Stefan Brijs, Alphonse de Lamartine, Samuel T. Coleridge, Patrick Kavanagh

Op vrijdag 10 november maakt juryvoorzitter H.K.H. Prinses Laurentien bekend welk boek bekroond is met de AKO Literatuurprijs 2006. Hier schenk ik de komende tijd al wat aandacht aan de kandidaten op de shortlist. De vierde is Stefan Brijs.

 

Stefan Brijs werd geboren op 29 december 1969 in Genk (Belgisch-Limburg), waar hij ook jarenlang woonde en naar school ging. In 1990 studeerde hij af als onderwijzer en begon als opvoeder aan zijn vroegere middelbare school te werken. Van 1994 tot 1997 woonde hij in Zonhoven, daarna vestigde hij zich opnieuw in Genk.

Sinds 1999 schrijft Stefan Brijs voltijds – hij had op dat ogenblik drie boeken gepubliceerd en verscheidene essays en recensies geschreven voor de boekenbijlagen van De Morgen en De Standaard. Begin 2003 verruilde hij Genk voor Koningshooikt, een deelgemeente van Lier.

 

Uit: De engelenmaker

 

Sommige inwoners van Wolfheim beweren nog altijd dat ze eerst het driestemmige gehuil van de baby.s op de achterbank hadden gehoord en pas later het motorgeluid van de taxi zelf die het dorp binnenreed. Toen de taxi voor de oude dokterswoning aan de Napoleonstrasse 1 halt hield, stopten de vrouwen prompt met het vegen van de stoepen, kwamen de mannen met hun glas nog in de hand uit café Terminus, staakten de meisjes hun hinkelspel en liet op het dorpsplein lange Meekers zich de bal ontfutselen door de doof geboren Gunther Weber, die hem voorbij de achteromkijkende Seppe van de bakker in doel schoot. Dat was op 13 oktober 1984. Een zaterdagmiddag. In de kerktoren luidde op dat ogenblik de klok driemaal.

De passagier stapte uit de taxi en wat iedereen meteen opviel, was de vuurrode kleur van zijn haar en van zijn baard. De diepgelovige Bernadette Liebknecht sloeg haastig een kruisteken en een paar huizen verder bracht de bejaarde Juliette Blérot de hand voor haar mond en mompelde: .Mijn god, helemaal zijn vader..

Drie maanden eerder waren de inwoners van het kleine Belgische dorp, dat vlak bij het drielandenpunt al zijn hele bestaan knel zat tussen de stevige dijen van het Nederlandse Vaals en het Duitse Aken, op de hoogte gebracht van de terugkeer van Victor Hoppe. De magere klerk van notaris Renard uit Eupen was het vergeelde bordje ZU VERMIETEN voor de verkommerde villa komen weghalen en had Irma Nüssbaum die aan de overkant woonde, verteld dat Herr Doktor plannen had om naar  Wolfheim terug te keren. Meer bijzonderheden had hij niet, zelfs eendatum kon hij nog niet noemen.

 

Voor de dorpsbewoners was het een raadsel waarom Victor Hoppe na bijna twintig jaar naar Wolfheim terugkeerde. Het laatste wat iemand over hem had vernomen was dat hij in Bonn als arts werkte, maar die informatie stamde van heel wat jaren terug. Er werden dan ook allerlei

redenen voor zijn komst verzonnen. De ene meende dat hij geen werk meer had, de andere hield het op zware schulden, Florent Keuning uit de Albertstrasse dacht dat hij alleen kwam om zijn huis op te knappen en te verkopen en Irma Nüssbaum suggereerde dat de dokter misschien een

gezinnetje had gesticht en de drukte van de stad wilde ontvluchten. Daarmee zat zij in elk geval het dichtst bij de waarheid, hoewel ze achteraf grif toegaf dat het ook voor haar een schok was toen bleek dat Doktor Hoppe vader was van een misvormde drieling van slechts een paar weken oud. “

 

STEFANBRIJS

Stefan Brijs (Genk, 29 december 1969)

 

Alphonse de Lamartine werd geboren op 21 oktober 1790  in een Franse katholieke en royalistische adellijke familie in Mâcon.. Hij had een gelukkige jeugd die hij vanaf 1797 doorbracht op het buitengoed van zijn ouders in Milly, aan de Saône. Tijdens zijn vroege jeugd werd hij door zijn moeder onderwezen. Tijdens zijn middelbare studies zat hij op internaat bij de jezuïeten aan het college van de “Pères de la Foi” te Belley, tot 1809, waar hij zich weinig gelukkig voelde. Lamartine was zeer aangeslagen door de dood van zijn geliefde Julie Charles in december 1817 en zou haar onder de naam Elvire een plaats geven in zijn eerste dichtbundel Méditations poétiques, uitgegeven in maart 1820. In die bundel staat ook het gedicht Le Lac, waarschijnlijk het meest bekende gedicht van Lamartine, dat eveneens op zijn liefdesrelatie met Julie Charles en haar overlijden geïnspireerd zou zijn. Zijn eerste dichtbundel was een succes en maakte Lamartine meteen populair. Lamartine wordt algemeen aanzien als de vader van de Franse Romantiek

L’ Automne

Salut ! bois couronnés d’un reste de verdure !
Feuillages jaunissants sur les gazons épars !
Salut, derniers beaux jours ! le deuil de la nature
Convient à la douleur et plaît à mes regards !

Je suis d’un pas rêveur le sentier solitaire,
J’aime à revoir encor, pour la dernière fois,
Ce soleil pâlissant, dont la faible lumière
Perce à peine à mes pieds l’obscurité des bois !

Oui, dans ces jours d’automne où la nature expire,
À ses regards voilés, je trouve plus d’attraits,
C’est l’adieu d’un ami, c’est le dernier sourire
Des lèvres que la mort va fermer pour jamais !

Ainsi, prêt à quitter l’horizon de la vie,
Pleurant de mes longs jours l’espoir évanoui,
Je me retourne encore, et d’un regard d’envie
Je contemple ses biens dont je n’ai pas joui !

Terre, soleil, vallons, belle et douce nature,
Je vous dois une larme aux bords de mon tombeau;
L’air est si parfumé ! la lumière est si pure !
Aux regards d’un mourant le soleil est si beau !

Je voudrais maintenant vider jusqu’à la lie
Ce calice mêlé de nectar et de fiel !
Au fond de cette coupe où je buvais la vie,
Peut-être restait-il une goutte de miel ?

Peut-être l’avenir me gardait-il encore
Un retour de bonheur dont l’espoir est perdu ?
Peut-être dans la foule, une âme que j’ignore
Aurait compris mon âme, et m’aurait répondu ?…

La fleur tombe en livrant ses parfums au zéphire;
À la vie, au soleil, ce sont là ses adieux;
Moi, je meurs; et mon âme, au moment qu’elle expire,
S’exhale comme un son triste et mélodieux.

LAMARTINE
Alphonse de Lamartine (21 oktober 1790 – 28 februari 1869)

 


De Engels dichter en criticus Samuel Taylor Coleridge werd geboren op 21 oktober 1772 als zoon van een dominee. In 1795 leerde hij de dichter William Wordsworth kennen. Coleridge verhuisde naar Nether Stowey in Somerset, waar Wordsworth ook woonde met zijn zuster Dorothy. Hun vriendschap en samenwerking leidde tot de publicatie van het belangrijke werk Lyrical Ballads in 1798. Dit werk wordt in Engeland beschouwd als het begin van de periode van de Romantiek. In deze bundel was ook Coleridge’ lange gedicht ‘The Rime of the Ancient Mariner’ opgenomen.
 

Recollections of Love

I
How warm this woodland wild Recess !
Love surely hath been breathing here ;
And this sweet bed of heath, my dear !
Swells up, then sinks with faint caress,
As if to have you yet more near.

II
Eight springs have flown, since last I lay
On sea-ward Quantock’s heathy hills,
Where quiet sounds from hidden rills
Float hear and there, like things astray,
And high o’er head the sky-lark shrills.

III
No voice as yet had made the air
Be music with your name ; yet why
That asking look ? that yearning sigh ?
That sense of promise every where ?
Belovéd ! flew your spirit by ?

 

COLERIDGE

Samuel T. Coleridge (21 oktober 1772 – 25 juli 1834) 

 

De Ierse dichter Patrick Kavanagh werd geboren op 21 oktober 1904 in County Monaghan als zoon van een boer/schoenmaker. In 2000 stelde de krant The Irish Times een lijst samen van de meest geliefde Ierse gedichten, en er waren 10 gedichten van Kavanagh in de top 50. Na W.B. Yeats was hij hierdoor de meest populaire dichter in de lijst. Zijn gedicht On Raglan Road is bekend geworden als een lied, gezongen door onder andere Van Morrison, Luke Kelly, Mark Knopfler en Sinéad O’Connor. Naast gedichten schreef hij ook een autobiografie, The Green Fool, die in 1938 werd uitgebracht, maar wegens laster werd deze al snel weer uit de handel genomen. een opvolger, Tarry Flynn (1948) was realistischer dan de vorige autobiografie, en deze stond kort op de zwarte lijst.

Inniskeen Road: July Evening

 

The bicycles go by in twos and threes –

There’s a dance in Billy Brennan’s barn tonight,

And there’s the half-talk code of mysteries

And the wink-and-elbow language of delight.

Half-past eight and there is not a spot

Upon a mile of road, no shadow thrown

That might turn out a man or woman, not

A footfall tapping secrecies of stone.

 

I have what every poet hates in spite

Of all the solemn talk of contemplation.

Oh, Alexander Selkirk knew the plight

Of being king and government and nation.

A road, a mile of kingdom. I am king

Of banks and stones and every blooming thing.

