, raspy-voiced woman who often alluded to having drunk too much wine the night before, Theresa was Sarah’s favorite of the group. Sometimes, if no one else was around, the two of them would sneak a cigarette, trading puffs like teenagers and making subversive comments about their husbands and children. When the others arrived, though, Theresa immediately turned into one of them. “I thought it was cute.”
Of course you did, Sarah thought. There was no higher praise at the playground than cute. It meant harmless. Easily absorbed. Posing no threat to smug suburbanites. At her old playground, someone had actually used the c-word to describe American Beauty (not that she’d actually named the film; it was that thing with Kevin what’s-his-name, you know, with the rose petals). That had been the last straw for Sarah. After exploring her options for a few days, she had switched to the Rayburn School playground, only to find that it was the same wherever you went. All the young mothers were tired. They all watched cute movies whose titles they couldn’t remember.
“I was enjoying it,” Cheryl said. “But fifteen minutes later, Jimmy and I were both fast asleep.”
“You think that’s bad?” Theresa laughed. “Mike and I were having sex the other night, and I drifted off right in the middle of it.”
“Oh, well.” Cheryl chuckled sympathetically. “It happens.”
“I guess,” said Theresa. “But when I woke up and apologized, Mike said he hadn’t even noticed.”
“You know what you should do?” Mary Ann suggested. “Set aside a specific block of time for making love. That’s what Lewis and I do. Every Tuesday night at nine.”

perrotta 

Tom Perrotta (Garwood, 13 augustus 1961)

 

De Amerikaanse schrijver Will Clarke werd geboren op 13 augustus 1970 in Shreveport, Louisiana. Zie ook mijn blog van 13 augustus 2007 en ook mijn blog van 13 augustus 2008 en ook mijn blog van 13 augustus 2009.

Uit: Lord Vishnu’s Love Handles

„According to Shelby’s DNA, our son, Noah, is likely to grow up to be a wealthy philanderer who will father tons of kids out of wedlock — who will in turn grow up and do the same. This will be very good for my genetic proliferation. Morally, though, it kind of sucks. But Shelby’s DNA reminded me that evolution is amoral and so is Shelby’s sex drive.

It’s her way of hedging her evolutionary bets. If there’s a war or something and we go back to a primitive society, her hearty offspring from those athletic fucks will survive, whereas my offspring might die because they’re too brainy. Plus her genes get the best of both worlds. She can have genetically diverse offspring and still be married to the “cerebral provider” who will use his high IQ and income to raise her bastard kids.

Shelby would tell you this is all horseshit. She will tell you she’s never once thought about genetics or evolutionary strategies. And she would be telling you the truth. But her genes have told me the real story. And it’s really fucking me up.

So far, we’ve only had one kid. Noah. And he’s mine. I can see it in his eyes; I can read it in his soul. Besides, Noah looks just like I did in baby pictures — all blue eyes, blond hair, and slobber. You see, my DNA has a little trick of its own. My sperm are a fierce sort and my body knows what Shelby’s up to. So I fuck her every chance I get. At least once a day. That way my little guys attack and kill all the foreign sperm. So far this has kept her extramarital affairs from fertilizing any eggs. Which is good, considering Shelby refuses to go on the Pill; she says it makes her fat. Plus, her infidelity always peaks when she’s ovulating. Or at least that’s when my dreams about her infidelity always peak. So far I’ve been winning. But I’m not sure how much longer me and my little guys can keep up the fight.

Anyway, it really doesn’t matter if I’m right about Shelby or not. Either way I’m fucked.”

clarke

Will Clarke (Shreveport, 13 augustus 1970)

 

De Surinaamse schrijver Rappa (pseudoniem van Robby Jonathan Parabirsing) werd geboren in Paramaribo op 13 augustus 1954. Zie ook mijn blog van 13 augustus 2009.

Uit: Niet Loellen

„We stapten uit; het was typisch herfstweer, ik was voor het eerst in dit jaargetijde in Nederland; Surinamers gaan echt niet zomaar buiten de zomerse tijden om naar Nederland. Ik was er voor een familiaire bigi-jari, vandaar.

