Dolce far niente, Monika Rinck, Hans Warren, Mustafa Stitou, Hans Maarten van den Brink, Ela Angerer, Arthur Rimbaud, Marnix Gijsen, Oskar Pastior

 

Dolce far niente

 

 
Ondergaande zon, herfst in Eragny door Camille Pissarro, 1900

 

es war vorbei

es war vorbei – der sommer war es sicherlich
die sonne kannte nur noch gegensätze
und wo sie fort war war sie fort.
ab sonntag deutlich kühler aber
jetzt noch nicht – was für ein licht
das uns verlängerte und die fassaden
in den rechten winkel brachte, harte schatten
geometrisches – ein enggeschnürtes päckchen
war die summe dieses sommers – warte doch
herr doktor benn fegt eben noch
die fetten rosen hin –

 

 
Monika Rinck (Zweibrücken, 29 april 1969)
Het station van Zweibrücken, de geboorteplaats van Monika Rinck

 

De Nederlandse dichter, schrijver en criticus Hans Warren werd op 20 oktober 1921 geboren in Borssele. Zie ook alle tags voor Hans Warren op dit blog.

Uit: Geheim dagboek 1942 tot 2001

“27 nov.(1998) — 14.15 — M’n linkeroog ziet er nog afschuwelijk uit, er hangt een hele ‘zak’ aan. Het op. en afzetten van de bril dient met aandacht te gebeuren, en het neussteuntje zakt aan die kant weg in een soort stempelkussen. Ik kom er sneller overheen dan M., die blijft er maar over praten. Ik betrapte me er vanmorgen zelfs op dat ik een huppeltje maakte.
Die betreurenswaardige ruzie. M. moet enorm zijn geschrokken van mijn val, hij zag het vanuit de auto gebeuren. Hij rende naar binnen en zag me daar languit in een plas bloed. Dat ik een beetje krabbelde en bewoog, was het enige hoopgevende. Het bleef maar bloeden, hij zegt dat ik wel een liter heb verloren. Een voorbijganger, Jean-Michel Tesseron, zag het ook gebeuren. Hij kende een mevrouw die eerste hulp zou kunnen verlenen. De jonge vrouw (heel knap, voor zover ik dat zonder bril kon zien) maakte met de spullen uit M.’s verbanddoos een soort tulband rond m’n hoofd en stelpte zo goed mogelijk het bloeden.
Inmiddels waren ook de sapeur-pompiers er, een hele groep. Iedereen was uiterst aardig en hulpvaardig, er was een ventje bij, nog zo jong dat het me ontroerde, telkens vroeg hij of het toch ging. Ik werd op de voor mij te korte brancard gehesen, naar buiten gedragen en in de ambulance geschoven. Wat een marteling! Het sidderen van de motor, het ongelijke plaveisel in het hartje van Parijs, m’n hoofd dat geen steun had, de bochten. M’n angst in het ziekenhuis: ik wil naar huis, hoe kom ik nu toch nog thuis, arme Mario, hoe regel jij alles, hij kan niet zonder eten en het is al zo laat.
De dokter begon met vast te stellen: ‘Vous travaillez encore?’ Het eindigde ermee dat hij hoogstpersoonlijk m’n sokken weer aantrok. Ik moest allerlei komische oefeningen doen, onder andere met m’n armen zwaaien en dan met de wijsvinger m’n neuspunt raken, eerst met open, vervolgens met gesloten ogen. En je bent enorm trots als het je lukt en zo blij als een kind, want: ‘Cher docteur, je ne dois pas être hospitalisé?’ ‘Non, m.Warren, vous pouvez rentrer à la maison.’ Hij zal niet geweten hebben dat het minstens vier uur rijden was.
De ruzie, het is zo pijnlijk. Pas nu besef ik hoe diep M. is geschokt, hoe een traumatische ervaring het voor hem is geweest. Hij bleef maar vragen hoe het toch kwam dat ik viel. Ik zei dat het aan de al te drukke dag lag, dat daardoor m’n aandacht was verslapt. M. leidde eruit af dat ik hém de schuld gaf. Ik zei dat het onzin was, maar dat hij in m’n dagboek zou kunnen lezen hoe ik tegen zulke dagen opzag.”

Pestaradjah

Niet wakker worden
zei ik elke morgen
want je slapend hoofd op het kussen
was een edel javaans masker
waar ik niet op uitgekeken raakte.
Sloeg je je ogen op
dan vielen opeens
de eeuwen van je af.

 

Winterliefde

Wind vouwt zijn waaiers dicht over mijn nachtlijk dak.
Nooit zal ik weten of ik van je heb gehouden,
Mijn liefde zal als ’t land haar maagdlijkheid behouden:
Vorst ging er over heen – zelfs je beeltenis brak,
Sinds je mij bent voorbijgegaan en als een boom
Je plaats genomen hebt in ’t grote onbekende
Van een dode natuur, en je gelaat zich wendde
Traag naar het duister van een langgeleden droom.

 

 
Hans Warren (20 oktober 1921 – 19 december 2001)
Portret door Ad Duvekot, ca. 1956

 

De Marokkaans-Nederlandse dichter Mustafa Stitou werd geboren in Tétouan op 20 oktober 1974. Zie ook alle tags voor Moustafa Stitou op dit blog.

Voorvaderen, onderburen

Sommige voorvaderen, weten we, hebben God gedroomd
en daaruit is voortgekomen onze wereld van eindige dingen.
Zij waren het die ooit een kind offerden aan iets almachtigs en onzichtbaars.
Wij weten ook dat sommige honden –
dat sommige mensen gaan lijken op hun huisdier
na verloop van tijd. Soms
een grotesk gezicht, meestal blijft het onopgemerkt.
Mijn onderburen, een kinderloos stel toevallig, nemen
mijn boodschappen altijd aan en vragen mij fluisterend
of zij mij niet tot last zijn en soms ergens mee kunnen helpen.
Andere voorvaderen wisten zich met de dood geen raad
en met geboorte evenmin, zij zagen in een pasgeboren kind
een gestorven voorvader. En het verwarde geloof dat
zij stichtten spookt sindsdien door onze genen;
mijn onderburen hebben mij toevertrouwd te zullen en willen
reïncarneren in een diersoort met zachte zeden, in bijen.

 

Cinema

in een tijd
van verterende droogte
in een tijd
waarin een boer een automobiel
verlaten op zijn land
stro brengt uit berekening

vertrekt vader als jongetje
met zijn gedeserteerde oom
voor negen pesetas in de laadbak
van de camiona – oksels
van het metaal – naar Tetouan
het kleine Tetouan met de betrouwbare soek

in de vurige sobere moskee
bidden zij loom en zuchtend
na de klusjes in de vretende zon
zij drinken water van de waterverkoper
die triest grijnst en koelen af
in de Spaanse cinema met zonnepitten

het regende in de film
Allah el Akbar het regende
regen regen regen en ik dacht
regen viel buiten overal
verbeeldt vader spelend
met de remote control

buiten
siddert steen
smelt wind
worden lippen snavels
komen mensen om
die hongerzomer

 

 
Mustafa Stitou (Tétouan, 20 oktober 1974)

 

De Nederlandse schrijver en journalist Hans Maarten van den Brink werd geboren in Oegstgeest op 20 oktober 1956. Zie ook alle tags voor Hans Maarten van den Brink op dit blog.

Uit: Een bidprent tot leven brengen

‘Ik kom alleen maar om te kijken,’ zegt de vrouw die heel Italië doorkruist heeft om tegenover Piero della Francesca’s Madonna del Parto te staan.
‘Als men hier slechts voor zijn plezier komt, zonder enig gebed, dan gebeurt er niets,’ zegt de koster. ‘Je kunt op z’n minst knielen.’
De scène vormt de opmaat in Andrej Tarkovski’s Nostalghia. Een film die niet alleen over godsdienst gaat en over het daarmee onverbrekelijk verbonden verlangen om ooit, ergens, helemaal thuis te komen, maar er meteen ook tekst en uitleg bij levert. Tarkovski speelt voor priester en koster tegelijk. Het gaat niet alleen om de intentie en het resultaat, maar evenzeer, of misschien wel meer, om de manier waarop het werk wordt uitgevoerd. Dat is zijn boodschap.
De vrouw brengt het niet op om voor het schilderij te knielen.
‘Ik weet het: je wilt zeker gelukkig zijn,’ luidt het honende commentaar op haar gebrek aan overgave. ‘Maar er zijn belangrijker zaken in het leven.’
Het was niet om deze scène dat de film, die ik zo’n vijfentwintig jaar geleden gezien zal hebben, in mijn herinnering is gebleven. Het was de oversteek die, kort voor het einde, de hoofdpersoon, een sombere Russische schrijver, door het zwavelige water van een vijver maakt met een kleine, flakkerende kaars in zijn hand. Het is, ook bij weerzien, een indrukwekkend, adembenemend tafereel. De man in zijn winterjas, wadend door modder, nevelflarden, water; zijn gezichtsuitdrukking, nu eens angstig, dan weer ingetogen, gelaten, weifelend, vastberaden, sereen – maar al die emoties binnen een ingehouden, beperkt register; zijn hand om de kaars, die steeds dreigt uit te gaan, dat op een gegeven moment ook doet, kort voor de overkant zou zijn bereikt; waarna de man, Gortsjakov heet hij, even aarzelt, dan toch het besluit neemt om terug te gaan en opnieuw te beginnen, ten slotte de tocht volvoert en de kaars voorzichtig neerzet, op een verweerde, aangevreten steen, in een nis waar de vlam nog even flakkert en dan uitgaat. Waarvoor? Daarvoor. Zoiets heet een ritueel: een handeling die op zichzelf geen doel heeft, maar louter door de voltrekking haar reden van bestaan bewijst. Het wordt gevat in één lange, bijna negen minuten durende camerabeweging, een van Tarkovski’s bewuste stijlkenmerken. Een scène gebeeldhouwd in de tijd, om dan ook meteen zijn eigen bewoordingen maar te gebruiken.”

 

 
Hans Maarten van den Brink (Oegstgeest, 20 oktober 1956)

 

De Oostenrijkse schrijfster Ela Angerer werd geboren op 20 oktober 1964 in Wenen. Zie ook alle tags voor Ela Angerer op dit blog.

Uit: Und die Nacht prahlt mit Kometen

“Der Wagen raste auf eine entgegenkommende Straßenbahn zu; gut möglich, dass sie gleich mit den Verkehrsteilnehmern in den Waggons zusammengewürfelt wurden. Doch im letzten Moment bremste Bojan ab, riss das Lenkrad herum und reihte sich auf der rechten Fahrbahn hinter einem Lastwagen ein. »Gib es wenigstens zu!«, schrie er. Und schon donnerten weitere Postpakete im Rhythmus einer Maschinenpistole auf sie herunter. Inneres Klingeln unter der Schädeldecke, pulsierende Schläfe, Aufplatzen der Haut über dem Wangenknochen. Auf dem Asphalt zerspringende Marmeladengläser. Kuchenbrösel darüber. Die schöne Schrift der Großmutter (Pelikan-Füllfederhalter von 1931) auf weißem Karton. All das konnte Bojan mit einer einzigen Faust, an der freilich ein dicker Ring mit kantig geschliffenem Saphir steckte. Mit der linken Hand lenkte er weiter durch den Verkehr. Zwei Querstraßen noch, dann würden sie zu Hause sein. Jetzt schnell einen Parkplatz finden, dachte sie, während in ihrem Kopf starkes Rauschen einsetzte. Bitte lasst ihn einen Parkplatz finden, rief sie den Obersten Rat mit ihrer inneren Stimme an, dann wäre vielleicht alles wieder gut. Möglicherweise hatte sich etwas Feuchtes auf ihrer Wange gebildet, sie wusste es nicht. Jetzt bloß nicht! Wenn sie ihm mit ihrem Blut das neue Auto versaute, würde sich der Sturm in die Länge ziehen.
»Komm runter, wir machen eine Testfahrt«, hatte Bojan vorhin oben in der Wohnung gesagt und dabei seinen schweren Schlüsselbund am Zeigefinger durch die Luft wirbeln lassen. Als er ihn mit der ganzen Hand wieder auffing, klirrte das Metall laut durchs Vorzimmer. Dann standen sie unten in der Einfahrt, vor ihnen ein dunkelroter Sportwagen, dessen Front aussah wie die Schnauze eines riesengroßen, aggressiven Tapirs.
Bojan ging mit ihr um das Ungetüm herum, zog dabei eine herausgerissene Zeitungsseite aus seiner Jackentasche und las stolz das Inserat vor: »Chevrolet Corvette C3 mit dreistufigem Turbo-Hydramatic-Automatikgetriebe, garagengepflegt.« »Na, was sagst du jetzt?«, hatte er sie gefragt und ihr die Beifahrertür aufgehalten.”