 

PATRICK KAVANAGH

Patrick Kavanagh (21 oktober 1904 – 30 november 1967)

Hans Warren, Marnix Gijsen, Arthur Rimbaud, Oskar Pastior

Hans Warren werd op 20 oktober 1921, om 23.50 uur, geboren in Borssele. Z’n moeder beviel thuis, op het adres Zeedijk 323, in de voorkamer van de linkervleugel. Hans Warren zou enig kind blijven. Tot februari 1947 bleef het gezin Warren op Zeedijk 323 wonen. Het huis is na de watersnoodramp van 1953 afgebroken. Hans Warren had als kind weinig contact met leeftijdgenoten. Hij was al zeven jaar toen hij in 1928 voor het eerst naar school ging: de Openbare Lagere School van Borssele. Op school bleef hij een buitenstaander. De toenmalige hoofdonderwijzer Hubrecht de Priester, een liefhebber van plantkunde, maakte Warren enthousiast voor de natuur. In 1935 ging Warren naar het Goese Lyceum. Na zijn eindexamen weet hij niet goed wat hij met zijn leven wil aanvangen. Een korte tijd woont hij in Amsterdam, waar hij als vrijwilliger werkt op het Dialectenbureau van P.J. Meertens. Intussen is hij begonnen met publiceren in natuurtijdschriften als In weer en wind, De Levende Natuur en De wandelaar. Zijn meeste artikelen gaan over vogels. Natuurkenner en schrijver Jac. P. Thijsse is zijn grote voorbeeld. Warren houdt dan al een Natuurdagboek bij. Op 27 oktober 1942 ontmoet Warren Jac. P. Thijsse, die in hem een opvolger ziet. Eerder, op 16 april 1942, schrijft Warren zijn eerste regels in zijn Geheim Dagboek.Het eerste deel verscheen in 1981 en de reeks dagboeken werd een groot succes. Hans Warren schreef en publiceerde daarvoor voornamelijk poëzie, onder meer de bundels Pastorale, Een roos van Jericho, Tijd en Een stip op de wereldkaart. Verder was hij jarenlang verbonden aan de Provinciale Zeeuwse Courant als literair criticus. In 2005 verscheen postuum de roman Een vriend voor de schemering. Momenteel wordt er gewerkt aan de verfilming van zijn roman Steen der hulp.

Uit: Geheim Dagboek (Vijfde deel)

16 maart (1954). – 19 uur. – Ik heb de tafel gedekt, het eten is klaar, iets lekkers, de wijn ontkurkt, ik wacht op Habib met ongeduld. Ik heb zelfs een schoon overhemd aangetrokken en me een beetje opgemaakt. Toen ik gisteravond in bed gleed  sloeg hij dadelijk zijn armen verlangend om me heen. Daarna had ik zó, warm en overgegeven in kunnen slapen. Maar hij was onrustig, hij was bang dat hij de wekker niet zou horen. Om kwart voor vier sprong hij wild het bed uit, knipte het licht aan, dacht dat de wekker afgelopen was…Ik heb geen oog meer dicht gedaan tot hij eindelijk vertrokken was. Wekker opnieuw gezet, op half tien. We moeten nog wennen.
Later kwam Mabel iets ophalen. Ze is me al vreemd geworden, interesseert me niet meer. Haar oorbellen zijn gelukkig niet gestolen.
Het wordt te donker om te schrijven, ik ga de luiken sluiten en het licht opsteken.

21 uur. – Habib slaapt al en ik ben tevreden. Met het zachte lamplicht over mijn cahier, het tikken van de klok, het verre verkeersgeruis over de Avenue Wilson, m’n sterke koffie, wat wijn voor straks, Ugo Paoli;s  Vita Romana dat ik recenseren moet, mijn dromen.

Toch heb ik geen verwachtingen voor de toekomst met Habib. Zijn blijde glimlach toen hij de feestelijk gedekte tafel zag bij zijn binnenkomen maakte veel goed. Hij was vermoeid en hij had een vinger verwond. Het bloedde lelijk. Ik heb die vinger gewassen, er jodium op gedaan, verbonden. Ik voelde me oud met mijn 32 jaar naast zijn nog geen 19 en tegelijkertijd dankbaar. Hij hoort een beetje bij mij en ik hoor een beetje bij hem en dat is zoveel, zoveel.


VOOR JOU

Ben jij het die dit leest? Heb je net
je astrakan muts afgezet, en vallen nu
je zwarte krullen warm naar het papier?
Slaat het licht van deze bladzij
op in de goudspikkels van je ogen,
glimlach je gelukkig, nu je merkt
dat ik dit weet, en breng je ook
je donkere lippen zo dicht bij de woorden
dat het lijkt of je ze gaat kussen?
Leg je, toch even onzeker, je vinger
tussen de bladzijs, druk je het boek
tegen je borst, waar het ritselt
door het bonzen van je hart?
Ben je nòg mooier nu, kijk je door het raam?
Wees gerust: dit is werkelijk voor jou geschreven.

HANSWARREN

Hans Warren (20 oktober 1921 – 19 december 2001)

 

Marnix Gijsen werd geboren op 20 oktober 1899 in Antwerpen. Hij werd streng katholiek opgevoed, en promoveerde in 1925 aan de universiteit van Leuven tot doctor in de geschiedkundige en zedenkundige wetenschappen en zette zijn studies verder in Freiburg, Parijs (Sorbonne) en Londen (School of Economics). Van 1928 tot 1933 was hij ambtenaar bij het gemeentebestuur van Antwerpen. Hij was o.m. kabinetschef van de burgemeester. Vervolgens was hij werkzaam bij de rijksadministratie te Brussel van 1934 tot 1939. Van 1939 tot 1941 was hij Commissaris-Generaal voor Toerisme. Daarna verbleef hij te New York tot 1964 als Belgisch Commissaris voor Informatie en was bovendien gevolmachtigd minister. Als “De Stem uit Amerika” verzorgde hij in die periode een wekelijks radiopraatje op zaterdagavond. Marnix Gijsen begon zijn letterkundige carrière als dichter bij de expressionistische groep ‘Ruimte’ van het gelijknamige tijdschrift. Zijn belangrijkste gedicht is “Loflitanie van de H. Franciscus van Assisië”. In die periode had hij o.m. contacten met Paul van Ostaijen.

Loflitanie van Sint Franciscus van Assisi   (Fragment)

 

Franciscus die arm waart, bid voor mij.
Mijn weekgeld sterft reeds zondagavond
in rozenblaadjes op mijn kamer.

 

Franciscus die dichter waart, bid voor mij
die m’n lange jonge lokken uitsteek
tot harden helm van idealistischen weerstand.

 

Franciscus die jong waart, laat jeugd bij mij blijven;
voedster, die, oud, nog dezelfde grapjes

vertelt als toen we nog onmondig waren.
Laat ons dan even gul lachen – en niet uit medelij.

 

Franciscus die boomen en dieren en alles begreept,
geef dat ik mijn vrienden en geliefden begrijp.

 

Franciscus die liefde genoeg hadt om niets   

te versmaden, open mijn hart als tolvrije

stadspoort voor alle vreugd en alle pijn.

 

Franciscus die liefde genoeg hadt om niets

te versmaden, open mijn hart als tolvrije

stadspoort voor alle vreugd en alle pijn.

Franciscus, die een wereld in u droegt en

haar doorkneeddet met den deesem van

uw eigen begrijpen, geef mij het zuivere inzicht.

 

Franciscus die zoo warm om me zijt in

avondlof als den eersten beet in malsch

versch brood, bid voor mij.

 

Franciscus in wiens leven plotse afgronden

zijn van stilte, als voor wie over koele

keldermonden gaand’ den geur van

 riekenden appelen opstijgen voelt,
maak mijn adem rustig en krachtig.

GIJSENMarnix

Marnix Gijsen (20 oktober 1899 – 29 september 1984)

 

Arthur Rimbaud wordt geboren op 20 oktober 1854 in Charleville in een gezin met vijf kinderen (waarvan een dochter kort na de geboorte sterft). Zijn vader, Frédéric Rimbaud, is kapitein bij het Franse leger en vaak uithuizig. Zijn moeder, Vitalie Cuyf, een boerendochter, voedt de kinderen met ijzeren hand op. Rimbaud blijkt al snel een verbazend intelligent kind te zijn: hij slaat enkele jaren over op school en wint verschillende prijzen. Arthur is in die periode een welaangepaste jongen, niets doet nog vermoeden dat hij als tiener de gevestigde orde op zijn grondvesten zal doen schudden. Terwijl Rimbaud aan het Collège de Charleville studeert, verschijnt zijn eerste gedicht Les Etrennes des orphelins in het tijdschrift Revue pour tous. Twee weken na publicatie van dit gedicht, verschijnt een nieuwe leraar in het college: de 22-jarige Georges Izambard. Izambard stimuleert de vijftienjarige Rimbaud om zich op poëzie toe te leggen. De leraar wordt voor Rimbaud een surrogaatvader. In die periode schrijft hij Ophélie, tot op vandaag nog steeds beschouwd als een van de beste gedichten van de dichter. In 1870 verklaart Napoleon III de oorlog aan de Pruisen. Rimbaud vlucht weg uit Charleville en neemt de trein naar Parijs. Daar wordt hij bij aankomst onmiddellijk gearresteerd omdat hij zonder ticket reist en opgesloten in de gevangenis. Door toedoen van Izambard komt Rimbaud vrij. Op 24 september 1871 vertrekt Rimbaud op 16-jarige leeftijd opnieuw naar Parijs, op uitnodiging van de door hem bewonderde dichter en communard Paul Verlaine, die hij enkele gedichten toegestuurd heeft en die in hem een groot talent herkent In Parijs gaat Rimbaud inwonen bij Paul Verlaine en zijn jonge echtgenote Mathilde Mauté. In het gezin ontstaan al snel spanningen omdat Verlaine erg veel tijd met de jonge dichter doorbrengt. In werkelijkheid ontwikkelt zich een homoseksuele relatie tussen Verlaine en Rimbaud. Verlaine introduceert Rimbaud bij de symbolisten van Parijs, voor wie hij zijn Le bateau ivre voordraagt

Voyelles

A noir, E blanc, I rouge, U vert, O bleu : voyelles,
Je dirai quelque jour vos naissances latentes :
A, noir corset velu des mouches éclatantes
Qui bombinent autour des puanteurs cruelles,

Golfes d’ombre ; E, candeur des vapeurs et des tentes,
Lances des glaciers fiers, rois blancs, frissons d’ombelles ;
I, pourpres, sang craché, rire des lèvres belles
Dans la colère ou les ivresses pénitentes ;

U, cycles, vibrements divins des mers virides,
Paix des pâtis semés d’animaux, paix des rides
Que l’alchimie imprime aux grands fronts studieux ;

O, suprême Clairon plein des strideurs étranges,
Silence traversés des Mondes et des Anges :
– O l’Oméga, rayon violet de Ses Yeux !

 

 

 

Le Dormeur du Val

C’est un trou de verdure où chante une rivière
Accrochant follement aux herbes des haillons
D’argent ; où le soleil, de la montagne fière,
Luit : c’est un petit val qui mousse de rayons.

