Willem Elsschot, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Edgar Cairo, Volker Braun, Robert Browning, Peter Carey

De Vlaamse schrijver en dichter  Willem Elsschot werd in Antwerpen geboren op 7 mei 1882. Zie ook alle tags voor Willem Elschot op dit blog.

Uit: Kaas

“Eindelijk schrijf ik je weer omdat er groote dingen staan te gebeuren en wel door toedoen van mijnheer Van Schoonbeke.
Je moet weten dat mijn moeder gestorven is.
Een nare geschiedenis natuurlijk, niet alleen voor haar maar ook voor mijn zusters, die er zich bijna dood aan gewaakt hebben.
Zij was oud, zeer oud. Op een paar jaar na weet ik niet hoe oud zij precies was. Ziek was zij eigenlijk niet, maar grondig versleten.
Mijn oudste zuster, waar ze bij inwoonde, was goed voor haar. Zij weekte haar brood, zorgde voor stoelgang en gaf haar aardappelen te schillen om ze bezig te houden. Zij schilde, schilde, als voor een leger. Wij brachten allemaal onze aardappelen bij mijn zuster en dan kreeg zij die van madame van boven en van een paar buren óók nog, want toen ze eens geprobeerd hadden haar een emmer reeds geschilde aardappelen nog eens te doen overschillen, wegens gebrek aan voorraad, toen had zij ’t gemerkt en warempel gezegd ‘die zijn al geschild’.
Toen zij niet meer schillen kon, omdat handen en oogen niet goed meer samenwerkten, toen gaf mijn zuster haar wol en kapok te pluizen dat door het beslapen tot harde nopjes verworden was. Het maakte veel stof, en moeder zelf was een en al pluis, van kop tot teen.
Zoo ging het maar steeds door, bij nacht zoowel als bij dag: dommelen, pluizen, dommelen, pluizen. En daar af en toe een glimlach doorheen, God weet tot wie.
Van mijn vader, die pas een jaar of vijf dood was, wist zij niets meer af. Die had nooit bestaan, al hadden zij negen kinderen gehad.
Wanneer ik haar kwam bezoeken sprak ik wel eens over hem om te probeeren zoodoende hare levensgeesten weer aan te wakkeren.
Ik vroeg haar dan of zij waarachtig Krist niet meer kende, want zoo had hij geheeten.
Zij deed zich vreeselijk geweld aan om mij te volgen. Zij scheen te begrijpen dat zij iets begrijpen moest, kwam voorover in haren zetel en staarde mij aan met een gespannen gezicht en zwellende slaapaders: een uitgaande lamp die dreigt te ontploffen bij wijze van afscheid.”

 

 
Willem Elsschot (7 mei 1882 – 31 mei 1960)
Laarmans (Willem Elsschots alter ego) op de stripmuur in de Antwerpse beeldverhaalroute.

Lees verder “Willem Elsschot, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Edgar Cairo, Volker Braun, Robert Browning, Peter Carey”

Willem Elsschot, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Edgar Cairo, Volker Braun, Robert Browning

De Vlaamse schrijver en dichter  Willem Elsschot werd in Antwerpen geboren op 7 mei 1882. Zie ook alle tags voor Willem Elschot op dit blog.

 

 

De Klacht van den Oude

 

Ik word aan ’t oud zijn niet gewend.

De lichtelaaie die ‘k heb gekend

zit nog te diep in mijne knoken

en blijft mij dag en nacht bestoken.

 

Mij beetren heb ik steeds gewild,

en menig, menig uur verspild

aan op te zien naar ginder boven,

aan bidden leeren en gelooven.

 

Helaas, ik schaam mij en beken

dat ik wel diep verdorven ben.

Want God en Ziel en andere dingen

waarvoor de menschen psalmen zingen,

 

Geweten, Vaderland in nood,

de Sterrenhemel en de Dood,

het wil, het wil tot mij niet spreken,

wat ik ook tracht het ijs te breken.

 

Maar waar ik wèl toe ben bereid,

dat is voor elke jonge meid

zooals er honderdduizend loopen,

de kleeren van mijn lijf verkoopen

           

en heel mijn huis en heel mijn vrouw.

Ik zou het doen, en geen berouw

zou in mijn oogen staan te lezen,

en ’t zou nochtans een misdaad wezen.

 

Wanneer ik langs de huizen trek

loert men mij na, als ware ik gek,

alsof mijn plannen en mijn zonden

op mijnen rug te lezen stonden.

 

Ik ben een schurk, ik ben een hond,

geen rustplaats waard in heil’gen grond,

en ‘k wil een hoog rantsoen betalen

voor elken bundel zonnestralen:

 

Maar laat mij doen met eigen vuur

wat ik verkies, zoolang ik duur.

En plaag ons niet: mij arme stakker,

en Satanlief, mijn laatste makker.

 

 

 

De zee

 

Wat een machtig en woelerig deinen
van baar op baar,
bruisend opstaand en bruisend verdwijnend
over elkaar.

De stemklank der mensen die zingen
maakt mij zo wrang;
van verouderde krachtloze dingen
spreekt mij hun zang.

Doe uw geesten mij bouwen een woning
diep in uw schoot,
waar ik zingen zal als barenkoning
tot mijne dood.

Want geen keel die aan wal uwe zangen
ooit navertelt,
en geen mensenbrein ooit zal vervangen
uw effen geweld.

 

 

 

 

Willem Elsschot (7 mei 1882 – 31 mei 1960)

Standbeeld in Antwerpen 

Lees verder “Willem Elsschot, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Edgar Cairo, Volker Braun, Robert Browning”

Willem Elsschot, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Edgar Cairo, Volker Braun, Horst Bienek

De Vlaamse schrijver en dichter  Willem Elsschot werd in Antwerpen geboren op 7 mei 1882. Zie ook alle tags voor Willem Elschot op dit blog.

 

Uit: Tsjip

 

“Opdracht

Voor de zooveelste maal kom ik thuis van de reis en weer staat mijn stoel gereed, tafel en bed gedekt, pantoffels bij ’t vuur, alsof ik iederen dag verwacht werd. Mijn kinderen hebben heel gewoon ‘Pa’ gezegd en mijn vrouw heeft gevraagd wat ik verkoos, lever of haring. Ik heb niet geantwoord omdat ik den moed niet had mijn eigen stem aan te hooren, heb de hand uitgestoken naar wat het dichtst bij stond en zwijgend mijn maag gevuld. Hun gerustheid, hun zekerheid dat ik ook ditmaal terugkeeren zou heeft mij beschaamd en diep gegriefd. Maar was ik aan ’t bulderen gegaan dan had er niets op overgeschoten dan met weerzin weer op te staan. En het trekken lokt mij niet meer.

Ben ik vermoeid of kan ik het licht van gindsche land niet meer verdragen? Ik voel in ieder geval dat van een volgenden tocht niets meer terecht komt. En dat is maar goed ook, want mij rest nog maar net de tijd om eindelijk met vrouw en kinderen wat mee te leven, mij te koesteren aan de warmte van den haard en te werken voor onzen ouden dag die voor de deur staat. Zoolang ik ginder dwaalde heb ik mijn kinderen niet opgevoed maar met hen gespeeld, voor mijn vrouw niet gezorgd maar van haar genoten.

