Rutger Kopland, Martin Piekar

De Nederlandse dichter en schrijver Rutger Kopland (eig. Rutger Hendrik van den Hoofdakker) werd geboren in Goor op 4 augustus 1934. Zie ook mijn blog van 4 augustus 2010 en ook alle tags voor Rutger Kopland op dit blog.

 

De drie mogelijkheden van het menselijk denken

Op de fiets gaat alles wel langzaam
maar toch nog behoorlijk hard.

Wie heel goed luistert aan een stilstaand
horloge hoort een zacht tikken.

Waar blijft de tijd? Om daar over na
te denken hebben wij het zwerk.

 

Bericht van het eiland Chaos

Hoelang zijn we hier nu al vrienden,
het was ooit bedoeld als vakantie,
maar wat het nu is –

We zagen de folder: Chaos, dames en heren,
Uw eiland; de glanzende foto’s,
de helblauwe Chaotisch baai,
het krijtwitte vissersdorp Krisis.

We lazen dat het eiland wordt geprezen
om zijn zeer diepe rust,
de laatste bewoners worden zelfs
gelukkig genoemd onder hun plataan.

Wij dachten dat het een grap was
en gingen er heen, maar of het zo is –
we zitten op de kade
iedere dag

en aan onze voeten ligt een van de honden
iedere dag, bang dat wij weggaan.

Wij zien hoe de Hagia Katastrophi
daar voor anker ligt, langzaam
helemaal wordt bescheten door de meeuwen,
ligt te wachten op passagiers.

Hoe lang al, onze geschiedenis wordt
hoe langer hoe vreemder.

Mocht dit bericht jullie ooit bereiken
of mocht dit niet zo zijn.

 

Eva, zandsteen, twaalfde eeuw

Voor de steenhouwer was zij de eerste vrouw
op aarde – alsof je iets ziet van zijn deemoed
in de vrouw die hij schiep, zo trots is ze

haar ogen kijken langs ons weg, terug naar
wat achter haar ligt, al een mensheid ver

ze lijkt te denken aan hoe het begon, hoe ze
met Adam het paradijs verliet en ze samen
de eerste mensen moesten zijn

haar huid, haar mond waren nog glad en zacht
ze was geschapen om te worden bemind
en om kinderen te koesteren

maar de zon, de regen, de wind waarin ze leefde
hebben haar verweerd en de materie blootgelegd
waarin ze werd gemaakt – de steen

de steen die er al was, een eeuwigheid
voordat ze zelf bestond

het geeft haar gezicht iets zeer nadenkends
een niet te peilen afstand

 

Rutger Kopland (4 augustus 1934 – 11 juli 2012)

 

De Duits-Poolse dichter Martin Piekar werd geboren op 5 augustus 1990 in Bad Soden am Taunus. Zie ook alle tags voor Martin Piekar op dit blog.

 

CyberSlaapstoornis

Laat de Ghost in de Shell
Hij moet broeden
Vanaf de maan in Jupiter in de livestream
Van een niet-slaap,
Want de slaap ontvlucht mij
Door de nacht
Chat ik mij
Als je een revolutie wilt
Bestel haar via Amazon Prime
Verzekerde verzending vermindert risico’s
In verstoorde eenzaamheid
Trek ik mijn beste pyjama aan
In het duister gedwongen te waken
Ik hou duisternis niet dromend uit
Share me, share me, share me with you applephone
En laten we dubbelgangers ruilen
Toevallig zijn zij als foetalisten
En springen van USB
naar USB-poort te woelen helpt
Niet om rust bij te wonen
Ik heb het contact met de slaap verloren
En probeer via oude tags
Wie de verveling zoekt
Blijft onvindbaar
Je kunt niet zomaar
Je relatiestatus veranderen zonder
Jezelf te veranderen
Ik heb een boekaanbeveling voor je
Schrijf er een
Trommel een paar servers op en
Vind mijn lijden keer op keer
Verdomde netwerkwederkerigheid
Ik heb een ineenstorting nodig
Ik ghost geen SleepStream
Ik blaas de Wifi-verbinding uit
En doe een wens

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Martin Piekar (Bad Soden am Taunus, 5 augustus 1990)

 

Zie voor de schrijvers van de 4e augustus ook mijn blog van 4 augustus 2020 en eveneens mijn blog van 4 augustus 2019 en ook mijn blog van 4 augustus 2017 en ook mijn blog van 4 augustus 2013 en mijn drie blogs van 4 augustus 2011 en mijn blog over Robert Beck.

Rutger Kopland, Martin Piekar

De Nederlandse dichter en schrijver Rutger Kopland (eig. Rutger Hendrik van den Hoofdakker) werd geboren in Goor op 4 augustus 1934. Zie ook mijn blog van 4 augustus 2010 en ook alle tags voor Rutger Kopland op dit blog.

 

Tuin I

Ik zit voor het raam en zie
hoe de tuin niet is veranderd
voor haar ben ik niet weggeweest

de tuin kijkt mij recht in mijn gezicht
het is vreemd te bedenken dat zij mij
niet kent, zich mij niet herinnert

na al die tijd dat ik hier niet was
ik de tuin was vergeten, zij voor mij
niet bestond, is zij nog helemaal als toen

hoezeer ik ook van haar houd, voor mij
is zij niet gebleven, niet omdat ze op mij
wachtte is zij er, zij is er zoals ook ik er is

 

Vertrek van dochters

Ze moesten inderdaad gaan, ik had het gezien
aan hun gezichten die langzaam veranderden
van die van kinderen in die van vrienden,
van die van vroeger in die van nu.

En gevoeld en geroken als ze me kusten,
een huid en een haar die niet meer voor mij
waren bedoeld, niet zoals vroeger,
toen we de tijd nog hadden.

Er was in ons huis een wereld van verlangen,
geluk, pijn en verdriet gegroeid, in hun
kamers waarin ze verzamelden wat ze mee
zouden nemen, hun herinneringen.

Nu ze weg zijn kijk ik uit hun ramen en zie
precies dat zelfde uitzicht, precies die
zelfde wereld van twintig jaar her,
toen ik hier kwam wonen.

 

De stem van een cello

Waaraan het geluid van een cello doet denken

de cellist Widlund vertelde me dat
er in dit instrument iets huist – een stem
een al heel oude stem waarnaar je zoekt
als je speelt en die je herkent
als je haar vindt

misschien is het dat waarom ik moet denken
aan de oudste geluiden die ik ken, zoals
neuriën, zingen, kreunen, huilen

en ook aan de kleuren van een woud in de herfst
alsof je het heimwee hoort van de cello
naar zijn plek van herkomst

 

Rutger Kopland (4 augustus 1934 – 11 juli 2012)
Portret door Paul van Geert, 2003

 

De Duits-Poolse dichter Martin Piekar werd geboren op 5 augustus 1990 in Bad Soden am Taunus. Zie ook alle tags voor Martin Piekar op dit blog.

 

Marché des Fétiches, Togo

De krokodillenfirewall tegen inbrekers
en verpletter de vleermuis op de
geloofsrasp. Geloof! Offer

varkens, priesters, als men
niet aan sciencefiction hecht,
die het niet kan houden, nooit
wilde houden; slechts evident
functioneren. (net als voor mij)

In het skelet
steekt nog zoveel kracht.

De telemetrie van een paddenbek
is een kussen op de stoel

van de reis in spooktreinen.
Tussen remedie en epidemie

spiritistische links gespannen
in een delirium. Voodoo-

vereiste: schedels, staarten
van dieren, huiden,
falli, skelet en geloof.

