Willem de Mérode, Pim te Bokkel, Peter Hacks

Dit Romenu Blog bestaat vandaag precies zestien jaar. Dank weer aan alle oude en nieuwe bezoekers voor hun interesse en reacties van het afgelopen jaar. De eerste bijdrage in 2006 ging over de dichter en schrijver Willem de Mérode. Traditiegetrouw, omdat hij aan de wieg stond van dit blog, ook nu weer een gedicht van hem. Zie ook alle tags voor Willem de Mérode op dit blog en Romenu’s eerste lustrumpagina.

 

Melancholia

I

Wanneer de avond aan de huizen leent,
Die broos verweeren in de oude steden,
Komt soms een knaap zacht door een poort getreden,
En ziet zich schuchter om, en staat … en weent …

En wischt zijn tranen niet, maar snikkend leent
Hij aan een grijzen stijl zijn tengre leden,
En al der huizen duistre eenzaamheden
Voelt hij, eén eenzaaheid, om zich vereend.

Een lichte ritseling van zachte kleeren,
Een stap, wat trager gaande, als beschroomd
Iets vragend, doet hem droevig ommekeeren.

En d’avond, die al dichter hem omdoomt,
Doet, weereloos, zijn week verdriet vermeeren,
Doch maakt het schoon en mild, alsof hij droomt.

 

Willem de Mérode (2 september 1887 – 22 mei 1939)
Cover

 

De Nederlandse dichter Pim te Bokkel werd geboren in Winterswijk op 21 maart 1983. Zie ook alle tags voor Pim te Bokkel op dit blog.

 

En er was licht

Ik ben in Deventer en ik besta –
een mooi gevoel om de nacht in te gaan
Het mag zo zijn dat ook de stationaire Volvo of het geluid
van de Volvo L40 dat denkt

Nu de kauwen de herberg over vliegen zijn wij holbewoners
in door ons gebouwde rotsen
Wij sluiten de luiken
en maken het donker

 

Je lacht

en in het water in de wasbak
zie ik het weken van de dagen
dat we hier
als tussen spiegels staan

ik vrees de eindeloze reeks van dagen
waarin dit moment oplost
en later
niet veel later
door de zwanenhals de bak verlaat

je neemt het aanrecht af
het is gedaan

dit zal nooit meer zo bestaan

 

Vervluchtigen

de magnolia blijft in de massieve vaas
in het moment waarop ze net het blad niet laat

ik wil het schilderij uit de lijst lichten
de twijg van het doek bevrijden

met de bloesem in een ruimte zijn
niet dat ze me stil en levenloos bekijkt

ze kijkt omhoog en strekt haar vleugelblad
alsof ze dreigt op te vliegen

het wit van de bloem gaat al op in de mist
die de grens met de achtergrond is

stof in de lucht die het licht weerkaatst
vocht uit de vaas dat als eau de cologne verdampt

voorbij mijn lippen gaat het
op in een weefsel vertakkende haarvaten

alles ademt opgelucht
opgenomen neemt de lucht ons op

 

Pim te Bokkel (Winterswijk, 21 maart 1983)

 

De Duitse schrijver en dichter Peter Hacks werd geboren op 21 maart 1928 in Breslau. Zie ook alle tags voor Peter Hacks op dit blog.

 

De mens geen vogel

Ik lag met jou in bed en was van plan
flink naar de zin van ons bestaan te vragen,
opeens ’t kletsend geluid van vleugelslagen.
Twee duiven baltsten op de vensterbank.

Hoe gaan ze erin op! Hoe heet hun drang!
Wat? Plots zie ik ze naar de brandtrap rennen
en ronddarren of ze mekaar niet kennen.
Het was niet kwaad. Het duurt gewoon niet lang.

De doffer geeuwt en krabt eens aan zijn kuif,
en zoekt de koelte die hij nodig heeft.
Ik sprak: hij is niet stom, maar weinig duif.
Het beetje liefde dat ik dacht te voelen
is tien maal meer dan wat zo’n dier beleeft.
En ik begon met smaak in jou te woelen.

 

Vertaald door Peter Verstegen

 

Peter Hacks (21 maart 1928 – 28 augustus 2003)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 21e maart ook mijn blog van 21 maart 2021 en ook mijn blog van 21 maart 2020 en eveneens mijn blog van 21 maart 2019 en ook mijn blog van 21 maart 2018 deel 2 en ook Romenu’s 1e lustrum pagina.

