Leonard Cohen, Owen Sheers

De Canadese dichter, folk singer-songwriter en schrijver Leonard Cohen werd geboren op 21 september 1934 te Montréal. Zie ook alle tags voor Leonard Cohen op dit blog.

Uit: The favorite game

“8
His father decided to rise from his chair.
“I’m speaking to you, Lawrence!”
“Your father’s speaking to you, Lawrence,” his mother interpreted.
Breavman attempted one last desperate pantomime.
“Listen to your father breathing.”
The elder Breavman calculated the expense of energy, accepted the risk, drove the back of his hand across his son’s face.
His lips were not too swollen to practise “Old Black Joe.”
They said she’d live. But he didn’t give it up. He’d be one extra.

9
The Japs and Germans were beautiful enemies. They had buck teeth or cruel monocles and commanded in crude English with much saliva. They started the war because of their nature.
Red Cross ships must be bombed, all parachutists machine-gunned. Their uniforms were stiff and decorated with skulls. They kept right on eating and laughed at appeals for mercy.
They did nothing warlike without a close-up of perverted glee.
Best of all, they tortured. To get secrets, to make soap, to set examples to towns of heroes. But mostly they tortured for fun, because of their nature.
Comic books, movies, radio programmes centred their entertainment around the fact of torture. Nothing fascinates a child like a tale of torture. With the clearest of consciences, with a patriotic intensity, children dreamed, talked, acted orgies of physical abuse. Imaginations were released to wander on a reconnaissance mission from Calvary to Dachau.
European children starved and watched their parents scheme and die. Here we grew up with toy whips. Early warning against our future leaders, the war babies.”

 

Leonard Cohen (21 september 1934 – 7 november 2016)

 

De Engelse (Welshe) dichter, schrijver en presentator Owen Sheers werd geboren op 20 september 1974 in Suva op de Fiji eilanden. Zie ook alle tags voor Owen Sheers op dit blog.

 

Onderbreking
Voor L.

Een nacht lang oostenwind en een kastanjeboom
die zijwaarts tegen de hoogspanningslijnen veegt
heeft het huis tot dit verstild:

bronnen van duisternis in de gang,
deuren die uitkomen op mijnschachten van de nacht
en wij,

bij het vuur zittend,
whisky nippend
tegen de vlammen en het stof.

Een avond van onbekende obstakels,
kamers gekrompen tot de halo van de kaars,
de wereld verkleind.

Je spreekt vanaf de oever van de andere stoel,
zegt dat je alleen maar lang genoeg
wilt leven om goed te worden op de hobo

en ik herinnerde me een vlieg die ik die ochtend zag,
trillend tegen een raam als de naald van een tatoeëerder
richting de strook die lucht was en geen glas,

ik denk dat ik het begrijp.
Dat het tot slot om de kleine overwinningen gaat,
Die, uiteindelijk, genoeg zijn
.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Owen Sheers (Suva, 20 september 1974)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 21e september ook mijn blog van 21 september 2020 en eveneens mijn blog van 21 september 2019 en ook mijn blog van 21 september 2018.

Owen Sheers, Joseph O’Connor

De Engelse (Welshe) dichter, schrijver en presentator Owen Sheers werd geboren op 20 september 1974 in Suva op de Fiji eilanden. Zie ook alle tags voor Owen Sheers op dit blog.

 

Intermission
For L.

A night-long easterly and a chestnut tree
side-swiping the power lines
has stilled the house to this:

wells of darkness in the hallway,
doors opening onto mine shafts of night
and us,

sitting by firelight,
tipping heels of whisky
against the flames and the dust.

An evening of unfamiliar obstacles,
rooms shrunken to the candle’s halo,
the world lessened.

You speak from the shore of the other chair,
saying all you really want is to live
long enough to be good at the oboe

and remembering a fly I saw that morning,
vibrating across a window like a tattooist’s needle
towards the slip of space that was air not glass,

I think I understand.
That it is after all the small victories that matter,
that are In the end, enough.

 

Winter Swans

The clouds had given their all –
two days of rain and then a break
in which we walked,

the waterlogged earth
gulping for breath at our feet
as we skirted the lake, silent and apart,

until the swans came and stopped us
with a show of tipping in unison.
As if rolling weights down their bodies to their heads

they halved themselves in the dark water,
icebergs of white feather; paused before returning again
like boats righting in rough weather

‘They mate for life’ you said as they left,
porcelain over the stilling water. I didn’t reply
but as we moved on through the afternoon light,

slow-stepping in the lake’s shingle and sand,
I noticed our hands, that had, somehow,
swum the distance between us

and folded, one over the other;
like a pair of wings settling after flight.

 

Nog niet mijn moeder

Gisteren vond ik een foto
van jou op je zeventiende,
met een paard aan je hand en lachend,
nog niet mijn moeder.

De strakke rijpet verborg je haar,
en je benen waren nog de lange schenen van een jongen.
Je hield het paard aan de halster vast,
je hand een vuist onder zijn enorme kaak.

De omgewaaide bomen lagen nog op de achtergrond
en de lucht was korrelig door ‘t oude fotorolletje,
maar wat me opviel was je gezicht,
dat van mij was.

En ik dacht, een seconde lang, dat jij mij was.
Maar toen zag ik het damesjasje,
nauw in de taille, de ballonvormige rijbroek,
en natuurlijk de datum, gekrast in de hoek.

Dat alles vertelde me nog eens,
dat jij het was op je zeventiende, met een paard aan je hand
en lachend, nog niet mijn moeder,
hoewel ik duidelijk al je kind was.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Owen Sheers (Suva, 20 september 1974)

 

 De Ierse schrijver Joseph Victor O’Connor werd geboren op 20 september 1963 in Dublin. Zie ook alle tags voor Joseph O’Connor op dit blog.