Verkoopstands: zoals chatvensters
worden schedels behandeld, verwisseld
en begrijnsd. Bijna zoals zombies
geloven ze dat in de dood
een goed leven steekt.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Martin Piekar (Bad Soden am Taunus, 5 augustus 1990)

 

Zie voor de schrijvers van de 4e augustus ook mijn blog van 4 augustus 2020 en eveneens mijn blog van 4 augustus 2019 en ook mijn blog van 4 augustus 2017 en ook mijn blog van 4 augustus 2013 en mijn blog van 4 augustus 2011 deel 1 en ook deel 2 en eveneens deel 3 en mijn blog over Robert Beck.

Rutger Kopland, Martin Piekar

De Nederlandse dichter en schrijver Rutger Kopland (eig. Rutger Hendrik van den Hoofdakker) werd geboren in Goor op 4 augustus 1934. Zie ook mijn blog van 4 augustus 2010 en ook alle tags voor Rutger Kopland op dit blog.

 

Wandeling

Onze gesprekken werden langzaam
onze vragen beantwoordden we met kijken
naar de langzame wereld om ons heen

de dorpen en landerijen in de diepte
de vogels bijna verdwijnend in de hemel

we gingen zitten kijken naar deze prachtige
onverschilligheid van de wereld
naar de overbodigheid van onze vragen

 

Paarden ver weg

Paarden ver weg, met dit vergezicht
heb ik et moeten doen. Ik heb niet geweten
dat ik onder hen graasde en was.

Nu ik weer paard ben, af en toe, zoals nu,
is mijn lijf zwaar en gelukkig geworden van al
dat gras. Het is vreemd om te zijn wie je bent,
een paard ver weg in de wei.

Zij heeft me gevraagd hoe het onder de mensen
was. Geen mens had mij dat ooit gevraagd. Dank
je, heb ik gezegd. Dat was niet haar bedoeling.

Als het mist, zie ik haar kop boven de mist,
als het regent, glimt ze alsof haar hele
lichaam huilt, als de zon schijnt,
schommelt ze met haar kont. Allemaal
voor mij, dat zie ik wel.

 

De Dokter

De dokter keek op mij neer
ik zag zijn gezicht boven het mijne

ik zag wat hij dacht
dat ik dood kon gaan – zo keek hij
terwijl hij luisterde aan mijn borst

hij keek mij aan met een blik
– hoe kan ik dat zeggen – een blik
voorbij mijn gezicht, een blik naar iets
achter mij naar iets verwegs
alsof hij iets in de toekomst
probeerde te zien

hij keek mij aan en hij zei
hier mag u niet blijven
ze komen u halen

 

Rutger Kopland (4 augustus 1934 – 11 juli 2012)

 

De Duits-Poolse dichter Martin Piekar werd geboren op 5 augustus 1990 in Bad Soden am Taunus. Zie ook alle tags voor Martin Piekar op dit blog.

 

Ik ben geen elitepartner

Ik ben geen elitepartner, wist je
Dat mieren microgolfstraling zien
En overleven. Als ik jou zou
Verbrokkelen en in de magnetron doen
Zou je dat niet misbruiken
Om mij lastig te vallen? ik ben
Zo pretentieus anti-elitair dat ik graag
Drink en vrienden vertel hoeveel
ik van ze hou Ik maak graag ruzie, ook nuchter.
Ik wil, achtergelaten op Valentijnsdag,
Dit gedicht schrijven en mij
onbemind voelen. Ik bouw namelijk niet
Op de toekomst. Ik draag zwart en alleen.
Ik draag het esthetisch en alleen. Liefst
Draag jij het ook en alleen omdat je het leuk vindt.
Je hoeft mij geen plezier te doen.
Als je een man verkracht, dan
Expliciet en lang, hij zou een
Mogelijke verkrachter kunnen zijn. Beter is het
Wanneer we hobby’s ruilen, heb je
Liefst er een voor mij verzwegen, hou het
Voor je. Relatiestatus zou je niet moeten
Delen, daar moet je aan lijden. Lijd er met mij
Aan. Koppelen is slechts het excuus
Wanneer je niet van elkaar los kunt komen.
Aan wrokneuken wil ik geen tijd verdoen.
Wie wil er nou padden likken in plaats van
Zijn partner. En in de horoscoop vind ik slechts
Meer redenen tegen online daten.
Als ik mijn angsten deel, wil ik
Dat jij samen met mij bang bent.
Autofobie: de angst om alleen
Op jezelf te zijn. Liefde is er één.
De waarheid is altijd een andere.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Martin Piekar (Bad Soden am Taunus, 5 augustus 1990)

 

Zie voor de schrijvers van de 4e augustus ook mijn blog van 4 augustus 2020 en eveneens mijn blog van 4 augustus 2019 en ook mijn blog van 4 augustus 2017 en ook mijn blog van 4 augustus 2013 en mijn blog van 4 augustus 2011 deel 1 en ook deel 2 en eveneens deel 3 en mijn blog over Robert Beck.

Rutger Kopland, Martin Piekar

De Nederlandse dichter en schrijver Rutger Kopland (eig. Rutger Hendrik van den Hoofdakker) werd geboren in Goor op 4 augustus 1934. Zie ook mijn blog van 4 augustus 2010 en ook alle tags voor Rutger Kopland op dit blog.

 

Enkele andere overwegingen

Hoe zal ik dit uitleggen, dit waarom
wat wij vinden niet is
wat wij zoeken?

Laten wij de tijd laten gaan
waarheen hij wil,

en zie dan hoe weiden hun vee vinden,
wouden hun wild, luchten hun vogels,
uitzichten onze ogen

en ach, hoe eenvoud zijn raadsel vindt.

Zo andersom is alles, misschien.
Ik zal dit uitleggen.

 

Beukenlaan

De gedachte dat deze bomen weten
wie ik ben, uit al die mensen deze toevallige
man, vrouw, deze ene

ze komen zo langzaam uit het gazon
gaan zo langzaam langs het pad
verdwijnen zo langzaam

de gedachte dat deze bomen
om mij geven, dat ze op mij wachten,
dat ze weten dat ik kom

 

Roeiboot

Waarom moet ik blijven kijken
naar die ansichtkaart – een roeiboot

hij ligt op de rimpelende spiegel
van een avondhemel
verankerd met een dunne lijn
aan iets in de diepte

het is een foto maar je ziet hoe
de boot schommelt en
rukt aan zijn anker

zo moet het altijd te zien zijn geweest
een boot wachtend op zijn roeier

er is gedacht dat wij ooit zouden worden
gehaald en worden gevaren
naar een verre overkant

daarom

 

Rutger Kopland (4 augustus 1934 – 11 juli 2012)

 

De Duits-Poolse dichter Martin Piekar werd geboren op 5 augustus 1990 in Bad Soden am Taunus. Zie ook alle tags voor Martin Piekar op dit blog.

 

Frankfurt Centraal Station II

II

Rockupy menigte, doorverwezen
Naar naïeve gehoorgangen. Vrede,
Is de isolatie

Op de koop toe te nemen
Terwijl duiven
Iemand vermaken. In de architectuur
Stroomt woord voor mij voor woord,
Gist niet aan mij. Vergeet

Vergeet het, wat je wilde horen
Komt niet te laat, het krijgt
Geen toegang tot het onweer-
decor: Rockupy Cable Camp.
Reclame
Als speciaal fluctuerend element
Tussen de schouders.
Als vensterglas
Zit ik viskeus in reizen vast;
Aan zijn mp3-speler
Blijft Iedereen tussen de rails plakken.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Martin Piekar (Bad Soden am Taunus, 5 augustus 1990)

 

Zie voor de schrijvers van de 4e augustus ook mijn blog van 4 augustus 2020 en eveneens mijn blog van 4 augustus 2019 en ook mijn blog van 4 augustus 2017 en ook mijn blog van 4 augustus 2013 en mijn blog van 4 augustus 2011 deel 1 en ook deel 2 en eveneens deel 3 en mijn blog over Robert Beck.