Un soldat jeune, bouche ouverte, tête nue,
Et la nuque baignant dans le frais cresson bleu,
Dort ; il est étendu dans l’herbe sous la nue,
Pâle dans son lit vert où la lumière pleut.

Les pieds dans les glaïeuls, il dort. Souriant comme
Sourirait un enfant malade, il fait un somme :
Nature, berce-le chaudement : il a froid.

Les parfums ne font pas frissonner sa narine ;
Il dort dans le soleil, la main sur sa poitrine,
Tranquille. Il a deux trous rouges au côté droit.

 

Rêvé pour l’Hiver

L’hiver, nous irons dans un petit wagon rose
Avec des coussins bleus.
Nous serons bien. Un nid de baisers fous repose
Dans chaque coin moelleux.

Tu fermeras l’œil, pour ne point voir, par la glace,
Grimacer les ombres des soirs,
Ces monstruosités hargneuses, populace
De démons noirs et de loups noirs.

Puis tu te sentiras la joue égratignée…
Un petit baiser, comme une folle araignée,
Te courra par le cou…

Et tu me diras : “Cherche !”, en inclinant la tête,
– Et nous prendrons du temps à trouver cette bête
– Qui voyage beaucoup…

RIMBAUD

Arthur Rimbaud (20 oktober 1854 – 10 november 1891)

 

Oskar Pastior werd in 1927 in Hermannstadt (Transsylvanië, Roemenië) geboren. De Duits-Roemeense schrijver overleed op 4 oktober jonstleden. (Zie ook mijn blog van 5 oktober).

das gedicht beginnt merkwürdigerweise mit der letzten

das gedicht beginnt merkwürdigerweise mit der letzten zeile in die-

ser  zeile  wird  behauptet  daß diese  zeile die  letzte zeile des

gedichtes  sei  weil das  gedicht aber  mit  dieser  zeile  beginnt

ist  die  behauptung  dieser zeile  nicht  ernst  oder  nicht wört-

lich   zu   nehmen  da  in  einem  gedicht  aber  jede   behauptung

ernst  oder  wörtlich  zu  nehmen  ist  ist  das  gedicht  entweder

kein  gedicht  oder  die  behauptung   muß   ernst   oder  wörtlich

genommen   werden  das  gedicht  ist  aber  ein  vorbildliches  ge-

dicht  es  hat  nur  die eine  zeile  sein   titel   einsame  LAND-

SCHAFT

 

OSKARPASTIOR

Oskar Pastior (20 oktober 1927 – 4 oktober 2006)

Joris Note, Leigh Hunt, Miguel Ángel Asturias, John le Carré

Op vrijdag 10 november maakt juryvoorzitter H.K.H. Prinses Laurentien bekend welk boek bekroond is met de AKO Literatuurprijs 2006. Hier schenk ik de komende tijd al wat aandacht aan de kandidaten op de shortlist. De derde is Joris Note.

Joris Note (Borgerhout, Antwerpen, 4 november 1949) studeerde Germaanse filologie, en was daarna wetenschappelijk medewerker Algemene Literatuurwetenschap en leraar Nederlands. Samen met Walter van den Broeck en Daniël Robberechts was hij enkele jaren redacteur van het literair tijdschrift Heibel. Hij schreef kritieken en essays voor diverse kranten en tijdschriften. In 1992 werd zijn roman De tinnen soldaat bij De Bezige Bij gepubliceerd. Daarin wordt de kindertijd in een katholiek Vlaams milieu behandeld via de taal waarmee de verteller is opgegroeid. Het is een poging om te onderzoeken hoe de ik door die taal geworden is wie hij is en om de bedrieglijkheid van die taal te ontmaskeren. In 1995 verscheen de verhalenbundel Het uur van ongehoorzaamheid. In vijf samenhangende maar los van elkaar te lezen verhalen herinnert een man zich de bizarre, ontroerende, wrede, komische en verdrietige details uit zijn jeugd. In een verfijnde en fragmentarische stijl, vol met Vlaamse uitdrukkingen, kinderversjes en liedjes, is Joris Note de chroniqueur van een wrede roomse jeugd. In 2002 verscheen Timmerwerk, een biografische roman. De eerste wereldoorlog ondergaat de vader van de hoofdfiguur als kind in Brugge, in 1940 stuurt de volgende oorlog hem naar Frankrijk voor een bizarre reis; zijn latere jaren brengt hij door in Oost-Vlaanderen. Voorjaar 2006 verscheen zijn meest recente roman Hoe ik mijn horloge stuksloeg.

 

 Uit: Hoe ik mijn horloge stuksloeg

“Er was eens een jongen, we zullen hem Boris Bibber noemen. Hij ging naar school en hij leerde goed en hij leerde door, een fluitje van een cent.
Bij een zij-ingang van het universiteitssecretariaat kon je op de eerste dag van het academiejaar een boek met collegeroosters afhalen. Het was niet verplicht, er werd maar een klein aantal exemplaren uitgedeeld en de volgende dagen had je nog kans genoeg om er een te krijgen, maar niettemin wurmde een grote schare studenten, veelal eerstejaars, zich op het vastgestelde uur in het nauwe straatje, ze wilden hun onzekerheid kwijt en het was een begin van ontgroening. Ik onderwierp me aan het zotte ritueel, duwend met schouders en ellebogen, zelf geduwd en bijna omvallende en grond onder de voeten verliezende, een nutteloos kermisgevecht tussen geraas en gebral. Het deurtje ging dicht, ik had geen boek, en terwijl de meute zich verspreidde zag ik dat mijn polshorloge weg was, mijn eerste polshorloge, ik bezat het nog geen jaar. In het nu lege straatje speurde ik de kasseien af naar resten, het was gestolen of tot gruis vermalen. De hand gods had me geslagen, en toen ik aan het eind van de week naar huis ging zei ik al aan de deur tegen moeder dat er een echte ramp gebeurd was. Nochtans ben ik nooit te laat gekomen in de colleges, ‘s ochtends werd ik opgeroepen door mijn wekkertje en daarna liep ik vertrouwend mee met mijn gezellen; maar bij de nadering van de eerste tentamens kocht vader een nieuw horloge voor zijn dwaze zoon die het best missen kon, misschien was de vader een dwaze vader, even. De tijd had zijn nest in mij gebouwd, en lustig met hem samen de angst, ze paarden en kweekten als geile konijnen, en toen ze talrijk en krachtig genoeg waren geworden vestigden ze daarbinnen hun onverlichte despotische bewind
.”

JORISNOTE

Joris Note (Borgerhout, 4 november 1949)

 

James Leigh Hunt werd geboren op 19 oktober 1784 in Southgate, Middlesex. Zijn vader, een geestelijke, raakte financieel in moeilijkheden en kwam door zijn schulden in een gevangenis terecht. Als jongeman ontwikkelde Hunt een interesse in politiek en poëzie. Hij raakte bevriend met schrijvers die politieke hervormingen wilden zoals  Percy Bysshe Shelley, Lord Byron,Thomas Barnes and Charles Lamb. Behalve poëzie en artikelen over politek schreef Leigh Hunt ook toneelkritieken voor de News. In 1808 hielp hij zijn broer, John Hunt, een politiek tijdschrift te beginnen, genaamd Examiner. In 1812 werden ze allebei gearresteerd wegens een kritisch artikel over de prins-regent. Zij werden veroordeeld tot twee jaar gevangenisstraf en een boete van 500 pond. Na zijn vrijlating ging Hunt door met de Examiner tot 1821. Het jaar daarop reise hij met  Lord Byron and Percy Bysshe Shelley naar Italië. De drie mannen publiceerden een radicale politieke krant, The Liberal. Omdat zij die in Italie uitbrachten bleven ze uit de handen van de Engelse autoriteiten. De eerste editie werd hoofdzakelijk door Hunt vol geschreven, maar bevatte ook bijdragen van William Hazlitt, Mary Shelley en Lord Byron’s Vision of Judgement en er werden 4000 exemplaren van verkocht.

 

 

              Rondeau

 

               Jenny kissed me when we met,

                  Jumping from the chair she sat in;

              Time, you thief, who love to get

                  Sweets into your list, put that in:

              Say I’m weary, say I’m sad,

                  Say that health and wealth have missed me,

              Say I’m growing old, but add,

                  Jenny kissed me.

 

 

 

              Song of Fairies Robbing an Orchard

 

              We, the Fairies, blithe and antic,

              Of dimensions not gigantic,

              Though the moonshine mostly keep us,

              Oft in orchards frisk and peep us.

 

              Stolen sweets are always sweeter,

              Stolen kisses much completer,

              Stolen looks are nice in chapels,

              Stolen, stolen, be your apples.

 

              When to bed the world are bobbing,

              Then’s the time for orchard-robbing;

              Yet the fruit were scarce worth peeling,

              Were it not for stealing, stealing.

 

 

LEIGHHUNT

Leigh Hunt (19 oktober 1784 – 28 augustus 1859)

 

Miguel Ángel Asturias werd geboren op 19 oktober 1899 in Guatemala-Stad. Hij studeerde op de Universidad de San Carlos de Guatemala. In die tijd deed (1920) hij ook mee aan de opstand tegen de toenmalige dictator Manuel Estrada Cabrera. Hij richtte met zijn medestudenten de Associación de Estudiantes Unionistas op. Namens de studenten reisde hij in 1921 af naar Mexico om de onafhankelijkheid van het buurland te vieren. Hier ontmoette hij Valle-Inclan, wat van grote betekenis zal blijken te zijn voor zijn ontwikkeling als schrijver. Samen met een groep andere studenten richtte Asturias de Universidad Popular op, een universiteit voor degenen die niet het geld hebben op de officiële universiteit te kunnen studeren. In 1923 studeerde hij af, zijn scriptie ging over “het maatschappelijke probleem van de indiaan”. Asturias ging naar Europa, na eerst een paar maanden in Londen door naar Parijs, om zijn studies af te maken op de Sorbonne. In 1933 keerde Asturias definitief terug naar Guatemala. Het boek El señor Presidente, dat hij dan al geschreven heeft kon hij niet publiceren vanwege het feit dat Guatemala op dat moment geregeerd werd door de dictator Jorge Ubico. Asturias werkte als journalist en als hoogleraar literatuurwetenschap. Na het aftreden van Ubico in 1944 kwam eerst een militaire junta aan de macht en na een revolutie een paar maanden later werd Juan José Arévalo de nieuwe president. Deze benoemde Asturias tot cultureel attaché aan de Guatemalteekse ambassade in Mexico. 1949 was geheel gewijd aan het schrijven van Hombres de maíz (Nederlandse vertaling: De doem van de maïs), het boek dat over het algemeen als zijn meesterwerk beschouwd wordt. In het boek komen indiaanse stammen in opstand tegen het leger en de maïsplanters. In 1967 ontvangt Asturias de Nobelprijs voor de Literatuur met als motivatie dat hij een levendige literaire oeuvre geschapen had dat diepgeworteld is in de Guatemalteekse indiaanse tradities.