Uit: The Thrill of it All

“Who was this wraith? Whence had he come? My classmates traded theories about his birthplace. China was a candidate, as were Laos and Malaysia. Oddly, I don’t remember anyone ever suggesting Vietnam, his long-departed actual motherland. What was certain was that he’d been adopted in South Yorkshire as a child, looked fabulous and didn’t talk much. What Fran had wasn’t confidence. It was a million miles from flounce. The closest I can come is ‘dignity’. And you want to watch out when you’ve dignity in England because it can look like you’re taking yourself seriously.
Our first conversation took place on the afternoon of Good Friday 1982, which fell on April 9th. The holy day tended to unleash a viral panic through the undergraduate body, for it was one of only two throughout the entire year when the student bar, The Trap, being administered by an observant Irish Catholic landlord, was closed. The unease would commence at the start of Easter Week, rising to full-blown hysteria as Spy Wednesday approached. There would be no drink. What would we do? By Holy Thursday night, you could have sodomised anyone in the college in return for a six-pack of Harp.
The form was to stockpile and repair to someone’s flat, in one of the many crumbling old houses partitioned into bedsits for students or the not-quite-destitute. There, the Zeppelin wailed and the wallpaper peeled as Christ’s tears spattered the windows. A nice girl studying Accountancy would end up weeping into the communal toilet on the landing, puking like a fruit machine, her hair held aloft by some monster out of Poe, his other paw working its way into her tights. Scholars in a wardrobe chewed at one another under damp coats. The corrugated kacks of the lessee or his cousin dried by an electric fire. Some wurzle would start a fisticuff and get kicked down the stairs, only to return, an hour later, eyes raging for forgiveness, the bottle of Blue Nun he’d stolen from the 24-hour minimart in the town his passport back into the pleasure-dome.
Rebel-yells, drunken gropes. Lachrymose talk. Backroom fingerings, declined lunges, Black Sabbath’s ‘Paranoid’, stale bread in the toaster at dawn. My Purgatory will be a thousand years of Good Friday, circa 1982, reeking of chips, old carpet, crushed sexual hopes and unlaundered nylon bed-sheets sprinkled with Brut aftershave by a student of Agricultural Science.”

 

Joseph O’Connor (Dublin, 20 september 1963)

 

Zie voor de schrijvers van de 20e september ook mijn blog van 20 september 2020 en eveneens mijn blog van 20 september 2019 en ook mijn blog van 20 september 2018.

Michaël Zeeman, Owen Sheers

De Nederlandse dichter, schrijver, journalist en literair criticus Michaël Zeeman werd geboren op Marken op 18 september 1958. Zie ook alle tags voor Michaël Zeeman op dit blog.

 

Othello’s klacht

I.
Als een mantel lag ik op haar armen en
als een kat heb ik geslapen in haar schoot.

Ja: begraaf haar in het laken van haar bruidsbed
wikkel haar haastig in die groezelige oude krant,
maak kort het knisteren van de zijde, gesteven
als een doodshemd, bijna stijver dan haar lijk
.

Laat al die uitgelopen regels zich bijten in de
bleke lijnen die ik zo doelloos heb gestreeld.

En leg haar dan onder de zilverwilg: dompel haar
in de kille en vochtige schaduw en laat de takken
de handen van wie ze wil buigen bespugen met hun
ranzige schuim – om waar zij mijn liefde voor hield.

Werp haar weg. Als het dagen oude nieuws, als het
gesprek van weken her. Laat het water haar gisten
tot de vette was waarvan men grove kaarsen draait.

II.
Het beest met brede klauwen: het scheurde mij.
Een uitgeputte vogel die landde op mijn borst,
met mij naar zee vertrok en terug mij niet
alleen liet in de storm noch in het vuur.

Een kind verstijfd op mijn rug bij
het doorwaden van een oeverloze stroom.
Mijn adem schuurde langs zijn handen
mijn liefde vijlde aan mijn hart.

Mijn moeders stervensdoek in haar hand
geklemd maar in haar bed gelaten en het
geile zweet dat in de droge doodsangst drong:

mijn machteloze tederheid versmaad tot sentiment
mijn ernst haar tijdverdrijf – dat ik haar liefhad
een vergeten knikker in het verregende zand.

III.
Ik drink uit een gebroken glas
een rand van tanden dringt zich
in mijn woorden ik scheer het bloed
van mijn lippen als het stolsel
van een rubberboom.

Toen sloegen er vlammen uit de muur
gebaarden van achter mijn boekenkast:
in ruggen staat de halve as bijeen
als een leger van dorre bedienden.

Ik zal mij voortaan tooien met een glazen kroon
rood is het schuim van mijn oor tot mijn mond en
er groeien grauwe takken aan mijn hand. Als er
kaarslicht door mijn ramen valt vindt men geen
hond die harder schreeuwt dan ik.

 

Michaël Zeeman (18 september 1958 – 27 juli 2009)

 

De Engelse (Welshe) dichter, schrijver en presentator Owen Sheers werd geboren op 20 september 1974 in Suva op de Fiji eilanden. Zie ook alle tags voor Owen Sheers op dit blog.

 

Oriëntatiepunt

Achteraf waren ze tijdloos
en bleven zo even liggen voordat ze opstonden,
zich aankleedden, hun kleren weer van

de witbloeiende takken van de sleedoornboom haalden.
En ze maakten al weer deel uit van de dingen:
zijn horloge, haar oorbellen, hun lompe schoenen.

Ze merkten de telefoondraden op, de tijd,
zelfs de kapotte vacht van een al lang dood schaap
opgevouwen onderaan de bank.

Weglopend stopten ze en draaiden zich om, keken achterom,
hielden elkaar vast alsof loslaten voor altijd zou betekenen,
en ze zagen waar ze vandaan kwamen —

een dubbele schaduw van groen geperst gras, gewichtsafdruk.
Een sarcofaag, ondiep tussen de lange halmen
en compleet zonder hen.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Owen Sheers (Suva, 20 september 1974)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 18e september ook mijn blog van 18september 2020 en ook mijn blog van 18 september 2018 en ook mijn blog van 18 september 2016 deel 1 en eveneens deel 2 en eveneens deel 3.