New Year’s Day (Kim Addonizio), W. H. Auden

 

Alle bezoekers en mede-bloggers een gelukkig Nieuwjaar!

 

Winters stadsgezicht door Adrianus Eversen, 19e eeuw

 

New Year’s Day

The rain this morning falls   
on the last of the snow


and will wash it away. I can smell   
the grass again, and the torn leaves

being eased down into the mud.   
The few loves I’ve been allowed


to keep are still sleeping
on the West Coast. Here in Virginia


I walk across the fields with only   
a few young cows for company.


Big-boned and shy,
they are like girls I remember


from junior high, who never   
spoke, who kept their heads


lowered and their arms crossed against   
their new breasts. Those girls


are nearly forty now. Like me,   
they must sometimes stand


at a window late at night, looking out   
on a silent backyard, at one


rusting lawn chair and the sheer walls   
of other people’s houses.


They must lie down some afternoons   
and cry hard for whoever used


to make them happiest,   
and wonder how their lives


have carried them
this far without ever once


explaining anything. I don’t know   
why I’m walking out here


with my coat darkening
and my boots sinking in, coming up


with a mild sucking sound   
I like to hear. I don’t care


where those girls are now.   
Whatever they’ve made of it


they can have. Today I want   
to resolve nothing.


I only want to walk
a little longer in the cold


blessing of the rain,   
and lift my face to it.

 

Kim Addonizio (Washington, 31 juli 1954)
Washington bij de jaarwisseling

 

Een nieuwjaarsgroet

(Na lezing van een artikel van Mary J. Marples in Scientific American, januari 1969)
voor Vasily Yanowski

Deze dag die traditie bestemt
voor het opmaken van de balans,
geldt mijn groet jullie allen, Gisten,
Bacteriën, Virussen,
Aeroben en Anaeroben:
Een heel gelukkig nieuw jaar
Voor elk voor wie mijn epidermis
Is als Middenaarde voor mij.

Aan schepsels van jullie formaat
bied ik vrijheid van vestiging,
dus strijk maar neer in de zone
die ’t beste bevalt, in de poelen
van poriën, het tropisch woud
van mijn oksels en kruis, de woestijnen
van mijn onderarmen, of in het
koele bos van mijn schedel.

Koloniseer maar: ik zorg voor
warmte en vochtigheidsgraad,
vereiste lipiden en sebum,
maar beding wel dat jullie me nooit
irriteren met je bestaan,
dat je je gedraagt als van gasten
mag worden verwacht, niet te hoop loopt
tot acne, voetschimmel of steenpuist.

Heeft mijn innerlijk weer invloed
op het oppervlak waar jullie leven?
Verandert er iets, onvoorspelbaar,
als mijn innerlijk kwik diep omlaag duikt
van mooi weer: mentaal alles pluis
en gedachten die er toe doen,
naar lelijk weer: er gebeurt niets
en er belt niemand op en het regent.

Ik zou graag willen geloven dat ik
geen onmogelijke wereld ben,
maar een Eden zal het niet zijn:
mijn spel en mijn handelen
kan daarginds wel tot rampen leiden.
Als jullie godsdienstig zijn,
hoe rechtvaardigen dan jullie drama’s
het lijden dat niet is verdiend?

Wat voor mythen heeft jullie clerus
ter verklaring van de orkanen
die woeden, twee maal per etmaal,
wanneer ik me aan- of uitkleed,
wanneer ondanks vlotten van hoornstof
hele steden weggevaagd worden,
in de ruimte vergaan – van de zondvloed
die dodelijk schroeit als ik douche?

Maar vroeger of later breekt er
een Apocalyptische dag aan,
mijn omhulsel, opeens, is te koud
en ook te ranzig voor jullie,
wel genietbaar voor vretend gedierte
van een grimmiger soort; dan ben ik
beroofd van excuses en nimbus,
een Verleden, goed voor het Oordeel.

 

Vertaald door Peter Verstegen

 

W. H. Auden (21 februari 1907 – 29 september 1973)
De kathedraal van York (North Yorkshire), de geboorteplaats van W. H. Auden

 

Zie ook alle tags voor nieuwjaar op dit blog.

Zie voor de schrijvers van de 1e januari ook mijn vier blogberichten van 1 januari 2019.