 

 
Ela Angerer (Wenen, 20 oktober 1964)

 

De Franse dichter Arthur Rimbaud werd geboren op 20 oktober 1854 in Charleville. Zie ook alle tags voor Arthur Rimbaud op dit blog.

 

De schamele droom

Een avond wacht mij nog misschien
Dat ik in zekere oude stad
Rustig wat drinken zal en dat
Ik kalmer dan de dood kan zien:
Geduld heb ik gehad.

Als ik in mijn pijn berust
Als ik ooit wat geld verover
Hoe dan, een Noordse kust
Of het land van wijngaardlover?
– Ach, dwaas is het te dromen

Het is maar tijd verdoen!
Wanneer ik als weleer
Ga reizen heinde en veer
Kan zich de herberg in het groen
Nimmer meer voor mij open doen.

 

Vertaald door Emmy van Lokhorst

 

Roman

I
On n’est pas sérieux, quand on a dix-sept ans.
– Un beau soir, foin des bocks et de la limonade,
Des cafés tapageurs aux lustres éclatants!
– On va sous les tilleuls verts de la promenade.

Les tilleuls sen tent bon dans les bons soirs de juin!
L’air est parfois si doux, qu’on ferme la paupière;
Le vent chargé de bruits, – la ville n’est pas loin, –
A des parfums de vigne et des parfums de bière…

 

Roman

I
Je bent niet al te serieus, met zeventien.
Een mooie avond. Bier noch fris meer ingenomen!
Weg van ’t cafélawaai, en luchters bovendien!
Je slentert door de laan met groene lindebomen.

O mooie juninachten met je lindengeur!
De lucht is soms zo mild, je laat je ogen luiken.
De wind, vol van geluid – de stad is naast de deur –
draagt wingerdgeuren aan, en laat een bierlucht ruiken.

 

Vertaald door Jan Kal

 

 
Arthur Rimbaud (20 oktober 1854 – 10 november 1891)
A Season in Hell (Portrait of Arthur Rimbaud) door Leilani Bustamante

 

De Vlaamse dichter en schrijver Marnix Gijsen werd geboren op 20 oktober 1899 in Antwerpen. Zie ook alle tags voor Marnix Gijssen op dit blog.

Uit: Het boek van Joachim van Babylon

“Vandaag hebben wij Suzanna, mijn vrouw, begraven. Ik schrijf wij want het was inderdaad niet de echtgenoot alléén die haar uitgeleide deed, het was de heele natie. De hoogepriester en de burgerlijke gezagvoerders kwamen er bij te pas. Er is geen vereeniging zonder winstbejag in het land of zij had een afvaardiging gezonden. Ik, Suzanna’s man, was slechts een bijkomend personage, haast niet veel meer dan een tooneelmeubel. Dat ben ik, jammer genoeg, geworden den dag toen Suzanna plotseling tot nationaal figuur werd bevorderd. Zij stapte van het bad recht in de geschiedenis en werd het symbool der deugd. Zij was de Deugd zelve in het gansche land. Dertig jaar lang, was ik met de Deugd getrouwd. – Het was lang niet grappig.
Wat de autoriteiten vanmorgen te vertellen hadden was wel eenigermate aan den vermakelijken kant, althans voor mij. Bij deze begrafenis woonde ik inderdaad het slottooneel bij van een tragi-comedie die ik alleen volkomen begreep en die mij licht amuseerde. Zelden heb ik zooveel bijvoeglijke naamwoorden in den overtreffenden trap hooren gebruiken, dikwijls foutief dan nog. Het ging maar aldoor over kuischheid, over getrouwheid, gehechtheid en liefde, alsof men min of meer kuisch, getrouw, toegehecht of liefdevol kan zijn. Daarbij hadden de redenaars meestal hun materiaal uit hetzelfde officieele relaas geput: de laatste aan de beurt was er haast niet toe te bewegen zijn rede af te dreunen. Zij leek inderdaad een bloemlezing uit de voorgaande toespraken. Daarna kwam een dichter aan het woord: ook hij volgde Daniël’s tekst op den voet, maar hij nam hier en daar een lyrische vlucht. Over het gebeurde bij het bad gleed hij lichtjes heen, maar over de grijsaards weidde hij uit. De schildering van de ondeugd is natuurlijk altijd dankbaarder dan de afbeelding der deugd. Ik ben nu zelf wat de rabbijnen ‘zat van jaren’ noemen en voel mij met de grijsaards solidair. In zijn lange inleiding scheen de dichter te beweren dat de drang tot voortplanting bij een oud man een schandelijk verschijnsel is. Hij zei dat heel welsprekend, heel netjes ook, maar heel beslist. Dan daalde hij af van het algemeen naar het bijzondere en brandmerkte de houding der rechters in sterk beklemtoonde verzen. Ik overwoog of begeerlijkheid bij een zestiger niet veeleer een bewijs van levenskracht kan zijn dan een schande, maar toen begonnen een aantal jonge meisjes een treurlied te zingen. Het waren geen kinderen meer en nog geen vrouwen. Het was me onaangenaam die stemmen te hooren waarin zoo duidelijk het ontbreken van den man doorklinkt; dat onvolledige, dat onbepaalde en zelfs onbewuste wachten… en dan nog op een tekst waarvan ze blijkbaar niets begrepen.”

 

 
Marnix Gijsen (20 oktober 1899 – 29 september 1984)
Cover

 

De Duits-Roemeense schrijver Oskar Pastior werd in 1927 in Hermannstadt (Transsylvanië, Roemenië) geboren. Zie ook alle tags voor Oskar Pastior op dit blog.

 

fortschreitender metabolismus in einer sestine

hier sechs es als sich sieht
sieht hier sechs es als sich
es als sich sieht hier sechs
sich sieht hier sechs es als
als sich sieht hier sechs es
sechs es als sich sieht hier

sechs mal als sich sieht hier
hier sechs mal als sich sieht
als sich sieht hier sechs mal
sieht hier sechs mal als sich
sich sieht hier sechs mal als
mal als sich sieht hier sechs

mal wie sich sieht hier  sechs
sechs mal  wie sich sieht hier
sich sieht hier  sechs mal wie
hier  sechs mal wie sich sieht
sieht hier  sechs mal wie sich
wie sich sieht hier  sechs mal

wie mich  sieht hier sechs  mal
mal wie mich  sieht hier  sechs
sieht  hier sechs  mal wie mich
sechs mal  wie  mich sieht hier
hier  sechs mal wie mich  sieht
mich sieht  hier sechs mal  wie

mich sieht fast sechs mal  wie
wie  mich sieht fast sechs mal
fast sechs mal  wie mich sieht
mal wie mich sieht fast  sechs
sechs mal wie mich  sieht fast
sieht fast  sechs mal wie mich

faßt fast sechs mal wie  mich
mich faßt fast sechs  mal wie
sechs  mal wie mich faßt fast
wie mich  faßt fast sechs mal
mal wie mich  faßt fast sechs
fast sechs mal  wie mich faßt

sechs es als sich hier sieht
sieht hier sechs mal wie sich
sechs mal wie mich fast faßt

 

 
Oskar Pastior (20 oktober 1927 – 4 oktober 2006)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 20e oktober ook mijn vorige blog van vandaag.

Hans Warren, Mustafa Stitou, Hans Maarten van den Brink, Ela Angerer, Arthur Rimbaud, Marnix Gijsen, Oskar Pastior, Elfriede Jelinek, Robert Pinsky

 

De Nederlandse dichter, schrijver en criticus Hans Warren werd op 20 oktober 1921 geboren in Borssele. Zie ook mijn blog van 20 oktober 2010 en ook alle tags voor Hans Warren op dit blog.

Uit:Geheim dagboek 1963 – 1970 (Deel 8)

“30 november 1963 – Waarschijnlijk gaat de heilige Sebastiaan een gouden toekomst tegemoet. Hoe lang wordt hij al stiekem bewonderd door homosexuelen sinds hij in de zestiende en zeventiende eeuw gebruikt is door schilders om een naakt mannelijk lichaam in de verleidelijkste poses te vertonen? Die hadden al lang ontdekt dat een man het mooist is met opgeheven armen in een wat weerloze overgegeven houding. Er is ook menige voluptueuze Christus, maar gekruisigd is die te stijf, als lijk te schokkend. Sebastiaan, gemarteld of enkel bezwijmd, is opwindend, hij appelleert bovendien aan de sadistische gevoelens in de man, de verpleegstersneiging in de vrouw. Louis Réau (Iconographie de l’art chrétien, 1959) sprekend over de apollinische Sebastiaansuitbeelding door Il Sodoma schrijft: “il ne lui reste plus que le patronage compromettant et inavouable des sodomistes ou homosexuels.”
Wat ik niet wist is dat in vroeger tijden ook de deugd der vrouwen gevaar liep. Ik dacht dat zij in het voetspoor van Irene en haar dienares enkel door moederlijke verzorgstersgevoelens beroerd zouden worden. De kerk wist het beter: zij liet heel wat Sebastiaan-schilderijen verdwijnen.
Volgens de oude berichten werd Sebastiaan, een centurion in het leger van Diocletianus, op de Campus Martius dermate doorschoten door boogschutters dat hij op een egel leek: qui cum sagittis plenus quaesi hericius staret. En op de middeleeuwse afbeeldingen is hij dat ook, een aandoenlijk bruin egeltje.”

 

Beeltenis

Ik teken je gelaat uit korenaren
Jij was de glimlach van het zomerland
Aan het gefluister van de velden waren
Je haren en je dromen nauw verwant.

Ik teken je gelaat tegen het duin
Achter je ogen flitsten blauwe golven
Waar vogeltjes als vlokken sneeuwwit schuim
Het zachte glooien van de kustlijn volgen.

Maanlicht was ’s nachts je zilveren profiel
Schaduw op dieper schaduw in je ogen
Verloren weemoed van je ziltgewaaide mond

Jij was ’t volmaakte landschap van mijn ziel
Met wind in graan en popels, en de hoge
Zingende regen over mijn geboortegrond.

 

Regen

Regen, stil tegen ’t raam na deze pijn…
Buiten is ’t lente en mijn huis wordt brozer
Mijn denken en mijn lichaam worden vozer
Minder bestand tegen het eenzaam zijn.

Nu ‘k achter jou, o mijn vergeefs beminde
De deur sloot en mij neerleg in de nacht
Voel ik mij als een dier dat luistrend wacht
Om bij het zwakst gerucht de weg te vinden.

Dit ene vers dat in het donker staat
Van jaren, ’t is voor jou en voor wie gingen
Als jij… ik kwam er telkens overheen

Straks is ook dit voorbij, ben ‘k weer alleen,
En weer genees ik, spieglen andere dingen
Uit mijn verleden hopeloos zich in een nieuw gelaat.

 

 
Hans Warren (20 oktober 1921 – 19 december 2001)

Lees verder “Hans Warren, Mustafa Stitou, Hans Maarten van den Brink, Ela Angerer, Arthur Rimbaud, Marnix Gijsen, Oskar Pastior, Elfriede Jelinek, Robert Pinsky”

Hans Warren, Mustafa Stitou, Hans Maarten van den Brink, Arthur Rimbaud, Marnix Gijsen, Oskar Pastior, Elfriede Jelinek, Robert Pinsky

De Nederlandse dichter, schrijver en criticus Hans Warren werd op 20 oktober 1921 geboren in Borssele. Zie ook mijn blog van 20 oktober 2010 en ook alle tags voor Hans Warren op dit blog.

Uit:Geheim dagboek 1981 – 1982 (Deel 15)

“14 september 1982 Gisteren om kwart over zeven opgestaan, met de trein van kwart over negen naar Leiden met een koffer vol dichtbundels uit 1981. In de trein heb ik nog eens aandachtig Lichtval van Hans Faverey en Gerrit Komrijs De os op de klokketoren gelezen, want om die twee gaat het volgens mij. Ik was bang dat ik de heren niet mee zou krijgen. Gerrit heeft veel mensen tegen zich in ’t harnas gejaagd door bijtend kritische opmerkingen.
Om elf uur arriveerden we in Leiden. We namen een taxi naar Oegstgeest (…), het bleek niet ver. Een groot, in de jaren twintig gezet huis, nogal somber, met veel houtwerk overal, vrij luxueus. Ook wat de inrichting betreft, al viel er weinig écht moois te bewonderen, zelfs de Perzische tapijten waren niet bijzonder. Veel exotisch spul, meegebracht van reizen in Oost en West door Heleen, Nagels vrouw. Zij deed open, Nagel kwam de trap af schuifelen. Zijn voeteuvel leek mee te vallen. (…)
Kort na ons kwam ook Adriaan van Dis (halverwege de dertig, schat ik), fors, met grijzend krulhaar, een wat verwijfd gezicht, putje in de kin, hoge stem. Vermoedelijk homo, ik ben er niet zeker van. We dronken een kop koffie in de zitkamer, Nagel weidde over zijn kwalen uit. Van Dis reageerde al te vlot (‘Gevolg van een geslachtsziekte zeker’) en de consumpties waren niet best. Slechte koffie, koek die ik vanwege het uiterlijk veiligheidshalve afsloeg. We gingen aan het werk in een ander vertrek. Mario zat erbij of hij ook lid van de jury was. Het bleek al snel dat Van Dis eveneens Gerrit bovenaan had staan, en Nagel sloot zich onmiddellijk aan hoewel hij de bundel niet gelezen had. Hij begon: ‘dat moeten jullie dan maar niet zeggen natuurlijk.’ Ik vond dat dit echt niet kon. Ik weet niet of ik brutaal geweest ben, maar zei: ‘Trek je dan een half uur terug, lees de bundel, dan heb je ten minste la conscience nette!’ Dat heeft hij gedaan. (…) We hakten de knoop door: als het aan ons ligt, krijgt De os op de klokketoren de Herman Gorterprijs 1981. Ik was heel gelukkig.”