Rutger Kopland, Martin Piekar

De Nederlandse dichter en schrijver Rutger Kopland (eig. Rutger Hendrik van den Hoofdakker) werd geboren in Goor op 4 augustus 1934. Zie ook mijn blog van 4 augustus 2010 en ook alle tags voor Rutger Kopland op dit blog.

 

Er moeten toch mensen wonen

Er moeten toch mensen wonen, ik luister,
en herinner mij dit huis, de lege eierschalen,
de koude resten thee, de waaiende gordijnen,
op het tafellaken grijze stront van vogeltjes,

Oh, goede morgen, als kabouters in zachte
pyjama’s gaan de geluiden door het huis, de
eerste Clementi, de kranen, de fluit van
het kokende water. Geluk is langzaam naar

beneden gaan en daar zitten wachten
op stappen, tussen muren bedekt
met tekeningen: vaders, moeders,

kinderen, tafel, huis, voorgoed
aan het ontbijt. En ik
was één van hen.

 

Wie

Wie zal de vriend zijn van mijn vriendin,
de baas voor mijn hond, het kind in mijn jeugd,
de oude man bij mijn dood, wie zal dat zijn als
ik het niet ben? Jij? Ach kom, jij bent niets

dan twee ogen, die zien wat ze zien, jij
bent niets dan het uitzicht: een zon schijnt,
een appelboom bloeit, een stoel staat in
het gras; vreugde, verdriet, weet jij veel,

uitzicht. maar wie zal mijn liefste grijs en
ziek laten worden, er voor zorgen dat de hond
jankt, het kind huilt, en de dood komt? Wie
zal de appelboom laten verkommeren, de stoel
voorgoed laten staan in de regen? Iemand toch
zal toe moeten zien dat alles voorbij gaat.

 

Tegen het krakende hek

Zo stonden wij tegen het krakende hek,
zo buiten de wereld als paarden.

Het was weer aarde, gier en soir de
paris, een avond van waar en wanneer.

In mij kwamen vergeten regels omhoog,
zachte op nacht rijmende landerijen,

maar jij fluisterde: hier, hier is het
het fijnste, waar je nu bent, waar je nu

bent met je handen. Zo lagen we tegen
de aarde en tegen elkaar, terwijl het hek

kraakte tegen de opdringende paarden.

 

Rutger Kopland (4 augustus 1934 – 11 juli 2012) Portret door Trudy Kramer, 2002

 

De Duits-Poolse dichter Martin Piekar werd geboren op 5 augustus 1990 in Bad Soden am Taunus. Zie ook alle tags voor Martin Piekar op dit blog.

 

Centraal Station Frankfurt am Main I

I.

Mijn perspectieven eindigen daar
De moeder van mijn treinstations
Wat hier ontsproot, kwam altijd terug
Naar of met mij (altijd heeft
Een blind quotum, maar een quotum)
A million faces, each a million lies
Schreef ik in de ICE, dan komen
De bruggen, de boten, ik geloof
Dat je altijd in een cirkel rijdt – bijna
Geometrisch – ik zweer het
Bij al mijn fetisjen: Frankfurt
Spiegelt zich niet in de Main
De rivier spiegelt zich hier in de stad

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Martin Piekar (Bad Soden am Taunus, 5 augustus 1990)

 

Zie voor de schrijvers van de 4e augustus ook mijn blog van 4 augustus 2019 en ook mijn blog van 4 augustus 2017 en ook mijn blog van 4 augustus 2013 en mijn blog van 4 augustus 2011 deel 1 en ook deel 2 en eveneens deel 3 en mijn blog over Robert Beck.

Vader (Rutger Kopland), Michael Chabon, Joseph Brodsky

 

Bij een bijzondere verjaardag

 

De onzichtbare man door Salvador Dali, 1930

 

Vader, ik zie je gezicht weer, jaren
na je dood -bijna een schaduw
in deze ruimte, een schaduw
wit van de hitte -eenzame
steen in de hemel, de zee.


Een romeins veldherenhoofd, kapot
geslagen neus, opengereten mond,
lege oogkassen omhoog naar
de zon, in een woestijn.

Bijna een schreeuw nog om
deze dood.

Vader, je gezicht daar, zo’n
eiland waar nooit iemand
heeft gewoond, waar
nooit iemand komt.

 

Rutger Kopland (4 augustus 1934 – 11 juli 2012)

 

De Amerikaanse schrijver Michael Chabon werd geboren op 24 mei 1963 in Washington. Zie ook alle tags voor Michael Chabon op dit blog.

Uit: Moonglow

“Nothing can be done about a boy who throws cats out of windows,” said old Abraham, my grandfather’s grandfather, in his Pressburger German. Abraham ruled from his corner of the parlor that doubled as a dining room, enthroned atop his hemorrhoid donut among his books of commentary. It was nearly dark, one of the last free evenings of the summer.
“But what if he’s lost?” my grandmother said, for the thousandth or millionth time.
“He isn’t lost,” Uncle Ray said, issuing the finding that ultimately prevailed in the family Talmud. “He knows where he is.”
At that moment, he found himself under a boxcar, hiding from a railroad bull, a big man named Creasey with a film on his left eye and patches of carroty hair growing on parts of his face where no hair ought to be. Creasey had already thrashed my grandfather soundly a number of times that summer. The first time he had jerked my grandfather’s arm up behind his back so hard the bones sang. The second time he had dragged my grandfather across the yard by an earlobe, to the main gate, where he applied his boot heel to the seat of my grandfather’s trousers. My grandfather claimed the earlobe still bore the print of Creasey’s thumb. The third time Creasey caught my grandfather trespassing, he strapped him thoroughly with the leather harness of his Pennsy uniform. This time my grandfather planned to stay under that boxcar until Creasey moved on or dropped dead.
At last Creasey trampled his fifth cigarette, took another swig, and moved off. My grandfather counted to thirty and then slid out from under the boxcar. He brushed the grit from his belly, where the skin prickled. He spotted Creasey, carrying a knapsack, making for one of the little stucco houses scattered, here and there, across the lots. On his first forays into the Greenwich Yards my grandfather had been charmed by the idea that railmen were cottaged like shepherds among the herded trains. He soon determined that the little bungalows were no one’s habitations. They had mesh grilles over their blackwashed windows, and if you put your ear to their doors you could hear a thrum of power, and sometimes a thunk like the clockwork of a bank vault. Until now my grandfather had never seen anybody going into one, or coming out.
Creasey fished a keyring from his hip and let himself in. The door closed softly behind him.
My grandfather knew that he ought to head for home, where a hot supper and an operetta of reproach awaited him. He was hungry, and practiced in deafness and the formulation of remorse. But he had come here, today, to stand one final time at the top of one particular signal bridge that he had come to think of as his own, and tell another summer goodbye.”

 

Michael Chabon (Washington, 24 mei 1963)

 

De Russisch-Amerikaanse dichter en schrijver Joseph Brodsky werd op 24 mei 1940 in Leningrad (het huidige St.Petersburg) geboren als Iosif Brodski. Zie ook alle tags voor Joseph Brodsky op dit blog.