Leonard Cohen, Owen Sheers

De Canadese dichter, folk singer-songwriter en schrijver Leonard Cohen werd geboren op 21 september 1934 te Montréal. Zie ook alle tags voor Leonard Cohen op dit blog.

Uit: The favorite game

“7
Come back, stern Bertha, come back and lure me up the torture tree. Remove me from the bedrooms of easy women. Extract the full due. The girl I had last night betrays the man who pays her rent.
That is how Breavman invoked the spirit of Bertha many mornings of his twenties.
Then his bones return to chicken-width. His nose retreats from impressive Semitic prominence to a childhood Gentile obscurity. Body hair blows away with the years like an ill-fated oasis. He is light enough for handbars and apple branches. The Japs and Germans are wrong.
“Play it now, Bertha?”
He has followed her to precarious parts of the tree.
“Higher!” she demands.
Even the apples are trembling. The sun catches her flute, turns the polished wood to a moment of chrome.
“Now?”

“First you have to say something about God.”
“God is a jerk.”
“Oh, that’s nothing. I won’t play for that.”
The sky is blue and the clouds are moving. There is rotting fruit on the ground some miles below.
“Fug God.”
“Something terribly, horribly dirty, scaredy-cat. The real word.”
“Fuck God!”
He waits for the fiery wind to lift him out of his perch and leave him dismembered on the grass.
“Fuck GOD!”
Breavman sights Krantz who is lying beside a coiled hose and unravelling a baseball.

“Hey, Krantz, listen to this. FUCK GOD!”
Breavman never heard his own voice so pure. The air is a microphone.
Bertha alters her fragile position to strike his cheek with her flute.
“Dirty tongue!”
“It was your idea.”
She strikes again for piety and tears off apples as she crashes past the limbs. Nothing of her voice as she falls.
Krantz and Breavman survey her for one second twisted into a position she could never achieve in gym. Her bland Saxon face is further anesthetized by uncracked steel-rimmed glasses. A sharp bone of the arm has escaped the skin.

After the ambulance Breavman whispered.
“Krantz, there’s something special about my voice.”
“No, there isn’t.”
“There is so. I can make things happen.”
“You’re a nut.”
“Want to hear my resolutions?”
“No.”
“I promise not to speak for a week. I promise to learn how to play it myself. In that way the number of people who know how to play remains the same.”
“What good’s that?”
“It’s obvious, Krantz.”

 

Leonard Cohen (21 september 1934 – 7 november 2016)

 

De Engelse (Welshe) dichter, schrijver en presentator Owen Sheers werd geboren op 20 september 1974 in Suva op de Fiji eilanden. Zie ook alle tags voor Owen Sheers op dit blog.

 

Winterzwanen

De wolken hadden alles gegeven –
twee dagen regen en dan een pauze
waar we doorheen gingen,

de drassige aarde
naar adem happend aan onze voeten
terwijl we langs het meer liepen, stil en apart,

totdat de zwanen kwamen en ons tegenhielden
met een show van trappelen in harmonie.
Alsof ze gewichten over hun lichaam naar hun hoofd rolden

halveerden ze zichzelf in het donkere water,
ijsbergen van witte veren, pauzeerden voordat ze weer terugkeerden
zoals boten die rechtop gaan staan bij ruw weer.

‘Ze blijven levenslang bij elkaar’ zei je toen ze weggingen,
porselein over het stille water. Ik antwoordde niet
maar terwijl we voortbewogen door het middaglicht,

langzaam stappend door het grind en zand van het meer,
merkte ik onze handen op die op de een of andere manier
de afstand tussen ons hadden gezwommen

en zich vouwden, de een over de ander,
als een paar vleugels dat na de vlucht tot rust komt.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Owen Sheers (Suva, 20 september 1974)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 21e september ook mijn blog van 21 september 2019 en ook mijn blog van 21 september 2018.

Owen Sheers

De Engelse (Welshe) dichter, schrijver en presentator Owen Sheers werd geboren op 20 september 1974 in Suva op de Fiji eilanden. Zie ook alle tags voor Owen Sheers op dit blog.

The Farrier

Blessing himself with his apron,
the leather black and tan of a rain-beaten bay,
he pinches a roll-up to his lips and waits

the smoke slow-turning from his mouth,
for the mare to be led from the field to the yard
and the wind twisting his sideburns in its fingers.

She smells him as he passes, woodbine, metal and hoof,
careful not to look her in the eye as he runs his hand
the length of her neck, checking for dust on the lintels.

Folding her back leg with one arm, he leans into her flank
like a man putting his shoulder to a knackered car,
catches the hoof between his knees

as if it’s just fallen from a table,
cups her fetlock and bends,
a romantic lead dropping to the lips of his lover.

Then the close work begins: cutting moon-sliver clippings,
excavating the arrow head of her frog,
filing at the sole and branding on a shoe

in an apparition of smoke,
three nails gritted between his teeth,
a seamstress pinning the dress of the bride.

 

The Hill Fort (Y Gaer)

On a clear day he’d bring him here,
his young son, charging the hill
as wild as the long-maned ponies

who’d watch a moment
before dropping their heads to graze again.
When he finally got him still

he’d crouch so their eyes were level,
one hand on the small of his back
the other tracing the horizon,

pointing out all the places lived in
by the fathers and sons before them:
Tretower, Raglan, Bredwardine …

And what he meant by this but never said, was
‘Look. Look over this land and see how long
the line is before you – how in these generations

were no more than scattered grains;
that from here in this view 9, 19, 90 years
are much the same …

that it isn’t the number of steps
that will matter
but the depth of their impression;

And that’s why he’s come back again
to tip these ashes onto the tongues of the wind
and watch them spindrift into the night.

Not just to make the circle complete,
to heal or mend,
but because he knows these walls,

sunk however low,
still hold him in as well as out
protect as much as they defend.