 

Saïd

Vluchtig met armen
vluchtig als getatoueerde meisjes
als een hart met kruislings
mes en pijl, droppend van bloed.
Haar, mos van nachtelijke steppen
bitter doordrenkt met regen,
ogen dieper dan mediterrane zonnen
schroeiend gaten in elke sluier,
in elke handpalm die afwerend
nog doven wil;
aluinen huid
van de schouderaccolade neerwaarts
ruw overklauwd
met faunebeten, vossesporen,
littekens harsig als de wind
in ’t land van Nepal,
voeten, duikelaarsvoeten,
zwaar, maar rennend de herfst uit
in een wervelstorm van bladeren.

 

Toeval

Het wintert in Pompeï. De tijd
van vegen, opruimen, restaureren
en verder graven in de as.
Er zijn recruten ingezet,
soms wordt een kiek gemaakt.

Zes jaar verlopen, en in je tent
’s nachts om drie uur toon je me foto’s:
kijk, toen was ik in dienst,
we groeven een villa op in Pompeï,
het was berekoud, ik heb nog
een munt achterover kunnen drukken, hier!

Weer een paar jaren later blader ik
in een catalogus over Pompeï. Met een schok
herken ik de foto, je dikke trui, je mutsje, het was berekoud, zei je. Het muntje
schuift koel over mijn warme borst.

 


Hans Warren (20 oktober 1921 – 19 december 2001)

Lees verder “Hans Warren, Mustafa Stitou, Hans Maarten van den Brink, Arthur Rimbaud, Marnix Gijsen, Oskar Pastior, Elfriede Jelinek, Robert Pinsky”

Hans Warren, Mustafa Stitou, Arthur Rimbaud, Marnix Gijsen, Oskar Pastior, Elfriede Jelinek

De Nederlandse dichter, schrijver en criticus Hans Warren werd op 20 oktober 1921 geboren in Borssele. Zie ook mijn blog van 20 oktober 2010 en ook alle tags voor Hans Warren op dit blog.

Uit: Geheim dagboek (Deel 6, 1956 – 1957)

“13 april 1957
(…)

Erfenis van mijn deltajongens met zilte handen en een schelpenmond, fluwelen vlinders in de ogen. Bomen ruisend van zeegeheimen. Harten geploegde voorjaarsaarde, waar meeuwen fladderen in feestelijk begeren.
Erfenis van jouw zengende profeten. Ogen opengebrand tot het zuver been. De wijde mond zwart van roestig roepen. Schrijdend in mantels van woestijnzand langs neuzelende slangen van muziek. Bazalten raven dragen sprinkhanen aan.
Verwonderd lopen we door het stervormige wouddécor. Het park van Saint-Cloud. La Malmaison. Zie je hoe Fragonard pastel een feestscherm spant van gele zijde, de roze vrouwen in de poederlakens, hoe fonteinen stoeien, omslaand op de wind. En daar zit Joséphine mijmerend op de mossen houtwal, haar lange rok vol grijze schemering. Hoog bomen en de nacht die nog niet daalt met tintelende sterren, met harpklank rondom die vrouw, het beeld van heimwee in het zwaar avondlicht van een vergulde liefde.
Wanneer de schemer uilenvleugels langs de ceders en de hoge beuken strijkt zwerven we langs de vijver. Voeren de marmerstille zwanen, luisteren naar de wind in kalk en klimop.
Ik leg de handen over zijn brandende oosterse ogen in een sluier rook, ik eet de volle vruchten van zijn zoete lippen. Hij lacht en kreunt.
Hier groeiden wij nader tot elkaar. Op dat fond van ons verleden en dat van de wereld wil ik hem heiligen, een mythe scheppen van liefde, uitputtend van overvloed en van gemis. Een sage om de vlugge gazel van zijn gang.
En steeds zullen het zijn ogen zijn die glanzen als befloerst juweelsteen of die gloeien, dwingend centraal als in een romaans emailmozaïk. Zijn ogen die ik noemde: topazen door een rag van struisveer, verloren barnsteentranen in berookt mos. Zijn ogen die steeds groter zullen groeien.
En steeds weer zal het ook zijn lichaam zijn, dat vlug havanalijf van duikelende saltimbank, dat bitter geurend lichaam dat mij dieper heeft bevredigd dan enig lijf en dat mij steeds weer is ontglipt.”

 

Roep

Al wat ik ben krimpt samen tot een kreet.
Ik heb mijn vers van elke tooi ontdaan:
een oproep; ik bezweer de eenzaamheid
met deze kristallen gebaren. Kom!
Al mijn zintuigen werden doelloos sinds ze
niet langer meer jouw heerlijkheid beleven.
Ik ben een spiegel in een lege kamer
vergeten fluit, piano die op slot is.
Weerkaats in mij, open mij en bespeel me,
je lied en beeltenis worden tijdeloos;
de weelde van mijn woord zal pas herleven
bij de genade van je jonge rug.

 

 
Hans Warren (20 oktober 1921 – 19 december 2001)
Portret door Reynier de Myunk, 1986

Lees verder “Hans Warren, Mustafa Stitou, Arthur Rimbaud, Marnix Gijsen, Oskar Pastior, Elfriede Jelinek”

Hans Warren, Arthur Rimbaud, Marnix Gijsen, Oskar Pastior, Elfriede Jelinek

De Nederlandse dichter, schrijver en criticus Hans Warren werd op 20 oktober 1921 geboren in Borssele. Zie ook mijn blog van 20 oktober 2010 en ook alle tags voor Hans Warren op dit blog.

Uit: Geheim dagboek (Deel 6, 1956 – 1957)

“14 maart 1957
(…)
Via Denemarken is hij teruggekkeerd en in Hamburg terecht gekomen, bij een paar Algerijnse lotgenoten. Ze eten ’s middags op schepen, slapen met zwervers in het nachtasyl. Hij heeft geen kleren, geen geld en hij vervuilt. En nóg schrijft hij dat deze prijs niet te hoog is voor de vrijheid.
Aan de andere kant is het duidelijk dat hij niet los is van Sidali. Hij vraagt honderduit naar hem, zelfs over diens eventuele liefdes moet ik hem inlichten.
Hij wil niemand laten weten, waar hij is, niemand mag zijn misère vermoeden, en daarom draagt hij me op het contact met zijn familie te onderhouden via zijn broer Smaïn. Is zijn zuster al getrouwd, is het pakket met geschenken voor het huwelijk aangekomen – ik moet naar Mustapha Kateh, Kouiret, Sidali Selman.
Zijn plan is om als verstekeling naar Marokko of een Arabisch land te vertrekken. Hij heeft een dagboek bijgehouden, dat hij, met een pakket andere papieren, via een kameraad naar me toe zal sturen. Zijn adres: Seemannshaus Stella Maris, Hamburg. Dit loopt natuurlijk verkeerd af. Medelijden voel ik wel, maar mijn neiging dit alles van me af te schuiven wordt steeds sterker. Invloed kan ik hier toch niet meer uitoefenen.
Mohammed en ik zijn langs elkaar heengeschoten, éens roerden we het aan, zijn woord was toen regrets. Hij had de jongen van mijn leven kunnen worden, maar alles was altijd net te laat of te vroeg, we waren geen van beiden bereid tot volledige inzet voor elkaar. En toen we ons dat realiseerden was het onherroepelijk te laat.
Regrets.
Twee levens, twee puinhopen.”

 

De opdracht

Mijn strenge rechter, je staat daar
als een beeldhouwersmodel, en klaagt
spottend: ik heb zo’n brekelijk lijfje,
ik lijd het hele jaar aan voorjaarsmoeheid
en door een waterader onder het huis.
Ondertussen verwijs je ook mijn karkas
naar ’t knekelhuis en decreteert verder:

die verzen van jou, jij schrijft veel te veel zeg,
een derde is beneden peil, een derde prachtig,
hier, weg met deze. En ik luister dankbaar,
ik leg je te koesteren in de eerste zon
tot je een bruin kleurtje krijgt, en ik verscheur
en verscheur, en je knikt genadig: zo kan het,
nu mag je de bundel wel aan me opdragen.

 

De dichter sprak

De dichter sprak, beklijft zijn woord
dan zijn jouw ogen voor een tijd
gewijd tot mooie ogen, heeft je mond
de lippen waarvan generaties dromen.

Jij warmt je arm hart er niet aan.
Je gaat verloren. Ook voor hem. De dichter sterft
vereenzaamd. Wat was zijn liefde dan geloof,
zijn vers dan bidden, wat was jij dan god.

 

 
Hans Warren (20 oktober 1921 – 19 december 2001)

Lees verder “Hans Warren, Arthur Rimbaud, Marnix Gijsen, Oskar Pastior, Elfriede Jelinek”

Hans Warren, Arthur Rimbaud, Marnix Gijsen, Oskar Pastior, Elfriede Jelinek

De Nederlandse dichter, schrijver en criticus Hans Warren werd op 20 oktober 1921 geboren in Borssele. Zie ook mijn blog van 20 oktober 2010 en ook alle tags voor Hans Warren op dit blog.

Uit: Geheim dagboek (Deel 20, 1996-1998)

“27 nov. — 14.15 (…) Inmiddels waren ook de sapeur-pompiers er, een hele groep. Iedereen was uiterst aardig en hulpvaardig, er was een ventje bij, nog zo jong dat het me ontroerde, telkens vroeg hij of het toch ging. Ik werd op de voor mij te korte brancard gehesen, naar buiten gedragen en in de ambulance geschoven. Wat een marteling! Het sidderen van de motor, het ongelijke plaveisel in het hartje van Parijs, m’n hoofd dat geen steun had, de bochten. M’n angst in het ziekenhuis: ik wil naar huis, hoe kom ik nu toch nog thuis, arme Mario, hoe regel jij alles, hij kan niet zonder eten en het is al zo laat.

De dokter begon met vast te stellen: ‘Vous travaillez encore?’ Het eindigde ermee dat hij hoogstpersoonlijk m’n sokken weer aantrok. Ik moest allerlei komische oefeningen doen, onder andere met m’n armen zwaaien en dan met de wijsvinger m’n neuspunt raken, eerst met open, vervolgens met gesloten ogen. En je bent enorm trots als het je lukt en zo blij als een kind, want: ‘Cher docteur, je ne dois pas être hospitalisé?’ ‘Non, m.Warren, vous pouvez rentrer à la maison.’ Hij zal niet geweten hebben dat het minstens vier uur rijden was.
De ruzie, het is zo pijnlijk. Pas nu besef ik hoe diep M. is geschokt, hoe een traumatische ervaring het voor hem is geweest. Hij bleef maar vragen hoe het toch kwam dat ik viel. Ik zei dat het aan de al te drukke dag lag, dat daardoor m’n aandacht was verslapt. M. leidde eruit af dat ik hém de schuld gaf. Ik zei dat het onzin was, maar dat hij in m’n dagboek zou kunnen lezen hoe ik tegen zulke dagen opzag. Hij zei dat ik moest beloven niet meer te vallen. De verwijten begonnen te verscherpen, ik sloeg door, vloekte en schold: ‘Gooi me er maar uit.’ Het eindigde in een huilbui op een parkeerplaats, 400 kilometer van huis. En ik hield van hem, ik voelde hoe hij van mij hield. Bij Seclin probeerden we een sandwich te eten, het smaakte ons geen van beiden, maar M. kan nu eenmaal niet zonder brandstof.
Het gaat goed, maar als ik mezelf in de spiegel bekijk, schrik ik. En zo ziet M. me natuurlijk. Hij raakt me telkens bezorgd aan en liefkoost me: ‘Dit mag nooit meer gebeuren, beloof me toch dat je nooit meer zult vallen.’ Hij heeft het honderden keren gesmeekt, maar hoe kan ik dit beloven? Ik kan alleen zo goed mogelijk oppassen, en dat deed ik altijd al.”