 

Debuut

1
Van de tentamenlast bevrijd, had zij
voor zaterdag een vriendje uitgenodigd;
’t was avond, en op tafel stond in ’t kaarslicht
de stevig dichtgekurkte rode wijn.

Maar zondagmorgen ving met regen aan;
en de logé sloop, een ervaring rijker,
steels weg en nam zijn kleren van de spijker,
die losjes in het pleisterwerk bleef staan.

Ze pakte van ’t burootje bij de muur
een beker, goot een restje thee naar binnen.
De woning sliep nog op dit vroege uur.
Ze lag in bad en voelde hoe in ’t midden

de bodem bladderde, en plotseling
kroop toen de leegte, licht naar badschuim geurend,
bij haar naar binnen via nog een opening,
die na vannacht bekend was met de wereld.


2
De hand, die stil de deur geopend had,
was – hij schrok op – besmeurd; hij stak hem weg en
het geld, nog van de wijn teruggekregen,
liet horen dat het in de voering zat.

De straat was leeg. Er dreven peukjes rond
in ’t water, stromend uit de regenpijpen.
Hij zag opnieuw het stucwerk en de spijker
en van zijn opgezwollen lippen klonk

ineens een vloek. De leegte bleef onaangedaan,
hij bloosde hevig en – bewust van ’t vreemde
van zijn gedrag – was door de grond gegaan,
als daar de trolleybus niet was verschenen.

Weer thuisgekomen, kleedde hij zich uit,
niet kijkend naar de sleutel, die nu afhing,
op vele deuren past en stonk naar zweet,
verbijsterd bij de allereerste draaiing.

 

Vertaald door Pieter Zeeman

 

Joseph Brodsky (24 mei 1940 – 28 januari 1996)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 24e mei ook mijn blog van 24 mei 2019 en ook mijn blog van 24 mei 2018 en ook mijn drie blogs van 24 mei 2015.

Moeder en zoon (Rutger Kopland), J. C. Bloem, Jayne Cortez

 

Bij Moederdag

 

Moeder en kind door Pierre-Auguste Renoir, 1881

 

MOEDER EN ZOON

Er is ergens een vijver, schrijft Ovidius,
die ooit een moeder is geweest
‘zij smolt weg in tranen’, rouwend
om haar dood gewaande zoon

maar hij leefde nog – hij had de dood gezocht
door van een rots te springen, maar hij viel niet,
in de woorden van Ovidius: ‘zwevend werd hij
in de lucht een zwaan met witte veren’.

Die dingen gebeurden toen – soms was
de werkelijkheid zo ondraaglijk
dat er gebeurde wat niet kon.

Dit is alles wat wij weten: moeder en zoon
herenigd – je ziet in gedachten hoe een witte zwaan
wordt gewiegd door een vijver en je vraagt:
zou die vogel de rouw kennen van het water
en zou het water weten wie het wiegt.

 

Rutger Kopland (4 augustus 1934 – 11 juli 2012)

 

De Nederlandse dichter J. C. Bloem werd geboren op 10 mei 1887 in Oudshoorn. Zie ook alle tags voor J. C. Bloem op dit blog.

 

De Zieke

Het licht is blank aan mijne kamerwanden:
Op blanke lakens liggen als een schrik
Mijn smalle polsen en mijn klamme handen,
Die ik niet meer in kramp van angst verschik.

Alleen mijn oogen leven en hun gangen
Zijn immer, in een droefheid van gemis,
Ter kleine wereld, die mij wordt omvangen
Door de vier binten van mijn vensternis.

Daar buiten tergen mij de wisselingen
Van de getijden van den zomerdag.
Uit ongeziene boomen hoor ik ’t zingen
Der vogels als een lokkend-wreeden lach.

Gij hebt het schoon der luchten nooit begrepen,
Hoe innig gij ook staardet naar hun spel,
Sterken, wien paarden staan gereed en schepen:

 

De Eilandbewoner

Die de landouwen aan de kust bewonen
Zien, hoe de wisseling van elk getij,
Waar ze in de volheid dezer wereld troonen,
Schoon en verscheiden trekt aan ’t oog voorbij.

Voor de verzaliging van hun gepeinzen
Wordt heel het herfstland een verlucht tooneel:
Hier zien zij zonverwonnen misten deinzen,
Ginds branden veege bosschen, rood en geel.

Met volle teugen mogen zij indrinken
Den zerpen geur van blaren, die vergaan,
En nevels, die nu dichten, dan weer slinken,
Terwijl zij schrijden door een vochte laan.

Ons, die dit eiland tot gebied verkozen,
Gewerd van die beminde teekens geen.
Wij zien alleen de zon wat rooder blozen,
Haar licht verkoopren door den zeemist heen.

En als wij naar de kromme boomen staren,
Wier groei in de’ eeuwig-zilten wind verschraalt,
Dan weten we aan de weinigheid der blaren,
Dat ook voor ons de zomer is gedaald.

Maar, hand in hand, aanschouwen wij gelaten
Het onweerhoudbaar leven, dat verstroomt,
Hoe anders, lief, die ’t zwerven mij deed haten,
Heb ik mij vroeger ’t stervensuur gedroomd.

Ik dacht, wanneer dit kort bestaan van wenschen,
Gelijk een schaduw van mij henen vlood,
Toch uit de warme makkerschap der menschen
Te zinken naar de diepten van den dood.

Zoolang mij ’t leven nog niet had verlaten
Zou ’t ruischen van zijn stormen om mij zijn:
Een bundel laatste zon zou ’t stof der stráten
Doen weemlen door een kier van ’t neer gordijn.

Hoe anders dan ons droomen, onze lusten,
Bestiert het lot den dool van wel en wee.
Mijn graf zal zijn aan deze barre kusten,
Bij de ongeruste en grijze brandingzee.

En als ge u voor mijn doodsbed stort in klagen,
Zij zóó de klacht, waarmee gij mij beschreit:
Schuim dat uit de’ afgrond worstelt naar het dagen,
Door wind geteisterd en oneindigheid.

 

J. C. Bloem (10 mei 1887 – 10 augustus 1966)
Portret door Sierk Schröder, 1953

 

De Amerikaanse dichteres en performster Jayne Cortez werd geboren op 10 mei 1936 in Fort Huachuca, Arizona. Zie ook alle tags voor Jayne Cortez op dit blog.

 

De onderdrukkers

Kunst
wat geven de kunst
onderdrukkers
om kunst
ze springen op de wagen
wentelen in persclips
& laten de planeet stinken
met hun
pornografische onderdrukking
Kunst
wat geven ze om kunst?
ze veranderen van
eigentijdse babykussers
tot ouderwetse corrupte politici
tot zelfbenoemde censuurklerken
die geen kunst willen ondersteunen
maar oorlog zullen ondersteunen
armoede
longkanker
racisme
kolonialisme
en giftig slib
dat is hun moraal
dat is hun religieuze overtuiging
dat is hun bescherming van het publiek
& bijdrage aan familie-entertainment
wat geven ze om kunst?

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Jayne Cortez (10 mei 1936 – 28 december 2012)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 10e mei ook mijn blog van 10 mei 2019 en ook mijn blog van 10 mei 2018 deel 2 en eveneens deel 3.

Simon Vestdijk, Rutger Kopland, Rudi van Dantzig, Stefan van Dierendonck, Marijn Sikken, Dolce far niente

Dolce far niente

 

Perros y útiles de caza door Francisco de Goya, 1775


De uiterste seconde

Voor Ans

Doodgaan is de kunst om levende beelden
Met evenveel gelatenheid te dulden
Als toen zij nog hun rol in ’t leven speelden,
Ons soms verveelden, en nochtans vervulden.