 

Mametz Woods

Jaren later vonden de boeren ze –
de erdoor gejaagde jongens, opduikend onder hun ploegmessen
terwijl ze het land weer teruggaven aan zichzelf.

Een stuk bot, de porseleinen plaat van een schouderblad,
het relikwie van een vinger, het opgeblazen
en gebroken vogelei van een schedel,

nu allemaal nagebootst in vuursteen, blauw gebroken in wit
over dit veld waar hen bevolen was te lopen, niet te rennen,
richting het bos en zijn genestelde machinegeweren.

En zelfs nu staat de aarde op wacht,
in zichzelf gekeerd om zich te herinneren wat er is gebeurd
als een wond die een vreemd lichaam naar het huidoppervlak trekt.

Vanmorgen, twintig mannen begraven in één lang graf,
een gebroken beendermozaïek met de armen in elkaar,
hun skeletten bleven midden in de dans macabere staan

in laarzen die hen overleefden,
hun holle hoofden schuin naar achteren
en de kaken, van wie die nog heeft, opengevallen.

Alsof de noten die ze hadden gezongen
nu pas, met deze opgraving,
aan hun afwezige tongen zijn ontglipt.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Owen Sheers (Suva, 20 september 1974)

 

Zie voor de schrijvers van de 20e september ook mijn blog van 20 september 2019 en ook mijn blog van 20 september 2018.

Owen Sheers en Vriendschappelijke brieven (Frans Roumen)

De Engelse (Welshe) dichter, schrijver en presentator Owen Sheers werd geboren op 20 september 1974 in Suva op de Fiji eilanden. Zie ook alle tags voor Owen Sheers op dit blog.

 

Mametz Woods

For years afterwards the farmers found them –
the wasted young, turning up under their plough blades
as they tended the land back into itself.

A chit of bone, the china plate of a shoulder blade,
the relic of a finger, the blown
and broken bird’s egg of a skull,

all mimicked now in flint, breaking blue in white
across this field where they were told to walk, not run,
towards the wood and its nesting machine guns.

And even now the earth stands sentinel,
reaching back into itself for reminders of what happened
like a wound working a foreign body to the surface of the skin.

This morning, twenty men buried in one long grave,
a broken mosaic of bone linked arm in arm,
their skeletons paused mid dance-macabre

in boots that outlasted them,
their socketed heads tilted back at an angle
and their jaws, those that have them, dropped open.

As if the notes they had sung
have only now, with this unearthing,
slipped from their absent tongues.

 

Skirrid Fawr

Just like the farmers who once came to scoop
handfuls of soil from her holy scar,

so I am still drawn to her back for the answers
to every question I have never known.

To the sentence of her slopes,
the blunt wind glancing from her withers,

to the split view she reveals
with every step along her broken spine.

This edge of her cleft palate,
part hill, part field,

rising from a low mist, a lonely hulk
adrift through Wales.

Her east-west flanks, one dark, one sunlit,
her vernacular of borders.

Her weight, the unspoken words
of an unlearned tongue.

Owen Sheers (Suva, 20 september 1974)

 

*************************

In de tweede helft van de jaren negentig werkte Frans Roumen aan een roman die de titel “Vriendschappelijke brieven” had moeten krijgen. Het manuscript gold na een verhuizing jarenlang als zoekgeraakt. Onlangs werden er echter toch flinke delen van bij een grote opruimactie ontdekt in een oude doos in de kelder. Romenu heeft de toestemming gekregen om er regelmatig fragmenten uit te publiceren. Vandaag volgt het zevende van een nog nader te bepalen aantal

Uit: Vriendschappelijke brieven

“Arnhem, 3 mei 1996

Lieve Arie,

Soms zou ik de hele dag liefdesliedjes willen zingen en dat uit zich bij mij in het schrijven van brieven tegenwoordig. Vroeger waren het gedichten, maar zoals hare majesteit laatst nog tegen Havel zei : “Nu is de tijd van poëzie voorbij en de tijd van proza aangebroken.” Nu zou ik geen dichter in hart en nieren zijn als ik dan niet tenminste dichterlijk proza zou willen schrijven.

Ik zit op dit moment – zo’n twintig minuten voordat ik met werken moet beginnen – het explosieve materiaal van de Aldi te drinken, en hoewel ik niet te klagen heb over de kwaliteit ervan realiseer ik mij toch dat ik soms liever Appelsientje had en dat ik dat alleen niet drink omdat het duurder is. En dan wordt die Goldhorn langzamerhand inderdaad explosief.

Dan is de noodzaak om jezelf eens te laten gaan dichtbij en daar ga je dan en de hele omgeving moet mee of ze wil of niet. De wijsheid in de kan. (Kenan, log eens in op die verdomde KUN – computer ) Arie, sorry, maar dat leg ik je een andere keer nog wel eens uit. Ik moet nu weg naar het crisiswerk onder de internationale jeugd van Arnhem.

Ik begon deze brief op 2 mei – gisteren dus – en zo zie je het nut van een tekstverwerker, want hij was nog niet af. En nu schrijf ik je gewoon door zonder ook maar een papiertje te hebben verspild.

Een vader zet zijn zoontje over de muur bij de school hierachter en heeft geen vermoeden hoe geruststellend dat elke dag terugkerende ritueel op mij inwerkt.

Dan is het 8.27 uur en zit ik al een hele tijd te mediteren. Op het HB werken, mijmer ik 25 man/vrouw aan de ELF. Dan stel ik mij zo’n rechercheur voor achter zijn beeldscherm, mogelijkheden overwegend, sympathiserend zelfs het ene moment en het andere moment weer denkend dat het niet mag en ik herinner mij een felle discussie onder het avondeten over de wet. Yarci : “Wie maakt die wet ? Wie heeft het recht om die wet te maken.” Wim : “Wij maken met zijn allen die wet en benoemen rechters om er op toe te zien dat hij wordt uitgevoerd.”