 

Movingroot of the Flower of the Air

Andaraiz de la Flor del Aire

Movingroot of the Flower of the Air,
what do the Hunters dream?

Eagle of Fire,
root of blood-tree root,
red his tracks in the fan of tracks
that go round the lake, before the assault,
he dreams that he sets the lake afire (the most terrible
of nightmares, like augury: the water in flames),
to scorch Quadriheaven, the Man-of-the-Magics
who, transformed to a manikin of straw,
flees from the colored mirrors.

Movingroot of the Flower of the Air,
what do the Hunters dream?

Eagle of Dreams,
root of morro-tree root,
black his tracks in the fan of tracks
that go round the lake, before the assault,
he dreams that he wounds anew the magnetic eye,
lightly sweet, of the mirror-beast
stealer of tracks, prey that now wounded
escapes from his grasp and turns itself into a lake.

Movingroot of the Flower of the Air,
what do the Hunters dream?

Eagle of Clouds,
root of milk-tree root,
white his tracks in the fan of tracks
that go round the lake, before the assault,
he dreams that a storm of hail
puts Quadriheaven, the Man-of-the-Magics, to flight,
transformed into a doll of frost,
a doll with four heads, eight arms,
eight legs, eight feet…

Movingroot of the Flower of the Air,
what do the Hunters dream?

Eagle of Fireflies,
root of yellow mother-of-cacao root,
yellow his tracks in the fan of tracks
that go round the lake, before the assault,
an arrow that fades and flares, pointed
toward the West, he dreams that from a lightning bolt
of sunflowers the Man-of-the-Magics leaps,
converted into an ear of yellow maize.
Movingroot of the Flower of the Air,
what do the Hunters dream?

Eagle of Trees,
root of green-country root,
green his tracks in the fan of tracks
that go round the lake, before the assault,
an arrow of command pointed toward midday,
he dreams that he wounds Quadriheaven,
that he wounds and snatches Quadriheaven, the idol
of the bundle that his entrails conceal,
an idol of transparent lava,
a god-eye formed by the rain.

 

Vertaald door Robert W. Lebling

 

 

astura001p1

Miguel Ángel Asturias (19 oktober 1899 – 9 juni 1974)

 


John le Carré
, het pseudoniem van David John Moore Cornwell is een Brits romanschrijver van thrillers en spionageverhalen. Hij werd geboren op 19 okorber 1931 in Poole, Dorset, Engeland.Tijdens zijn universitaire studies aan de Universiteit van Bern ontwikkelde hij een enorme interesse voor vreemde talen. Na zijn studies solliciteerde hij bij de FCO, en later ook bij MI6, waarbij hij in West-Duitsland was gestationeerd. Bij zijn eerste vrouw had hij drie zonen, en uit zijn tweede huwelijk kwam nog een zoon voort. Veel van zijn  thrillers gaan over de Koude Oorlog. Twee van zijn boeken werden herwerkt tot televisieseries door de BBC.

 

Uit: Absolute friends

“On the day his destiny returned to claim him, Ted Mundy was sporting a bowler hat and balancing on a soapbox in one of Mad King Ludwig ’s castles in Bavaria. It wasn’t a classic bowler, more your Laurel and Hardy than Savile Row. It wasn’t an English hat, despite the Union Jack blazoned in Oriental silk on the handkerchief pocket of his elderly tweed jacket. The maker ’s grease-stained label on the inside of the crown proclaimed it to be the work of Messrs Steinmatzky & Sons, of Vienna.

And since it wasn’t his own hat – as he hastened to explain to any luckless stranger, preferably female, who fell victim to his boundless accessibility – neither was it a piece of self-castigation. ‘It ’s a hat of office, madam,’ he would insist, garrulously begging her pardon in a set piece he had off perfectly. ‘A gem of history, briefly entrusted to me by generations of previous incumbents of my post – wandering scholars, poets, dreamers, men of the cloth – and every man jack of us a loyal servant of the late King Ludwig – hah!’ The hah! perhaps being some kind of involuntary throwback to his military childhood. ‘Well, what ’s the alternative, I mean to say? You can hardly ask a thoroughbred Englishman to tote an umbrella like the Japanese guides, can you? Not here in Bavaria, my goodness, no. Not fifty miles from where our own dear Neville Chamberlain made his pact with the devil. Well, can you, madam?’

And if his audience, as is often the case, turns out to be too pretty to have heard of Neville Chamberlain or know which devil is referred to, then in a rush of generosity the thoroughbred Englishman will supply his beginners’ version of the shameful Munich Agreement of 1938, in which he does not shy from remarking how even our beloved British monarchy, not to mention our aristocracy and the Tory Party here on earth, favoured practically any accommodation with Hitler rather than a war.”

JOHNLECARRE

John le Carré (Poole, 19 oktober 1931)

Christiaan Weijts, Raymond Brulez, Heinrich von Kleist, Pierre Ambroise François Choderlos de Laclos

Op vrijdag 10 november maakt juryvoorzitter H.K.H. Prinses Laurentien bekend welk boek bekroond is met de AKO Literatuurprijs 2006. Hier schenk ik de komende tijd al wat aandacht aan de kandidaten op de shortlist. De tweede is Christiaan Weijts.

 

Christiaan Weijts (Leiden, 1976) studeerde Nederlands en Literatuurwetenschap in Leiden, en werkt als journalist voor het Leids universitair weekblad Mare. Eerder publiceerde hij Sluitingstijd (2003), een bundeling van zijn comlumns die hij wekelijks op de achterpagina van Mare schijft. Verder schreef hij columns voor het studentenmagazine Sum. Met Art. 285b maakt hij zijn romandebuut.

 

Uit: ART. 285b

Welkomstkorting

Laat je niks wijsmaken, het begint allemaal heel onschuldig. Met vingeroefeningen en post bijvoorbeeld. Ik heb geleerd die twee karweitjes gelijktijdig af te handelen, om er zo snel mogelijk vanaf te zijn. Je opent alle brieven, zet ze achterelkaar op de lessenaar en leest ze aandachtig door, terwijl je vingers ondertussen iets voor zichzelf mogen doen. Als je het vel omdraait, schuiven ze één toonsoort op. De post als schijnpartituur. Het is een oude truc van Clara Schumann, die overigens veel spannendere brieven kreeg dan ik.

 In de portiek scheidde ik vanmorgen de post van de reclame. Er was een Thaise bezorgdienst in mijn wijk gekomen, ik had een halve ton in een loterij gewonnen, de vissticks waren in de aanbieding. Dat waren op zich vrij gunstige ontwikkelingen, maar één brieflogo beloofde minder beste tijdingen: Politie Amsterdam-Amstelland, district vijf.

 Ik wist waar het om ging. Het kwam niet helemaal uit de lucht vallen. Het had natuurlijk met een vrouw te maken, zoals nagenoeg alle problemen die mannen zich op de hals halen.

 Ik zette de brief op de lessenaar en ging op het krukje zitten. Beethoven staarde me vermoeid en een tikkeltje bezorgd aan vanaf de litho boven de piano. Het schijnt dat Beethoven altijd ritueel met zijn handpalmen over de toetsen wreef voor hij begon, en daar is wel wat voor te zeggen. Zoals: het klavier ligt voor je, languit, als een vrouw, onder het dunste zijde. Met je palmen glijd je over het landschap van haar ribben en wrijf je de naakte huid tevoorschijn. Je voelt de randen van de toetsen, je hoort het doffe geratel waarmee ze terugvallen, een voor een.

 En langzaam wordt ze wakker. Je ziet het aan haar ademhaling, voelt het aan toetsen die tot leven komen. Ze draait zich om, nog slaperig eerst, en gloeit dan, naakt, warm op je palmen. Je voelt en weet hoe ze vraagt naar meer, hoe ze vingers vraagt, die je optilt in gevechtshouding, terwijl de lucht zich laadt tussen je vingertoppen en haar, die oor en stem ineen is.

‘Ik geef je een tramkaart,’ zei Victoria, toen ik haar een paar uur kende. ‘Voor naar het station.’ Uit haar lange suède jas met witte slierten aan de mouwen haalde ze er een tevoorschijn die aan twee kanten was te bestempelen.

‘Ik heb er nog maar één ritje mee gemaakt dus you go boy, all the way to Manhattan!’

We stonden bij de tramhalte naast het Concertgebouw. Het was half zes ’s ochtends, het tijdstip van krantenjongens, hondenbezitters en bezemwagens.

Ze vroeg: ‘Kun je me vingeren?’

Weijts

Christiaan Weijts (Leiden, 1976)

 

Raymond Brulez werd geboren te Blankenberge op 18 oktober 1895. Hij studeerde wijsbegeerte en letteren aan de Vrije Universiteit te Brussel. Van 1936 tot 1938 was hij werkzaam bij de nationale radio-omroep te Brussel als literair adviseur. Van 1945 tot 1960 vervulde hij bij dezelfde instelling de functie van directeur van de Vlaamse gesproken uitzendingen. Raymond Brulez debuteerde in 1930 met “André Terval”, een psychologische roman, gevolgd door o.a. “Sheherazade of De literatuur als losprijs” (1933), een bundel met fantastisch-wijsgerige verhalen. Zijn bekendste werk is de tetralogie “Mijn woningen” (1950-1954), bestaande uit “Het huis te Borgen”, “Het pact der Triumviren”, “De haven” en “Het mirakel der rozen”. Het is geromantiseerde autobiografie. Voor “Het huis te Borgen” ontving hij de driejaarlijkse Staatsprijs voor verhalend proza. Raymond Brulez stierf te Brussel op 17 augustus 1972.

Uit: Mémoires van een Borgenaar

“Vóór den oorlog (van 1914-1918), hielden mijn ouders een hotel te Borgen, een badstadje der Vlaamsche kust. Nu nog schemeren enkele letters van onzen naam ‘Van den Brande’ doorheen het dun geschilderde en banale ‘Hôtel Central’ waarin de nieuwe eigenaar het omdoopte.