Hier stond ons huis; hier liep zij met de honden;
Hier maakte zij de bruine halsband los;
Hier hebben wij de stinkzwammen gevonden,
Op een beschutte plek in ’t sparrenbos.

Doodgaan is niet de aangrijpende gedachte,
dat zij voortaan alleen die paden gaat, –
Want niemand is alleen die af kan wachten,
En niemand treurt die wandelt langs de straat.

Maar dat dit alles wàs: een werk’lijkheid,
Die duren zal tot de uiterste seconde;
Dit is de ware wedloop met de tijd:
De halsband los, en zij met de twee honden.

 

Simon Vestdijk (17 oktober 1898 – 23 maart 1971)
Harlingen, de geboorteplaats van Simon Vestdijk


De Nederlandse dichter en schrijver Rutger Kopland (eig. Rutger Hendrik van den Hoofdakker) werd geboren in Goor op 4 augustus 1934. Zie ook mijn blog van 4 augustus 2010 en ook alle tags voor Rutger Kopland op dit blog.

 

Dode hond

Ik heb de hond laten sterven – daar lag ze
en ik dacht: waar gaat ze nu heen waar
zal ze blijven. Om de dood te begrijpen.

Het lichaam wordt wel gezien als een nest
het tijdelijk verblijf van een onzichtbare
vogel – een afgezant van de eeuwigheid.

Zo zie ik het niet. En toch toen de hond stierf
wat gebeurde er toch dat ik wist dat ze stierf
alsof haar lichaam door iets werd verlaten.

Ik kan niet anders zien dan dat die dode hond
nog leeft en om mij vraagt, zo sterk is
de herinnering, sterker dan ik.

Maar wat van mij hield is weg, ik graaf een gat
leg wat er overbleef daarin en gooi het dicht.

 

Café Billard

Ik heb het tegen Gijs met vijftig
tegen honderd afgelegd
zijn oud-ivoren hoofdje, zoëven
vlot geraakt uit het vertrouwde
groene licht, hangt met een blij
gezicht boven de bar

zijn dorre handen vatten met een teer
gebaar het borrelglas, hij zegt
ik ben al bijna tachtig jaar
u bent nog jong dat komt nog wel terecht.

 

Wat is geluk

Omdat het geluk een herinnering is
bestaat het geluk omdat tevens
het omgekeerde het geval is,

ik bedoel dit: omdat het geluk ons
herinnert aan het geluk achtervolgt het
ons en daarom ontvluchten wij het

en omgekeerd, ik bedoel dit: dat wij
het geluk zoeken omdat het zich
verbergt in onze herinnering en

omgekeerd, ik bedoel dit: het geluk
moet ergens en ooit zijn omdat wij dit
ons herinneren en ons dit herinnert.

Rutger Kopland (4 augustus 1934 – 11 juli 2012)
Cover


De Nederlandse choreograaf, balletdanser en schrijver Rudi van Dantzig werd geboren in Amsterdam op 4 augustus 1933. Zie ook alle tags voor Rudi van Dantzig op dit blog.

Uit:Voor een verloren soldaat

“De vrouw van de dominee is dood. Mem heft met een rauwe schreeuw haar armen ten hemel als ze de onheilstijding hoort —iemand uit Wams is dwars door de wei naar ons huis komen hollen en heeft als een bezetene op het raam gebonkt — en struikelt dan achteruit naar een stoel waarop ze amechtig hijgend gaat zitten. Ze blijft heel lang zitten, en komt daarna aan werken niet meer toe. `Ga Hait maar halen,’ roept ze tegen ons kinderen die, overrompeld door het heftig natuurgebeuren, sprakeloos om haar stoel staan. Maar Jantsje is al weggestoven, de hekken over en de weg op. Haar klompen gooien kluiten modder in de lucht en in haar ijver valt ze een paar keer bijna voorover, een gretige bode van de jobstijding. ’s Middags aan tafel bidt Hait hardop voor de dode — ‘onze dierbare en geachte gestorvene’ noemt hij haar — en ook voor de dominee. Ik had de domineesvrouw niet vaak gezien, ze was voor de dorpsbewoners een geheimzinnige en vereerde onbekende gebleven. De dominee woont tegenover de kerk in een statig huis, een huis met strakke, witte gordijnen die keurig zonder kreuk of vlek hangen en twee bloemloze planten in de vensterbank, voor elk raam één, precies in het midden. Daarachter vermoedde je koele kamers die wel altijd smetteloos opgeruimd zouden zijn en naar boenwas ruikend, met glimmend zeil waarin de meubels weerspiegelen. Ik had de mevrouw wel eens in de tuin gezien, rozen knippend of het grind aanharkend. Dan liepen we expres vlak langs het hek en groetten haar luid en nadrukkelijk. Als ze ons teruggroette hadden we een beetje het gevoel dat een Hoger Wezen ons ‘goedemorgen’ had gewenst. Ze kwam zelden in de kerk, wat me wel verwonderde, maar misschien sprak ze door de week zoveel over God met de dominee, dat ze de kerk niet meer zo nodig had. Ik kon nu ook — mede dankzij haar — onderscheiden wanneer iemand er ‘stads’ uitzag. De domineesvrouw was stads geweest: altijd op schoenen, altijd een keurige, zondagse jurk en haar kapsel —symmetrische golfjes als een dekseltje over haar hoofd gelegd in plaats van de hier algemene boerinnenknot — altijd onberoerd. Ze zag er ouder uit dan de dominee, statiger; soms dacht ik dat ze wel zijn moeder kon zijn in plaats van zijn vrouw. De dominee maakte nog wel eens een grapje met ons, en, ook al was hij grijs, zijn gezicht zag er toch jonger uit, glad en onbezorgd, met vlugge ogen achter gouden brillenrandjes. In Amsterdam — in onze straat — was, nog niet eens zo lang geleden, een tweeling geboren in het huis naast dat van Jan, bij Kareltje, wiens vader bij de politie was. Twee weken na de geboorte was de tweeling dood. ‘Door de oorlog,’ zei mijn moeder, ‘het is allemaal de schuld van die rotmoffen.’ Twee mannen in het zwart hadden de minuscule witte kistjes in hun armen naar buiten gedragen, met alleen Kareltje en zijn vader en moeder die erachteraan liepen. Ik had met ontzetting naar die onbegrijpelijke treurigheid gekeken, half weggedoken achter de buitendeur omdat ik niet zo onbeschaamd kijkend op de stoep durfde staan. Doodgaan, wat was dat?”

Rudi van Dantzig (4 augustus 1933 – 19 januari 2012)
Scene uit de film “Voor een verloren soldaat” uit 1992


De Nederlands schrijver en gewezen priester Stefan Clemens Maria (Stefan) van Dierendonck werd geboren in Gemert op 4 augustus 1972. Zie ook alle tags voor Stefan van Dierendonck op dit blog.