Die Meimaandjes zijn nu voorbij. Hier bij ’t vuur, in onze kooklucht, komt het er op aan mijn plicht te doen als een doodgewoon mannetje dat ik tenslotte ben. Want hun oogen zijn op mij gericht. Doet mijn vrouw haar plicht niet als zij wascht en plast, als zij op griezelige regendagen op de vischmarkt loopt te dwalen zonder acht te slaan op haar aderspatten noch op haar slechten stoelgang? Doen niet die kinderen eveneens hun plicht wanneer zij achter schoolmuren hun zonnigste dagen slijten?

Dit is mijn laatste kans want zij groeien als kool en steken de koppen bijeen. Een heeft al een snor en een ouwelijke trek om den mond. Als ik mij nu niet aanpas word ik uitgestooten door die uit mij zijn ontstaan, want zij zien in mijn dolen een verraad en scharen zich zwijgend om hun moeder. En zij hebben gelijk. Als ooit het huis vuur vat dan worden zij door haar gewekt en niet door mij.

 

 

 

Willem Elsschot (7 mei 1882 – 31 mei 1960)

 

Lees verder “Willem Elsschot, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Edgar Cairo, Volker Braun, Horst Bienek”

Willem Elsschot, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Edgar Cairo, Volker Braun, Horst Bienek, Dorit Zinn, Angela Carter, Peter Carey, André du Bouchet

De Vlaamse schrijver en dichter  Willem Elsschot  werd in Antwerpen geboren op 7 mei 1882. Zie ook mijn blog van 7 mei 2007 en ook mijn blog van 7 mei 2008.

 

 

Moeder

 

Mijn moederken, ik kan het niet verkroppen,

dat gij gekromd, verdroogd zijt en versleten,

zooals een pop waarin een hart zou kloppen,

door ’t volk bij ’t heengaan in een huis vergeten.

 

Ik zie uw knoken door uw kaken steken

en uwe oogen diep in ’t hoofd gedrongen.

En ik ben gansch ontroerd en kan niet spreken,

wanneer gij zegt: ‘kom zit aan tafel, jongen’.

 

Ik hoor u ’s avonds aan de muren vragen

of gij de vensters wel hebt toegesloten.

Gij kunt de schemering niet uit uw hersens jagen.

Uw lied is uit, gij kreunt de laatste noten.

 

Daar in de verte wordt een put gegraven;

ik hoor zoo goed het ploffen van de kluiten.

En achter ’t huis zie ik een schimme draven:

hij staat waarachtig reeds op haar te fluiten.

– Kom in, Mijnheer, ik stel u voor aan Moeder.

– Vrees niets, kindlief, al heeft hij naakte beenen:

 ij is een vriend, een goede vriend, een broeder:

hij is niet ruw, hij wandelt op de teenen.

 

Tot weerziens dan. Ik kom vannacht of morgen.

Gij kunt gerust een onze-vader lezen,

en zet uw muts wat recht. Hij zal wel zorgen

dat gij geen kou vat en tevreê zult wezen.

 

 

 

 

De Klacht van den Oude

 

Ik word aan ’t oud zijn niet gewend.

De lichtelaaie die ‘k heb gekend

zit nog te diep in mijne knoken

en blijft mij dag en nacht bestoken.

 

Mij beetren heb ik steeds gewild,

en menig, menig uur verspild

aan op te zien naar ginder boven,

aan bidden leeren en gelooven.

 

Helaas, ik schaam mij en beken

dat ik wel diep verdorven ben.

Want God en Ziel en andere dingen

waarvoor de menschen psalmen zingen,

 

Geweten, Vaderland in nood,

de Sterrenhemel en de Dood,

het wil, het wil tot mij niet spreken,

wat ik ook tracht het ijs te breken.

 

Maar waar ik wèl toe ben bereid,

dat is voor elke jonge meid

zooals er honderdduizend loopen,

de kleeren van mijn lijf verkoopen

 

 

Willem_Elsschot

Willem Elsschot (7 mei 1882 – 31 mei 1960)

 

 

 

De Spaanse schrijfster Almudena Grandes Hernández werd geboren op 7 mei 1960 in Madrid. Zie ook alle tags voor Almudena Grandes op dit blog.

 

Uit: The Wind from the East (Vertaald door Samantha Schnee)

 

„When the Olmedo family arrived at their new home a strong easterly wind, the Levanter, was blowing. It blew the house’s canvas awnings so high it appeared they would come free of their aluminum frames, then let them drop for a moment before inflating them again, producing a monotonous sound, muffled and heavy, like the beating wings of a flock of monstrously large birds. A rhythmic sound, metallic, much sharper, conveying the roughness of rust, could be heard now and again when the wind ceased. The neighbors were rolling up their own awnings, all green, all the same, as quickly as possible. Juan Olmedo immediately recognized the echo of the steel rings which spun on the awnings’ rods and thought to himself that he’d had rotten luck. The contrast between the blue sky-its brilliant sun reflected off the facades of identical white houses like a balloon of light-and the hostility of that wild wind had something sinister about it. A few times, during the trip from Jerez while they were isolated in the car, the windows closed, the air conditioner blowing, Juan had promised Tamara that he would go swimming with her before dinner, but the perfect beach day that had beckoned to them through glass had suddenly turned into a nightmare of a hurricane. Now she walked a step behind him, looking at everything suspiciously with her new, cold eyes, but without venturing a word. Alfonso hadn’t followed him, but Juan didn’t notice till he had unlocked the door, marked Number 37, and entered the house that was his despite the fact that he’d never seen it. Then, while the distinct odor of recently completed construction assaulted him like a cat that has been dipped in paint and varnish, a yellowed old sports paper, stiff with age, rustled before it was swept out the door and into the open air. Juan’s eyes followed the dance of the loose pages, which ascended suddenly in spirals or fell dramatically toward the ground, and in the distance made out the figure of his brother, standing stock-still in the middle of an intersection paved with red stones. Alfonso’s arms hung at his sides, his legs apart, very still, but he rocked his head slowly from right to left, his face lifted toward the Levanter, brow furrowed, mouth ajar.“

 

 

 

Almudena_Grandes

Almudena Grandes (Madrid, 7 mei 1960 )

 

 

 

 

De Duitse schrijver Christoph Marzi werd geboren op 7 mei 1970 in Mayen. Zie ook alle tags voor Christoph Marzi op dit blog.