Eigenlijk vindt Yarci het leven nog te moeilijk om er aan te beginnen en kiest hij zijn niet geringe verstandelijke en verbale vermogens uit om die houding te verdedigen met rationeel lijkkende argumenten. Waarbij wij terug zijn bij het refrein over zelfvertrouwen.

(Als ik bij deze werkwijze ook twee pagina’s per dag ga produceren heb jij straks geen tijd meer om bij Samson to werken, Arie)

Een IBM Computer – een van de eerste pc ’s.

 

Zie voor de schrijvers van de 20e september ook mijn blog van 20 september 2018.

Dolce far niente, Katharine Tynan, Owen Sheers. Joseph O’Connor, Donald Hall, Javier Marías, Hanya Yanagihara, Cyriel Buysse, Adolf Endler

 

Dolce far niente

 


Indian Summer door Ivan Shishkin, 1888

 

Indian Summer

This is the sign!
This flooding splendour, golden and hyaline,
This sun a golden sea on hill and plain, —
That God forgets not, that He walks with men.
His smile is on the mountain and the pool
And all the fairy lakes are beautiful.
This is the word!
That makes a thing of flame the water-bird.
This mercy of His fulfilled in the magical
Clear glow of skies from dawn to evenfall,
Telling His Hand is over us, that we
Are not delivered to the insatiable sea.
This is the pledge!
The promise writ in gold to the water’s edge:
His bow’s in Heaven and the great floods are over.
Oh, broken hearts, lift up! The Immortal Lover
Embraces, comforts with the enlivening sun,
The sun He bids stand still till the day is won.

 


Katharine Tynan (21 januari 1861 – 2 april 1931)
Clondalkin, County Dublin, de gebooorteplaats van Katharine Tynan

 

De Engelse (Welshe) dichter, schrijver en presentator Owen Sheers werd geboren op 20 september 1974 in Suva op de Fiji eilanden. Zie ook alle tags voor Owen Sheers op dit blog.

 

The light fell

The weather was confused all day
so who can say why it was just then
the light fell that way –

the sun riding low, burnishing
for a minute, no more, the tops of the hills
against a curtain of cloud, ashen with rain and snow.

Or why it was then the deer chose to show their faces,
lift their heads from grazing, step near, pause
before coming on again.

Oh human life, mysterious,’ I heard a woman say,
‘not gone, oh no, not gone. There’s electrics you know.
I wouldn’t say it if I didn’t believe it to be so.’

And as the light fell drew our eyes, a thinning seam of amber
compressed between the land and sky,
I could believe it too.

That your guiding hand had motion still
and influence among these hills, to light the Crag and Michael’s Vale
just so, according to your will.

And as the soil hit the wood and the gathered crowd moved,
pressed arms, said what they could, wished well and farewell,
that it was just as much you as the still lowering sun

that threw one flank of the valley dark
and left the other lit,
to illustrate, as the land here always did,

what we’d but sensed within ourselves.
How at once and from the very same source,
a light could rise, as the same light fell.

 

Not Yet My Mother

Yesterday I found a photo
of you at seventeen,
holding a horse and smiling,
not yet my mother.

The tight riding hat hid your hair,
and your legs were still the long shins of a boy’s.
You held the horse by the halter,
your hand a fist under its huge jaw.

The blown trees were still in the background
and the sky was grained by the old film stock,
but what caught me was your face,
which was mine.

And I thought, just for a second, that you were me.
But then I saw the woman’s jacket,
nipped at the waist, the ballooned jodhpurs,
and of course the date, scratched in the corner.

All of which told me again,
that this was you at seventeen, holding a horse
and smiling, not yet my mother,
although I was clearly already your child.

 

 
Owen Sheers (Suva, 20 september 1974)

 

De Ierse schrijver Joseph Victor O’Connor werd geboren op 20 september 1963 in Dublin. Zie ook alle tags voor Joseph O’Connor op dit blog.

Uit: The Thrill of it All

“Let me tell of someone I first saw in October 1981 when both of us were aged 17. An exasperating and charming and fiercely intelligent boy, the finest companion imaginable in a day of idleness and disputation. His name was Francis Mulvey.
So many symphonies of inaccuracy have been trumpeted about Fran down the years that I find myself reluctant to add to the chatter. Unauthorised biographies, a feature-length documentary, profiles and fanzines and blog-sites and newsgroups. My daughter tells me there’s talk of a biopic movie with the Thai actor Kiatkamol Lata as Fran, but somehow I can’t see that working. She wonders who’d play her daddy. I tell her not to go there. Fran wouldn’t want me included in his story anymore. And he’s lawyered-up good, as I know to my cost.
These days my former glimmertwin is private, characterised by the media as a ‘reclusive songwriter and producer’, as though ‘recluse’ is a job description. You’ve seen the most recent photograph available — it’s blurry and six years old. He’s with his children, attending the first Obama inauguration, sharing a joke with the First Lady. I barely recognise him. He looks trim, fit and prosperous, in a tux that cost more than my houseboat.
But the boy Fran, in his heart, was a demimonde figure, more comfortable in a second-hand blouse rummaged in a charity store in Luton, the town where the fates introduced us. I think of it as my only hometown, the place I grew up, but by literal definition we were immigrants. I was born in Dublin, the middle child of three. In 1972 – the year I turned nine – we moved to England following a family tragedy. I had happy times and tough ones. There was a lot of non-event, as we marched to our own little humdrum. I tend to divide my youth into before and after Fran. The former I recollect as a series of monochromes. Luton got colour when he came.
I’m told he no longer wears makeup, not even a dusting of rouge. When I first encountered Francis, in college in the ‘80s, he would pitch up for lectures sporting more lip-frost and blusher than Bianca Jagger at Studio 54.
I became aware of him during my first month at the Polytechnic. He would have been difficult to miss. One morning I saw him upstairs on the 25 bus, asking the loan of a compact-mirror from the unsmiling conductress, a Jamaican lady of about fifty who was not a believer in light-touch regulation when it came to Luton’s scholars. On supplying the mirror, she was then beseeched for a tissue, onto which he imprinted a lipstick kiss before handing both items back to her.”