Uit: En het sneeuwde in Rome

`Het is wat de Bisschop graag ziet,’ zei ik met een knikje. `Juist ja, dat mentoraat. Nou, stel je daar maar niet te veel van voor,’ lachte hij. Wijsheid moet je van mij niet verwachten. Ik ben slechts een arme priester, zonder        geloofsgemeenschap om te dienen. Ik vrees dat mijn talenten zich op een ander vlak bevinden dan het pastorale.’ `Zoals?’ Het lokaliseren van de beste restaurants in Rome, om maar iets te noemen. Voor vanavond heb ik er eentje op het oog dat je zal verrukken. Als je tijd hebt tenminste. Maar eerst gaan we aperitieven.’ Hij leidde me door een ruimte die niet onderdeed voor een vijfsterrenhotel. Donker, goed geolied hardhout, hoogpolig tapijt, comfortabele fauteuils rondom een tafel vol tijdschriften, een receptie met een professioneel glimlachende dame van middelbare leeftijd. Een respectvolle groet in het Italiaans. Het licht was er gedempt en indirect, de geur in de lobby een complex samengaan van sigarenrook en haardvuur, een hint van vrouwelijk parfum en van bleek. Het gebouw had niets van een klooster. Hij ging me voor naar de lift, een eenvoudige open kooi van smeedwerk uit een andere eeuw en hield hem gracieus open. ‘Na u,’ lachte hij met een hoffelijke buiging. Ik speelde het spel mee alsof ik hetzelfde script had gelezen en gememoriseerd. ‘Mijn dank is groot.’ Ik had de indruk dat we de rubrieken van een of ander sociaal missaal naar de letter opvolgden, niet minder zorgvuldig dan tijdens een heilige mis. Het was een concelebratie, deze eerste ontmoeting, een geruststellende uitwisseling van woorden en gebaren, een beurtzang van wederzijdse toewijding. We leken vastberaden om vrienden te worden. We kwamen aan op de juiste verdieping, en even galant als daarvoor hield de Mentor de deur voor me open en ging me voor naar zijn eigen vertrekken. Lang niet iedereen liet hij zomaar toe, had hij me vertrouwelijk toegevoegd. Ik had er geen antwoord op gegeven, al had een vleierig woord op mijn lippen gelegen. De ruimte bleek eenvoudiger te zijn ingericht dan het gebouw had gesuggereerd, dan ik had verondersteld bij de bekende Nederlander. Zijn werkkamer dubbelde als slaapkamer, zijn bibliotheek bleef beperkt tot een enkele kast die hij er ongetwijfeld had aangetroffen toen hij er kwam wonen. Massief hout, witte muren, terracotta tegels op de vloer, geen tapijt. Onverwacht spartaans. Hij leek mijn gedachten te hebben gehoord en verontschuldigde zich voor de eenvoud van onderkomen, reikte me een klapstoel aan die hij ergens vandaan toverde, nodigde me uit om te gaan zitten en liep meteen daarop naar een andere kamer. Hij kwam terug met een ongeëtiketteerde fles, opende de beugelsluiting met een plop en schonk de wijn in een paar waterglazen. We klonken en namen een slok; opnieuw verontschuldigde hij zich, ditmaal voor het feit dat we al zo snel aan de wijn waren gegaan. Had ik liever water gedronken? Dat kon natuurlijk ook, al was het wel een stijlbreuk met het zuidelijke temperament van de stad, met de culturele en culinaire gewoonten die het leven hier kleur en glans gaven, een noodzakelijke alcoholische marinade om de rijkdom van haar felle kleuren, geuren en smaken ten volle te kunnen waarderen.”

Stefan van Dierendonck (Gemert, 4 augustus 1972)

 

De Nederlandse schrijfster Marijn Sikken werd geboren in Utrecht op 4 augustus 1990. Zie ook alle tags voor Marijn Sikken op dit blog.

Uit: Probeer om te keren

‘Op.’ Michelle doet haar armen omhoog, Alma wast haar oksels en armen. ‘Laag.’
Michelles armen zakken weer.
Voor de borsten, billen en tussen-de-benen pakt Alma een washandje. Michelle heeft het blonde schaamhaar van Arthur. Van haar komt geen woord, geen zucht zelfs, nog steeds houdt ze haar ogen dicht. Ging het toen ook zo, in het café, op het station? Alma hoopt het, ze hoopt dat Michelle niet naar die man heeft gekeken.
Als Alma uit de cabine stapt zitten haar armen en borstkas onder de waterdruppels, ze doen haar denken aan de ijsjes met spikkels waar Michelle vroeger zo dol op was. Ze pakt de luier van de vloer en vouwt hem dicht. ‘Douche maar even af, hoor.’
Beneden gooit Alma de luier in de prullenbak, ze wast haar handen in de keuken en pakt haar telefoon. Haar oudste dochter heeft een voicemailbericht ingesproken, ze luistert het niet af, Sandra belt nog wel terug vandaag. Alma drinkt koffie.
Weer boven loopt ze naar het zijkamertje met de kledingkasten. Arthurs overhemden hangen aan kleerhangers naast elkaar, de handdoeken zijn strak opgevouwen. Ze neemt de bovenste handdoek van de plank en drukt, even maar, haar gezicht in de ruwe blauwe stof.
Vroeger kon Michelle dit zelf. ‘U moet er rekening mee houden dat Michelles wereldje heel klein blijft,’ waarschuwden ze destijds op het consultatiebureau. Arthur had gevraagd wat dat moest betekenen, maar Alma vond het mooi gezegd. En toch, hoe klein dat wereldje ook mocht blijven, zichzelf aankleden, wassen en verzorgen, dat waren dingen die Michelle altijd had gekund. Wat ze niet meteen snapte leerde ze van Sandra: geen roze trui op een oranje broek, veters strikken, zelfs haar eigen haar kon Michelle vlechten.
Alma loopt met de handdoek naar de badkamer en opent de deur. ‘Nee, hè.’
De ruimte is benauwd en warm, het raam beslagen, stoom komt uit de douchecabine. Aan een gloeiende schouder trekt ze Michelle het hok uit, ze draait de kraan dicht, de waterstralen die haar raken doen zeer. ‘Wat doe je nu weer?’
Michelle staat op de badmat, water glijdt van haar naakte lichaam, haar blonde haar is zo licht dat de hoofdhuid er geïrriteerd doorheen schijnt.
‘Wat heb je nu weer gedaan? Waarom blijf je niet van die kraan af?’ Voorzichtig dept Alma Michelle droog, bang dat ze haar pijn doet, dat ze het erger maakt. ‘Wat moet ik nu met je doen, schildpadje?’

Marijn Sikken (Utrecht, 4 augustus 1990)

 

Zie voor de schrijvers van de 4e augustus ook mijn blog van 4 augustus 2017 en ook mijn blog van 4 augustus 2013 en mijn blog van 4 augustus 2011 deel 1 en ook deel 2 en eveneens deel 3 en mijn blog over Robert Beck.

Rutger Kopland, Simon Vinkenoog, Hunter S. Thompson, Steffen Popp, Per Petterson, Elizabeth Gilbert, Aad Nuis, Judith Beveridge, Dolce far niente

Dolce far niente

 

Zomerlandschap met koeien door B.C. Koekkoek, 1836


Onder het vee

En toen de zomer dan toch weer was teruggekeerd
en wij dus weer zaten te drinken bij de rivier.
Zijn oude armen bewogen nog, naar daar, die wereld
dat langzame, eeuwige leven van vee in de verte.

Ieder mens zou een dier moeten zijn, moeten sterven
in de herfst, en in de lente weer worden geboren.

Of, ieder mens zou een rivier moeten zijn, komen
zonder verlangen te blijven, gaan zonder heimwee.

Zo zaten we dus weer te drinken daar, tegen de tijd,
oude verhalen, oude jenever, maar de zon ging wel onder.

En hij sliep in. Omdat de wereld insliep. Zwart
zat hij bij de rivier, zwart gat in het uitzicht.