Rainer Maria Rilke

De Duitse dichter Rainer Maria Rilke werd als René Karel Wilhelm Johann Josef Maria Rilke op 4 december 1875 in Praag geboren. Zie ook alle tags voor Rainer Maria Rilke op dit blog.

Die zweite Elegie

JEDER Engel ist schrecklich. Und dennoch, weh mir,
ansing ich euch, fast tödliche Vögel der Seele,
wissend um euch. Wohin sind die Tage Tobiae,
da der Strahlendsten einer stand an der einfachen Haustür,
zur Reise ein wenig verkleidet und schon nicht mehr furchtbar; (Jüngling dem Jüngling, wie er neugierig hinaussah).
Träte der Erzengel jetzt, der gefährliche, hinter den Sternen
eines Schrittes nur nieder und herwärts: hochauf-
schlagend erschlüg uns das eigene Herz. Wer seid ihr?
Frühe Geglückte, ihr Verwöhnten der Schöpfung, Höhenzüge, morgenrötliche Grate
aller Erschaffung, – Pollen der blühenden Gottheit,
Gelenke des Lichtes, Gänge, Treppen, Throne,
Räume aus Wesen, Schilde aus Wonne, Tumulte
stürmisch entzückten Gefühls und plötzlich, einzeln, Spiegel, die die entströmte eigene Schönheit
wiederschöpfen zurück in das eigene Antlitz.
Denn wir, wo wir fühlen, verflüchtigen; ach wir
atmen uns aus und dahin; von Holzglut zu Holzglut

geben wir schwächern Geruch. Da sagt uns wohl einer: ja, du gehst mir ins Blut, dieses Zimmer, der Frühling
füllt sich mit dir . . . Was hilfts, er kann uns nicht halten,
wir schwinden in ihm und um ihn. Und jene, die schön sind,
o wer hält sie zurück? Unaufhörlich steht Anschein
auf in ihrem Gesicht und geht fort. Wie Tau von dem Frühgras hebt sich das Unsre von uns, wie die Hitze von einem
heissen Gericht. O Lächeln, wohin? O Aufschaun:
neue, warme, entgehende Welle des Herzens -;
weh mir: wir s i n d s doch. Schmeckt denn der Weltraum,
in den wir uns lösen, nach uns? Fangen die Engel wirklich nur Ihriges auf, ihnen Entströmtes,
oder ist manchmal, wie aus Versehen, ein wenig
unseres Wesens dabei? Sind wir in ihre
Züge soviel nur gemischt wie das Vage in die Gesichter
schwangerer Frauen? Sie merken es nicht in dem Wirbel ihrer Rückkehr zu sich. (Wie sollten sie’s merken.)
Liebende könnten, verstünden sie’s, in der Nachtluft
wunderlich reden. Denn es scheint, dass uns alles
verheimlicht. Siehe, die Bäume sind; die Häuser,
die wir bewohnen, bestehn noch. Wir nur ziehen allem vorbei wie ein luftiger Austausch.
Und alles ist einig, uns zu verschweigen, halb als
Schande vielleicht und halb als unsägliche Hoffnung.

Liebende, euch, ihr in einander Genügten,
frag ich nach uns. Ihr greift euch. Habt ihr Beweise? Seht, mir geschiehts, dass meine Hände einander

inne werden oder dass mein gebrauchtes
Gesicht in ihnen sich schont. Das gibt mir ein wenig
Empfindung. Doch wer wagte darum schon zu sein?
Ihr aber, die ihr im Entzücken des anderen zunehmt, bis er euch überwältigt
anfleht: nicht m e h r -; die ihr unter den Händen
euch reichlicher werdet wie Traubenjahre;
die ihr manchmal vergeht, nur weil der andre
ganz überhandnimmt: euch frag ich nach uns. Ich weiss, ihr berührt euch so selig, weil die Liebkosung verhält,
weil die Stelle nicht schwindet, die ihr, Zärtliche,
zudeckt; weil ihr darunter das reine
Dauern verspürt. So versprecht ihr euch Ewigkeit fast
von der Umarmung. Und doch, wenn ihr der ersten Blicke Schrecken besteht und die Sehnsucht am Fenster
und den ersten gemeinsamen Gang, e i n m a l durch den Garten:
Liebende, seid ihrs dann noch? Wenn ihr einer dem andern
euch an den Mund hebt und ansetzt -: Getränk an Getränk:
o wie entgeht dann der Trinkende seltsam der Handlung. Erstaunte euch nicht auf attischen Stelen die Vorsicht
menschlicher Geste? war nicht Liebe und Abschied
so leicht auf die Schultern gelegt, als wär es aus amderm
Stoffe gemacht als bei uns? Gedenkt euch der Hände,
wie sie drucklos beruhen, obwohl in den Torsen die Kraft steht. Diese Beherrschten wussten damit: so weit sind wirs,
dieses ist unser, uns so zu berühren; stärker
stemmen die Götter uns an. Doch dies ist Sache der Götter.
Fänden auch wir ein reines, verhaltenes, schmales
Menschliches, einen unseren Streifen Fruchtlands zwischen Strom und Gestein. Denn das eigene Herz übersteigt uns
noch immer wie jene. Und wir können ihm nicht mehr
nachschaun in Bilder, die es besänftigen, noch in
göttliche Körper, in denen es grösser sich mässigt.