We stapten uit; het was nog licht, maar het was al half acht ’s avonds, ook zoiets vreemds van Holland: ’s avonds is het nog licht en ’s overdag is het nog donker. Net zoals bij het afdrogen als je je ’s morgens had gebaad: je baddoek voelde koud aan, maar was droog en bruikbaar om af te drogen. Bij ons betekende een koude handdoek dat hij nat was. Dus thuis betekende koud nat en hier was koud droog. En als ik mijn tandpasta ’s morgens op m’n tandenborstel uitdrukte, moest ik er even aan wennen dat die koud was, kouwe tandpasta.

We moesten wachten op een andere tram om over te stappen. “Die is er over vijf minuten,” zei mijn zwager. Dat van dit land, alles gaat zo op tijd, schitterend gewoon voor ons, wij die aan die beroemde ‘Surinaamse Tijd (ST)’ gewend zijn. Iemand uit het buitenland vroeg me eens een definitie van ST; ik zei: “Dat is Greenwich time plus tussen vijf en vijfentwintig minuten.” De persoon keek me aan alsof ik de aarde plat had verklaard. Een natte regen (ja, wij kennen ook droge regens) druilde neer, opeens begon het stevig te waaien; ik had een tropische lange broek aan, geen jeans, dus die koude wind sneed dwars door me heen. M’n zwager zei:”Fris weertje.” Ik dacht:’Zo moeten bergbeklimmers zich voelen als ze via de westkant de laatste 500 meter van de Mount Everest beklimmen.’ Mijn zwager had intussen een discussie met me opgestart over het begrip van dat moment in Nederland: allochtonen, met allerlei combinaties daarmee: allochtonenbeleid, allochtonenbuurten, allochtonenonderwijs, en ga zo maar voort. Weer blies de wind, kowroe nak mi van voor en van achter. Ik gaf een reactie op een uitspraak van mijn zwager, maar terwijl ik dat deed, zocht ik dekking in het minuscule plexiglazen bushuisje, gelukkig, er waren metalen zitbankjes.“

 rappa

Rappa (Paramaribo, 13 augustus 1954)
Hier met Abdelkader Benali (l)

 

De Duitse dichter en schrijver Rudolf G. Binding werd geboren op 13 augustus 1867 in Basel. Zie ook mijn blog van 13 augustus 2007 en ook mijn blog van 13 augustus 2009.

Mai

Über dir im Blau –
horch: die Lerche lacht.
Leib zu Leib gemacht,
Licht und Leib Gesang.

Taumel fasst dich an
schaust du hell empor.
Trunken Aug und Ohr –
trunken tief vom Mai.

Tut er dir Gewalt?
Schwankst in meinem Arm
dass sich dein erbarm
über dir der Raum.

Horch: die Lerche lacht:
Alles Hell ist dein.
Doch das Hellste mein:
Deiner Jugend Tag.

 

Juni

Wohin steigt er – unserer Liebe verliebter Kalender?
Auf zur Höhe des Jahres mit der steigenden Sonne.

Lassen wollen wir auch die Erde nicht
wenn sie sich sonnab wendet in ihrem Laufe.
Aber wir werden ihr doch nur zögernd folgen
mit dem großen Vorrat unserer Sommer.

 

Juli

Das Lied des hohen Sommers
vom Reifen schwellt das Herz.
Was frommt des späten Kommers
nachzüglerischer Schmerz?

Dass tiefer uns ergreife
des Lebens Glut vom Grund
singt sich das Lied der Reife
von selbst in unserm Mund.