 

Uit: Fabula

 

„Die meisten Lügen sind wahr und spinnen sich von ganz allein, kaum jemand kannte diese Wahrheit besser als Colin Darcy. Wenn man erst einmal der Melodie der Worte zu lauschen beginnt, dann pfeift man sie bald selbst. Und wenn Lügen wie kunstvolle Lieder sind, dann gehörte Helen Darcy, Colins Mutter, zu jenem seltenen Menschenschlag, der allzeit eine beschwingte Melodie auf den Lippen trägt. Dessen eingedenk hatte Colin Darcy seinen Heimatort und alles, was ihn mit Vergangenheit, Familie und den Liedern von einst verband, hinter sich gelassen. Nicht ein einziges Mal hatte er zurückgeschaut, nein, nicht wirklich.Seit sieben Jahren schon war er nicht mehr in Ravenscraig gewesen, dem Anwesen nahe Portpatrick, eine Ewigkeit und mindestens drei neue Leben lang. Danny, sein kleiner Bruder, lebte irgendwo jenseits des Atlantiks, rief nie an, schrieb weder Briefe noch Mails, nichts. Am Ende hatten sie alle das Haus ihrer Kindheit verlassen, weil Helen Darcy noch immer dort lebte. Die beiden Jungs hätten auch jeden anderen Ort auf der Welt verlassen, wenn Helen Darcy an jedem anderen Ort der Welt gelebt hätte, da war sich Colin Darcy sicher.Jetzt lebte Darcy, wie ihn seine wenigen Freunde nannten (oder Mr. Darcy, wie er von seinen Kollegen und Studenten gerufen wurde – was er, nebenbei bemerkt, überdies gar nicht mochte, weil es klang, als sei er ein alter Mann), in London.»Bist du sicher, dass du wirklich dorthin ziehen willst?« Eigentlich war es keine Frage gewesen. »Du wirst allein in London leben«, hatte Helen Darcy ihn gewarnt, als sie ihm einen Besuch in Cambridge abgestattet hatte.

 »Du wirst kaum mehr zu Hause sein.«

»London wird mein Zuhause sein.« Colin hatte seine Mutter weder eingeladen noch um ihre Meinung gebeten. Sie war einfach vor der Tür seiner Studentenbude aufgetaucht, als er gerade dabei war, sein Hab und Gut in Umzugskisten zu verpacken.“

 

 

Marzi

Christoph Marzi (Mayen, 7 mei 1970)

 

 

 

 

De Surinaamse schrijver Edgar Eduard Cairo werd geboren in Paramaribo op 7 mei 1948. Zijn ouders waren afkomstig van een voormalige plantage in het district Para. Hij volgde de lagere school bij de fraters, en haalde het diploma aan de Algemene Middelbare School (AMS). Vervolgens vertrok hij in 1968 naar Amsterdam waar hij Nederlands en Algemene Literatuurwetenschap studeerde. In zijn laatste boeken openbaarde zich een ernstige psychose. Cairo debuteerde in 1969 met Temekoe, een sterk autobiografische novelle in het Sranan over een vader-zoonrelatie, later herschreven in het Surinaams-Nederlands aIs Temekoe/Kopzorg (1979) en nogmaals in het Algemeen Nederlands als Kopzorg (1988). Hij hanteert in veel van zijn werken een Surinaams-Nederlands dat hij met zijn eigen vondsten heeft verrijkt tot het “Cairojaans”. Vooral uit Surinaamse hoek werd dit nogal bekritiseerd. In Suriname is zijn meest gelezen boek Kollektieve schuld (1976) over winti-perikelen in een familie.

Cairo was sterk beïnvloed door de orale tradities van stads- en Para-negers en was zelf een bekend voordrachtskunstenaar. Hij publiceerde in totaal een tiental dichtbundels, zeven toneelstukken, een tiental forse romans, twee bundels columns en voorts verspreide verhalen en essays. Zijn hele werk draait om het negerschap in al zijn facetten.

 

Uit: De Negerhaan

 

« Het erf waarop wij als gezin woonden was, zoals in die tijd met de vele woonerven te Paramaribo het geval was, breed, en diep naar achteren gelegen, met een lange rij erfhuizen in de vorm van een in stukken verdeelde loods die zich van voor tot achter uitstrekte. Het maakte deel uit van een familiecomplex van de Baas Eigenaar, van wie ik de naam niet noemen zal, hij en de zijnen, die een drietal aaneengesloten erven bezaten, met een klein weggetje ertussen dat achter de houtopslagplaats achter ons huis liep. Een klein stuk erf hoorde niet bij het familiebezit, althans niet eerst. Een ingeklemd stuk terrein, waar de houtopslag, piepklein voordien, zich later naar voren uitbreidde, tot bijna aan de straat. Maar eerst stonden er op die plek ook huizen, op sommige bewoners waarvan mijn verhaal betrekking heeft.

Die woonloods op ons eigen erf was keurig opgedeeld in hokjes en die droegen bijna sarcastisch de edele benaming van ‘huisjes’. In feite waren dat niet meer dan primitieve huiskamer-keukencombinaties, volgestouwd met armenaren, van wie een meer dan hoge en moeilijk op te brengen huur werd vereist. Aangezien de huizenrij een naar beide zijden nogal schuin aflopend dak had, kreeg de ‘woonkamer’ – doorgaans niet groter dan zo’n vier bij drie meter en volgestouwd met een stuk of zes, acht kinderen plus nog hun ouders en permanente logées als opa en oma – er een krapeerzolder bij. Deze zolder, de uitspaarruimte onder het schuine dak, was zeker niet groter dan een ruim uitgevallen kippenhokje, waar een volwassene alleen gebukt doorheen kon gaan.“

 

 

cairo

Edgar Cairo (7 mei 1948 – 16 november 2000)

 

 

 

 

De Duitse dichter en schrijver Volker Braun werd geboren op 7 mei 1939 in Dresden. Zie ook alle tags voor Volker Braun op dit blog.

 

O Chicago! O Widerspruch!

 

O CHICAGO! O WIDERSPRUCH!

Brecht, ist Ihnen die Zigarre ausgegangen?

Bei den Erdbeben, die wir hervorriefen

In den auf Sand gebauten Staaten.

Der Sozialismus geht, und Johnny Walker kommt.

Ich kann ihn nicht an den Gedanken festhalten

Die ohnehin ausfallen. Die warmen Straßen

Des Oktobers sind die kalten Wege

Der Wirtschaft, Horatio. Ich schiebe den Gum in die Backe

Es ist gekommen, das nicht Nennenswerte.

 

 

 

 

Das Eigentum

 

Da bin ich noch: mein Land geht in den Westen.

KRIEG DEN HÜTTEN FRIEDE DEN PALÄSTEN

Ich selber habe ihm den Tritt versetzt.

Es wirft sich weg und seine magre Zierde.

Dem Winter folgt der Sommer der Begierde.

Und ich kann bleiben wo der Pfeffer wächst.

Und unverständlich wird mein ganzer Text.

Was ich niemals besaß, wird mir entrissen.

Was ich nicht lebte, werd ich ewig missen.

Die Hoffnung lag im Weg wie eine Falle.

Mein Eigentum, jetzt habt ihrs auf der Kralle.

Wann sag ich wieder mein und meine alle.

 

 

 

braun

Volker Braun (Dresden, 7 mei 1939)

 

 

 

De Duitse dichter en schrijver Horst Bienek werd geboren op 7 mei 1930 in Gleiwitz. Zijn beroemdste werk is de vierdelige romancyclus Gleiwitz, Eine oberschlesische Chronik in vier Romanen, die handelt over de tijd voorafgaand aan WO II. Bienek ontving talrijke prijzen waaronder de Nelly-Sachs-Preis (1981). Bienek moest na de intocht van de Russische troepen dwangarbeid verrichten. In 1951 werd hij wegens spionage en samenzwering tegen de DDR tot 25 jaar dwangarbeid veroordeeld. In 1955 kreeg hij amnestie en kon hij naar de BRD vertrekken.