 

HERFSTDAG

Heer, het is tijd. Het was een grootse zomer.
Leg nu uw schaduw op de zonnewijzers
en laat de wind over de velden komen.

Gebied de vruchten vol te zijn,
verleen hun nog twee zuidelijke dagen,
stuw ze naar de voldragenheid en jaag
de laatste zoetheid in de zware wijn.

Wie nu geen huis heeft, bouwt het ook niet meer,
wie nu alleen is, zal het nog lang blijven,
zal waken, lezen, lange brieven schrijven
en rusteloos de lanen op en neer
gaan als de wind de blaren voort zal drijven.

 

Vertaald door Peter Verstegen

 

Rainer Maria Rilke (4 december 1875 – 29 december 1926)
Portret door Anya Slonim, z.j.

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 4e december ook mijn blog van 4 december 2018 en eveneens mijn blog van 4 december 2017 en ook mijn blog van 4 december 2016 deel 3.

Miriam Van hee, Charles Bukowski

De Vlaamse dichteres en slaviste Miriam Van hee werd geboren in Gent op 16 augustus 1952. Zie ook alle tags voor Miriam Van hee op dit blog.

 

De bramenpluk
voor Bregje

kies een warme dag begin september
met zinderende populieren, met licht
dat door een gaas van stof valt,
met alle ramen open

’s middags, als de buurman rust houdt
in de schaduw van de notelaar
en zijn blik over het dal laat dwalen
als keek hij naar een film: daar vliegen
vogels, verder dan wij kunnen zien
maar ze verdwijnen niet

ga dan en pluk de rijpste bessen,
die glanzend zwart zijn, zwaar
en lobbig, die zich gewillig geven
laat de tegendraadse hangen,
hun tijd komt later

en laat, wat onbereikbaar lijkt
zo blijven, want alles heeft een prijs:
je kunt je huid verwonden
aan de doornen, je kunt een adder
wekken uit de slaap, je kunt
je mandje laten vallen

neem dus je tijd, kom op je stappen
vaak terug, zing voor de wespen
liederen, stel hen gerust
en als je denkt dat je kunt blijven,
keer terug naar waar de tijd
voorbijgaat en het licht van kleur
verandert, waar de koelkast aanslaat
waar iemand gaten in de muur boort
waar nog vannacht de wind opsteekt,
de herfst begint, waar iemand
op je wacht

 

deze lente, dit

deze lente, dit
nerveuze regenen maakt
alles weer onzeker en toch
buiten door het raam
gaat alles verder:

onrust ingemetseld in
huisnummers buslijnen
rekeningen dagen
graden en

daar lopen onder paraplu’s
allen die wat willen worden
die al huizen hebben
schoenen auto’s
kinderen

ach, deze lente dit
uitgesteld ontluiken, dit
regenen waarin je
afscheid neemt, de trein
mist, rondhangt, rechtstaand
eet, ontredderd, vrij

 

Het karige maal

Onder de lamp aan tafel
zwijgend eten wij: onze handen
als witte vlekken komen en gaan;
onze beringde vingers achteloos
met het vertrouwde brood spelend.
Geen vreugde niets ongewoons
is er in de klank van onze
messen en vorken.

En natuurlijk weten wij niets
van het geluk van reizigers
in een avondtrein.

 

Miriam Van hee (Gent, 16 augustus 1952)

 

De Amerikaanse dichter en fictieschrijver Charles Bukowski werd geboren op 16 augustus 1920 in Andernach, Duitsland. Zie ook alle tags voor Charles Bukowski op dit blog.