 


Joseph O’Connor (Dublin, 20 september 1963)

 

De Amerikaanse dichter en schrijver Donald Hall werd geboren in Hamden, New Haven County, Connecticut op 20 september 1928. Zie ook alle tags voor Donald Hall op dit blog. Donald Hall overleed op 23 juni jongstleden op 89-jarige leeftijd.

 

For An Early Retirement

Chinless and slouched, gray-faced, and slack of jaw,
Here plods depressed Professor Peckinpaugh,
Whose verse J. Donald Adams found “exciting.”
This fitted him to teach Creative Writing.

 

Apology For Old Clothes

Cerulean tweed jacket, twenty years old, that blueprints
the pitch of my shoulders … Cardigan out at the elbows —
comfortable, unkempt,
familiar as memory’s attic after fifty years of collecting …
I wear a shabby house,
as the lazy turtle does, disreputable and easy, dozing
in mud all winter.

 

Adultery At Forty

At shower’s head, high over the porcelain moonscape,
a waterdrop gathers itself darkly, with hesitation —
hangs, swells, shakes, looms,
as if uncertain in which direction to hurl itself —
and plunges
to come apart at its only destination.

 

 
Donald Hall (20 september 1928 – 23 juni 2018)

 

De Spaanse schrijver Javier Marías Franco werd op 20 september 1951 in Madrid geboren. Zie ook alle tags voor Javier Marías op dit blog.

Uit: Your Face Tomorrow. Poison, Shadow and Farewell (Vertaald door Margaret Jull Costa)

“How else explain why it is that in a fire at a theater or a disco more people are crushed or trampled to death than burned or asphyxiated, or why when a ship sinks there are people who don’t even wait for the lifeboat to be full before lowering it into the water, just so that they can get away quickly and without being burdened by other passengers, or why the expression “Every man for himself” exists, which, after all, means discarding all consideration for others and reverting to the law of the jungle, which we all accept and to which we return without a second’s thought, even though we’ve spent more than half our lives with that law in abeyance or under control. The reality is that we’re doing violence to ourselves by not following and obeying it at all times and in all circumstances, but even so we apply that law far more often than we acknowledge, but surreptitiously, under cover of a thin veneer of civility or in the guise of other more respectful laws and regulations, more slowly and with numerous detours and stages along the way, it’s all very laborious but, deep down, it’s the law of the jungle that rules, that holds sway. It is, think about it. Among individuals and among nations.’
Tupra had used the English equivalent of ‘Sálvese quien pueda,’ which means literally ‘Save yourself if you can,’ whereas ‘Every man for himself denotes perhaps even fewer scruples: let each man save his own skin and worry only about himself, save himself by whatever means are available to him, and let others look after themselves, the weaker, the slower, the more ingenuous and the more stupid (and the more protective, too, like my son Guillermo). At that moment, you can allow yourself to shove and trample and kick others out of the way, or use an oar to smash in the head of anyone trying to hold onto your boat and get into it when it’s already sliding down into the water with you and yours inside it, and there’s no room for anyone else, or you simply don’t want to share it or run the risk of capsizing.
The situations may be different, but that commanding voice belongs to the same family or type as three other voices: the voice that issues an instruction to fire at will, to slaughter, to beat a disorderly retreat or to flee en masse; the one that orders to shoot at close range and indiscriminately whoever you happen to see or catch, the voice urging us to bayonet or knife someone, to take no prisoners, to leave not a soul alive (‘Give no quarter,’ is the command, or worse ‘Show no mercy’); and the voice that tells us to fly, to withdraw and break ranks, pêle-mêle in French or pell-mell in its English form; soldiers fleeing en masse when there are not enough escape routes to flee alone, each listening only to his own survival instinct and therefore indifferent to the fate of his companions, who no longer count and who have, in fact, ceased to be companions, even though we’re all still in uniform and feel, more or less, the same fear in that shared flight.”

 


Javier Marías (Madrid, 20 september 1951)

 

De Amerikaanse schrijfster Hanya Yanagihara werd geboren op 20 september 1975 in Los Angeles. Zie ook alle tags voor Hanya Yanagihara op dit blog.

Uit: The People in the Trees

“I was born in 1924 near Lindon, Indiana, the sort of small, unremarkable rural town that some twenty years before my birth had begun to duplicate itself, quietly but insistently, across the Midwest. By which I mean that the town, as I remember it, was exceptional only for its very lack of distinguishing details. There were silos, and red barns (most of the residents were farmers), and general stores, and churches, and ministers and doctors and teachers and men and women and children: an outline for an “American society, but one with no flourishes, no decoration, no accessories. There were a few drunks, and a resident madman, and dogs and cats, and a county fair that was held in tandem with Locust, an incorporated town a few miles to the west that no longer exists. The townspeople–there were eighteen hundred of us–were born, and went to school, and did chores, and became farmers, and married Lindonites, and began families of their own. When you saw someone in the street, you’d nod to him or, if you were a man, pull down the brim of your hat a bit. The seasons changed, the tobacco and corn grew and were harvested. That was Lindon.
There were four of us in the family: my father, my mother, and Owen and me. (1) We lived on a hundred acres of land, in a sagging house whose only notable characteristic was a massive, once-grand central staircase that long before had been transformed by generations of termites into a lacy ruin.
About a mile behind the house ran a curvy creek, too small and slow and behaviorally inconsistent to warrant a proper name. Every March and April, after the winter thaw, it would surpass its limitations and become a proper river, swollen and aggressive with gallons of melted snow and spring rain. During those months, the creek’s very nature changed. It became merciless and purposeful, and seized from its outgrown banks tiny, starry bloodroot blossoms and wild thyme by their roots and whisked them downstream, where they were abandoned in the thicket of a dam someone unknown had built long ago. Minnows, the creek’s year-round inhabitants, fought upstream and drowned. For that one season, the creek had a voice: an outraged roar of rushing water, of power, and that narrow tributary, normally so placid and characterless, became during those months something frightening and unpredictable, and we were warned to keep away”

 


Hanya Yanagihara (Los Angeles, 20 september 1975)

 

De Vlaamse schrijver Cyriel Buysse werd geboren op 20 september 1859 in Nevele. Zie ook mijn blog van 20 september 2007. Zie ook alle tags voor Cyriel Buysse op dit blog.