 

Uit: Gleiwitz (Die erste Polka)

 

Valeska war in einer kleinen Stadt an den Ufern eines Flusses aufgewachsen, in deren östlichem Teil polnisch gesprochen wurde, über den Fluss hinweg auf der westlichen Seite, wo sie zu Hause war, hauptsächlich deutsch, jenes breite, die Konsonanten rollende und die Lippen nach unten ziehende Deutsch, das mit vielen polnischen Wörtern durchsetzt war, aber sich nach dem deutschen Satzbau richtete, worauf man gerade in ihrer Familie stolz war, denn die meisten Leute dieser Gegend balancierten ihre Sätze halb in der deutschen, halb in der polnischen Syntax, und denen gegenüber fühlten sie eine gewisse Überlegenheit, die sie freilich nicht hervorkehrten – denn der Vater, als Tuchhändler, war auf sie als Kunden angewiesen -, oder jedenfalls nur ganz selten, bei besonderen Gelegenheiten, in amtlichen Gesprächen, bei Behörden etwa oder am Sedanstag, oder wenn Besuch aus dem Reich da war. Dann spitzten sie ihren Mund, befeuchteten ununterbrochen die Lippen, aus Nervosität: später würde man die Kinder für ein oder zwei Jahre nach Breslau schicken oder nach Berlin, und dort würden sie schon ihre falschen Betonungen verlieren.
In der Schule wurde der Unterricht deutsch abgehalten, aber wenn ein Schüler auf die Fragen eines Lehrers polnisch antwortete, so wurde das ohne Aufhebens akzeptiert, die Lehrer waren mit der eigenen Sprache ebensogut vertraut wie mit der andern, und der Hauptlehrer Grabowski war es, der immer sagte: Mir ist es wschistko jedno, ob ihr ein polska ksiazka oder ein deutsches Buch lest, Hauptsache dzieci ist es, dass ihr überhaupt lest. Aber nach 1900 wurde das anders, da kamen strengere Vorschriften aus Berlin, und als sogar der Religionsunterricht nicht mehr in polnisch abgehalten werden durfte, gab es in Posen Schülerstreiks, und auch in ihrer Stadt waren die Kinder von rein polnischen Eltern wochenlang nicht mehr in die Schule gegangen. In der Kirche wurde mehr polnisch als deutsch gesprochen, das hing auch von der Zusammensetzung der Gläubigen ab, die da gekommen waren, der Pfarrer Starczewski übersah das mit einem Blick, wenn er aus der Sakristei in seine kleine Kirche eintrat, und richtete sich danach.““

 

 

Bienek

Horst Bienek (7 mei 1930 – 7 december 1990)

 

 

 

De Duitse schrijfster Dorit Zinn werd geboren in Dessau op 7 mei 1940. In 1958 werd zij, kort voor het eindexamen, om politieke redenen, van school gestuurd. Om zich opnieuw te bewijzen moest zij produktiewerk gaan doen. Daarna volgde zij een opleiding tot medisch-technisch assistente. In 1964 vluchtte zij naar West-Berli
jn. Sinds 1979 werkt zij als zelfstandig schrijfster. Tegenwoordig woont zij in Darmstadt. Werk o.a.: Mit fünfzig küssen Männer anders, 1995, Küß keinen am Canale Grande, 1997, Ostzeitstory, 2003.

 

Uit: Mein Sohn liebt Männer (1992)

 

“Als er es sagt, will ich es nicht glauben. Er sagt es einfach in die Küche hinein, steht da in seinen weißen Shorts, braungebrannt, lächelt und sagt: Du, Dorit, ich bin schwul.

Nein! Ich lache. Doch, sagt er und hält mir ein Buch entgegen, Pasolini. Mein Sohn nicht, will ich und beginne zu betteln: Eine fixe Idee! Das passiert in deinem Alter vielen! Ich nehme ihn bei den Schultern, schüttele, küsse ihn, stammle irgendwas Beschwörendes. Er steht da, sanft, und sagt das Unglaubliche noch einmal: Dont, ich bin schwul!

Ich bin in den glühenden Augustnachmittag hinausgefahren, über die Autobahn geirrt und irgendwann in Frankfurt angekommen. Ich bin durch die Straßen gerannt und wollte an der Sommerluft ersticken. In einem Spielwarengeschäft habe ich Puppen aus Regalen gegriffen, einer jungen Verkäuferin vor die Nase gehalten und sie gefragt: Finden Sie es richtig, einem Jungen eine Puppe zu schenken?

Im Cafe auf dem Opernplatz die ersten argwöhnischen Blicke. Welcher von diesen Männern ist wohl schwul? Der Ober? Klar, der ist es bestimmt, die Haartolle, das blasse Gesicht, die blauschwarzen  Ringe um die Augen und dieses Schmuckgeklimper an  Hals und Handgelenken. Der Campari schmeckt bitter. Ich spiele das Spiel des Zuordnens: Schwul, nicht schwul, lesbisch, vielleicht bi… Als ich zahle,  ertappe ich mich bei einem viel zu hohen Trinkgeld. Und der Ober hat nichts Eiligeres zu tun, als ein  schwarzmähniges Weib zungenküssend zu bedienen.”

 

 

Zinn

Dorit Zinn (Dessau, 7 mei 1940)

 

 

 

De Britse schrijfster en journaliste Angela Carter werd geboren in Eastbourne op 7 mei 1940. Zij begon haar carrière als journaliste bij de Croydon Advertiser. Ze is twee keer getrouwd geweest. Met haar eerst man, Paul Carter, huwde zij in 1960, maar in 1969 vertrok zij naar Japan, daartoe in staat gesteld door het geld dat ze won met de William Somerset Maugham-Award voor literatuur. Zij woonde twee jaar in Tokio, en trok vervolgens door de Verenigde Staten, Azië en Europa. Na twaalf jaar huwelijk scheidde zij officieel van haar eerste echtgenoot. Het grootste deel van de jaren 1970 en 1980 verdiende zij haar brood als schrijfster verbonden aan universiteiten, waaronder de Universiteit van Sheffield en de Universiteit van East Anglia in het Verenigd Koninkrijk. Carter schreef ook artikelen voor de Britse kranten The Guardian en The Independent en voor het tijdschrift New Statesman. Tot dusver zijn er twee verfilmingen van haar werk verschenen, namelijk The Company of Wolves (1984) en The Magic Toyshop (1987).

 

Uit: The Company of Wolves

 

„It is midwinter and the robin, friend of man, sits on the handle of the gardener’s spade and sings. It is the worst time in all the year for wolves, but this strong-minded child insists she will go off through the wood. She is quite sure that wild beast cannot harm her although, well warned, she lays a carving knife in the basket her mother has packed with cheeses. There is a bottle of harsh liquor distilled from brambles; a batch of flat oak cakes baked on the hearthstone; a pot or two of jam. The flaxen-haired girl will take these delicious gifts to a reclusive grandmother so old the burden of her years is crushing her to death. Granny lives two hours’ trudge through the winter woods; the child wraps herself up in her thick shawl, draws it over her head. She steps into her stout wooden shoes; she is dressed and ready and it is Christmas Eve. The malign door of the solstice still swings upon its hinges, but she has been too much loved to ever feel scared.