 

Vuilnisbaklevens
.
de wind waait hard vanavond
en het is een koude wind
en ik denk aan
de jongens van de daklozenopvang
ik hoop maar dat er een paar bij zijn
met een fles rood

.
’t is als je bij de daklozen bent
dat je merkt dat alles
van iemand is
en dat er een slot zit op
alles.
dit is de manier waarop een democratie
werkt
je pakt wat je krijgen kan,
probeert dat te houden
en er wat bij te krijgen
als het kan

.
dit is ook de manier waarop een dictatuur
werkt
alleen knechten ze daar
hun paupers of
maken ze kapot.

.
die van ons vergeten we
gewoon.

.
in beide gevallen
staat er een harde
koude
wind.

 

Vertaald door Peter Verstegen

 

Charles Bukowski (16 augustus 1920 – 9 maart 1994)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 16e augustus ook mijn blog van 16 augustus 2019 en ook mijn blog van 16 augustus 2016 en ook mijn blog van 16 augustus 2015 deel 2.

John Birmingham, Philip Larkin

De Australische schrijver John Birmingham werd geboren op 7 augustus 1964 in Liverpool, Engeland. Zie ook alle tags voor John Birmingham op dit blog.

Uit: On Father

“Andrew had snuck a small bottle of whisky into the room and at some point we poured one out for the old man, toasting him from disposable plastic cups liberated from a coffee machine.
He was shrunken in death.
Diminished even beyond the ravages of his long struggle. Grey in pallor, sunken-cheeked, mouth open but eyes mercifully closed. I stared at the dressing on his chest, the last he would ever need to close up the maw of the gaping wound that a runaway ulcer had eaten into his flesh. The cancer was still in there, I thought. His killer.
And now, finally, it was defeated. It had run wild through his body, up and down his spine, through his flesh, into his bones. But now it had nowhere left to run. It would go with him from this place to another place and it would burn. I imagined it, sentient and cruel, screaming as it died in the fire of the crematorium.
Disturbed and aberrant thoughts, but satisfying.
That feeling of vengeful contentment recurred a week later, when I knew he had indeed been given to the flames. And it was even more satisfying then.

I suppose I should have realised that something was amiss, given the powerful irrationality of such thoughts, but I did not otherwise suffer from the magical thinking that Joan Didion described as stealing over her in the year after her husband, the writer John Gregory Dunne, died at their dinner table in front of her while she mixed a salad. I liked to think of myself as an empiricist. The material realm had always been more comfortable to me than the spiritual. Life might not run in straight lines, but the angles would always be measurable.
Over the following days and weeks, however, I slipped into a waking fugue state, passing from grief to depression; or from mourning to melancholia, as Sigmund Freud once put it. I was bereft, unmanned. It was not simply a matter of suddenly finding myself wailing uncontrollably behind the wheel of my car as I drove back from the supermarket with pet food or garbage bags. I was always haunted, always lost. Like poor emo Hamlet, the outward measure of my sorrows did not begin to gauge the depths of misery beneath:
For they are the actions that a man might play, But I have that within which passes show, These but the trappings and the suits of woe.
Before I was done with grief I would fall from the normal and expected purgatory of bereavement to a lower level of Hell, into what J.K. Rowling calls the “deadened feeling”, which whenever it appears for Paulo Coelho “demolishes all the old things it finds in its path”.
Grief is an ocean, fathomless and wide, and on the surface its most impelling forces arrive in waves. I was first inundated by a surge of howling grief a few hours later, when alone. I had driven back to our house to feed the cats and pick up a few things to take down to Byron Bay. Jane and the kids, and some of their friends, and Sophie, our ageing Labrador, were all still there. I drove into the garage, turned off the engine and sat, not moving, under the empty house.”

 

John Birmingham (Liverpool, 7 augustus 1964)

 

De Engelse dichter Philip Larkin werd op 9 augustus 1922 geboren in Coventry. Zie ook alle tags voor Philip Larkin op dit blog.

 

De literaire wereld

II

De vrouw van Alfred Tennyson

Beantwoordde
bedelbrieven
fanbrieven
….scheldbrieven
….brieven met vragen
….brieven over zaken
….en uitgeversbrieven.
Daarbij
….zag ze toe op zijn kleren
….zorgde voor zijn eten en drinken
….ontving de bezoekers
….beschermde hem tegen roddel en kritiek
En tenslotte
….(nog afgezien van het huishouden)
….voedde ze de kinderen op en gaf ze les.