Uit: Van hoog en laag. Het eerste levensboek

“De graaf en de baron waren de machtig-rijke, maar niet hardvochtige heersers over ’t nederig dorpje. Alles was van hen: de landen, de boerderijen, de huizen; doch zij waren geen tirannen: zij heersten rustig en beschermend zelfs, tevreden als alles goed ging in de gemeente en niemand hen dwarsboomde.
Alles ging goed wanneer eenieder bijtijds zijn pachten betaalde, geen politieke strijd in ’t dorp verwekte, geregeld naar de kerk ging en verder aan beide voorname families de nodige eerbied bewees. De baron was burgemeester van de gemeente, omdat hij meer verstand had van bestuurszaken dan de graaf, maar was de baron dat niet geweest, dan zou de graaf het wel geworden zijn, omdat het nu eenmaal wenselijk is, dat óf een graaf, óf een baron, als die er zijn, deze waardigheid op een dorp bekleedt.
De mensen leefden klein en nederig, maar niet ongelukkig, onder die heerschappij, en als het ware in de schaduw van de twee regerende kastelen. Misschien hadden zij wel, diep in hun binnenste, een vage drang naar meer vrijheid; misschien voelden zij, onbewust, een benauwende drukking, welke uitging van die machtige kastelen en kregen zij ook wel de indruk, dat men ruimer ademde in dorpen waar er geen kastelen waren; maar dat uitte zich toch nooit in klachten of verzuchtingen, dat lag stil in hen, als iets dat bij hun leven hoorde en niet kon veranderd worden. Feitelijk was er op Meulegem een andere atmosfeer en zagen de mensen er ook anders uit, dan in dorpen die geen kastelen hadden. Het was als iets onzichtbaars en toch alomtegenwoordigs, dat in voortdurende drukking over alles hing. De brouwer, de stoker, de steenkolenhandelaar en kruidenier waren er andere mensen dan hun confraters uit ’t omliggende. De dorpsschoolmeester was een ander mens en ook de gemeentesecretaris was een ander mens. Zelfs de kleine kinderen waren anders. Het uitgaan van de school te Meulegem was verschillend met het uitgaan van de school in andere dorpen; en iets wat de ganse bevolking kenmerkte en algemeen bekend was in de omtrek, was dat zij allen, jong en oud, er enigszins gebogen liepen, alsof een last hen op de schouders drukte. Het was spreekwoordelijk in de streek: wanneer iemand zich niet goed recht hield, zei men, ietwat geringschattend-spottend:
– Komt ge misschien van Meulegem?
En de enige, behalve de leden van de twee adellijke families, die daar niet van Meulegem kwam, was meneer de pastoor, die er glunderde en tierde en regeerde, één met de graaf en de baron, de geestelijke almacht naast en zelfs boven de wereldlijke, want én de graaf, én de baron behandelden hem als een gelijke en wel eens als een meerdere, die altijd met hen samenwerkte tot het vast-onwankelbaar instandhouden van wat door lange jaren van overgeleverde traditie ‘het’ leven zelf van Meulegem geworden was.”

 


Cyriel Buysse (20 september 1859 – 25 juli 1932)
Cover

 

De Duitse dichter, schrijver en essayist Adolf Endler werd geboren op 20 september 1930 in Düsseldorf. Zie ook alle tags voor Adolf Endler op dit blog.

Uit: Nebbich – Eine deutsche Karriere

“Gespielt hab ich mit Bombensplittern. Günter Grass Bücher, halb verbrannt, angekohlt, feucht, verdreckt: »Vom Kaiserhof zur Reichskanzlei, Deutsche Frauen, deutsche Treue, Der Gasmann, Reiter in deutscher Nacht.« – Mit elf, mit zwölf hat E. Bomben- und Flaksplitter gesammelt und getauscht gleich Rühmkorf oder Wosnessenski, die es beide für mitteilenswert hielten.
Als er 13 Jahre alt wurde, war E. zum Sammler von Broschüren und Büchern geworden, wie sie nach jedem Luftangriff verwaist in den schwelenden Trümmern herumgeflattert sind. (Nein, E. ist kein Feind der Bomberpiloten gewesen, die Vokabel »Terrorangriff«, wiewohl dem Vorgang gerecht, ist nie über seine Lippen gekommen, erkannt als Nazi-Ausdruck.
Schon 1941 war das Kind – unklar die Gründe – in Gedanken zu jenen übergelaufen, die BBC London oder Radio Moskau hießen, schon das klirrende Strüppicht »Stalingrad«, das ist gewiß, hat es mit den Augen der Alliierten gesehen und bewertet.) Was nur hat der aufgeregt sammelnde Knabe von den Büchern gehalten, die er zu Dutzenden, zu Hunderten aus den Schuttbergen Düsseldorfs gebuddelt hat – wie manchmal auch Leichen –, von süßlichem Kalkgeruch umschwärmt?, sind sie ihm vor allem Kuriositäten gewesen?
Immer wieder wurden die Bücher gezählt, immer wieder neue Titel-Listen verfaßt, als gelte es, der Um- oder Nachwelt Kunde zu geben von etwas Merkwürdigem: »Die Helden von Scapa Flow, Blitzkrieg in Polen, Nacht über Malmaison, Mit der Leibstandarte im Westen, Orlog und Safari, Feldpostblüten, Narvik.« Gezählt und gezählt, als wäre das da, aufgestapelt im Kohlenkeller, ein kostbarer Schatz gewesen: »Deutsche am Nanga Parbat, Von der Maas bis an die Memel, Alle Wasser Böhmens fließen nach Deutschland.
« Manche der Bücher mußten auf dem Hängeboden getrocknet, manche neu zusammengeklammert, zusammengeklebt werden, nicht wenige blieben Halboder Viertelbücher, und alle sind nun dahin, dahin … Erhalten haben sich Reste der Listen, halb verbrannt, angekohlt, feucht, verdreckt, Zeugnisse des Beginns einer Sammler- Karriere der anderen Art.”