 

Rutger Kopland (4 augustus 1934 – 11 juli 2012)
De haven van Goor, de geboorteplaats van Rutger Kopland

 

De Nederlandse dichter en schrijver Simon Vinkenoog werd op 18 juli 1928 in Amsterdam geboren. Zie ook alle tags voor Simon Vinkenoog op dit blog.

Oponthoud in Rapallo

ik speel ik met een vol gezicht ik
en ik spel ik tussen de woorden door
ik beland in een haven versierd met muziek
en overal is het als ik:

ik woon in de dagen op lange passen
ik kan het stof nog van mijn kleren slaan
en jaja knikken tegen alle deuren

ik kan hier in de lengte door
ik kan van achter van mezelf opaan
ik weet van de zijkanten ik
en ik kan het van voren vragen
aan het rijmelend indecent glas
dat spiegel heet
ik zie het overal aan
ik zie het aan ik en aan het fluisterend
radeloos licht van de zon
en ik zwem nog doorschijnend
door dit vloeibaar dierbaar
eigen andermanse ik

 

Tenzij de dingen uit zichzelf gaan spreken

een kraan het hoog geluid van liefde fluit
een waterstraal die onverslapte aandacht tikt
een dronken boodschap in de brievenbus
een onverwacht bezoek aan de deur gevonden

de zee die door de straten weifelt
de zon een onbeholpen minnaar op mijn huid
en de doofstomme takken van de bomen
in mijn ogen et cetera

Tenzij ik jaren op je wachten wil
en op je mond het stempel ongeopend druk

als met een zegelring die woorden bloed
en vlijt in de nagels drijft

de handen die niets meer weten
van het feest dat morgen
in de cijfers van het heden
wijdbeens staat geplant

 

Ver als de horizon ben je

ver als de horizon ben je
in de glazen kist van het weer geborgen
beukend op de blikken deksels
van het najaar
ik zie de bliksem langs je lichaam trillen
en de regen loopt onrustig door je ogen

ik kan de afstand die mij van je scheidt
in lichtjaren tellen
en in de meter van het geluid
zoemen de seconden

mijn handen opnieuw in gebruik gesteld
sluiten het onweer in je borsten buiten

alleen de regen is thuis
op de platte daken van de nachten
zonder duizelingen

Simon Vinkenoog (18 juli 1928 – 12 juli 2009)
Portret door René Tweehuysen, 2015

 

De Amerikaanse schrijver en journalist Hunter Stockton Thompson werd geboren in Louisville (Kentucky). op 18 juli 1937. Zie ook alle tags voor Hunter S. Thompson op dit blog.

Uit: Fear and Loathing in Las Vegas

“How long can we maintain? I wondered. How long before one of us starts raving and jabbering at this boy? What will he think then? This same lonely desert was the last known home of the Manson family. Will he make that grim connection when my attorney starts screaming about bats and huge manta rays coming down on the car? If so – well, we’ll just have to cut his head off and bury him somewhere. Because it goes without saying that we can’t turn him loose. He’ll report us at once to some kind of outback nazi law enforcement agency, and they’ll run us down like dogs.
Jesus! Did I say that? Or just think it? Was I talking? Did they hear me? I glanced over at my attorney, but he seemed oblivious – watching the road, driving our Great Red Shark along at a hundred and ten or so. There was no sound from the back seat.Maybe I’d better have a chat with this boy, I thought. Perhape if I explain things, he’ll rest easy.
Of course. I leaned around in the seat and gave him a fine big smile . . . admiring the shape of his skull.“By the way,” I said. “There’s one thing you should probably understand.”
He stared at me, not blinking. Was he gritting his teeth?
“Can you hear me?” I yelled.
He nodded.
“That’s good,” I said. “Because I want you to know that we’re on our way to Las Vegas to find the American Dream.” I smiled. “That’s why we rented this car. It was the only way to do it. Can you grasp that?”
He nodded again, but his eyes were nervous.
“I want you to have all the background,” I said. “Because this is a very ominous assignment – with overtones of extreme personal danger. . . . Hell, I forgot all about this beer; you want one?”
He shook his head.
“How about some ether?” I said.
“What?”
“Never mind. Let’s get right to the heart of this thing. You see, about twenty – four hours ago we were sitting in the Polo Lounge of the Beverly Hills Hotel – in the patio section, of course – and we were just sitting there under a palm tree when this uniformed dwarf came up to me with a pink telephone and said, ‘This must be the call you’ve been waiting for all this time, sir.’”
I laughed and ripped open a beer can that foamed all over the back seat while I kept talking. “And you know? He was right! I’d been expecting that call, but I didn’t know who it would come from. Do you follow me?”

Hunter S. Thompson (18 juli 1937 – 20 februari 2005)

 

De Duitse dichter en schrijver Steffen Popp werd geboren op 18 juli 1978 in Greifswald. Zie ook alle tags voor Steffen Popp op dit blog.

 

O elefantischer Pan im Porzellantrakt der Musen

O elefantischer Pan im Porzellantrakt der Musen
hinter den Schleiern suchst du Gesang, übst dich
in Gedanken: »Wir sind
            ein Gespräch«, sagst du, »Wir sind
                                                                      Elefanten«

und bist ganz allein mit diesen Sätzen
einsamer als Dialoge, Dickhäuter
einsamer als die Elektrogeräte des Weltalls

stromsparende Lampen, Wärmepumpen
verwahrlost und hungrig nach Liebe kommen sie
langsam heran aus dem unendlichen Dunkel

an deiner Raumkapsel, ihren geheimen Sprossen
an deinen klugen Händen und Knien
deinen schlafenden Füßen, geträumten Flügeln
reiben sie ihre Felle aus Chrom und Kunststoff …

Die angelernte Hilflosigkeit der Gegenstände
Unmöglichkeit einer Berührung

das Lied, unter seiner Nachtmütze aus Sternen
bewegt es den einsamen Boiler, den irrenden
                                                                       Ventilator
dein irrendes Auge
auch

in eine Nestgemeinschaft ohne Strom
ohne Gedanken
nur gravitierende Körper, ihre beinahe
staatenbildende Panik vor dem Winter.

Steffen Popp (Greifswald, 18 juli 1978)


De Noorse schrijver Per Petterson werd geboren in Oslo op 18 juli 1952. Zie ook alle tags voor Per Petterson op dit blog.

Uit: Out Stealing Horses (Vertaald door Anne Born Picador)

“I too have a dog. Her name is Lyra. What breed she is would not be easy to say. It’s not that important. We have been out already, with a torch, on the path we usually take, along the lake with its few millimetres of ice up against the bank where the dead rushes are yellow with autumn, and the snow fell silently, heavily out of the dark sky above, making Lyra sneeze with delight. Now she lies there close to the stove, asleep. It has stopped snowing. As the day wears on it will all melt. I can tell that from the thermometer. The red column is rising with the sun.
All my life I have longed to be alone in a place like this. Even when everything was going well, as it often did. I can say that much. That it often did. I have been lucky. But even then, for instance in the middle of an embrace and someone whispering words in my ear I wanted to hear, I could suddenly get a longing to be in a place where there was only silence. Years might go by and I did not think about it, but that does not mean that I did not long to be there. And now I am here, and it is almost exactly as I had imagined it.
In less than two months’ time this millennium will be finished. There will be festivities and fireworks in the parish I am a part of. I shall not go near any of that. I will stay at home with Lyra, perhaps go for a walk down to the lake to see if the ice will carry my weight. I am guessing minus ten and moonlight, and then I will stoke the fire, put a record on the old gramophone with Billie Holiday’s voice almost a whisper, like when I heard her in the Oslo Colosseum some time in the 50s, almost burned out, yet still magic, and then fittingly get drunk on a bottle I have standing by in the cupboard. When the record ends I will go to bed and sleep as heavily as it is possible to sleep without being dead, and awake to a new millennium and not let it mean a thing. I am looking forward to that.”