 

Ik lieg

Ik heb je lief, ik lieg.
Je geur bedwelmt me.
Kom niet nog nader,
je geur stoot me straks af.
Nu heet je zo, morgen heet je anders.
Ik vlucht omdat je bent
wie je bent, lijfelijk, lawaaierig, te jong.
Ik heb je niet lief, ik lieg.

 

Adieu

Je leek een Florentijnse doodspage
met je sluike, halflange haar,
je matte, sombere gelaat,
je engsluitende zwarte tuniek
zelfs je ogen schenen git.
Je zong met een metalen alt.
Ik kon mijn ogen niet van je afhouden
en jij keek telkens terug tot ik bloosde.

Na het concert bleek je een banale
Engelse jongen van een jaar of zeventien
met grijze ogen en een diepe spreekstem.
Je was gewillig en je stonk een beetje.
Je hebt tegen me geglimlacht
toen we elkaar de volgende dag herkenden
en in Dordrecht, tijdens een maartse bui
zijn we voorgoed uit elkaar geregend.

 

Hans Warren (20 oktober 1921 – 19 december 2001)

Lees verder “Hans Warren, Arthur Rimbaud, Marnix Gijsen, Oskar Pastior, Elfriede Jelinek”

Hans Warren, Arthur Rimbaud, Marnix Gijsen, Oskar Pastior

De Nederlandse dichter, schrijver en criticus Hans Warren werd op 20 oktober 1921 geboren in Borssele. Zie ook mijn blog van 20 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Hans Warren op dit blog.

Uit: Geheim Dagboek, deel 5

8 juni 1954: Die avond is het verkeerd gegaan. Rabah neuriede aldoor een zelfgemaakt liedje: ‘Pour moi, c’est fini ici’ en hij deed aanhalig.Hij zoende me, worsdtelde met me op bed, wilde de liefde bedrijven, maar ik weigerde speelbal te zijn.Hoewel ik terugkomend van een avondwandeling naar de Mont Valérien – het had geregend, alles rook heerlijk, acacia’s, nevel, licht op het fort, soldatenstemmen – wel op de eerste de beste man die ik tegenkwam had kunnen springen van verlangen. Rabah zorgde ervoor midden in ons bed te liggen, spiernaakt, éér wij kwamen. Mabel en ik stelden uit, stelden uit, langer dan een uur. Hij riep ons telkens en was erg geil. Mabel lag het eerst naast hem, ik bleef kranten lezen. Mijn hart begint fel te bonzen nu ik aan deze passage kom. Want wat volgt is een dieptepunt in mijn leven geweest, een moment van onzegbare ellende. (…) Ik draaide het licht uit en schoof naast hen. Rabah kuste ons beiden. Ik likte wat langs zijn tong, lusteloos en opeens ook verschrikkelijk beu van alles. Het licht was nog geen minuut uit of ze begonnen al. Inderdaad, ‘ze’. Ik walgde, ik wilde er niets meer mee te maken hebben. Ik sprong het bed uit, knipte het licht aan, wou wat kleren aantrekken om elders te gaan slapen. Maar toen ik ze zo bezig zag, Rabah op Mabel met haar dikke buik waarin mijn kind zit, werd ik dol. (…)”

 

Bekentenis

Met zoveel liefde heb ik van je gehouden
dat, nu ik bijna je vergeten ben,
het zeggen van je naam mij is gebleven
een liefkozing, waar ik dagen op kan leven.

En dit is de liefste herinnering:
hoe op het plein, een honinglied van linden,
vanuit de schaduw over witte straten
je aan kwam lopen. Speelse zomerwinden

sloegen de gele zijde van je kleed
tegen je ranke lichaam, en je ogen
waren van heimwee raadselig verwijd.
Hoevele zomers zijn sindsdien vervlogen.

Met zoveel liefde toch heb ik van je gehouden
dat, nu ik bijna je vergeten ben,
het een liefkozing der lippen is gebleven
je naam te zeggen als ik eenzaam ben.

 

Landelijke herfst

Wie niet, als wij, in het donkerst Europa
van deze eeuw, toen er geen enkele
uitkomst meer leek, jong zijn geweest,
en hebben liefgehad, zullen nooit beseffen

hoe wij ons klampten aan het klein geluk,
een sonnet, een spoortje van weelde,
wat druiven in een kristallen coupe, die scheurde
bij het overtrekken van bommenwerpers.

We wisten het waarachtig wel, we zagen
de dood dagelijks in vele vormen aan.
Of we ooit een toekomst zouden hebben
werd, gezien onze positie, steeds twijfelachtiger.

Mogelijk was de herfst daarom het verscheurendst:
alles ging dood en we hadden nog niet geleefd.

Hans Warren (20 oktober 1921 – 19 december 2001)

Lees verder “Hans Warren, Arthur Rimbaud, Marnix Gijsen, Oskar Pastior”

Hans Warren, Arthur Rimbaud, Marnix Gijsen, Oskar Pastior

De Nederlandse dichter, schrijver en criticus Hans Warren werd op 20 oktober 1921 geboren in Borssele. Zie ook mijn blog van 20 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Hans Warren op dit blog.

Uit: Geheim Dagboek, deel 13

„27 aug. (1979)— Om half vijf maakte Mario me wakker, om vijf uur werden we ook telefonisch gewekt. (…) De vlucht ging over Frankfurt, München, Oostenrijk (prachtig besneeuwde Alpen, wolkenpartijen), Joegoslavië, Noord-Griekenland, de Griekse kust, Athene (ik had tranen in mijn ogen), allerlei eilanden naar Rhodos. Daar moesten we een half uur wachten. Warm, ongeveer dertig graden, heerlijk na de koude zomer in Holland. Weer opgestegen en ongeveer half twee plaatselijke tijd aangekomen in Athene.

(…)

„1 sep. (1979) — (…) Om negen uur per bus van Mavromateion vertokken naar Markopoulo. Zeer mooie tocht. Daarna nog een fraaie taxirit van Markopoulo naar het afgelegen museum van Vavrona (Brauron). Het was nog kleiston, maar door tussenkomst van onze chauffeur mochten we naar binnen. Wel een uur lang waren we de enige bezoekers. (…)

Weer sterk ontroerd door het ‘beertje’ met het konijntje op de arm: een echt meisjesportret, maar toch heeft dat kind al de waardigheid en ernst van een kleine priesteres. (…)

En het beroemde reliëf van Apollo en Artemis als tweeling, dat je eigenlijk in avondstrijklicht moet zien. Is veel van de Griekse schoonheid niet door verval en aantasting weemoedig-mooi geworden? De tempel van Sounion: .je reinste droomromantiek. Ga daarom liever tegen de avond naar Brauron als de late zon dat reliëf verguldt, de gezichten van Apollo en Artemis, hun nobele lichamen. ’s Morgens is het licht er koel.

We bleven ruim twee uur in het museum en liepen toen langs het wilde pad naar de toegang tot de Artemis-tempel. (…)

Voor het tempelcomplex hadden we maar twintig minuten, het sloot om half een. De bruine, tufstenen zuilen staan er in een laag terrein, er was zelfs hier en daar nog wat water waar vogels kwamen drinken en baden. Ook nog een kort bezoek gebracht aan het kleine kapelletje van Dimitros, waarin het aardedonker is. Er wordt beweerd dat het boven het graf van Ifigeneia is gebouwd.“

 

Thuiskeer in Zeeland

Hart van mijn land ik ben terug
in ’t waaien van uw volle zomer,
lig lui en languit op mijn rug,
weer thuis en nog dezelfde dromer

Ver als de blik gaat, ver als wolken
ruisen de popels ijl en licht;
als water koeren duiven onder
het bloesemdek van uw gezicht.

Ik ben terug, ik lig te rusten
in ’t bruidsbed van uw welig kruid
en luister: nooit was ik bewuster
van onze eenheid van geluid.

’t Vernis van licht om alle halmen,
het boomscherm dat de einder sluit,
de klokken, wier verwaaiend galmen
tegen de zilte hemel stuit –

klank, geur en kleur, zinlijk herkennen:
de karper op de waterplas,
het hooi, zingende zeeuwse stemmen,
de zoete bonen, ’t prille vlas –

Ik lig, ik ben terug, ik droom
uw dromen in een blijde schemer;
ik werd weer kind, ik werd een boom,
een plant, een lied, een stukje hemel.

 

Onweer

De donder jaagt met knetterende zwepen
Een felle witte vogelstoet naar huis
Over de Schelde, maar ze talmen even,
Waar een vis uit het groezlig water stuift.

Twee meisjes roepen met klinkende stemmen,
Gelouterd en geschaduwd door het vuur;
Nooit zal ik ze na dit moment herkennen,
Deze profielen, angeliek en puur.

En groter gaat het wilde waaien heersen,
Het water wordt een zandwoestijn gelijk;
Een schorre vogel houdt niet op te krijsen,
als ’t lood der regens op de golven strijkt.


Hans Warren (20 oktober 1921 – 19 december 2001)

Lees verder “Hans Warren, Arthur Rimbaud, Marnix Gijsen, Oskar Pastior”

Hans Warren, Arthur Rimbaud, Marnix Gijsen, Oskar Pastior, Elfriede Jelinek, John von Düffel, Theresia Walser, O. P. Zier, Robert Pinsky, Belle van Zuylen, Lewis Grizzard

De Nederlandse dichter, schrijver en criticus Hans Warren werd op 20 oktober 1921 geboren in Borssele. Zie ook mijn blog van 20 oktober 2006 en ook mijn blog van 20 oktober 2007 en ook mijn blog van 20 oktober 2008 en ook mijn blog van 20 oktober 2009.

Uit: Geheim Dagboek (Deel Twee)

“20 augustus 1947,

– Der hitte houdt aan. Er is een tijd geweest, zo’n jaar of zes, zeven terug, dat ik er een genoegen in vond, natuurexcessen te beleven: koudste winters,droogste zomers, sneeuw in mei – het bracht me allemaal in verrukking. Die tijd is voorbij. Na de langdurigste, koudste en strengste winter sinds eeuwen beleven we nu de heetste en droogste zomer van onze eeuw, en ik vind hem niets leuk. Is dit afstomping of groei?

De hitte belet te werken. Het vee sterft in de weiden en in de huizen is het lauw. Na weken van deze hitte voel je je slap, is alle energie uit je weggevloeid.

De enige heerlijke uren zijn bij het zwemmen in de Schelphoek. Dagelijks ga ik er heen. Er is een ogenlust aan mooie jongens en meisjes.

Deze week aanbad ik er een volmaakt gebouwde jongen van 16, 17 jaar die ploteseling zijn gebruinde rug uit zijn blauwe overall stroopte zoals een vlinder uit zijn pop komt. Gaaf vel, gespierde armen, volle dijen met een waas van donkere beharing, nauw aansluitend donkerbruin broekje met witte riem. Leuke kop met ogen als geslepen juwelen, frisse mond, guitige lach, en ook een zekere bewustheid al om dat mooie, lenige mannelijke schoon.

Of die andere, iets ouder, 18 of 19, klein van gestalte, met een wild, mooi gezicht. Hij kwam langzaam door de zon gelopen langs de helling van de Schelphoek, breed van schouders en merkwaardig smal toelopend naar de heupen, met, op de rug gezien, een haast te grote welving van oksel en schouder over de borstkas naar de flank. Stevige, gevulde dijen en een toefje jong haar op de met slagschaduw getekende scherpe borst. Bruin, natuurlijk. Boeiende kop met langgeknipt prettig haar, zee-ogen en mooie tanden. Hij zwom en dook uitstekend. In het water keek ik hem een paar maal doordringend aan. Ik ben ook een goed zwemmer, en wellicht daarom beantwoordde hij mijn blik met een sportieve glans in de zijne.

Later, toen ik weer gekleed was en naar huis wou fietsen, heb ik hem aangesproken. Hij bleek van een naburig dorp te komen, hij had iets slaafs en vrijgevochtens, schuchters en trots tegelijkertijd. Er stonden twee onbeholpen blauwe ankertjes op zijn bruine armen getatoeëerd, wat me ontroerde en ontmoedigde.”

 

Alweer geknield

Nu de storm is geluwd
de ravage in het serene licht:
wat ben je tenger, vaal. Je voeten
en oksels rieken – een vogeljong
tijdig uit het nest geregend.

Ik stook het vuur hoog, rooster vlees en brood,
en warm de wijn. Je holle wangen krijgen
wat gloed, je ogen worden
groter, zwarter, en je borst
begint begeerlijk te welven
in het openhangend linnen hemd.

Alweer geknield bied ik mijn prins
hetgeen ik heb, hetgeen ik maak.
Hij keurt verwend
en looft verstrooid mijn zorg,
kijkt langs mijn liefde en mijn haat.
Hij geeft een zoen en nog een zoen,
een echte lieve trekkebek, en rekt
bevrijd eer hij opnieuw
op avontuur uitgaat.