Het meervoud ‘ouders’ geeft de werkelijkheid niet nauwkeurig weer. Vader bleek steeds uithuizig, ergens op het strand of in herbergen. Niet uit vadsigheid of drankzucht. Hij was de ideale politieker: trok zich de belangen der badkarhouders en visschers inniger ter harte dan de profijtelijke uitbating van zijn eigen onderneming. Hierover ergerde moeder zich niet. Zij was ‘mans’ genoeg om de zaak alleen te beheeren en vaders altruïstische bedrijvigheid had hem de waardigheid van schepen en provincieraadslid bezorgd. Ook mijn opvoeding was moeders monopolie. Zij omringde mij met de gestadige zorg van verbod en bevel; achtte mijn gezondheid maar volkomen gevrijwaard wanneer ik in onze duistere keuken zat, warmpjes beschut tegen de vochtigheid van het strand en de tochtgaten der dijktrappen. Moeder had een hekel aan de school: van daar bracht ik roodvonk mee alsook kameraadjes die op vrije namiddagen ongenood kwamen spelen. Niet dat zij mij wat pret zou misgund hebben. Maar die jongens bleven tot na koffietijd en aten lijk dijkdelvers, alhoewel hun boterhammen met een affronteerende zuinigheid gespreid werden.”

Brulez

Raymond Brulez (18 oktober 1895 – 17 augustus 1972)

 

Heinrich von Kleist werd geboren op 18 oktober 1777 in Frankfurt an der Oder.Het leven van Kleist, die reeds van nature uit een weinig stabiele persoonlijkheid had, werd volledig overhoop gegooid toen hij in 1801 de werken van Immanuel Kant las: deze periode staat bekend als Kleists Kant-crisis. De ideeën van deze filosoof deden hem grondig twijfelen aan het vooruitgangsoptimisme waaraan hij tot dan toe vastgehouden had; gecombineerd met een toenemende verbolgenheid omtrent de absolutistische staatsstructuur van Pruisen, brak hij zijn studies af en begon rond te reizen. Hij hoopte zijn oude idealen in Parijs terug te vinden, maar raakte er diep ontgoocheld door de wantoestanden van na de Franse Revolutie. Het bekendste werk van Kleist is de komedie Der zerbrochne Krug, ofschoon de première, in 1808 door Goethe geregisseerd, een mislukking was. Met Goethe had Kleist ook sterke meningsverschillen omtrent de keuzes die een mens ter beschikking staan: in tegenstelling tot Goethe geloofde Kleist niet meer aan het bestaan van waarheid en rechtvaardigheid, en het leven is voor hem intrinsiek onzeker. Dit ziet men reeds in zijn Familie Schroffenstein: het is een bloedige, haast cynische tragedie, waarin twee families gelijktijdig elkaars kinderen vermoorden. Ook de novelle Michael Kohlhaas heeft een misdadiger als hoofdpersonage, en het is moeilijk uit te maken of hij een goed of een slecht mens is. Daarnaast is de taal vaak nogal verwrongen: Kleist straalt iets opzettelijk kunstmatigs uit, dat de onechtheid van de wereld weerspiegelt. De karige steun van Goethe zorgde mede ervoor dat Kleist tijdens zijn leven niet de roem verwierf die hem na zijn dood te beurt zou vallen. Desalniettemin dient opgemerkt te worden, dat Kleist steeds een buitenstaander in zijn tijdsgeest was; pas in de 20ste eeuw werd zijn oeuvre, onder andere door Thomas Mann, werkelijk ‘ontdekt’.

Uit: Michael Kohlhaas

„An den Ufern der Havel lebte, um die Mitte des sechzehnten Jahrhunderts, ein Roßhändler, namens Michael Kohlhaas, Sohn eines Schulmeisters, einer der rechtschaffensten zugleich und entsetzlichsten Menschen seiner Zeit. – Dieser außerordentliche Mann würde, bis in sein dreißigstes Jahr für das Muster eines guten Staatsbürgers haben gelten können. Er besaß in einem Dorfe, das noch von ihm den Namen führt, einen Meierhof, auf welchem er sich durch sein Gewerbe ruhig ernährte; die Kinder, die ihm sein Weib schenkte, erzog er, in der Furcht Gottes, zur Arbeitsamkeit und Treue; nicht einer war unter seinen Nachbarn, der sich nicht seiner Wohltätigkeit, oder seiner Gerechtigkeit erfreut hätte; kurz, die Welt würde sein Andenken haben segnen müssen, wenn er in einer Tugend nicht ausgeschweift hätte. Das Rec
htgefühl aber machte ihn zum Räuber und Mörder.“

kleist

Heinrich von Kleist (18 oktober 17777 – 21 november 1811)

 

Pierre Ambroise François Choderlos de Laclos werd geboren in Amiens op 18 oktober 1741. Hij was een Franse legergeneraal en werd beroemd om zijn briefroman, Les liasons dangereuses, een klassiek meesterwerk dat verhaalt over verleiding, wraak en menselijke meedogenloosheid. De auteur had echter de bedoeling om met deze roman zijn tijdgenoten een spiegel voor te houden van de corruptheid en morele gedegenereerdheid van het Ancien Régime. Het boek is meermaals verfilmd, waarvan Dangerous Liaisons, de versie van Stephen Fears uit 1988, het bekendste is. In 1989 bracht Milos Forman Valmont uit.

Uit: Les liasons dangereuses

« Comme tu vas te moquer de la pauvre Cécile! Oh! j’ai été bien honteuse! Mais tu y aurais été attrapée comme moi. En entrant chez Maman, j’ai vu un Monsieur en noir, debout auprès d’elle. Je l’ai salué du mieux que j’ai pu, et suis restée sans pouvoir bouger de ma place. Tu juges combien je l’examinais! ” Madame ” , a-t-il dit à ma mère, en me saluant, ” voilà une charmante Demoiselle, et je sens mieux que jamais le prix de vos bontés. ” A ce propos si positif, il m’a pris un tremblement tel, que je ne pouvais me soutenir; j’ai trouvé un fauteuil, et je m’y suis assise, bien rouge et bien déconcertée. J’y étais à peine, que voilà cet homme à mes genoux. Ta pauvre Cécile alors a perdu la tête; j’étais, comme a dit Maman, tout effarouchée. Je me suis levée en jetant un cri perçant, … tiens, comme ce jour du tonnerre. Maman est partie d’un éclat de rire, en me disant: ” Eh bien! qu’avez-vous? Asseyez-vous et donnez votre pied à Monsieur. ” En effet, ma chère amie, le Monsieur était un Cordonnier. Je ne peux te rendre combien j’ai été honteuse: par bonheur il n’y avait que Maman. Je crois que, quand je serai mariée, je ne me servirai plus de ce Cordonnier-là. Conviens que nous voilà bien savantes! Adieu. Il est près de six heures, et ma Femme de chambre dit qu’il faut que je m’habille. Adieu, ma chère Sophie; je t’aime comme si j’étais encore au Couvent. »

 

CHODERLOS

Choderlos de Laclos (18 oktober 1741 –  5 september 1803)

Simon Vestdijk, Georg Büchner, Emanuel Geibel, Jupiter Hammon

Simon Vestdijk werd geboren in Harlingen op 17 oktober 1898. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongsaf aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen, die in die jaren dezelfde studie volgde. In 1926 nam voor het eerst een literair tijdschrift gedichten van hem op. In 1927 doet hij artsexamen, waarna hij tot 1932 als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam is. Nog steeds niet zeker van zijn roeping studeert hij in 1928 in Leiden korte tijd filosofie met als hoofdvak psychologie. Ook houdt hij zich bezig met astrologie. Net als Slauerhoff was hij korte tijd scheepsarts. Na 1932 wijdde hij zich geheel aan de literatuur. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum. Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. Als eerste van die cyclus wordt in 1934 Terug tot Ina Damman uitgegeven door de uitgeverij Nijgh & van Ditmar. Deze uitgever en – vanaf 1946 – uitgeverij De Bezige Bij zullen tot Vestdijks overlijden in 1971 zijn totale romanoeuvre uitgeven. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Zijn poezie heeft ten onrechte altijd een wat stiefkinderlijk bestaan geleid. Vandaar dat ik hier nu maar eens niet uit een van zijn 52 romans citeer, maar uit de bundel Gestelsche Liederen.

 

De uiterste seconde

Voor Ans

Doodgaan is de kunst om levende beelden
met evenveel gelatenheid te dulden
als toen zij nog hun rol in ’t leven speelden,
ons soms verveelden, en nochtans vervulden.

Hier stond ons huis; hier liep zij met de honden;
hier maakte zij de bruine halsband los;
hier hebben wij de stinkzwammen gevonden,
op een beschutte plek in ’t sparrenbos.

Doodgaan is niet de aangrijpende gedachte,
dat zij voortaan alleen die paden gaat,-
want niemand is alleen die af kan wachten,
en niemand treurt die wandelt langs de straat,-

maar dat dit alles was: een werk’lijkheid,
die duren zal tot in de uiterste seconde;
dit is de ware wedloop met de tijd:
de halsband los, en zij met de twee honden.

 

Oktober

 

Een stervend blad is levender dan geen.

Het is als half geronnen bloed aan ’t stroomen.

Aan alle kleuren is de kleur ontnomen

Die niet naar deze lijdensdroppen zweemt.

 

De hemel haalt de schatten uit de boomen,

En kijkt langs kaalgerukte takken heen

Om na die overdaad van edelsteen

Zijn eigen bleeke droom te kunnen droomen.

 

Rood is de kleur van wilde nachtsignalen,

Van jacht en van barbaarsche overvloed

En van ’t verterend smachten naar een vrouw.

 

Bewaar uw teederheid voor ’t hemelblauw,

October; laat uw hartstocht nederdalen

In blaad’ren die gedrenkt zijn in uw bloed!

 

 

Ganymedes

 

Toen hij voor ’t eerst de beker in moest schenken,

Naakt en berooid nog na zijn arendsvlucht,

Verwarden hem van meet af aan de wenken

Der oud’re dienaren, en zeer beducht

 

Hun lang gewende dienstbaarheid te krenken,

Boog hij zich onder die denkbeeld’ge tucht,

Niet wetende wat van hun blik te denken

En van dat voortgefluisterde gerucht:

 

Wie was hier schoon? Wie zou hier de eerste zijn?

Wie was de jong’ling die door God geschaakt was?

De zaal gonsde ervan. Hij bracht de wijn,

 

Beefde en morste, en zag de borstelbrauwen

Van vader Zeus zich spiedende vernauwen,

En bloosde, en schaamde zich omdat hij naakt was.