Children do not stay young for long in this savage country. There are no toys for them to play with, so they work hard and grow wise, but this one, so pretty and the youngest of her family, a little latecomer, had been indulged by her mother and the grandmother who’d knitted the red shawl that, today has the ominous if brilliant look of blood on snow. Her breasts have just begun to swell, her hair is like lint, so fair it hardly makes a shadow on her pale forehead; her cheeks are an emblematic scarlet and white and she has just started her woman’s bleeding, the clock inside her that will strike, henceforth, once a month.“

 

 

Carter

Angela Carter (7 mei 1940 – 16 februari 1992)

 

 

 

 

De Australische schrijver Peter Carey werd geboren in Bacchus Marsh, Victoria, op 7 februari 1943. Hij woonde in Melbourne, Londen en Sydney, maar woont en werkt nu in New York waar hij verbonden is aan Hunter College, een onderdeel van de City University of New York. Aan het begin van zijn literaire carrière schreef hij copy voor reclamebureaus. Zijn boeken zijn vele malen bekroond, onder meer met de Booker Prize. Carey heeft ook meegewerkt aan de screenplay voor de film Until the end of the world van Wim Wenders.

 

Uit: Theft

 

„I don’t know if my story is grand enough to be a tragedy, although a lot of shitty stuff did happen. It is certainly a love story but that did not begin until midway through the shitty stuff, by which time I had not only lost my eight-year-old son, but also my house and studio in Sydney where I had once been about as famous as a painter could expect in his own backyard. It was the year I should have got the Order of Australia–why not!–look at who they give them to. Instead my child was stolen from me and I was eviscerated by divorce lawyers and gaoled for attempting to retrieve my own best work which had been declared Marital Assets.

Emerging from Long Bay Prison in the bleak spring of 1980, I learned I was to be rushed immediately to northern New South Wales where, although I would have almost no money to spend on myself, it was thought that I might, if I could only cut down on my drinking, afford to paint small works and care for Hugh, my damaged two-hundred-and-twenty-pound brother.

My lawyers, dealers, collectors had all come together to save me. They were so kind, so generous. I could hardly admit that I was fucking sick of caring for Hugh, that I didn’t want to leave Sydney or cut down on drinking. Lacking the character to tell the truth I permitted myself to set off on the road they had chosen for me. Two hundred miles north of Sydney, at Taree, I began to cough blood into a motel basin. Thank Christ, I thought, they can’t make me do it now.

But it was only pneumonia and I did not die after all.“

 

 

Peter_Carey

Peter Carey (Bacchus Marsh, 7 mei 1943)

 

 

 

De Franse dichter André du Bouchet werd op 7 mei 1924 geboren in Parijs. Hij studeerde o.a. aan het Amherst Collge en aan Harvard in de VS. In zijn eerste bundels Air {Lucht, 1951) en Sans couvercle {Zonder deksel, 1953) overheerst nog duidelijk de bekommernis om de notities tot gedichten om te smeden; de teksten zien er ook uit als gewone prozagedichten of gedichten waarvan de verzen aan de linkerkant mooi op een lijn zijn gezet. Maar in Défets (1981) werden de aantekeningen als aantekeningen overgenomen.

 

 

Loin du souffle

 

  M’étant heurté, sans l’avoir reconnu, à l’air,

je sais, maintenant, descendre vers le jour.

Comme une voix, qui, sur ses lèvres même,

assécherait l’éclat.

Les tenailles de cette étendue,

                                   &nbsp
;    perdue pour nous,

mais jusqu ‘ici.

 

J’accède à ce sol qui ne parvient pas à notre

bouche, le sol qui étreint la rosée.

Ce que je foule ne se déplace pas,

                                           l’étendue grandit. 

 

 

 

Bouchet

André du Bouchet (7 mei 1924 – 19 april 2001)

 

De 7e mei bleek een vruchtbare dag voor schrijvers. Zie ook mijn vorige blog van vandaag.

Willem Elsschot, Rabindranath Tagore, Volker Braun, Archibald MacLeish, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Joseph Joubert, Robert Browning, Stanisław Przybyszewski

De Vlaamse schrijver en dichter  Willem Elsschot pseudoniem van Alfons-Jozef de Ridder)werd in Antwerpen geboren op 7 mei 1882. (Hij studeerde in Antwerpen onder meer aan de Antwerpse gemeenteschool in de Van Maerlantstraat, het atheneum en het Hoger Handelsinstituut, maar maakte zijn studies aan het atheneum niet af. Op het atheneum kreeg hij o.a. les van Pol de Mont en kwam zijn liefde voor de literatuur tot bloei. Hij oefende verschillende beroepen uit: niet enkel in Antwerpen en Brussel maar ook in Parijs en Rotterdam.

Vanaf 1912 werkte De Ridder voor het tijdschrift La Revue Continentale Illustrée, dat eigendom was van zijn vriend Jules Valenpint die model stond voor het personage Boorman. Tijdens de WO I ging dit tijdschrift door de economische omstandigheden in België op de fles.

Elsschot hield niet van de reclamewereld. Vlak voor zijn dood in 1960 formuleerde hij het als volgt: “Niet alleen walg ik van de reclame, maar ook van de commercie in het algemeen. En ik heb Lijmen geschreven omdat ik er op een of andere manier van af moest komen. Ik moest wel reclame bedrijven, want van mijn pen heb ik nooit kunnen leven.”

 

Uit: Tsjip

“Ik herinner mij niet precies meer hoe en wanneer de vreemdeling in huis gekomen is, maar hij loopt hier nu voortdurend rond. Zeker heb ik zijn aanwezigheid in ’t begin niet opgemerkt en zat hij boven als ik beneden was. Nu echter ontmoet ik hem op de trap, bots in de gang tegen hem aan en zit tegenover hem aan tafel, want hij eet nu ook mee. Mijn oudste dochter, die hem in huis heeft gehaald, zit naast hem. Zij zijn beiden op de Handelsschool en ik geloof dat hij in ’t begin kwam om met haar te blokken. Hij was zwak in de Fransche taal en zij in Staathuishoudkunde en zij zouden trachten elkander te helpen. Ik heb toen tenminste zoo iets gehoord.

Het is een lange, beleefde Pool die zijn hielen tegen elkander klapt bij ’t begroeten en die bij ’t komen en ’t heengaan mijn vrouw een handkusje geeft. Zoo ongeveer drukten wij, als jongens, de lippen op het heilig sakrament. Ik heb haar al eens gevraagd of Bennek, want dat is zijn voornaam, hare hand werkelijk kust en zij zegt dat het tusschen kussen en niet kussen in is: aanraken zonder nat te maken.”

 

 

Het Huwelijk

Toen hij bespeurde hoe de nevel van de tijd

in d’ogen van zijn vrouw de vonken uit kwam doven,

haar wangen had verweerd, haar voorhoofd had doorkloven

toen wendde hij zich af en vrat zich op van spijt.