 

Brief

Het toevertrouwen van zaad aan de aarde
geeft hoop. Je weet: ik ben wanhopig,
maar ik heb in de rulle humus
hennep gelegd (voor jou), basiel
en postelein. Kom je ooit eten
van wat ik zaaide, mag ik
een lamsbout voor je roosteren, een krans
vlechten van laurier en roosmarijn,
in het prieel
mijn mooiste porselein, vermeil, kristal
voor je klaarzetten?
Je bent prachtlievend, ik weet het,
maar houd je van verval?
Van afgesleten bloemetjes, van weggesprongen schilfers
email uit het verguld, van een stijlstoel
met gebruiksaanwijzing, een pergola
vol rozenluizen, spint en wingerdrot?
Ik bedoel: mijn marmer is geel van ouderdom,
m’n water koel, m’n champagne
van de beste kwaliteit
en mijn liefde op de grens van waanzin.

warren

Hans Warren (20 oktober 1921 – 19 december 2001)

 

De Franse dichter Arthur Rimbaud werd geboren op 20 oktober 1854 in Charleville. Zie ook mijn blog van 20 oktober 2006 en ook mijn blog van 20 oktober 2007 en ook mijn blog van 20 oktober 2008 en ook mijn blog van 20 oktober 2009.

Larme

Loin des oiseaux, des troupeaux, des villageoises,
Je buvais, accroupi dans quelque bruyère
Entourée de tendres bois de noisetiers,
Par un brouillard d’après-midi tiède et vert.

Que pouvais-je boire dans cette jeune Oise,
Ormeaux sans voix, gazon sans fleurs, ciel couvert.
Que tirais-je à la gourde de colocase?
Quelque liqueur d’or, fade et qui fait suer.

Tel, j’eusse été mauvaise enseigne d’auberge.
Puis l’orage changea le ciel, jusqu’au soir.
Ce furent des pays noirs, des lacs, des perches,
Des colonnades sous la nuit bleue, des gares.

L’eau des bois se perdait sur des sables vierges.
Le vent, du ciel, jetait des glaçons aux mares…
Or! tel qu’un pêcheur d’or ou de coquillages,
Dire que je n’ai pas eu souci de boire!

 

Träne

Fern den Vögeln, Herden, Dörflern
Trank ich, gekauert in Heidekraut
Umgeben von zarten Haselstrauchwäldern
Einem Nachtmittagsnebel, grünlich und lau.

Was konnte ich trinken an dieser Oise
Ulmen ohne Stimmen, Rasen, Wolken
Was zog ich aus der Kürbisflasche?
Einen Likör, schweißtreibend und golden.

Wär so ein schlechtes Gasthausschild gewesen
Da hat das Gewitter den Himmel verwandelt
Das ergab schwarze Länder, Ruten, Seen
Säulen, nächtliche, und Bahnhofshallen.

Das Wasser der Wälder verlor sich im Sand
Der Wind schlug Eis in die Pfützen…
Nun, wie einer, der Muscheln fischte, Gold
Sagen, daß ich nicht zu trinken verstand.

 

Vertaald door Michael Dornhauser

 

Der Schläfer im Tal

Ein grüner winkel den ein bach befeuchtet
Der toll das gras mit silberflecken säumt ·
Wohin vom stolzen berg die sonne leuchtet –
Ein kleiner wasserfall von strahlen schäumt.

Ein kriegsmann jung barhaupt mit offnem munde
Den nacken badend in dem blauen kraut
Schläft unter freiem himmel · bleich · am grunde
Gestreckt · im grünen bett vom licht betaut.

Ein strauch deckt seine füsse. Wie ein kind
Lächelnd das krank ist hält er seinen schlummer.
Natur umhüll ihn warm! es friert ihn noch.

Ihm zuckt die nase nicht vom duftigen wind.
Er schläft im sonnenschein · die hand auf stummer
Brust – auf der rechten ist ein rotes loch.

 

Vertaald door Stefan George

rimbaud

Arthur Rimbaud (20 oktober 1854 – 10 november 1891)
Beeld van Hervé Tonglet uit 1997 in Charleville-Mézières

 

De Vlaamse dichter en schrijver Marnix Gijsen werd geboren op 20 oktober 1899 in Antwerpen. Zie ook mijn blog van 20 oktober 2006 en ook mijn blog van 20 oktober 2008 en ook mijn blog van 20 oktober 2009.

Uit: Klaaglied om Agnes

„Ik heb er in mijn jeugd altijd met mismoed en weerzin aan gedacht, aangezien ik het niet bezat, het dringend voor eerbare doeleinden nodig had en omdat het in de verhouding tussen moeder en mij altijd bitterheid en misverstand teweegbracht. In feite heeft dit verhaal met geld weinig te maken, al evenmin als de regen en de wind; maar toch was het een der oorzaken voor de slechte verstandhouding die tussen moeder en mij ontstond en die meerdere jaren duurde. Zij hanteerde het als een wapen, als een middel om mij afhankelijk van haar te maken. Voor mij was het als een prikkeldraad, waarover men onverhoeds struikelt bij een wandeling door het bos of in de velden.

Het eerste conflict dat mij van mijn moeder vervreemdde en mij buiten onze stille huiskring om troost en vriendschap deed zoeken, ontstond toen zij mij een paar zondagen de kleine som, waarop ik meende recht te hebben, onthield. Het was een der eerste malen dat ik moest ervaren, wat ik als een onrecht beschouwde. Van die dag af wist ik dat er geen hechter gevoel in mijn leven zou zijn, want ik was diep geschokt en ik besefte dat zelfs het dadelijk herstel van het onrecht de zaak niet goed kon maken, daar het kwaad gebeurd was en de wonde geslagen. Ik botste aan tegen een boosheid, waarvoor ik geen uitleg vond. Jaren nadien, toen ik door een achteruitgaande auto werd aangereden, stond ik even stom en verbaasd te kijken onder dit mechanische geweld, waartegen geen redeneren kon helpen en dat ook niet goed te maken viel. Heel zijn leven is de ontvankelijke kwetsbaar, en steeds op nieuwe manieren.“

gijsen

Marnix Gijsen (20 oktober 1899 – 29 september 1984)

 

De Duits-Roemeense schrijver Oskar Pastior werd in 1927 in Hermannstadt (Transsylvanië, Roemenië) geboren. Zie ook mijn blog van 5 oktober 2006 en ook mijn blog van 20 oktober 2006 en ook mijn blog van 20 oktober 2008 en ook mijn blog van 20 oktober 2009.

 

Fräulein Falf aber meinte man solle
einfach drauf los man könne ganz
einfach das machen was los geht man
wäre gut beraten alles einfach zu
tun das heißt einfach alles zu tun
was drauf ist und los geht sie mein-
te auch das ginge ganz gut man müsse
nur einfach freundlich den finger
heben und es anständig machen und
vor allem niemandem weh tun meinte
sie los machen los machen los machen

 

ritschratsch

das kind ist auf dem dach
und fragt nach den schmerzen
die windsbraut steckt im haus
und spielt mit dem frauenbild

die kindsbraut pfeift sich aus
nur nicht so steckenpferd
– hätte eher klettern sollen
oder die fauna bemerken

was denken wir über beschilderung?
sie ist des herzens dachpfanne
auf der die hauptachse pfeift
wem und frenetisch mitspielt

pastior

Oskar Pastior (20 oktober 1927 – 4 oktober 2006)

 

De Oostenrijkse schrijfster Elfriede Jelinek werd geboren op 20 oktober 1946 in Mürzzuschlag, een kleine stad in de deelstaat Stiermarken. Zie ook mijn blog van 20 oktober 2008 en ook mijn blog van 20 oktober 2009.

Uit: Die Klavierspielerin

„Ein klavierlicher o. ä. Kollege rast totenblaß in dieser Sekunde direkt von seiner Übertrittsprüfung herein, wirft sich in eine der Kabinen und kotzt in die Kloschüssel, einem Naturereignis gleich. In seinem Körper scheint ein Erdbeben zu wüten; vieles ist schon eingestürzt inklusive der Hoffnung auf eine nahe Reifeprüfung. So lange hat dieser Prüfling seine Aufregung zurückhalten müssen, weil schließlich der Herr Direktor der Prüfung beigesessen hat. Jetzt erwünscht die Aufregung energisch ihren Auftritt, damit sie ins Klobecken kann.
Die Obertastenetüde ist dem Prüfling mißraten, er hat sie allerdings schon im doppelten Tempo begonnen, was kein Mensch aushalten kann und Chopin auch nicht.
Klemmer verachtet die geschlossene Klotür, hinter der sein Mitmusiker jetzt mit Durchfall kämpft. Ein Pianist, der so stark vom Körperlichen dominiert wird, kann nichts Entscheidendes beim Spiel zulegen.
Sicher sieht er die Musik nur als Handwerk an und nimmt es unnötig schwer, wenn eins seiner zehn Handwerkzeuge einmal versagt. Diese Stufe hat Klemmer bereits überschritten, er achtet nur mehr auf den inneren Wahrheitsgehalt eines Stücks.

Für ihn gibt es beispielsweise an den Sforzandos in Beethovens Klaviersonaten nichts mehr zu diskutieren, weil man sie erfühlen muß, ja dem Zuhörer mehr suggeriert, als daß man sie spielt.“

jelinek

Elfriede Jelinek (Mürzzuschlag, 20 oktober 1946)

 

De Duitse schrijver John von Düffel werd geboren op 20 oktober 1966 in Göttingen. Zie ook mijn blog van 20 oktober 2008 en ook mijn blog van 20 oktober 2009.

Uit: Ego

“Noch fünf Millimeter. Ich darf gar nicht daran denken, dass es am Anfang sieben waren – oder mehr, zu einer Zeit, als ich noch nicht gemessen habe! Eigentlich könnte ich ganz zufrieden sein. Aber ich bin’s nicht. Ich will meinen Nabel auf Null bringen. Ich hasse es, in ein Loch zu starren, wenn ich mir meine Bauchpartie ansehe. Eine verdammte Grube. Oder ein Grübchen, mittlerweile. Es lenkt von meinen Bauchmuskeln ab. Ich muß unbedingt an meiner Nabeltiefe arbeiten.
Ich mache spontan fünfzehn Crunches in Superzeitlupe und schließe drei Sätze à zwanzig Liegestützen an. Klassisch und mit versetzten Armen. Man soll den Fitness-Impuls nie unterdrücken. Währenddessen schaue ich mir meine Oberarme an und meine Laune steigt. Ich bin kein Bizeps-Fanatiker. So ein Bizeps ist im Grunde nur eine Beule. Aber mein Trizeps ist wirklich sehenswert. Ein echter Reliefmuskel. Nichts modelliert einen Oberarm so eindrucksvoll wie ein gut trainierter Trizeps.
Ich stelle mich wieder vor den Spiegel un d finde auf Anhieb meinen Nabel nicht. Meine Laune bessert sich zusehends. Der erste Blick zählt. Ich bin ein großer Anhänger des ersten Blicks. Nichts ist mysteriöser als die Frage, wie man im ersten Augenblick auf einen anderen Menschen wirkt. Dazu muss man alles vergessen, was man von sich weiß. Man darf sich noch nie gesehen haben.
Ich starre eine Weile auf das Regal mit den Pflegeserien und versuche mich zu erinnern, wann, wo und warum ich was gekauft habe. Dann schwenke ich wie zufällig auf den Spiegel. Wieder nichts. Erst bei näherem Hinsehen entdecke ich meinen Nabel etwas unterhalb der mittleren Bauchmuskeln in meinem durchtrainierten Sixpack. Näheres Hinsehen zählt auch, aber nicht so wie der erste Blick, der Blickfang. Wenn man die Leute dazu bringt, näher hinzusehen, ist das Ziel schon so gut wie erreicht.
Im Großen und Ganzen kann ich mit dem Trainingsstand leben. Bis jetzt! Mein Nabel macht wirklich Fortschritte. Er ist nicht mehr das Loch, das er mal war. Wenn ichdas S ixpack etwas anhebe, sieht man, dass er leicht schräg verläuft. An der Unterseite ist er ein wenig flacher. Weiter oben sinkt er um etwa zwei Millimeter ab – die Stelle, an der ich immer messe. Neu ist das Häutchen, das sich um den oberen Rand spannt. Dreieinhalb Monate habe ich gebraucht, um das herauszuarbeiten. Ein entscheidendes Detail, weil es den ganzen Nabel straff erscheinen läßt. Ich weiß nicht, ob es einen Namen dafür gibt. Sollte es aber!“

duffel

John von Düffel (Göttingen, 20 oktober 1966)

 

De Duitse schrijfster Theresia Walser werd geboren op 20 oktober 1967 in Friedrichshafen. Zie ook mijn blog van 20 oktober 2008.