Terwijl dit alles plaatshad
Zat de heer Alfred Tennyson als een dreumes
Op zijn poëtische potje.

 

Vertaald door Peter Verstegen

 

Philip Larkin (9 augustus 1922 – 2 december 1985)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 7e augustus ook mijn blog van 7 augustus 2019 en eveneens mijn blog van 7 augustus 2017 en ook mijn blog van 7 augustus 2011 deel 1 en ook deel 2.

Karl Heinrich Waggerl, Emily Dickinson

De Oostenrijkse schrijver Karl Heinrich Waggerl werd geboren op 10 december 1897 in Bad Gastein. Zie ook alle tags voor Karl Heinrich Waggerl op dit blog.

Uit: Die stillste Zeit im Jahr

„Unsere Liebe Frau kniete im seidenen Mantel vor der Krippe, und auf der Strohschütte lag das rosige Himmelskind, leider auch nicht mehr ganz heil, seit ich versucht hatte, ihm mit der Brennschere neue Locken zu drehen. Hinten standen Ochs und Esel und bestaunten das Wunder. Der Ochs bekam sogar ein Büschel Heu ins Maul gesteckt, aber er fraß es ja nie. Und so ist es mit allen Ochsen, sie schauen nur und schauen und begreifen rein gar nichts.Weil der Vater selber Zimmermann war, hielt er viel darauf, daß auch sein Patron, der heilige Joseph, nicht nur so herumlehnte, er dachte sich in jedem Jahr ein anderes Geschäft für ihn aus. Joseph mußte Holz hacken oder die Suppe kochen oder mit der Laterne die Hirten einweisen, die von überallher gelaufen kamen und Käse mitbrachten oder Brot oder was sonst arme Leute zu schenken haben.Es hauste freilich ein recht ungleiches Volk in unserer Krippe, ein Jäger, der zwei Wilddiebe am Strick hinter sich herzog, aber auch etliche Zinnsoldaten und der Fürst Bismarck und überhaupt alle Bestraften aus der Spielzeugkiste.Ganz zuletzt kam der Augenblick, auf den ich schon tagelang lauerte. Der Vater klemmte plötzlich meine Schwester zwischen die Knie, und ich durfte ihr das längste Haar aus dem Zopf ziehen, ein ganzes Büschel mitunter, damit man genügend Auswahl hatte, wenn dann ein golden gefiederter Engel darangeknüpft und über der Krippe aufgehängt wurde, damit er sich unmerklich drehte und wachsam umherblickte.
Das Gloria sangen wir selber dazu. Es klang vielleicht ein bißchen grob in unserer breiten Mundart, aber Gott schaut seinen Kindern ja ins Herz und nicht in den Kopf oder aufs Maul. Und es ist auch gar nicht so, daß er etwa nur Latein verstünde.
Mitunter stimmten wir auch noch das Lieblingslied der Mutter an, das vom Tannenbaum. Sie beklagte es ja oft, daß wir so gar keine musikalische Familie waren. Nur sie selber konnte gut singen, hinreißend schön für meine Begriffe, sie war ja auch in ihrer Jugend Kellnerin gewesen. Wir freilich kamen nie über eine Strophe hinaus. Schon bei den ersten Tönen fing die Schwester aus übergroßer Ergriffenheit zu schluchzen an. Der Vater hielt ein paar Takte länger aus, bis er endlich merkte, daß seine Weise in ein ganz anderes Lied gehörte, etwa in das von dem Kanonier auf der Wacht. Ich selber aber konnte in meinem verbohrten Grübeln, wieso denn ein Tannenbaum zur Winterzeit grüne Blätter hatte, die zweite Stimme nicht halten. Daraufhin brachte die Mutter auch mich mit einem Kopfstück zum Schweigen und sang das Lied als Solo zu Ende, wie sie es gleich hätte tun sollen. Advent, sagt man, sei die stillste Zeit im Jahr. “

 

Karl Heinrich Waggerl (10 december 1897 – 4 november 1973)

 

De Amerikaanse dichteres Emily Dickinson werd geboren op 10 december 1830 in Amherst, Massachusetts. Zie ook alle tags voor Emily Dickinson op dit blog.

 

Daar ik voor Dood …

Daar ik voor Dood niet stoppen kon –
Deed Hij ’t attent voor mij –
Wij pasten Samen in de Koets –
Onsterflijkheid ging mee.