 


Adolf Endler (20 september 1930 – 2 augustus 2009)
Cover

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 20e september ook mijn blog van 20 september 2017.

Owen Sheers

De Engelse (Welshe) dichter, schrijver en presentator Owen Sheers werd geboren op 20 september 1974 in Suva op de Fiji eilanden en groeide op in Abergavenny, Zuid-Wales. Hij bezocht de King Henry VIII School in Abergavenny, voordat hij ging studeren aan New College, Oxford en de Universiteit van East Anglia, waar hij een MA in creatief schrijven behaalde. Tijdens zijn studietijd aan het New College leidde Sheers het moderne pentatlonteam van de Universiteit van Oxford. In 1999 ontving Sheers een Eric Gregory Award van de Society of Authors. Zijn eerste bundel poëzie, “The Blue Book”, werd in 2000 uitgegeven. De bundel haalde de shortlist voor het Wales Book of the Year en de Forward Prize voor ‘Best First Collection’. Na deze eerste publicatie werkte Sheers aan het lichte entertainment-tv-programma The Big Breakfast mee als onderzoeker. Zijn prozadebuut “The Dust Diaries” werd in 2004 uitgegeven. Het werd in 2005 het Wales Book of the Year en was ook genomineerd voor de Ondaatje-prijs van de Royal Society of Literature. Voor Sheers tweede poëziebundel “Skirrid Hill” uit 2005 ontving hij een Somerset Maugham Award. “Unicorns, een bijna eenmanspel, gebaseerd op het leven en de poëzie van de WOII-dichter Keith Douglas, werd ontwikkeld door Old Vic, New Voices en uitgevoerd door Joseph Fiennes. Sheers eerste roman “Resistance”, is vertaald in tien talen en stond op de shortlist voor de Writer’s Guild of Great Britain Best Book Award 2008 en won een 2008 Hospital Club Creative Award. Deze roman werd in 2011 verfilmd. In 2007 werkte Sheers samen met componist Rachel Portman aan “The Water Diviner’s Tale”, een oratorium voor kinderen dat in première ging in de Royal Albert Hall voor de BBC Proms. In 2007/8 was Sheers Dorothy en Lewis B. Cullman Fellow in de New York Public Library. Sheers werkte ook als journalist en schreef reportages voor verschillende tijdschriften, waaronder Granta, The Guardian, Esquire, GQ, The Times en The Financial Times. Ook schreef hij een toneelstuk voor BBC Radio 4 over de WOII-dichter Alun Lewis: “If I Should Go Away”. In 2012 schreef Sheers “The Two Worlds of Charlie F”, een toneelstuk gebaseerd op de ervaringen van gewonde soldaten, van wie velen ook de cast van de productie vormden, geregisseerd door Stephen Rayne en opgevoerd in de Theatre Royal Haymarket. Zijn versdrama “Pink Mist” werd voor het eerst uitgezonden op Radio 4. “Pink Mist” werd in 2014 Welsh Book of the Year en werd geproduceerd als toneelstuk door het Bristol Old Vic-theater in 2015.

Uit:Resistance

“For Sarah Lewis it began in her sleep. The drag, rattle, and bark of the dogs straining on their chains was so persistent it entered her dreams. A ship in storm, the sailors shouting for help from the deck, their pink faces and open mouths obscured by the spray blown up the sides of the hull. Then the noise became Marley’s ghost, dragging his shackles over a flagstone floor. Clink,slump, clink, slump. Eventually, as the light brightened about the edges of the blackout curtain and Sarah surfaced through the layers of her sleep, the sound became what it was. Two dogs, urgent and distressed, pulling again and again on their rusty chains and barking, short and sharp through the constraint of their collars.
Without opening her eyes Sarah slid her hand across the sheet behind her, feeling for the warm impression of her husband’s body. The old horsehair mattress they slept on could hold the shape of a man all day and although Tom was usually up before her, she found comfort in touching the warm indentation of where he’d lain beside her. She stroked her palm over the thin cotton sheet. A few hairs poking through the mattress caught against her skin, hard and stubborn as the bristles on a sow’s back.
And there he was. A long valley where his weight had pressed the ball of his shoulder and his upper arm into the bed; a rise where his neck had lain beneath the pillow. She explored further down. A deeper bowl again, sunk by a protruding hip and then the shallower depression of his legs tapering towards the foot of the bed. As usual, Tom’s shape, the landscape of him, was there. But it was cold. Normally Sarah could still feel the last traces of his body’s heat, held in the fabric of the sheet just as the mattress held his form. But this morning that residue was missing.
With fragments of her dreams still fading under her lids, she slid her hand around the curves and indentations again, and then beyond them, outside the borders of his body. But the sheet was cold there too. The dogs below her window barked and barked, their sound making pictures in her mind’s eye: their sharp noses tugging up with each short yap, exposing the white triangles of their necks, flashing on and off like a warning. She lay there listening to them, their chains rising and falling on the cobblestones of the yard.
Tom must have been up early. Very early. Not in the morning at all but in the night. She turned on her side and shifted herself across the bed. The blankets blinked with her movement and she felt a stab of cold air at her shoulder. Pulling them tight about her neck, she lay there within the impression of her husband, trying not to disturb the contours of his map.“

 
Owen Sheers (Suva, 20 september 1974)