Uit: Am Anfang war die Nacht Musik

„20. Januar 1777

An diesemWintermorgen geht der bekannteste Arzt der Stadt, verfolgt von seinem Hund, die Treppe vom Schlaftrakt zu seinen Praxisräumen hinab. Die honigbraunen Stufen erlauben bequeme Schritte und den Hundepfoten einen mühelos rhythmischen Trab. In diesem Haus gibt es keine steilen, schmalen Stiegen. Wie früher, im Haus seiner Eltern. Wo er stets durch eine Luke in den Dielen wie auf einer Leiter in den unteren Stock hinunterkletterte – wenn er nicht fiel und sich dabei blaue Flecken holte.

Natürlich wäre er lieber im Bett geblieben. Draußen ist es stockdunkel und kalt. Doch steht ein wichtiger Krankenbesuch an, vielleicht der wichtigste seiner Laufbahn: Er soll die blinde Tochter des kaiserlich-königlichen Hofbeamten Paradis untersuchen. Frau Hofsekretär hat um einen Hausbesuch gebeten.

Des Aufstiegs wegen ist er so früh auf den Beinen. Und steigt diese Treppe hinab, die zu keinem Frühaufsteher passt. Die üppige Breite, die nur angedeutete Spirale – ein nicht ganz zu Ende gedachtes Schneckenhaus – erinnern an eine Harmonie, die höchstens der Ausgeschlafene empfindet. Ist er nicht. Und dass Kaline, das Hausmädchen, Lampen und Ofen angezündet hat, ist nur ein schwacher Trost, solange sie selbst sich nicht blicken lässt. Wenn er wenigstens musizieren dürfte. Da wohnt er nun seit seiner Heirat in diesem prächtigsten aller Häuser, mit so vielen Zimmern, dass selbst sein Instrument ein eigenes hat, und darf jetzt trotzdem nicht spielen. Dabei fängt ein guter Tag immer mit Musik an. Fünf Minuten auf seiner Glasharmonika genügen. Mozart, Haydn oder Gluck oder einfach die Finger laufen lassen, bis sie selbst eine Melodie finden und leicht über die Tastatur fegen wie eine Katze, die im Schnee spielt. So leicht läuft dann auch der Tag.“

walser.jpg

Theresia Walser (Friedrichshafen, 20 oktober 1967)

 

De Oostenrijkse schrijver O. P. Zier werd geboren in Schwarzach im Pongau op 20 oktober 1954 en groeide op in Lend. Zie ook mijn blog van 20 oktober 2008 en ook mijn blog van 20 oktober 2009.

Uit: Mordsonate

Verunsichert sah Peter Aberger kurz wieder in die Richtung seiner Frau, nachdem auch dieses Telefonat ohne Erfolg geblieben war, um danach zum x-ten Mal die Nummer zu drücken, unter der er noch niemanden erreicht hatte. Da er dies ohnehin schon zweimal getan hatte, sprach er jetzt nichts mehr auf den Anrufbeantworter. Sie wäre doch dort… Sie musste dort sein! Denn wo sollte sie denn sonst sein? Er hatte auch schon bei den Eltern der anderen Freundinnen seiner Tochter angerufen. Von Anjas Eltern kannte er leider nur die Festnetznummer. Bei so herrlichem Wetter… da hatten die einfach mit den Mädchen noch etwas unternommen, waren mit den Kindern ins Grüne gefahren. Was läge denn näher als das, an so einem Tag! Wo Anjas Familie dieses alte Haus besaß, in Seekirchen. Dorthin war Birgit doch schon öfter mitgefahren. Und heute eben auch wieder. Oder sie waren einfach noch ein Eis essen gegangen. Und Birgit, mein Gott, sie konnte daheim nicht anrufen, weil er heute früh diesen Radau gemacht hatte, wegen der Telefonwertkarte! Wahrscheinlich wollte Anjas Vater mit dem Ausflug auch zeigen, dass er akzeptiert hatte, dass Birgit am Wettbewerb in Vilnius teilnehmen würde, nachdem Anja in der Endausscheidung auf dem zweiten Platz gelandet war. Ja, so musste es sein, denn Birgit… sie war doch nicht ausgerissen, um Himmels willen! Unsere Tochter ist doch nicht abgehauen, beschwor er sich ein ums andere Mal. Sie hatte nur deshalb nicht angerufen, dass sie sich verspäten werde, weil… ja, weil es heute früh diesen saublöden Streit gegeben hatte, an den er nicht denken wollte, weil er längst bereute, dass er ihn einmal mehr auf die Spitze getrieben hatte, als folge er einem Zwang. Und daran, dass Birgit jetzt nicht anrief – nicht anrufen konnte –, trug allein er die Schuld… weil er am Ende nur die Tür hinter sich zugeknallt hatte und ins Büro gefahren war.“

 zier

 O. P. Zier (Schwarzach im Pongau, 20 oktober 1954)

 

De Amerikaanse dichter, vertaler en essayist Robert Pinsky werd geboren op 20 oktober 1940 in Long Branch, New Jersey. Zie ook mijn blog van 20 oktober 2008 en ook mijn blog van 20 oktober 2009.

The Night Game

Some of us believe
We would have conceived romantic
Love out of our own passions
With no precedents,
Without songs and poetry–
Or have invented poetry and music
As a comb of cells for the honey.

Shaped by ignorance,
A succession of new worlds,
Congruities improvised by
Immigrants or children.

I once thought most people were Italian,
Jewish or Colored.
To be white and called
Something like Ed Ford
Seemed aristocratic,
A rare distinction.

Possibly I believed only gentiles
And blonds could be left-handed.

Already famous
After one year in the majors,
Whitey Ford was drafted by the Army
To play ball in the flannels
Of the Signal Corps, stationed
In Long Branch, New Jersey.

A night game, the silver potion
Of the lights, his pink skin
Shining like a burn.

Never a player
I liked or hated: a Yankee,
A mere success.

But white the chalked-off lines
In the grass, white and green
The immaculate uniform,
And white the unpigmented
Halo of his hair
When he shifted his cap:

So ordinary and distinct,
So close up, that I felt
As if I could have made him up,
Imagined him as I imagined

The ball, a scintilla
High in the black backdrop
Of the sky. Tight red stitches.
Rawlings. The bleached

Horsehide white: the color
Of nothing. Color of the past
And of the future, of the movie screen
At rest and of blank paper.

“I could have.” The mind. The black
Backdrop, the white
Fly picked out by the towering
Lights. A few years later

On a blanket in the grass
By the same river
A girl and I came into
Being together
To the faint muttering
Of unthinkable
Troubadours and radios.

The emerald
Theater, the night.
Another time,
I devised a left-hander
Even more gifted
Than Whitey Ford: A Dodger.
People were amazed by him.
Once, when he was young,
He refused to pitch on Yom Kippur.

pinsky

Robert Pinsky (Long Branch, 20 oktober 1940)

 

De Nederlandse schrijfster Belle van Zuylen werd op 20 oktober 1740 geboren in slot Zuylen, gemeente Maarssen bij Utrecht. Zie ook mijn blog van 24 oktober 2006 en ook mijn blog van 20 oktober 2008 en ook mijn blog van 20 oktober 2009.

Uit: De geschiedenis van Caliste

„Brief I

Wij verwachten uw antwoord op driekwart mijl afstand van Lausanne in een aardig huis dat ik te leen heb gekregen. De vreemdelingen, die het mijne wenschten te huren en het gehuurd hebben, hadden haast, er in te trekken. Ik heb er al mijn meubels achtergelaten, zoodat we geen vermoeienis of last hebben gehad. Het is misschien mogelijk dat als de sneeuw niet smelt, of plotseling smelt, we niet kunnen vertrekken zoodra we willen. Op het oogenblik laat dat me vrijwel onverschillig; maar toen we uit Lausanne weggingen, had ik graag gewild dat we verder moesten gaan en nieuwere dingen laten zien aan oog en hart van mijn dochter; men mag nog zoo veel genegenheid hebben voor een moeder, het leek me dat het een beetje een triesten indruk zou kunnen maken, in Maart heelemaal alleen in haar gezelschap te zijn. Het zou voor het eerst zijn geweest dat ik zou hebben meegemaakt dat Cécile zich bij mij verveelt en wenscht dat ons samenzijn wordt verstoord. Uit angst voor deze vernedering, ik moet het bekennen, had ik al het mogelijke gedaan om me haar te besparen. Een portefeuille met prenten die de heer d’Ey* mij had geleend; de Duizend en één Nacht, Gil Blas; de Vertellingen van Hamilton en Zadig kwamen het eerst, met een pianoforte en een stapel handwerk. Andere dingen, niet te danken aan mijn voorzorg, hebben meer dan mijn voorzorg uitgewerkt. Mylord, zijn familielid, een zielige hond, een arme neger… Maar laat ik onze heele historie van het begin af vertellen.“

zuylen

Belle van Zuylen (20 oktober 1740 – 27 december 1805)
Slot Zuylen

 

De Amerikaanse (humoristische) schrijver en columnist Lewis McDonald Grizzard Jr. werd geboren op 20 oktober 1946 in Columbus, Georgia. Zie ook mijn blog van 20 oktober 2008.

Uit: A Special Place In Heaven (Column)

„There should be a special place in heaven for people who do not have telephone answering devices, one of the most annoying mechanisms to be brought forth out of modern technology.

Americans will buy almost anything you can plug into a wall that will perform what the average person could do quite easily.

Remember, we are the country that gave the world the electric toothbrush, the hot comb, and “Magic Fingers” mattresses, which still can be found at any motel where they advertise “Free TV” and offer an hourly rate.

A man said to me recently, “I wonder what we did before there was television remote control?”

I’ll tell you what we did. We got off our lazy duffs and we walked over to the television and changed the channels ourselves. That’s all the exercise some people got.

Hello, I sure am funny

Now we just aim the remote control, and, like magic, the channel changes, making it possible to watch three football games, two soap operas and a Jerry Falwell sermon basically at the same time while our bodies deteriorate and become bloblike.

Besides the obvious interest in gadgets, I think most people install telephone answering machines for two reasons. Either they want others to think they get a lot of important calls and can’t leave the phone unattended, or they don’t want to miss out on the opportunity to be creative when it comes to making up a recorded message with which the machine answers.

Most try to put in a little would-be humor:

“Hi. This is Fernando. I can’t come to the phone right now because I am on special assignment for the CIA, blah, blah, blah.”

grizzard

Lewis Grizzard (20 oktober 1946 – 20 maart 1994)

Hans Warren, Arthur Rimbaud, Marnix Gijsen, Oskar Pastior, Elfriede Jelinek, John von Düffel, O. P. Zier, Robert Pinsky, Belle van Zuylen, Theresia Walser, Lewis Grizzard

De Nederlandse dichter, schrijver en criticus Hans Warren werd op 20 oktober 1921 geboren in Borssele. Zie ook mijn blog van 20 oktober 2006 en ook mijn blog van 20 oktober 2007 en ook mijn blog van 20 oktober 2008.

Uit: Geheim Dagboek (Deel Zes)

“2 mei 1956 –

(…) Ik zit met de armen stuurs om de knieën geslagen en maak misbruik van mijn macht over mijn vriend. Ik weet dat ik hem door eenn  paar woorden, een blik, een gebaar ongelukkig kan maken en ik heb zin hem te kwellen. Ik kan hem laten doen wat ik wil. Ik ben de enige die veel voor hem betekent, hij is voor mij een uit velen. Hij mag me bezighouden wanneer ik mij verveel, als anderen me vervelen, als mijn boeken me vervelen, als de natuur me verveelt.

Ik zeg hem dit.Hij maakt een kort, verschrikt geluid, en blijft eerst zwijgen. Dan probeert hij een paar vrolijke dingen te zegggen, maar ik staar aanstellerig voor me uit en zeg bittere woorden van berusting en verzaking. Ik wreek me op hem. Ik brek zijn kleine ijdelheden, wetend dat het hem ontredderd. Vervolgens begin ik mezelf schamper te ontleden, enkel belust op verontwaardigde tegenspraak, gloeiende betuigingen van mijn bijzonderheid en zijn genegenheid voor mij.

Opeens huil ik werkelijk, om de voosheid en de onwaarachtigheid van mijn leven.

Hij probeert me nu te troosten. Ik duw hem weg. Zijn jas is nat van de regen.

“Wat kan ik voor je doen?” Zal ik voor je dansen?”

“Ja, op het strand, in het water dat licht deze nacht, kijk maar, waar de regen valt zie je groene vonken.”

Ondanks de kilte, de regen, trekt hij zijn kleren uit. Hij is niet goed te zien, wat donkere vlekken en holten accentueren het lichaam. Maar hij vraagt kinderlijk:”Vind je me nog mooi?”

“Ik vind dat je te dik wordt. Je moest minder snoepen.”

Een lenige sprong brengt hem over het basalt op de zandhelling. Ik ga ook op het strand zitten om hem van dichtbij gade te slaan, want het is vrij duister al is de regen bijna opgehouden en komt de maan tussen de wolken tevoorschijn.. Ik, stijf, loop over de ongelijke basaltzuilen als een muilezel die hoef voor hoef neerzet op een stevige plaats. Hij danst in het water dat fosforiserend opspat bij iedere beweging. Hij slingert het water over zich heen als een sluier van vuur – zijn rosgrauwe gestalte glanst soms als een verguld beeld. Geuren van zeewier waaien aan, zilten droppels spatten over me. Het is mooi.