 

Hij vloekte en ging te keer en trok zich bij de baard

en mat haar met de blik, maar kon niet meer begeren,

hij zag de grootse zonde in duivelsplicht verkeren

en hoe zij tot hem opkeek als een stervend paard.

 

Maar sterven deed zij niet, al zoog zijn helse mond

het merg uit haar gebeente, dat haar toch bleef dragen.

Zij dorst niet spreken meer, niet vragen of niet klagen,

en rilde waar zij stond, maar leefde en bleef gezond.

 

Hij dacht: ik sla haar dood en steek het huis in brand.

Ik moet de schimmel van mijn stramme voeten wassen

en rennen door het vuur en door het water plassen

tot bij een ander lief in enig ander land.

 

Maar doodslaan deed hij niet, want tussen droom en daad

staan wetten in de weg en praktische bezwaren,

en ook weemoedigheid, die niemand kan verklaren,

en die des avonds komt, wanneer men slapen gaat.

 

Zo gingen jaren heen. De kindren werden groot

en zagen dat de man die zij hun vader heetten,

bewegingsloos en zwijgend bij het vuur gezeten,

een godvergeten en vervaarlijke aanblik bood.

 

 

 

Elschot

Willem Elsschot (7 mei 1882 – 31 mei 1960)

 

De Bengaalse dichter en schrijver Rabindranath Tagore werd op 7 mei 1861 tijdens de Britse koloniale overheersing van India geboren in een rijke brahmaanse familie, die in Calcutta (tegenwoordig: Kolkata) woonde. Tagore ontplooide een grote bedrijvigheid als literator, componist, sociaal hervormer, strever naar onafhankelijkheid en pedagoog. In 1901 stichtte hij te Bolpur, 180 km van Calcutta, de Santi-Niketanschool, die later uitgroeide tot universiteit. Door te schrijven over sociale en politieke onderwerpen streefde Tagore in zijn wereldbeschouwingen bewust naar een harmonische verbinding tussen de Westerse en Oosterse filosofieën, religies en culturen. Hij had een belangrijk aandeel in de bevrijding van India. Hij schiep een soort letterkunde die dichter bij het gesproken Bengaals lag dan men ooit daarvoor had geschreven. Hij schreef voornamelijk in het Bengaals, maar vertaalde zelf veel van zijn werken in het Engels.

Door les te geven in verschillende landen bezocht hij vaak Europa en Amerika, vooral nadat hij in 1913 de Nobelprijs voor de Literatuur toegekend had gekregen.

Mijn kind

 

Als ik je gekleurd speelgoed breng, mijn kind!
dan begrijp ik waarom er zulk kleurenspel is op wolken, op water,
en waarom bloemen veelvervig zijn
als ik gekleurd speelgoed geef aan jou, mijn kind.
Als ik zing om je te laten dansen,
dan weet ik waarlijk waarom er muziek is in de bladeren
en waarom de golven hun stemmenkoor zenden tot het hart der luisterende aarde
als ik zing om je te laten dansen.
Als ik zoetigheid breng in je gretige handjes,
dan weet ik waarom er honing is in de bloemenkelk
en waarom de vruchten heimelijk gevuld worden met zoet sap
als ik zoetigheid breng in je gretige handjes.
Als ik je gezichtje kus om je te doen lachen, mijn lieveling!
dan weet ik stellig wat de vreugde is,
die van de hemel stroomt in morgenlicht,
en wat het genot is dat de zomerkoelte aan mijn lichaam brengt
als ik je gezichtje kus om je te doen glimlachen.

 

 

 

“All men have poetry in their hearts, and it is necessary for them, as much as possible, to express their feelings. For this they must have a medium, moving and pliant, which can refreshingly become their own, age after age. All great languages undergo change. Those languages which resist the spirit of change are doomed and will never produce great harvests of thought and literature. When forms become fixed, the spirit either weakly accepts its imprisonment or rebels. All revolutions consists of the “within” fighting against invasion from “without”… All great human movements are related to some great idea.”

 

 

Tagore-1

Rabindranath Tagore (7 mei 1861 – 7 augustus 1941)

 

De Duitse dichter en schrijver Volker Braun werd geboren op 7 mei 1939 in Dresden. In hhet begin weerspiegelde zijn werk het enthousiasme voor de opbouw van een socialitische staat. In de jaren zestig werkte hij op uitnodiging van Helene Weigel als dramaturg bij het Berliner Ensemble. Na de Praagse Lente werd hij steeds kritischer ten aanzien van het leven in het socialisme en van de mogelijkheden tot hervormingen. Dat leidde tot een versterkte interesse voor hem van de Stasi, de geheime dienst van de DDR. Na de hereniging van Duitsland onderzocht hij kritisch de redenen voor het mislukken van de DDR.

 

 

Der 9. November

 

Das Brackwasser stachellippig, aufgeschnittene Drähte

Lautlos, wie im Traum, driften die Tellerminen

Zurück in den Geschirrschrank. Ein surrealer Moment:

Mit spitzem Fuß auf dem Weltriß, und kein Schuß fällt.

Die gehetzte Vernunft, unendlich müde, greift

Nach dem erstbesten Irrtum … Der Dreckverband platzt.

Leuchtschriften wandern okkupantenhaft bis Mitte.

    BERLIN

NUN FREUE DICH, zu früh. Wehe, harter Nordost.

 

 

 

Aus dem dogmatischen Schlummer geweckt

 

Hast du die Nacht genutzt? – Ich übte mich

In der Erwartung. – Wessen? – Kennst du auch

Den süßen Schmerz: die Unbekannte lieben? –

Die unbekannte Tat? – Wie? – Wovon sprichst du? –

Die Adern sprangen fast in meinem Fleisch.

Wie bin ichs müd, den Markusplatz zu queren. –

Du träumst, nicht wahr, du träumst mit Konsequenz. –

Und auf den Straßen weht die Transparenz.

 

 

Braun

Volker Braun (Dresden, 7 mei 1939)

 

De Amerikaanse dichter en politicus Archibald MacLeish werd geboren op 7 mei 1892 in Glencoe, Illinois. In 1917 publiceerde hij zijn eerste bundel. Hij werkte eerst als advocaat en uitgever van het tijdschrift The New Republic, maar koos toen toch voor een loopbaan als schrijver. In 1923 verhuisde hij met zijn vrouw naar Parijs, waar destijds het centrum lag van de Amerikaanse moderne literatuur. MacLeish kwam zo in de kring van de Lost Generation  terecht, en van de bannelingengemeenschap rondom Gertrude Stein en Ernest Hemingway. In 1928 keerde hij terug naar de VS.

 

Two Poems from the War

 

I

Oh, not the loss of the accomplished thing!
Not dumb farewells, nor long relinquishment
Of beauty had, and golden summer spent,
And savage glory of the fluttering
Torn banners of the rain, and frosty ring
Of moon-white winters, and the imminent
Long-lunging seas, and glowing students bent
To race on some smooth beach the gull’s wing:

Not these, nor all we’ve been, nor all we’ve loved,
The pitiful familiar names, had moved
Our hearts to weep for them; but oh, the star
The future is! Eternity’s too wan
To give again that undefeated, far,
All-possible irradiance of dawn.