Per Petterson (Oslo, 18 juli 1952)

 

De Amerikaanse schrijfster en essayiste Elizabeth M. Gilbert werd geboren op 18 juli 1969 in Waterbury, Connecticut. Zie ook alle tags voor Elizabeth Gilbert op dit blog.

Uit: City of Girls

“I fell in love with Anthony Roccella, and I’m not going to dillydally around, pretending that I didn’t. And he fell in love with me too—in his own way and for a little while at least. Best of all, I managed to fall in love with him within the space of just a few hours, which is a model of efficiency. (The young can do that kind of thing, as you must know, without difficulty. In fact, passionate love, executed in short bursts, is the natural condition of the young. The only surprising thing was that it hadn’t happened to me sooner.)
The secret to falling in love so fast, of course, is not to know the person at all. You just need to identify one exciting feature about them, and then you hurl your heart at that one feature, with full force, trusting that this will be enough of a foundation for lasting devotion. And for me, the exciting thing about Anthony was his arrogance. I wasn’t the only one who noticed it, of course—that cockiness was how he got cast in our play, after all—but I was the one who fell in love with it.
Now, I’d been around plenty of arrogant young men since arriving in town a few months earlier (it was New York City; we breed them here), but Anthony’s arrogance had a special twist to it: he genuinely didn’t seem to care. All the cocky boys I’d met thus far liked to play at nonchalance, but they still had an air about them of wanting something, even if it was only sex. But Anthony had no apparent hunger or longing about him. He was fine with whatever transpired. He could win, he could lose, it didn’t shake him up. If he didn’t get what he wanted out of a situation, he would just stroll away with his hands in his pockets, unfazed, and try again somewhere else. Whatever life offered, he could take it or leave it.
He could even take it or leave it when it came to me—so, as you can imagine, I had no choice but to become completely smitten with him.
Anthony lived in a fourth-floor walk-up on West Forty-Ninth Street between Eighth and Ninth Avenues. He lived with his older brother, Lorenzo, who was the head chef at the Latin Quarter restaurant where Anthony worked waiting tables when he didn’t have an acting job. His mom and pop used to live in that apartment too, he told me, but they were both dead now—a fact that Anthony relayed to me with no evident sense of loss or sorrow. (Parents: another thing he could take or leave.)
Anthony was Hell’s Kitchen born and raised. He was pure Forty-Ninth Street, right to the core. Grew up playing stickball on that very street, and learned how to sing just a few blocks away at the Church of the Holy Cross. I came to know that street awfully well in the next few months. I certainly came to know that apartment awfully well, and I remember it with warm fondness because it was in his brother Lorenzo’s bed that I experienced my first climax. (Anthony didn’t have a bed of his own—he slept on the couch in the living room—but we helped ourselves to his brother’s room when Lorenzo was at work. Thankfully, Lorenzo worked long hours, giving me ample time to receive pleasure from young Anthony.)”

Elizabeth Gilbert (Waterbury, 18 juli 1969)


De Nederlandse schrijver, criticus en politicus Aad Nuis werd geboren op 18 juli 1933 in Sliedrecht. Zie ook alle tags voor Aad Nuis op dit blog.

Holland

Buiten zwaait de wind uitbundig
wolkendundoek zonnevanen
over een wijde weilanden wereld
over de verre vijandige zee

Binnen wordt mijn hart vakkundig
ingedeeld met oude namen
uitgesloten van de wereld
afgesloten van de zee

 

Amsterdam, maart

Vandaag kun je de lente ruiken
in het midden van de hoofdstad des lands
De bomen langs de gracht zijn kaal nog
hun stammen zijn stemmig donkerbruin donkergroen

Om de kleinste twijgen een ragdun waas
zo teer als een traan aan een kinderwimper
hetzelfde waas dat bij jonge vrouwen
je stil kan doen worden van eerbied

Daarachter de zon, de blauwe blinkende hemel
en de huizen die door de zon eigenhandig
in de goudgele neonverf zijn gezet

In het snelwisselend water alleen
huivert de winter nog aarzelend weg
als de droom in je ogen des morgens
kort na het ontwaken.

Aad Nuis (18 juli 1933 – 8 november 2007)


Onafhankelijk van geboortedata

De Australische dichteres en schrijfster Judith Beveridge werd geboren in 1956 in Londen, Engeland. Zie ook alle tags voor Judith Beveridge op dit blog.

Woman and Child

They listen to the myna birds dicker in the grass.
The child’s blue shoes are caked with
garden dirt. When he runs, she sees the antics
of a pair of wrens. She works the garden,

a pot of rusting gardenias has given off its ales
and infused the danker germinations of her
grief. She watches her son chase pigeons,
kick at the leaves piled high. Now, a magpie

adds to his cascades of laughter as he runs with
the hose, pours a fine spray, happy to be giving
to the grass this silver courtship. She sighs,
watches the drops settle in. Today, who

can explain the sadness she feels. Surely this
day is to be treasured: the sun out, the breeze
like a cat’s tongue licking a moon of milk;
her son expending himself in small, public

bursts, happy among clover where bees hover,
and unfold centrefolds of nectar. Today,
who can explain the heaviness in her head, as if
all her worries were tomes toward a larger work,

one she knows she will never finish, but to which
she must keep adding, thought by thought.
She sweeps the petals, smells their russet imprint.
Soon dusk will come with an envoy of smoke

and her son outlast her patience by a rose.
Already he is tiring, puling at the flowers.
It won’t be long before they’ll go in, listen
to the jug purr comfort. He’ll sleep and she’ll

lie back, or get up to unhook the cry of her cat
from the wire door. Now, a few cicadas are idling,
giving each other the gun and a cockatoo calls,
a haughty felon. She sighs, knowing she won’t

escape her mood today, the turned earth
or its rank persuasions; her child’s petulance
flaring like an orchid, or a cockatoo’s unruly crest.
Today, she knows she will need to consider

her unhappiness, of what she is a prisoner – if not
the loss of hope’s particulars. Her son soaks
the path, rinses the sky of its featureless blue.
He is giving that water, now, to everything.

Judith Beveridge (Londen, 1956)


Oorlog (Rutger Kopland)

Bij 4 mei

 

 
Oorlogsmonument in Meppel

 

Oorlog

Terwijl het verhaal wil dat het verteld en
voorbij is – maar het breekt af

zeker, het is mij verteld en verteld
maar nog

ik zie die grijze beduimelde foto
maar nog is het gras weer groener dan gras
en de bloesem weer witter dan bloesem

in die grijze tuin moet het oorlog zijn geweest
in die man, die vrouw, dat kind
in dat grijze gras onder die grijs bloeiende boom

het is mij verteld en verteld hoe zij daar
hadden moeten verdwijnen, worden weggevoerd
in goederentreinen, nooit terugkomen

terwijl het verhaal wil dat het verteld en
voorbij is – maar het breekt af

zeker, het is mij verteld en verteld
hoe vrede weerkeerde

maar nog is er geen andere foto dan deze
waarin het nog moet


Rutger Kopland (4 augustus 1934 – 11 juli 2012)

 

Zie voor de schrijvers van de 4e mei ook mijn vorige blog van vandaag.