Wanneer hij tenslotte, een knie in het zand, voor me neerzinkt, ben ik ontdooid. Met zijn hemd probeer ik hem droog te wrijven, maar de stof neemt geen vocht op, zijn huid blijft nat en kil. Zo stort hij zich op me, zijn hele lichaam rilt. Ik sla mijn armen stevig om die sidderende schouders en rug en wend mijn hoofd af in het zand.”

 

 

 

NATUURLIJK

 

Natuurlijk moest die jongen in het duin

merken dat ik intens naar hem keek.

Natuurlijk kwam hij toen vlak langs me

met veel overbodige bewegingen

hoewel hij me zogezegd niet zag.

Natuurlijk begon hij een lenteballet

met een vriendje en een bal,

natuurlijk streek hij ve
el te meisjesachtig

telkens door zijn erg lange haar

en keek daarbij eens om,

flitsend gebit in duister gezicht.

Natuurlijk lag hij later

loom kauwend op een helmspriet

in dat aandoenlijke verschoten badbroekje

helemaal alleen in een warme duinpan.

Natuurlijk ging ik zacht en ongemerkt weg

en natuurlijk heb ik daar de hele dag spijt van.

 

 

HERINNER JE, LICHAAM…

 

Lichaam, herinner je niet alleen hoezeer je werd liefgehad,

niet enkel de bedden waarop je bent gaan liggen,

maar ook die verlangens die om jou

duidelijk blonken in de ogen

en trilden in de stem – en een

toevallige hindernis maakte ze vergeefs.

Nu dat alles al in het verleden ligt,

lijkt het bijna of je die verlangens

ook ingewilligd hebt – herinner je,

hoe ze blonken in de ogen die je aanzagen,

hoe ze trilden in de stem, om jou, herinner je, lichaam.

 

WarrenDagboek

Hans Warren (20 oktober 1921 – 19 december 2001)

 

 

De Franse dichter Arthur Rimbaud werd geboren op 20 oktober 1854 in Charleville. Zie ook mijn blog van 20 oktober 2006 en ook mijn blog van 20 oktober 2007 en ook mijn blog van 20 oktober 2008.

 

 

Le Mal

 

Tandis que les crachats rouges de la mitraille

Sifflent tout le jour par l’infini du ciel bleu ;

Qu’écarlates ou verts, près du Roi qui les raille,

Croulent les bataillons en masse dans le feu ;

 

Tandis qu’une folie épouvantable, broie

Et fait de cent milliers d’hommes un tas fumant ;

– Pauvres morts dans l’été, dans l’herbe, dans ta joie,

Nature, ô toi qui fis ces hommes saintement !… –

 

– Il est un Dieu qui rit aux nappes damassées

Des autels, à l’encens, aux grands calices d’or ;

Qui dans le bercement des hosanna s’endort,

 

Et se réveille quand des mères, ramassées

Dans l’angoisse et pleurant sous leur vieux bonnet noir,

Lui donnent un gros sou lié dans leur mouchoir !

 

 

 

Au Cabaret-Vert, cinq heures du soir

Depuis huit jours, j’avais déchiré mes bottines
Aux cailloux des chemins. J’entrais à Charleroi.
– Au Cabaret-Vert : je demandai des tartines
Du beurre et du jambon qui fût à moitié froid.

Bienheureux, j’allongeai les jambes sous la table
Verte : je contemplai les sujets très naïfs
De la tapisserie. – Et ce fut adorable,
Quand la fille aux tétons énormes, aux yeux vifs,

– Celle-là, ce n’est pas un baiser qui l’épeure ! –
Rieuse, m’apporta des tartines de beurre,
Du jambon tiède, dans un plat colorié,

Du jambon rose et blanc parfumé d’une gousse
D’ail, – et m’emplit la chope immense, avec sa mousse
Que dorait un rayon de soleil arriéré.

 

 

EST-ELLE almée ?…

 

EST-ELLE almée ?… aux premières lueurs bleues

Se détruira-t-elle comme les fleurs feues…

Devant la splendide étendue où l’on sente

Souffler la ville énormément florissante !

 

C’est trop beau ! c’est trop beau ! mais c’est nécessaire

– Pour la Pêcheuse et la chanson du Corsaire,

Et aussi puisque les derniers masques crurent

Encore aux fêtes de nuit sur la mer pure !

 

Musée_Arthur_Rimbaud

Arthur Rimbaud (20 oktober 1854 – 10 november 1891)
Rimbaud Museum

 

 

De Vlaamse dichter en schrijver Marnix Gijsen werd geboren op 20 oktober 1899 in Antwerpen. Zie ook mijn blog van 20 oktober 2006 en ook mijn blog van 20 oktober 2008.

 

Uit: De vleespotten van Egypte

 

“Toen ik, na veel inspanning, aan de universiteit van K. een doctoraal diploma had bemachtigd, waarin werd kond gedaan aan alle tegenwoordigen en toekomenden, dat ik in de geheimen der historische wetenschap was doorgedrongen, keerde ik des avonds laat en eenzaam naar mijn vaderstad terug. Mijn triomf over de onwetendheid, ten slotte vastgelegd in een ambtelijke oorkonde mij toegekend op grond van de uitgave van een wetenschappelijk werk met veel voetnoten in verscheidene levende en dode talen, kon mij echter niet bevrijden van één grote kommer: die voor den dag van morgen. Hoe zou ik in de eerstkomende jaren in mijn bestaan voorzien? Na de gelukwensen van de faculteit, had een der leden mij met vaderlijke zorg onder den arm genomen en gezegd dat ik niet moest hopen zo maar dadelijk in het onderwijs te worden aangesteld. Het wachten kon wel een paar jaar duren, en dan zou men mij wellicht doen aanvangen in een of ander provinciaal nest waar ik onherroepelijk met de lelijke dochter van mijn hospita zou trouwen.

In den trein naar huis waren mijn gevoelens dan ook ten zeerste gemengd. Nu eens was ik fier eindelijk tot de klas der mandarijnen te behoren, dan weer keek ik met vertwijfeling de komende tijden tegemoet. Eén ding stond vast: ik zou me voortaan moeten weren, mijzelf bevestigen tegenover de wereld, niet meer met mij laten sollen.

Op een ietwat onregelmatige wijze had ik voor de thuisreis een vrijkaartje bemachtigd en ik zat voor het eerst van mijn leven in een eerste-klas-coupé. Met genoegen stelde ik vast dat de beste hôtels van Nice, Monte Carlo en Napels, in uitgelezen termen, om mijn cliëntele wierven, terwijl ik nog zelfs geen geld bezat om te voet op bedevaart te gaan naar Scherpenheuvel om den Heer te danken dat Hij mijn geest had verlicht toen ik de examinatoren te woord stond. De treinconducteur groette toen hij mijn coupé binnentrad en mij geheel alleen vond zitten, diep in gedachten. Ik gaf hem het document op mijn naam dat een vriend die tot het spoorwegpersoneel behoorde mij te ere van mijn nakende doctorale waardigheid had bezorgd. Blijkbaar was de glorie van mijn titel mij naar het hoofd gestegen, want ik zat in de eerste klasse, terwijl ik slechts recht had op tweede. De conducteur deed me dit beleefd opmerken.”

 

Gijsen

Marnix Gijsen (20 oktober 1899 – 29 september 1984)

 

 

 

De Duits-Roemeense schrijver Oskar Pastior werd in 1927 in Hermannstadt (Transsylvanië, Roemenië) geboren. Zie ook mijn blog van 5 oktober 2006 en ook mijn blog van 20 oktober 2006 en ook mijn blog van 20 oktober 2008.

 

Uit: “… was in der Mitte zu wachsen anfängt“

 

‘Die Lichterscheinung auf dem Foto ist nicht nur der gemeine Sinn des Fotos, sondern auch seine Stattfindung in speziellem Sinne wie mit jeder Konsequenz, d. h. auch für Köpfe, die keinen rechten Sinn drin sehen, zu verspüren trachten oder gleich im Schilde führen – nein, so wie er sich über verschiedene Köpfe hinwegsetzt, ist er auch kaum einleuchtend: höchstens im Kontrast zu jenen; als er, wie das Foto zeigt, »aus der Tiefe des Raumes« (wie er sich gerne zitiert wissen will) auf den Auslöser zukam, also in der Tat hinterrücks, über Köpfe hinweg, die in eine Linse blicken, die in ihren Augen zu sehen ist, in denen ja ein Teil der Lichterscheinung absorbiert wird, ein anderer, zurückgeworfen, den Auslöser ermächtigt, im Augenblick der Stattfindung zu klicken.

Ganz so einfach ist aber die Mechanik in Verbindung mit dem Foto nun doch nicht. Indem mindestens zwei Köpfe daran teilhaben, wie von hinten kommt, was sie von vorne sehen, und sie von vorne anblickt, was hinter einer Linse allzumal versammelt ist, erscheint die Lichterscheinung als »Kindheit« (Scheitelpunkt) im Sinne dessen, das, indem mindestens zwei Köpfe es auslösen, schon von vorne da war, so daß niemand es kommen sah und niemand mehr da sein wird, wenn es kommt – so wird es sein; und es ist sinnvoll, Tautologien (Kugelblitzen) ins Auge zu sehen, weil man ja nur sehenden Auges behaupten kann, daß es sonst dunkel wäre. Dunkle Definitionen aber kommen zum Vorschein, denn später sind sie vorbei.

So zum Beispiel frage ich mich, ob dem Knaben, der laut Beschreibung des Fotos (Rückseite) 0 bis 1 Jahr alt ist, dieses Foto überhaupt einmal zum ersten Mal gezeigt worden ist. Das kann ich nicht glauben, denn je öfter ich einen Sinn darin sehe, von einer Lichterscheinung überhaupt zu sprechen, umso häufiger blicke ich mir über die Schulter ins Gesicht. Es ist eine Frage der Zeit. Dabei verbraucht die Lichterscheinung eine Menge Einbildung. Die Generosität, mit der sie aus dem dummen Verschlag

neben dem Hühnerstall kommt, ist umgekehrt proportional zur Halbwertzeit von Silbernitrat und dauert nun schon 55 Jahre, rast jedoch noch immer auf das Foto zu – dagegen ist kein Hanomag gewachsen. Die junge Mutter trägt Bubikopf, der alte Knabe posiert Kreuzhohl & Kreuzfidel; ein Kleiner Finger ist unzüchtig (teetrinkerisch) entlehnt; so ein Isenheimer! Die Szene ist nachgestellt: Warten auf E. T.“

 

Pastior

Oskar Pastior (20 oktober 1927 – 4 oktober 2006)

 

 

 

De Oostenrijkse schrijfster Elfriede Jelinek werd geboren op 20 oktober 1946 in Mürzzuschlag, een kleine stad in de deelstaat Stiermarken. Zie ook mijn blog van 20 oktober 2008.

 

Uit: Das Lebewohl

           

„Dies noch nicht wissen, daß wir endlich heimgekehrt nach langer Fahrt, was immer wir tun, Recht oder Unrecht, wir sinds, die es tun, und nie verborgen ists unterm Schleier. Wir sagen es alle ganz offen, und dies noch nicht wissen: ausgelacht werden sie, im Himmel, besonders dann, wenn sie Hilfe erflehn. Unbedingt. Niemand schöpft Verdacht. Wir sind ja alle, weil stets gemeinsam wir sind! Die anderen: nur viele! Nur mehr viele! Nicht meh
r als viele! Wir, geschwisterlich ernährt, ernährn uns jetzt von ihnen. Die Toten erheben sich, wenn die Sonne untergeht. Wir erheben uns, wenn sie aufgeht, um uns zu bewegen! Und rasch packen, am Mittag, den andern, beim Pressefoyer, bei der Pressekonferenz des Landeshauptmanns, da wird abgewaschen, und da rechnen wir ab. Nur mehr die Mehrheit die anderen. Wir aber: alle. Das ist in vieler Hinsicht ein furchtbares Stück, wir können darin kaum atmen oder die Augen aufmachen unter dem Wasser, das wir absonderten.