 

 

 

An Eternity

There is no dusk to be,
There is no dawn that was,
Only there’s now, and now,
And the wind in the grass.

Days I remember of
Now in my heart, are now;
Days that I dream will bloom
White the peach bough.

Dying shall never be
Now in the windy grass;
Now under shooken leaves
Death never was.

 

 

MACLEISH

Archibald MacLeish (7 mei 1892 – 20 april 1982)

 

De Spaanse schrijfster Almudena Grandes Hernández werd geboren op 7 mei 1960 in Madrid. Grandes studeerde geografie en geschiedenis. Al haar eerste roman Lulu werd in twintig talen vertaald en een internationale bestseller. Dat lukte ook met haar roman Malena. Voor haar werk tot nu toe on
tving zij de Premio Julián Besteiro.

 

Uit:  Luftschlösser  (Castillos de cartón, vertaald door Sabine Giersberg)

 

 Die Drei ist eine ungerade Zahl.

«Es ist für dich, Maria José ¼ Jaime González.» Obwohl ich nun schon seit mehr als fünfzehn Jahren in der Abteilung  arbeitete,  hatte  ich  noch  immer  keine  eigene Sekretärin.  Ich  teilte  mir  Lorena,  eine  junge,  zerstreute Frau, die sich aber immerhin bemühte, mit Julián, einem schweigsamen Doktor der Kunstgeschichte, der auf spanische Bildhauerei des Barock – vor allem Alonso Berruguete – spezialisiert war. Genau wie ich nahm auch er mehr oder weniger alles entgegen, was hereinkam, nur dass er darunter litt. Bei mir war das anders, mir war es inzwischen gleich, ob mich der Zufall oder die Notwendigkeit an diesen Ort geführt hatte. Die Firma hatte mich als Expertin für zeitgenössische Malerei angestellt, doch ich verbrachte meine Zeit damit, Juwelen aus der Epoche Isabellas, Sekretäre, französische Bronzen aus dem 18. Jahrhundert und dergleichen mehr zu schätzen. Ich hatte eigentlich Malerin werden wollen, aber zu spät bemerkt, dass ich nicht genügend Talent dafür besaß. So etwas bemerkt man immer zu spät, und dann bleibt kein Raum mehr, etwas Neues zu entdecken. Als ich mit dem Malen aufhörte, war ich zweiundzwanzig, aber es hat Jahre gedauert, bis ich mich wieder so alt fühlte wie damals.

«Stell ihn durch.»

 

Grandes

Almudena Grandes (Madrid, 7 mei 1960 )

 

De Duitse schrijver Christoph Marzi werd geboren op 7 mei 1970 in Mayen. Hij studeerde economie in Mainz en woont tegenwoordig in Saarbrücken. Nadat hij verschillende korte verhalen had gepubliceerd verscheen in 2004 zijn romandebuut Lycidas dat een enorm succes werd. In 2005 volgde het vervolg Lilith, en de trilogie werd in 2006 afgesloten met Lumen.

 

Uit: Lilith

 

THE TIMES THEY ARE A-CHANGING

Die Welt ist gierig, und manchmal verschwinden Menschen in ihrem Schlund, ohne jemals wieder gesehen zu werden. Emily Laing war sechzehn, als ihre beste Freundin Aurora Fitzrovia gemeinsam mit Master Micklewhite, dem sie bei Nachforschungen in einer dringlichen Angelegenheit zur Hand gehen musste, vom Angesicht der Erde verschwand. Es gab keinen Brief und auch keinen Hilferuf, keine Zeugen und nicht den geringsten Hinweis. Während ihrer Rückreise aus Konstantinopel widerfuhr den beiden Schreckliches, und als der menschenleere Orient-Express im Bahnhof Elephant & Castle einfuhr, da kündete nurmehr ein verwüstetes Abteil von dem Schicksal, das sie uns entrissen hatte. Fassungslos standen das Mädchen und ich auf dem Bahnsteig inmitten einer aufgeregten Menschenmenge. In den Gesichtern spiegelten sich Entsetzen und Verzweiflung. Jeder der hier Anwesenden hatte das mysteriöse Verschwinden eines geliebten Menschen zu beklagen. Keiner konnte sich erklären, was während der Fahr
t von Frankreich nach Britannien geschehen war. Nicht ein einzi- ger Fahrgast war mehr aufzufinden gewesen. Spurlos verschwunden waren die Menschen, die in der uralten Metropole von Paris noch die Abteile gefüllt hatten. So fing es an. An einem Tag im Winter. »Was glauben Sie, Wittgenstein«, fragt das Mädchen, »werden wir sie finden?« Emily Laing, der ich einst am Fuße der großen Rolltreppe in der Tottenham Court Road begegnet war, sitzt mir gegenüber in dem luxuriösen Abteil des Zuges, der uns fortbringen wird. Fort aus der Stadt der Schornsteine.

 

marzi

Christoph Marzi (Mayen, 7 mei 1970)

 

De Franse schrijver en essayist Joseph Joubert werd geboren in Montignac op 7 mei 1754. Joubert schreef eigenlijk zeer weinig en heeft tijdens zijn leven nooit een werk uitgegeven. Het enige wat hij deed was zijn gedachten voor zichzelf neerpennen. Jouberts aantekeningen waren reflecties over uiteenlopende zaken (de natuur van het menselijk wezen, literatuur, … ) en waren vaak geschreven in een aforistische stijl. Deze aantekeningen wekten de interesse van Chateaubriand, die na Jouberts dood een kleine selectie in omloop bracht onder de titel Recueil des Pensées de M. Joubert (Parijs, 1838). Dit werk werd in meer uitgebreide vorm opnieuw uitgegeven in 1842 onder de titel Pensées, Essais, Maximes et Correspondance de J. Joubert door Paul de Raynal, een neef van de auteur.

Citaten:

« Recevoir des bienfaits de quelqu’un est une manière plus sûre de se l’attacher que de l’obliger lui-même. La vue d’un bienfaiteur importune souvent, celle d’un homme à qui l’on a fait du bien est toujours agréable. Nous aimons notre ouvrage en lui. »

 

« Voulez-vous connaître le mécanisme de la pensée, et ses effets ? lisez les poètes. Voulez-vous connaître la morale, la politique ? lisez les poètes. Ce qui vous plaît chez eux, approfondissez-le : c’est le vrai. »

 

« On n’est moins ennemi de ceux qui nous haïssent que de ceux qui nous méprisent. »

 

 

 

Joubert

Joseph Joubert (7 mei 1754 – 4 mei 1824)

 

De engelse dichter en schrijver Robert Browning werd geboren op 7 mei 1812 in Londen. Zijn vruchtbaarste periode als schrijver begon in 1841 met de publicatie van het dramatische gedicht Pippa Passes en duurde tot 1869 toen het laatste deel verscheen van The Ring And The Book.