 

VestdijkSchrijvend
Simon Vestdijk (17 oktober 1898 – 23 maart 1971)

 

De Duitse schrijver Georg Büchner werd geboren op 17 oktober 1813 in Goddelau. Büchner is een van de opmerkelijkste figuren uit de Duitse literatuur: tijdens zijn zeer korte leven heeft hij vier werken van uitzonderlijk experimentele kwaliteit afgeleverd, die voor twintigste-eeuwse avant-garde-auteurs een inspiratiebron vormden. 

 

Uit: Lenz

„Den 20. Jänner ging Lenz durchs Gebirg. Die Gipfel und hohen Bergflächen im Schnee, die Täler hinunter graues Gestein, grüne Flächen, Felsen und Tannen.

Es war naßkalt; das Wasser rieselte die Felsen hinunter und sprang über den Weg. Die Äste der Tannen hingen schwer herab in die feuchte Luft. Am Himmel zogen graue Wolken, aber alles so dicht – und dann dampfte der Nebel herauf und strich schwer und feucht durch das Gesträuch, so träg, so plump.

Er ging gleichgültig weiter, es lag ihm nichts am Weg, bald auf-, bald abwärts. Müdigkeit spürte er keine, nur war es ihm manchmal unangenehm, daß er nicht auf dem Kopf gehn konnte.

Anfangs drängte es ihm in der Brust, wenn das Gestein so wegsprang, der graue Wald sich unter ihm schüttelte und der Nebel die Formen bald verschlang bald die gewaltigen Glieder halb enthüllte; es drängte in ihm, er suchte nach etwas, wie nach verlornen Träumen, aber er fand nichts. Es war ihm alles so klein, so nahe, so naß; er hätte die Erde hinter den Ofen setzen mögen. Er begriff nicht, daß er so viel Zeit brauchte, um einen Abhang hinunterzuklimmen, einen fernen Punkt zu erreichen; er meinte, er müsse alles mit ein paar Schritten ausmessen können.“

index.jpg

Georg Büchner (17 oktober 1813 – 19 februari 1837)

 

Emanuel Geibel werd geboren op 17 oktober 1815 in Lübeck en liep daar nog rond, en zelfs als stadsdichter, toen er zo’n 60 jaar later Thomas Mann geboren werd. Hij was in 1868 in zijn geboortestad teruggekeerd nadat hij Műnchen om politieke redenen had moeten verlaten. Daarvoor had hij gestudeerd in Bonn en Berlijn waar hij vriendschap gesloten had met dichters als Chamisso, Bettina von Arnim und Eichendorff. Omdat koning Frederik Willem IV van Pruissen een groot liefhebber was van zijn poezie ontving Geibel sinds 1842 een levenslang pensioen van 300 Taler. Vanaf 1852 mocht hij zich von Geibel noemen.

Mein Herz ist schwer

Mein Herz ist schwer, mein Auge wacht,
Der Wind fährt seufzend durch die Nacht;
Die Wipfel rauschen weit und breit,
Sie rauschen von vergangner Zeit.

Sie rauschen von vergangner Zeit,
Von großen Glück und Herzeleid,
Vom Schloß und von der Jungfrau drin –
Wo ist das alles, alles hin?

Wo ist das alles, alles hin,
Leid, Lieb’ und Lust und Jugendsinn?
Der Wind fährt seufzend durch die Nacht,
Mein Herz ist schwer, mein Auge wacht.

 

GeibelEm

Emanuel Geibel (17 oktober 1815 – 6 april 1884)

 

De dichter Jupiter Hammon werd geboren op 17 oktober 1711. Hij was de eerste zwarte schrijver wiens werk in de VS werd gepubliceerd. Hij wordt dan ook beschouwd als een van de vaders van de Afrikaans – Amerikaanse literatuur. Hammon was gedurende zijn hele leven een slaaf, in het bezit van verschillende generaties van de familie Lloyd op Long Island, New York. Desondanks was het hem toegestaan te studeren en deze opleiding was van invloed op zijn ontwikkeling als dichter.  Hammon was eveneens een vrome Christen die werd beïnvloed door de religieuze opleving in de 18e eeuw in New England.

 

 

An Evening Thought: Salvation by Christ, With Penitential Cries

Salvation comes by Christ alone,
The only Son of God;
Redemption now to every one,
That love his holy Word.

Dear Jesus, we would fly to Thee,
And leave off every Sin,
Thy tender Mercy well agree;
Salvation from our King;

Salvation comes now from the Lord,
Our victorious King.
His holy Name be well ador’ed,
Salvation surely bring.

Dear Jesus, give thy Spirit now,
Thy Grace to every Nation,
That han’t the Lord to whom we bow,
The Author of Salvation.

Dear Jesus, unto Thee we cry,
Give us the Preparation;
Turn not away thy tender Eye;
We seek thy true Salvation.

Salvation comes from God we know,
The true and only One;
It’s well agreed and certain true,
He gave his only Son.

Lord, hear our penitential Cry:
Salvation from above;
It is the Lord that doth supply,
With his Redeeming Love.

Dear Jesus, by thy precious Blood,
The World Redemption have:
Salvation now comes from the Lord,
He being thy captive slave.

Dear Jesus, let the Nations cry,
And all the People say,
Salvation comes from Christ on high,
Haste on Tribunal Day.

We cry as Sinners to the Lord,
Salvation to obtain;
It is firmly fixt his holy Word,
Ye shall not cry in vain.

Dear Jesus, unto Thee we cry,
And make our Lamentation;
O let our Prayers ascend on high;
We felt thy Salvation.

Lord, turn our dark benighted Souls;
Give us a true Motion,
And let the Hearts of all the World,
Make Christ their Salvation.

Ten Thousand Angels cry to Thee,
Yea, louder than the Ocean.
Thou art the Lord, we plainly see;
Thou art the true Salvation.

Now is the Day, excepted Time;
The Day of Salvation;
Increase your Faith, do not repine:
Awake ye, every Nation.

Lord, unto whom now shall we go,
Or seek a safe Abode ?
Thou hast the Word Salvation Too,
The only Son of God.

Ho ! every one that hunger hath,
Or pineth after me,
Salvation be thy leading Staff,
To set the Sinner free.

Dear Jesus, unto Thee we fly;
Depart, depart from Sin,
Salvation doth at length supply,
The Glory of our King.

Come, ye Blessed of the Lord,
Salvation greatly given;
O turn your Hearts, accept the Word,
Your Souls are fit for Heaven.

Dear Jesus, we now turn to Thee,
Salvation to obtain;
Our hearts and souls do meet again,
To magnify thy Name.

Come holy Spirit, Heavenly Dove,
The Object of our Care;
Salvation doth increase our Love;
Our hearts hath felt thy fear.

Now Glory be to God on High,
Salvation high and low;
And thus the Soul on Christ rely,
To heaven surely go.

Come, Blessed Jesus, Heavenly Dove,
Accept repentance here;
Salvation give, with tender Love;
Let us with Angels share. Finis.

 

JUPITETERHAMMON

Jupiter Hammon  (17 oktober 1711 – † 1790 – 1806)

Dimitri Verhulst, Oscar Wilde, Günter Grass

Op vrijdag 10 november maakt juryvoorzitter H.K.H. Prinses Laurentien bekend welk boek bekroond is met de AKO Literatuurprijs 2006. Hier schenk ik de komende tijd al wat aandacht aan de kandidaten op de shortlist. De eerste is Dimitri Verhulst.

 

Dimitri Verhulst (Aalst, 1972) debuteerde met de verhalenbundel De kamer hiernaast die genomineerd werd voor de NRC Literair Prijs. Hij publiceerde verhalen en gedichten in verschillende literaire tijdschriften, waaronder Nieuw Wereldtijdschrift, De Brakke Hond en het tijdschrift Underground, waarvan hij redacteur is.In 2001 verscheen de roman Niets, niemand en redelijk stil, later dat jaar gevolgd door Liefde, tenzij anders vermeld. De roman De verveling van de keeper, verscheen in 2002. In 2003 publiceerde hij Problemski Hotel, dat vertaald werd in het Duits, Deens, Engels, Frans en Italiaans. Zijn laatste roman is De helaasheid der dingen (2006). Deze autobiografische schets van een Vlaams plattelandsdorp werd zowel in Vlaamse als Nederlandse media zeer enthousiast onthaald

 

AFSPRAAK

Ik zou willen dat je niet wacht als mijn moment daar is.
Je mag me nog even onderstoppen, maar ook niets meer dan dat.
En als je tijdens dat mij onderstoppen ook nog heel lief lacht
zal ik jouw geveinsd geluk jou voor die keer toch wel vergeven.
Maar daarna moet je gaan, en de deur dichtdoen.

Ga niet naast bed de wisselvallige intervallen
van mijn al rotte adem tellen. Houd mijn hand niet vast
die als een want zal worden neergelegd en waarin eens
mijn hand gezeten en naar die van jou gegrepen had.
Luister niet hoe het in mijn bast beestachtig bonkt en reutelt,
hoe de kanker daar snel nog even aan mijn botten sleutelt
en kijk niet in mijn ogen die gebroken in hun kassen
zich aanpassen aan het aardedonker
van wat geen nacht zal zijn.

Laat mij achter in die kamer, alleen.
Want wij twee mogen enkel van het leven zijn.

Wees zo goed deze banaliteit te negeren, en ga
naar beneden, de tuin in,
hang er je jurken aan de wasdraad en ik zal kijken
door het raam hoe zij mij salueren in de wind.
Bak bijvoorbeeld ajuinen, en laat ze enorm bruinen
in de  boter, zodat ik ze ruiken kan tot boven
en denken: mijn god, wat kookt zij goed!

Maar als ik de macht nog in mijn benen heb,
en daar hoop ik op,
zal ik me vastklampen aan de trapleuning
die ik eigenlijk nog eens vernissen moest,
en zeggen: ik ben al naar boven, schat,
tot straks.