Entfliehe nicht dir selber.
Lass aller Zeit den Flug.
Reif‘ mit dem Korn der Felder.
Des Blühens war genug.

binding

Rudolf G. Binding (13 augustus 1867 – 4 augustus 1938)  

 

De Russische schrijver en muziekcriticus Prins Vladimir Fjodorovitsj Odojevski werd geboren op 13 augustus 1803 in Moskou. Hij studeerde aan de Universiteit van Moskou, werd vervolgens journalist en muziekcriticus, was mederedacteur van het bekende tijdschrift “Sovremennik” (samen met onder anderen Aleksandr Poesjkin) en publiceerde vanaf de jaren 1820 zijn eerste verhalen. Odojevski was sterk beïnvloed door de Duitse romantiek, in het bijzonder door de filosofie van Schelling. In zijn in 1844 gepubliceerde bundel Russische nachten, een door een centrale Faust-figuur aan elkaar geregen verhalencyclus worden filosofische en sociaal-politieke vragen opgeworpen en wordt gezocht naar een universele wetenschap. Odojevski staat ook bekend als de schrijver van Het jaar 4338 ((pas gepubliceerd in 1926), een utopische roman waarin hij zelfs preludeert op de basisprincipes van het internet (communicatie via magnetische telegraafsystemen) en onder andere blogging-technieken.

Uit: Prinzessin Mimi. Prinzessin Zizi (Vertaald doo rPeter Urban)

«Sagen Sie, mit wem haben Sie eben getanzt?» sagte Prinzessin Mimi, eine Dame am Arm aufhaltend, die, nach beendigter Mazurka, an der Prinzessin vorüberging.

«Er hat einmal mit meinem Bruder gedient! Seinen Familiennamen habe ich vergessen», antwortete Baronesse Dauerthal im Vorbeigehn und warf sich, müde, auf ihren Platz.

Dieses kurze Gespräch verlief inmitten der allgemeinen Bewegung, die gewöhnlich nach Beendigung des Tanzes einsetzt, für die Umstehenden unbemerkt.

Doch die Baronesse ließ dieses Gespräch nachdenklich werden, – und das nicht ohne Grund. Die Baronesse, wenn auch bereits zum zweiten Mal verheiratet, war noch immer jung und schön; ihre Liebenswürdigkeit, ihre prächtige Gestalt, ihre seidigen kastanienbraunen Locken zogen eine Menge junger Männer an. Jeder von ihnen verglich Eliza unwillkürlich mit ihrem Ehemann, dem heiseren alten Baron, und jedem von ihnen schien, als sprächen ihre schmachtenden, von Feuchtigkeit überzogenen

Augen von Hoffnung; lediglich ein erfahrener Beobachter fand in diesen dunkelbraunen Augen nicht die Flamme der Wonne, sondern schlicht jene südländische Trägheit, die sich, seiner Ansicht nach, in unseren Damen auf so seltsame Weise mit dem nordischen Phlegmatismus paart und den sie kennzeichnenden Charakter ausmacht.

Die Baronesse wußte um jeden einzelnen ihre Vorzüge; sie wußte, daß sie an der Seite des Barons für alle etwas Unmögliches, das Anstandsgefühl Verletzendes, Widersinniges war; sie wußte auch, daß während ihrer Hochzeit in der Stadt geredet worden war, sie hatte den Baron aus Berechnung geheiratet;…“

 odojevski

Vladimir Odojevski (13 augustus 1803 – 11 maart 1867)

 

De Franse schrijver en historicus Albert Sorel werd geboren op 13 augustus 1842 in Honfleur, Calvados. Zie ook mijn blog van 13 augustus 2007 en ook mijn blog van 13 augustus 2009.

Uit: Réflexions sur la violence

“Je crois bien que l’on pourrait même étendre le principe de la conservation aux choses militaires et montrer que les armées de la révolution et de l’empire furent une extension d’institutions antérieures. En tout cas il est assez curieux que Napoléon n’ait point fait d’innovations sérieuses dans le matériel et que ce soient les armes à feu de l’ancien régime qui aient tant contribué à assurer la victoire aux troupes révolutionnaires. C’est seulement sous la restauration que l’on modifia l’artillerie. La facilité avec laquelle la révolution et l’empire ont réussi dans leur œuvre, en transformant si profondément le pays, tout en conservant une si grande quantité d’acquisitions, est liée à un fait sur lequel nos historiens n’ont pas toujours appelé l’attention et que Taine ne semble pas avoir remarqué: l’économie productive faisait de grands progrès et ces progrès étaient tels que vers 1780 tout le monde croyait au dogme du progrès indéfini de l’homme. Ce dogme, qui devait exercer une si grande influence sur la pensée moderne, serait un paradoxe bizarre et inexplicable si on ne le considérait pas comme lié au progrès économique et au sentiment de confiance absolue que ce progrès économique engendrait. Les guerres de la révolution et de l’empire ne firent que stimuler encore ce sentiment, non seulement parce qu’elles furent glorieuses, mais aussi parce qu’elles firent entrer beaucoup d’argent dans le pays et contribuèrent ainsi à développer la production. Le triomphe de la révolution étonna presque tous les contemporains et il semble que les plus intelligents, les plus réfléchis et les plus instruits des choses politiques aient été les plus surpris; c’est que des raisons tirées de l’idéologie ne pouvaient expliquer ce succès paradoxal.”