We reden traag – Hij had geen haast
En ik liet achter mij
Mijn arbeid en mijn vrije tijd,
Zo Hoffelijk was Hij –

We gingen langs de School, gestoei
Van Kinderen, in de Kring –
Langs Velden Starend Graan – en langs
De Zon die Onderging –

Of nee – Die ging langs Ons –
Toen Dauw Kilte en huiver bracht –
Want enkel Tule – was mijn Sjaal –
Mijn Jurk, maar Spinnerag –

We stopten voor een Huis dat leek
Een Zwelling van de Grond –
Het Dak was nauwelijks te zien –
De Kroonlijst – in de Grond –

’t Is Eeuwen her – en toch voelt het
Veel korter dan de Dag
Dat ik voor ’t eerst die Paarden wist –
Naar Eeuwigheid op weg –

 

Vertaald door Peter Verstegen

 

Emily Dickinson (10 december 1830 – 15 mei 1886)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 10e december ook mijn blog van 10 december 2018 en ook mijn blog van 10 december 2017 deel 3.

Miriam Van hee, Charles Bukowski

De Vlaamse dichteres en slaviste Miriam Van hee werd geboren in Gent op 16 augustus 1952. Zie ook alle tags voor Miriam Van hee op dit blog.

 

De zin van wandelen

je voelde het zweet op je wenkbrauwen
rusten, je keek waar je liep en het leek
alsof de aarde terugkeek, de stenen
de bladeren van vorig jaar wenkten
je eerst en weken dan weer, ze maakten
je dronken, je struikelde maar je bleef
overeind, je leefde gewaarschuwd
en je gedachten zweefden niet langer
maar ze bezonken

tegen een veld violetblauwe bloemen
ze roken naar fresia’s, of nee seringen
ze roken naar vroeger, je jeugd,
je verlangen, je kende de weg niet
noch de bestemming
deze vreugde niet en deze bloemen

 

Le mistral

welke naam de wind ook heeft
hij is mannelijk in alle talen
of liever jongensachtig
overal blaast hij jurken bol
rukt hij aan wasgoed
en slaat verwoed en wispelturig
de bladen om van boeken
en van kranten
waar het niet waait
vallen geen bladeren
en maakt niemand bewegingen
zoals jij nu met je hand
door je haar zo sierlijk
en vergeefs

 

Zomereinde aan de Leie

dit is wat een schilder zou zien:
de gebleekte graskant, kastanjes
en linden, het warme maar heengaande
licht van de avond en tegen de haag
op de andere oever een loper, en zijn
gedachten, hoe schilder je die
en boven het water de meeuwen
en tussen het licht- en donkerder groen
de plecht van een jacht, het schuiven
der dingen, de richtingen

het water zelf kun je hier waar wij zitten
niet zien en ik vraag me nog af hoe je
afstanden schildert, steeds lichter misschien
tot je wit overhoudt, en hoe het verleden
toen jij daar nog liep

hoe schilder je dat je nooit weer
daar zult lopen, tegenstribbelend
aan je vaders hand

 

Miriam Van hee (Gent, 16 augustus 1952)

 

De Amerikaanse dichter en fictieschrijver Charles Bukowski werd geboren op 16 augustus 1920 in Andernach, Duitsland. Zie ook alle tags voor Charles Bukowski op dit blog.

 

Vermoeid in de late schemering

ik rook een sigaret en merk een muskiet op die
geplet is tegen een muur en
dood is
terwijl orgelmuziek van eeuwen her uit mijn
zwarte radio speelt
terwijl mijn vrouw beneden kijkt naar een gehuurde video op
de VCR.

dit is de ruimte tussen de ruimtes, dit is een
adempauze tussen altijd-oorlog, dit is wanneer
je nadenkt over de onnadenkende jaren:
het was een slijtageslag….maar, nu en dan,
interessant, zoals
hier kalm rusten in de
late schemering terwijl het geluid van de eeuwen
door mijn lichaam stroomt…..
deze ouwe hond
rustend in het halfdonker
vredig
maar gereed.

 

Vertaald door Peter Verstegen

 

Charles Bukowski (16 augustus 1920 – 9 maart 1994)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 16e augustus ook mijn blog van 16 augustus 2019 en ook mijn blog van 16 augustus 2016 en ook mijn blog van 16 augustus 2015 deel 2.