 

DimitriVerhulst

Dimitri Verhulst (Aalst, 1972)

 

Oscar Wilde werd geboren op 16 oktober 1854 in Dublin. Zijn moeder, Jane Francesca Elgee, was in Dublin bekend als schrijver onder het pseudoniem Speranza. Zij werkte ook als vertaler. Zijn vader was een vooraanstaand oog- en oorchirurg en schreef boeken over archeologie en folklore. Zijn voorouders kwamen uit Nederland en “Wilde” is een verbastering van “De Wilde”. Oscar studeerde klassieke talen aan het Trinity College in Dublin, van 1871 tot 1874. Hierna ging hij naar het Magdalen College in Oxford (1874 – 1878) en hij won er in 1878 de Newdigate Prize voor zijn gedicht Ravenna. Tijdens zijn studententijd in Oxford werd hij bekend door zijn rol in de esthetische en decadente beweging. Hij liet zijn haar lang groeien, toonde publiekelijk minachting voor de ‘mannelijke’ sporten, en versierde zijn kamer met pauwenveren, lelies, zonnebloemen, chinees porselein en andere objets d’art. Hij was diep onder de indruk van de Engelse schrijvers John Ruskin en Walter Pater, die kunst het middelpunt van het leven maakten. Oscar Wilde werd al snel een voorvechter van het esthetische principe ‘Kunst om de kunst’ (l’art pour l’art).  In 1891 ontmoette Wilde Lord Alfred Douglas, de zoon van de Markies van Queensbury. De beide mannen werden dol op elkaar, ondanks het feit dat Wilde getrouwd was. De vader van Douglas wilde deze relatie beëindigen. Hij beschuldigde Wilde van “sodomie”, waarop Wilde in verweer ging en een proces wegens smaad aanging tegen de markies. De rechtbank stelde de markies echter in het gelijk. Hoewel Wilde de kans had om naar Frankrijk te vluchten koos hij ervoor om dat niet te doen. Oscar Wilde werd gearresteerd en voor twee jaar gevangen gezet. Zijn vrouw scheidde van hem en nam met haar twee zoons de naam “Holland” aan. Gedurende zijn gevangenschap schreef Wilde een lange brief aan Douglas, die pas na zijn dood gepubliceerd werd onder de titel De Profundis.

Uit: De Profundis

“Where there is sorrow there in holy ground. Some day people will

realise what that means. They will know nothing of life till they

do, – and natures like his can realise it. When I was brought down

from my prison to the Court of Bankruptcy, between two policemen, –

waited in the long dreary corridor that, before the whole crowd,

whom an action so sweet and simple hushed into silence, he might

gravely raise his hat to me, as, handcuffed and with bowed head, I

passed him by. Men have gone to heaven for smaller things than

that. It was in this spirit, and with this mode of love, that the

saints knelt down to wash the feet of the poor, or stooped to kiss

the leper on the cheek. I have never said one single word to him

about what he did. I do not know to the present moment whether he

is aware that I was even conscious of his action. It is not a

thing for which one can render formal thanks in formal words. I

store it in the treasure-house of my heart. I keep it there as a

secret debt that I am glad to think I can never possibly repay. It

is embalmed and kept sweet by the myrrh and cassia of many tears.

When wisdom has been profitless to me, philosophy barren, and the

proverbs and phrases of those who have sought to give me

consolation as dust and ashes in my mouth, the memory of that

little, lovely, silent act of love has unsealed for me all the

wells of pity: made the desert blossom like a rose, and brought me

out of the bitterness of lonely exile into harmony with the

wounded, broken, and great heart of the world. When people are

able to understand, not merely how beautiful -’s action was, but

why it meant so much to me, and always will mean so much, then,

perhaps, they will realise how and in what spirit they should

 

Wilde1

Oscar Wilde (16 oktober 1854 – 30 november 1900)

 

Günter Grass werd geboren in Danzig (tegenwoordig Gdansk, Polen) op 16 oktober 1927. In 1999 ontving hij de Nobelprijs voor de literatuur. Grass groeide op in een koopmansgezin. Volgens eerdere berichten werd hij tijdens de Tweede Wereldoorlog opgeroepen voor de hulptroepen van de luchtmacht. Dit bleek echter onjuist, in augustus 2006 maakte hij bekend dat hij zich op 15-jarige leeftijd vrijwillig aanmeldde voor dienst op een U-boot. Daar werd echter niemand meer aangenomen, waarna hij dienst nam bij de Arbeitsdienst. Op 17-jarige leeftijd werd hij voor de militaire dienstplicht opgeroepen en diende bij de Waffen-SS, waar hij dienst deed bij de 10e SS-Pantserdivisie “Frundsberg”. Van 1948 tot 1952 studeerde hij aan de Kunstakademie van Düsseldorf tekenen en beeldhouwen. Deze opleiding zette hij van 1953 tot 1956 voort aan de Hogeschool voor Beeldende Kunsten in Berlijn bij de beeldhouwer Karl Hartung. In de jaren 1956/1957 exposeerde Grass in Stuttgart en in Berlin-Tempelhof. Daarnaast begon hij te schrijven. In de periode tot 1958 schreef hij vooral kort proza, gedichten en t
heaterstukken. Deze laatste kunnen worden gerekend tot het poëtisch of absurd theater. In een zeer beeldende stijl is ook de roman De blikken trommel geschreven. Deze is later door Volker Schlöndorff verfilmd. In De blikken trommel, waarin hij voor de eerste keer historische gebeurtenissen met zijn surrealistische-groteske beeldspraak confronteert, heeft Grass zijn stijl gevonden.

Toen hij in augustus 2006 zelf openbaarde als dienstplichtige lid te zijn geweest van de Waffen-SS, leidde dit in Duitsland tot heftige debatten. (Zie blog 13 augustus)

 Uit: Die Blechtrommel

 

„Nun war es aber ein Montagnachmittag, an dem meine Großmutter hinter dem Kartoffelfeuer saß. Der Sonntagsrock kam ihr montags eins näher, während ihr jenes Stück, das es sonntags hautwarm gehabt hatte, montags recht montäglich trüb oberhalb von den Hüften floß. Sie pfiff, ohne ein Lied zu meinen, und scharrte mit dem Haselstock die erste gare Kartoffel aus der Asche. Weit genug schob sie die Bulve neben den schwelenden Krautberg, damit der Wind sie streifte und abkühlte. Ein spitzer Ast spießte dann die angekohlte und krustig geplatzte Knolle, hielt diese vor ihren Mund, der nicht mehr pfiff, sondern zwischen windtrocknen, gesprungenen Lippen Asche und Erde von der Pelle blies.
Beim Blasen schloß meine Großmutter die Augen. Als sie meinte, genug geblasen zu haben, öffnete sie die Augen nacheinander, biß mit Durchblick gewährenden, sonst fehlerlosen Schneidezähnen zu, gab das Gebiß sogleich wieder frei, hielt die halbe, noch zu heiße Kartoffel mehlig und dampfend in offener Mundhöhle und starrte mit gerundetem Blick über geblähten, Rauch und Oktoberluft ansaugenden Naslöchern den Acker entlang bis zum nahen Horizont mit den einteilenden Telegrafenstangen und dem knappen oberen Drittel des Ziegeleischornsteines.
Es bewegte sich etwas zwischen den Telegrafenstangen. Meine Großmutter schloß den Mund, nahm die Lippen nach innen, verkniff die Augen und mümmelte die Kartoffel. Es bewegte sich etwas zwischen den Telegrafenstangen. Es sprang da etwas. Drei Männer sprangen zwischen den Stangen, drei auf den Schornstein zu, dann vorne herum und einer kehrt, nahm neuen Anlauf, schien kurz und breit zu sein, kam auch drüber, über die Ziegelei, die beiden anderen, mehr dünn und lang, knapp aber doch, über die Ziegelei, schon wieder zwischen den Stangen, der aber, klein und breit, schlug Haken und hatte es klein und breit eiliger als dünn und lang, die anderen Springer, die wieder zum Schornstein hin mußten, weil der schon drüber rollte, als die, zwei Daumensprünge entfernt, noch Anlauf nahmen und plötzlich weg waren, die Lust verloren hatten, so sah es aus, und auch der Kleine fiel mitten im Sprung vom Schornstein hinter den Horizont.“

 

GUNTERGrass

Günter Grass (Danzig, 16 okober 1927)

A. F.Th. van der Heijden, Michail Lermontov , Vergilius, P.G. Wodehouse

Adrianus Franciscus Theodorus van der Heijden werd geboren in Geldrop op 15 oktober 1951.Van der Heijden – ook bekend als A.F.Th. – is een autobiografisch schrijver. Binnen zijn verhalen en romans is het eigen leven van de schrijver te herkennen. Dit maakt dat het gehele oeuvre met elkaar verbonden is. Dat wil echter niet zeggen dat gebeurtenissen en personen in zijn werk een getrouwe afspiegeling zijn van zijn eigen leven: hij gebruikt deze vrij, om ze te combineren met fictie, filosofische uitwijdingen en een treffende sfeertekening van de Nederlandse sociale en culturele geschiedenis vanaf de jaren vijftig. Van der Heijden wordt wel eens gezien als de vertegenwoordiger van een generatie die na de oorlog opgroeide; dit in contrast met schrijvers als Harry Mulisch, Willem Frederik Hermans en Jan Wolkers die de Tweede Wereldoorlog tot een belangrijk motief in hun werk maakten. Kern van het oeuvre van Van der Heijden is de cyclus ‘De tandeloze tijd’. Kenmerkend is dat deze oorspronkelijk bedoeld is als trilogie, maar veel omvangrijker werd. (Het loopt vaak anders met de bedoelingen van Van der Heijden. Zo zijn er al jaren vooraankondigingen van nieuwe romans die maar niet verschijnen, of groeien hoofdstukken soms uit tot complete romans.) De schrijver is inmiddels alweer een nieuwe ambitieuze cyclus gestart, Homo duplex, waarvan alleen nog de omvangrijke proloog De Movo tapes en het sleutelboek Drijfzand koloniseren zijn verschenen, maar waarvoor al vele andere delen zijn gepland. Daarnaast publiceert hij tussendoor ook ‘los’ autobiografisch werk, onder andere in de vorm van dagboekaantekeningen.Van der Heijden publiceerde aanvankelijk onder het pseudoniem Patrizio Canaponi (waaronder de merkwaardige verhalenbundel ‘Een gondel in de Herengracht’ en de roman ‘De draaideur).

Uit: De Movo Tapes

De Movo Tapes Nu alle directe betrokkenen dood zijn (alleen Movo’ss dochter Jolente leeft nog), kan ik de geschiedenis eindelijk eens in zijn geheel uit de doeken doen. Voor mijn eigen vermaak, en dat van mijn soortgenoten, die allemaal wel nog in het bezit zijn van hun naam.