sorel

Albert Sorel (13 augustus 1842 – 29 juni 1906)
Monument in het Le Jardin des Personnalités in Honfleur

 

De oudste zuster van de schrijvers Thomas en Heinrich Mann Julia Mann werd geboren op 13 augustus 1877 in Lübeck. Julia Mann groeide net als haar broers en zussen, Heinrich Mann, Thomas Mann, Carla en Victor Mann op in een grootburtgerlijke familie in Lübeck. In 1893 verhuisde het gezin naar München. Ze trouwde in 1900 als de eerste van haar broers en zussen met de vijftien jaar oudere bankdirecteur, dr. Joseph Löhr. Löhr werd door de familie Mann’, hoewel hij Julia een financieel zekere positie Julia bood, met reserve bekeken. Het echtpaar kreeg drie dochters. In 1901 werd dochter Maria Eva geboren, de tweeling Ilsemarie en Rose Marie kwam in 1907 ter wereld. Op dat moment had Julia Mann waarschijnlijk al een aantal buitenechtelijke relaties en was ook haar morfineverslaving bekend. Golo Mann schreef deze drugsverslaving, toe aan de walging die zijn tante voelde voor haar man en zijn eisen. Na zijn dood in 1922 verloor ze haar levensonderhoud door de inflatie en in 1927 verhing zij zich. Aaan Julia dankt Thomas Mann een gedetailleerd schriftelijk verslag over hun gemeenschappelijke Tante Elizabeth, die het archetype werd van Tony Buddenbrooks.

Uit: Julia und Carla Mann im Werk ihrer Brüder Thomas und Heinrich (Dossier des Bayerischen Rundfunks)

„In der Literatur lebt Julia Mann weiter – als Ines Institoris, Tochter der Senatorenwitwe Rodde, in Thomas Manns “Doktor Faustus”. Der Schriftsteller stand dieser Schwester Julia wesentlich näher als der Bohème-haften Carla. Beide hatten sie den Drang, innere Gefährdungen durch bürgerliche Repräsentation abzuwehren. Thomas Manns Sohn Golo in seinen Erinnerungen: “[In Thomas Manns] Roman ‘Lotte in Weimar’ … läßt er Goethe von seiner Schwester als von ‘meinem weiblichen Neben-Ich’ sprechen. Da dachte er ganz sicher an Julia. Wenn im inneren Monolog Goethes die Schwester Cornelia an ‘Gattenekel’ leidet, so litt Julia auch daran, und wer den Hofrat Löhr kannte, mag es begreifen. Ihre Neigung zum Morphium … kam von daher; was der Bankier nur zu oft von ihr wollte, konnte sie ohne das erlösende Gift nicht prästieren.”

Golo Mann liefert eine Interpretation hinterher, warum Julias Selbstmord für Thomas Mann erschütternd war, “nicht weil der Tod der längst peinlich gewordenen Verwandten einen Verlust bedeutet hätte, sondern, so hörte ich ihn zu meiner Mutter sagen, weil er ihn als einen Blitz empfand, der dicht neben ihm niedergegangen war (…) Kurzum, sein weibliches Neben-Ich war jammervoll gescheitert, und damit ein selbständig gewordener Splitter seiner eigenen Seele.”

 julia

Julia Mann (13 augustus 1877 –10 mei 1927)