De belangrijkste werken uit deze rijd zijn Dramtic Lyrics (1842) en Dramatic Romances And Lyrics (1845), waarin Browning de grondslag legt voor het genre van de dramatische monoloog.

 

Meeting at night

 

The gray sea and the long black land;

And the yellow half-moon large and low;

And the startled little waves that leap

In fiery ringlets from their sleep,

As I gain the cove with pushing prow,

And quench its speed i’ the slushy sand.

Then a mile of warm sea-scented beach;

Three fields to cross till a farm appears;

A tap at the pane, the quick sharp scratch

And blue spurt of a lighted match,

And a voice less loud, through its joys and fears,

Than the two hearts beating each to each!

 

 

In a gondola

 

The moth’s kiss, first!

Kiss me as if you made me believe

You were not sure, this eve,

How my face, your flower, had pursed

Its petals up; so, here and there

You brush it, till I grow aware

Who wants me, and wide ope I burst.

 

The bee’s kiss, now!

Kiss me as if you enter’d gay

My heart at some noonday,

A bud that dares not disallow

The claim, so all is render’d up,

And passively its shatter’d cup

Over your head to sleep I bow.

 

 

 

Browning

Robert Browning (7 mei 1812 – 12 december 1889)

 

De Poolse schrijver Stanisław Przybyszewski werd geboren op 7 mei 1868 in Łojewo. Przybyszewski ontwikkelde een groot interesse voor het satanisme en voor de filosofie van Friedrich Nietzsche en begon een bohème-leben. In die tijd behoorden Edvard Munch, August Strindberg en Richard Dehmel tot zijn vrienden. In 1895 werd hij medeoprichter van het tijdschrift Pan, maar hij publiceerde ook in Die Fackel van Karl Kraus. In 1899 publiceerde hij in Życie het programmatische manifest van de naturalistisch-symbolistische stroming Jong Polen, Confiteor.

Przybyszewski schreef in het begin in het Duits, later in het Pools.

 

Uit: Satans Kinder

 

„Gordon beugte sich weit vor und sah Ostap mit scharfen, unruhigen Augen an.

»Du mußt es tun, Ostap, jetzt darfst du nicht mehr wanken, du hast einmal zugesagt; jetzt ist es zu spät.«

Ostap sah ihn wie verständnislos an, besann sich aber und sagte:

»Nein, ich kann nicht! Verstehst du? ich kann nicht!«

Er wurde sehr bleich und sein Gesicht zuckte.

Gordon lehnte sich in seinem Stuhl zurück.

»Du mußt!« sagte er.

»Ich will nicht!« schrie Ostap rasend auf. »Ich will nicht! Bist du denn kein Mensch? Verstehst du nicht, daß es sich auch nebenbei um meinen Vater handelt? Verstehst du nicht: sobald er mir verrät, wie der Schrank geöffnet wird, wird er zum Mitschuldigen!«

Gordon lächelte.

»Wenn nichts weiter im Wege steht als ein Vater …«

»Was? Was meinst du damit!«

Gordon lächelte wieder.

»Du bist doch ein sonderbarer Mensch. Manchmal bist du scharfsinnig wie eine Lanzette und dann wieder sentimental, weich und lächerlich wie eine Jungfrau. Was heißt das eigentlich, Vater? Willst du mir mit dergleichen Gründen kommen? Du meinst wohl einen Herrn, der dich trotz seines und deines Willens erzeugt hat? Ha ha ha … Du hast ihn doch nicht darum gebeten, wie? Das Leben ist wohl kein solch übermäßiges Vergnügen – heh? Übrigens hab ich keine Lust zu philosophischen Disputen. Du mußt es tun und wirst es tun! Das ist ja lächerlich, das mit dem Vater! … Willst du Tee oder Grog haben?«

Ostap setzte sich hin und sah stumpf zu Boden.

Sie schwiegen lange.“

 

 

przybyszewski

Stanisław Przybyszewski (7 mei 1868 – 23 november 1927)

Volker Braun / Bomans voetbalt

Volker Braun werd op 7 mei 1939 in Dresden geboren. Omdat hij niet meteen een studieplaats kon krijgen werkte hij eerst in een drukkerij en als mijnwerker en machinist. Van 1960 tot 1964 studeert hij filosofie in Leipzig. In 1965 haalt Helene Weigel hem naar het Berliner Ensemble waar zijn eerste stuk wordt opgevoerd, om daarna verboden te worden. Van 1972 tot 1977 werkt hij voor het Deutsche Theater in Berlijn en van 1979 tot 1990 is hij opnieuw medewerker van het Berliner Ensemble.  In 1993 is hij gast van de Villa Massimo in Rome en een jaar later gast van de University of Wales. Hij houdt lezingen over poezie aan de universiteiten Heidelberg, Zürich en Kassel. Braun is lid van de Akademie der Künste Berlin-Brandenburg, de Sächsische Akademie der Künste, de Deutschen Akademie der darstellenden Künste in Frankfurt/Main en de Deutsche Akademie für Sprache und Dichtung in Darmstadt. Volker Braun leeftt in Berlijn.

Das Eigentum

 

Da bin ich noch: mein Land geht in den Westen.

KRIEG DEN HÜTTEN FRIEDE DEN PALÄSTEN.

Ich selber habe ihm den Tritt versetzt.

Es wirft sich weg und seine magre Zierde.

Dem Winter folgt der Sommer der Begierde.

Und ich kann bleiben wo der Pfeffer wächst.

Und unverständlich wird mein ganzer Text

Was ich niemals besaß wird mir entrissen.

Was ich nicht lebte, werd ich ewig missen.

Die Hoffnung lag im Weg wie eine Falle.

Mein Eigentum, jetzt habt ihrs auf der Kralle.

Wann sag ich wieder mein und meine alle.

 

 

Der 9. November

Das Brackwasser stachellippig, aufgeschnittene Drähte

Lautlos, wie im Traum, driften die Tellerminen        

Zurück in den Geschirrschrank. Ein surrealer Moment:

Mit spitzem Fuß auf dem Weltriß, und kein Schuß fällt.

Die gehetzte Vernunft, unendlich müde, greift

Nach dem erstbesten Irrtum … Der Dreckverband platzt.

Leuchtschriften wandern okkupantenhaft bis Mitte.

    BERLIN

NUN FREUE DICH, zu früh. Wehe, harter Nordost.

 


Volker Braun (Dresden, 7 mei 1939)

 

 

Aan de vooravond van Nederland – Ivoorkust een voetballende Godfried Bomans.

Godfried Bomans, eind jaren zestig, voetballend in de tuin. Bomans’ dochter Eva bewaart goede herinneringen aan het voetballen met haar vader. ‘Met mij was hij altijd aardig. Wij voetbalden vaak in de gang en een tijdje geleden speelden wij wedstrijdjes op het landje achter in de tuin. Hij interesseerde zich wel voor voetballen en we keken ook elke zondag naar de sport. Als we op zondagochtend koffie zaten te drinken vroeg ik altijd: “Papa, wat is er vanavond op de tv?” Dan antwoordde hij: “Sporrrt”, en hij zette dan het wekkertje van zijn horloge op half acht.’
(Herinneringen aan Godfried Bomans, p. 30-31)