(…)

Wollen Sie mir erklären, wer ich bin, während ich doch bereits aus diesem Kuß schließen darf, wer Sie sind? Da bin ich Ihnen aber einen Schritt voraus. Heißen Sie nur Prinz oder sind Sie es? Blödsinn. Sie müssen es sein, siehe oben, sonst schliefe ich ja noch. Aber wer sind Sie eigentlich wirklich? Welches Land gedenken Sie zu regieren? Ich wette meins. Und dafür habe ich mich an dem Dorn gestochen oder was das war. Ich kramte noch sinnlos in mir herum nach der Ursache des heftig einsetzenden Schmerzes, obwohl ich den Dorn, also das Spitzige, gelt, ja sehen konnte. Und dann war ich weg. Aus. Filmriß. Sense. Wer bin ich. Wo bin ich. Mir ist jetzt eingefallen, daß Sie Prinz sein müssen, und ich füge mich dieser Wahrheit Ihres Sein.“

 

Jellinek

Elfriede Jelinek (Mürzzuschlag, 20 oktober 1946)

 

 

De Duitse schrijver John von Düffel werd geboren op 20 oktober 1966 in Göttingen. Zie ook mijn blog van 20 oktober 2008.

 

Uit: Wasser und andere Welten

 

Die diesjährige Freibadsaison beginnt für mich mit einem Geständnis: Nirgendwo verliebe ich mich so leicht wie im Wasser. Andere Menschen mag es beim Einkaufsbummel, im Straßencafé oder im Kino treffen – mir passiert es beim Schwimmen, und zwar regelmäßig. Gerade dieses Frühjahr beweist es wieder. Beim Schwimmen bin ich besonders sehnsuchtsanfällig.
Dabei tue ich alles, um diese flüchtigen Verliebtheiten zu vermeiden. Schon von Kindesbeinen an. Meine ganze Schwimmerlaufbahn war und ist im Grunde nichts anderes als eine einzige Verliebtheitsvermeidungsstrategie. So habe ich mich zum Beispiel sehr früh schon fürs Kraulschwimmen entschieden. Und warum? Weil es praktisch unmöglich ist, sich beim Kraulschwimmen in jemanden zu verlieben. Von allen Schwimmstilen dieser Welt und ihren wundersamen Abwandlungen ist Kraulschwimmen mit Sicherheit der unkommunikativste. Schon allein deshalb, weil man den Kopf die meiste Zeit unter Wasser hat. Während man beim Brustschwimmen spaßig von Bahn zu Bahn miteinander plauschen und vielleicht auch flirten kann, gestaltet sich dies beim Kraulschwimmen als schwierig. Die Sekundenbruchteile, während derer man beim Kraulen den Kopf zur Seite wendet, eignen sich kaum zur Konversation – nicht einmal für verbales Steno – und sind im übrigen dem Luftholen vorbehalten.
Desgleichen der Blick. Der Brustschwimmer hat in der Regel das gesamte Becken im Visier. Der Rückenschwimmer schaut in den Himmel und orientiert sich vage am Flug der Vögel. Auch er sieht etwas von der Welt. Wohingegen der Kraulschwimmer die meiste Zeit seines Lebens auf die tiefblauen Bahnmarkierungen am Beckengrund starrt. Entgegenkommende Körper nimmt er meist nur schemenhaft wahr. Mal als formlosen Schatten inmitten von Lichtrauten, die über den hellblauen
Kacheln in der Tiefe tanzen. Mal begegnet ihm auf den einsamen, langen Strecken ein Arm oder Bein von der anderen Bahn. Fleischfarbene Extremitäten tauchen unvermittelt vor seiner Chlorbrille auf. Doch all das nur flüchtig und wie aus einer anderen Welt, weil unter Wasser alles ein wenig größer wirkt und die Wahrnehmung des Kraulschwimmers dank seiner Chlorbrille stark ins Kubistische spielt.“

 

von-Dueffel

John von Düffel (Göttingen, 20 oktober 1966)

 

 

De Oostenrijkse schrijver O. P. Zier werd geboren in Schwarzach im Pongau op 20 oktober 1954 en groeide op in Lend. Zie ook mijn blog van 20 oktober 2008.

 

Uit: Himmelfahrt

Und das war der sogenannte Salzburger Kulturbetrieb: Eine erstklassig gegenüber Leuten wie mich abgeschottete Gemeinschaft, eine Familie, als dessen Oberhaupt sich der tolle Hofrat sah!

Eines stand jedenfalls fest: Er – und niemand sonst! – machte die von Grund auf verlogene Kulturpolitik dieses Landes! Denn der eigentlich dafür Verantwortliche, der sozialdemokratische Landesrat, machte auf seine nichtstuende Art deutlich, daß er am allerwenigsten daran interessiert war, sich von ungehobelten Unterschicht-Rabauken aus Industriedrecksnestern die heilige Kultur verunreinigen zu lassen. Privat interessierte diesen – wie der Hofrat von tiefsitzenden Standesdünkeln beherrschten – Kleinbürger die Blasmusik, beruflich biederte er sich bei Opernsängern an und half erfolgreich mit, deren Millionengagen nach oben zu treiben; und das alles aus panischer Angst, jemand könnte ihn – diesen engstirnigen Spießer vom Zuschnitt ehemaliger DDR-Bonzen! – irrtümlicherweise gar für einen Sozialisten halten, nur weil er dieser Partei sein stattliches Einkommen und eine absolut sorglose Zukunft verdankte!

(..)

Fast zwei Wochen lang nahm ich mir keine Zeit, mich von etwas anderem zu ernähren als von Kaffe, Würsteln, Spiegeleiern und Erdäpfeln mit Salz und Butter. Ich hatte den Scheck noch nicht eingelöst und weder einen neuen Tiefkühlschrank noch eine neue Waschmaschine gekauft. Die Berge an Schmutzwäsche und ungewaschenem Geschirr wuchsen beständig an.

Je intensiver ich arbeitete, desto mehr verfestigte sich in mir der Eindruck, daß diese Autobiographie im Grunde für mich, denjenigen, der sie schrieb, nicht weniger fiktiv war als ein erfundener Roman. Und dieses Gefühl nahm zu, je vertrauter mir das Leben dieses Menschen – als das einer fiktiven Person! – wurde.“

 

Zier

O. P. Zier (Schwarzach im Pongau, 20 oktober 1954)

 

 

De Amerikaanse dichter, vertaler en essayist Robert Pinsky werd geboren op 20 oktober 1940 in Long Branch, New Jersey. Zie ook mijn blog van 20 oktober 2008.

 

At Pleasure Bay

 

In the willows along the river at Pleasure Bay

A catbird singing, never the same phrase twice.

Here under the pines a little off the road

In 1927 the Chief of Police

And Mrs. W. killed themselves together,

Sitting in a roadster. Ancient unshaken pilings

And underwater chunks of still-mortared brick

In shapes like bits of puzzle strew the bottom

Where the landing was for Price’s Hotel and Theater.

And here’s where boats blew two blasts for the keeper

To shunt the iron swing-bridge. He leaned on the gears

Like a skipper in the hut that housed the works

And the bridge moaned and turned on its middle pier

To let them through. In the middle of the summer

Two or three cars might wait for the iron trusswork

Winching aside, with maybe a child to notice

A name on the stern in black-and-gold on white,

Sandpiper, Patsy Ann, Do Not Disturb,

The Idler. If a boat was running whiskey,

The bridge clanged shut behind it as it passed

And opened up again for the Coast Guard cutter

Slowly as a sundial, and always jammed halfway.

The roadbed whole, but opened like a switch,

The river pulling and coursing between the piers.

Never the same phrase twice, the catbird filling

The humid August evening near the inlet

With borrowed music that he melds and changes.

Dragonflies and sandflies, frogs in the rushes, two bodies

Not moving in the open car among the pines,

A sliver of story. The tenor at Price’s Hotel,

In clown costume, unfurls the sorrow gathered

In ruffles at his throat and cuffs, high quavers

That hold like splashes of light on the dark water,

The aria’s closing phrases, changed and fading.

And after a gap of quiet, cheers and applause

Audible in the houses across the river,

Some in the audience weeping as if they had melted

Inside the music. Never the same. In Berlin

The daughter of an English lord, in love

With Adolf Hitler, whom she has met. She is taking

Possession of the apartment of a couple,

Elderly well-off Jews. They survive the war

To settle here in the Bay, the old lady

Teaches piano, but the whole world swivels

And gapes at their feet as the girl and a high-up Nazi

Examine the furniture, the glass, the pictures,

The elegant story that was theirs and now

Is part of hers. A few months later the English

Enter the war and she shoots herself in a park,

An addled, upper-class girl, her life that passes

Into the lives of others or into a place.

The taking of lives–the Chief and Mrs. W.

Took theirs to stay together, as local ghosts.

Last flurries of kisses, the revolver’s barrel,

Shivers of a story that a child might hear

And half remember, voices in the rushes,

A singing in the willows. From across the river,

Faint quavers of music, the same phrase twice and again,

Ranging and building. Over the high new bridge

The flashing of traffic homeward from the racetrack,

With one boat chugging under the arches, outward

Unnoticed through Pleasure Bay to the open sea.

Here’s where the people stood to watch the theater

Burn on the water. All that night the fireboats

Kept playing their spouts of water into the blaze.

In the morning, smoking pilasters and beams.

Black smell of char for weeks, the ruin already

Soaking back into the river. After you die

You hover near the ceiling above your body

And watch the mourners awhile. A few days more

You float above the heads of the ones you knew

And watch them through a twilight. As it grows darker

You wander off and find your way to the river

And wade across. On the other side, night air,

Willows, the smell of the river, and a mass

Of sleeping bodies all along the bank,

A kind of singing from among the rushes

Calling you further forward in the dark.

You lie down and embrace one body, the limbs

Heavy with sleep reach eagerly up around you

And you make love until your soul brims up

And burns free out of you and shifts and spills

Down over into that other body, and you

Forget the life you had and begin again

On the same crossing–maybe as a child who passes

Through the same place. But never the same way twice.

Here in the daylight, the catbird in the willows,

The new café, with a terrace and a landing,

Frogs in the cattails where the swing-bridge was–

Here’s where you might have slipped across the water

When you were only a presence, at Pleasure Bay.

 

Pinsky

Robert Pinsky (Long Branch, 20 oktober 1940)

 

De Nederlandse schrijfster Belle van Zuylen werd op 20 oktober 1740 geboren in slot Zuylen, gemeente Maarssen bij Utrecht. Zie ook mijn blog van 24 oktober 2006 en ook mijn blog van 20 oktober 2008.

 

Uit: Brieven uit Neuchâtel, Roman (Zesde brief)

Ik voel mij niet erg goed, lieve. Ik zal u niet achter elkaar alles kunnen schrijven wat ik zou willen. Het is een lange en niet zo prettige taak. Ik zal moeten rusten wanneer ik mij vermoeid voel. Het maakt niet uit of ge mijn brief enkele weken eerder of later ontvangt. Na deze wil ik er geen meer schrijven van dezelfde soort. Een kort briefje zal u van tijd tot tijd laten weten dat uw vriendin nog leeft, totdat ze niet meer leeft.
Mijn situatie is treurig, of wel ik ben een schepsel zonder verstand en gaven. – Waar ik nu de onprettige keuze heb het lot te beschuldigen, dat ik niet kan veranderen, of mijzelf de schuld te geven en te minachten – hoe ik mij ook wend of keer, de beelden die mij voor de geest komen, de bijzonderheden die mijn herinnering bezwaren, fnuiken mijn moed en maken mijn bestaan somber en moeilijk. Waartoe dient het, door mijn verhalen nog eens smartelijke indrukken te doen herleven, en me scènes weer voor de geest te halen die niet snel en niet grondig genoeg kunnen worden vergeten? Ik open u mijn hart voor de laatste maal; hierna wil ik niet meer klagen; mijn hart moet veranderen – of zwijgen.
Toen ik zeker was van mijn toestand liet ik het door mijn tante aan mr. Henley berichten. Hij kwam pas een week later uit Londen terug. In die tussentijd had ik mij voortdurend afgevraagd of ik mijn kind wel of niet moest en wilde zogen. – Enerzijds werd ik afgeschrikt door de vermoeienis, de aanhoudende zorg en de opofferingen die men zich moet getroosten. – Zal ik het zeggen? ook door de nadelige invloed die het zogen heeft op het figuur van een vrouw. Anderzijds vreesde ik het als een grote
vernedering, te worden beschouwd als onwaardig en niet in staat om deze plicht te vervullen. Maar kent ge dan alleen maar eigenliefde? zult ge vragen; hebt ge geen voorstelling van die opperste vreugde, alles te zijn voor uw kind, hem aan u en uzelf aan hem te binden met alle bestaanbare banden? Ja, zeker, en dat was zelfs het gevoel dat me voortdurend bleef vervullen; maar als men alleen is en steeds aan hetzelfde denkt, welke gedachten krijgt men dan niet?”

VanZuylen

Belle van Zuylen (20 oktober 1740 – 27 december 1805)

 

 

Zie voor onderstaande schrijvers ook mijn blog van 20 oktober 2008.

 

De Duitse schrijfster Theresia Walser werd geboren op 20 oktober 1967 in Friedrichshafen.

 

De Amerikaanse (humoristische) schrijver en columnist Lewis McDonald Grizzard Jr. werd geboren op 20 oktober 1946 in Columbus, Georgia.