Het is nu een halfjaar geleden dat Movo stierf, kort voor zijn vijftigste verjaardag. Sindsdien is Jolente bezig om samen met twee medewerkers van het Constantijn Huygens Instituut een compilatie te maken van fragmenten uit haar vaders onmogelijke opus magnum Gedichten Gods. Het boek is aangekondigd voor komend najaar, en zal verschijnen bij De Spiegel, een imprint van Uitgeverijen Hoek Keizersgracht/Spiegelstraat BV. Het heeft in de kranten gestaan, en was zelfs een item in het televisiejournaal. Het ontroerde me te merken dat Uitgeverijen Hoek alle fusies en reorganisaties alsook het toegenomen analfabetisme hebben overleefd, terwijl ze het toch al jaren zonder de gratis adviezen van Movo’s grootvader Olle Tornij moeten stellen. Hun burelen bevinden zelfs nog op de hoek van de Keizersgracht en de Spiegelstraat, in de oude panden. Wel begreep ik dat ze inmiddels ressorteren onder een nog groter concern: Uitgeverijen Nederland & Vlaanderen BV, dat binnenkort opgaat in European Publishers Ltd. Het ˜geheel eigen karakter” van het Spiegelfonds zal er niet door worden aangetast, las ik. Mooi, dan zal Movo’s Gedichten Gods zijn weg wel vinden naar het publiek, dat dan voor ‘t eerst een boek kan lezen dat menselijkerwijs niet te schrijven was, en daar zelf van getuigt en de sporen van draagt. De wonderen zijn de wereld nog niet uit.

Al veel eerder, op zijn drieëntwintigste, is Movo met zo’n onmogelijk boek in de weer geweest. De tekst wilde hij baseren op een groot aantal bandjes dat hij in de zomer van 1997 vol sprak, meestal onder het autorijden. Regelmatig stuurde hij er een paar naar Uitgeverijen Hoek, om ze te laten transcriberen. Dat boek is er natuurlijk nooit gekomen, en het interesseerde me ook niet, maar dat honderdtal bandjes wel. De informatie die ze ongetwijfeld bevatten, zou wel eens onontbeerlijk kunnen zijn voor de compleetheid van mijn verhaal.”

AFTHVDHeijden

A.F.Th. van der Heijden (Geldrop, 15 oktober 1951)

 

 

De Russische schrijver Michail Joerjevitsj Lermontov werd geboren op 15 oktober 1814 in Moskou. Hij wordt in Rusland algemeen beschouwd als de tweede grote schrijver, die alleen Aleksandr Poesjkin voor zich moet dulden. Omdat zijn moeder stierf toen Lermontov drie was, werd hij opgevoed door zijn grootmoeder. Hij was vaak ziek en verbleef daarom regelmatig in kuuroorden in de Kaukasus. In 1827 verhuisde Lermontov met zijn grootmoeder naar Moskou, waar hij gedichten begon te schrijven. Uit deze tijd stamt zijn bekende werk Gevangene van de Kaukasus (1828), waarvan de stijl sterk beïnvloed is door het werk van de Engelse schrijver Lord Byron. In 1837 schreef Lermontov in reactie op de dood van Poesjkin het gedicht Dood van een dichter. Dit gedicht viel niet goed bij tsaar Nicolaas I, die hem verbande naar de Kaukasus. Geïnspireerd door zijn ervaringen, schreef Lermontov zijn meesterwerk, de roman Een held van onze tijd (1840). In februari 1840 werd Lermontov opnieuw verbannen omdat hij geduelleerd had met de zoon van de Franse ambassadeur in St. Petersburg. Terugkerend van verlof in februari 1841, verbleef hij enige maanden in het kuuroord Pjatigorsk. Daar kwam het weer tot een duel met zijn medeofficier N.S. Martynov. Omdat Lermontov dacht dat het duel niet serieus was, schoot hij in de lucht. Martynov daarentegen schoot raak, en Lermontov overleed aan zijn verwondingen, in navolging van zijn grote voorbeeld en voorganger Poesjkin.

Der Kelch des Lebens

Wir trinken aus des Daseins Kelch,
Die Augen fest verschlossen,
Und haben auf den goldnen Rand
Schon Tränen viel vergossen;

Wenn aber uns der nahnde Tod
    Das Augenband entwindet,
Und alles, was uns Freude bot,
    Mit diesem Band entschwindet,

Dann sehen wir: es stellt sich leer
    Die goldne Schale dar,
Der Trank in ihr – ein Traum, und mehr:
    Sie gar nicht unsre war.

1831

 

Ein Segler

Einsam glänzt ein weißes Segel
In des Meeres blauem Nebel!
Von der Fremde, was verlangt’s?
Was verblieb am Heimatstrand?..

Winde heulen, treiben Wogen,
Und der Mast knarrt weggebogen…
Weh, der Segler sucht kein Glück,
Und er weist es nicht zurück!

Unter ihm strömt helle Bläue,
Golden strahlt die Sonn’ aufs neue…
Mit der Windsbraut will er rechten,
Als wenn Stürme Ruhe brächten!

1832

LERMONTOV

Michail Lermontov (15 oktober 1814 –  27 juli 1841)

 

 

De biografische data zijn onzeker en berusten op verhalen en legenden, maar de internationale internet encyclopedie Wikipedia geeft 15 oktober 70 v. Chr. als geboortedatum van Publius Vergilius Maro. Zijn bekendste werk is de Aeneis, het grote heldendicht waarin de grootheid van Rome, van Romes oorsprong en verleden wordt bezongen. Zijn grafschrift luidde: “Mantua me genuit, Calabri rapuere, tenet nunc Parthenope; cecini pascua, rura, duces.”

“Mantua baarde mij, Calabrië rukte mij uit het leven, Parthenope houdt me nu vast; ik heb weiden, landerijen en leiders bezongen.” Mantua was zijn geboorteplaats, in Brundisium (in de landstreek Apulië) stierf hij, in Parthenope (=Napels) werd hij begraven. De weiden slaan op de Bucolica, de landerijen op z’n Georgica en de leiders op z’n Aeneis.Vergilius begon dit nationaal epos te dichten in het jaar 29 v. Chr., een tijdstip dat daar als het ware om vroeg. In het jaar 31 had Octavianus door de overwinning bij Actium een einde gemaakt aan de laatste burgeroorlogen die een eeuw lang Rome hadden geteisterd. Octavianus, enkele jaren later Augustus genaamd, werd Romes eerste keizer; de rust keerde terug in het rijk en daarmee de behoefte zich te beroemen op een groots verleden

Uit de Aeneïs

Arma virumque cano, Troiae qui primus ab oris

Italiam fato profugus Laviniaque venit

litora, multum ille et terris iactatus et alto

vi superum, saevae memorem Iunonis ob iram,

multa quoque et bello passus, dum conderet urbem

inferretque deos Latio; genus unde Latinum

Albanique patres atque altae moenia Romae.

Musa, mihi causas memora, quo numine laeso

quidve dolens regina deum tot volvere casus

insignem pietate virum, tot adire labores

impulerit, tantaene animis caelestibus irae?

 

 

De wapenfeiten bezing ik en de man die als eerste vanaf de kusten van Troje,

onder drang van het Noodlot naar Italia kwam en de Lavinische

kusten. Veel overkwam hem, zowel te land als ter zee,

onder druk van de hemelingen; om de wrok van de woedende Iuno

leed hij veel ook door oorlog, totdat hem vergund werd een stad te stichten

en zijn goden Latium binnen te voeren. Daaruit kwam het Latijnse volk voort

en de Albaanse voorvaderen en de muren van het verheven Rome.

Muze, vertel mij de reden, door welke kwetsing van de godheid

of welke grief, de koningin van de goden deze plichtsgetrouwe man

zoveel ellende liet ondergaan, zoveel rampen liet trotseren;

koesteren hemelingen dan zo grote toorn?

 

vergilius5

Vergilius (15 oktober 70 v. Chr. – 21 september 19 voor Chr.)

 

Sir Pelham (‘Plum’) Grenville Wodehouse werd geboren op 15 oktober 1881 in Guildford. Hij was een Brits-Amerikaans humoristisch schrijver wiens werk zich kenmerkt door een subtiele humor, een fijn gevoel voor nuance, perfecte plots, en een volledig voorbijgaan aan de ernst van het leven.Wodehouse had een versnipperde jeugd en werd grotendeels opgevoed door mensen die niet zijn ouders waren. Zijn vader was een hoge ambtenaar in de koloniën (o.a. rechter in Hongkong) en de jonge Plum heeft zijn ouders tussen de leeftijd van 2 1/2 en 15 jaar in totaal ongeveer 6 maanden gezien. Bij het uitbreken van WO II bevond Wodehouse zich in Frankrijk en werd opgepakt. Hij bracht tijd in een krijgsgevangenenkamp door en werd uiteindelijk daaruitgelaten door de Duitsers in ruil voor het verzorgen in 1941 van vijf korte, enigszins komische radio-uitzendingen, die op zich zeer onschuldig waren. Ze vielen wel net in een tijd dat de oorlog voor het Verenigd Koninkrijk slecht ging en de Duitse expansiedrift maximaal was, met de invasie van Rusland (operatie Barbarossa). De uitzendingen werden hem door de publieke opninie in de Britse pers echter dermate kwalijk genomen dat hij nooit meer naar Engeland heeft durven terugkeren om er te wonen, en nauwelijks om bezoeken af te leggen. Zelfs de auteur van Winnie de Poeh, A.A. Milne werd een fel tegenstander. Wodehouse heeft deze publieksreactie zelf nooit begrepen en heeft eigenlijk tot aan zijn dood op hoge leeftijd geworsteld met het probleem of hij nou wel of niet gecollaboreerd had.

 

Uit: The World of Jeeves (1967, introductie)

 

“One great advantage in being a historian to a man like Jeeves is that his mere personality prevents one selling one’s artistic soul for gold. In recent years I have had lucrative offers for his services from theatrical managers, motion-picture magnates, the proprietors of one or two widely advertised commodities, and even the editor of the comic supplement of an American newspaper, who wanted him for a “comic strip”. But, tempting though the terms were, it only needed Jeeves deprecating cough and his murmured “I would scarcely advocate it, sir,” to put the jack under my better nature. Jeeves knows his place, and it is between the covers of a book.”

 

 wodehouse

P.G. Wodehouse (15 oktober 1881 – 14 februari 1975)

 

Katherine Mansfield en Stefan Żeromski

Katherine Mansfield werd geboren op 14 oktober 1888 in Wellington, Nieuw Zeeland. Een kort leven vol ziekte, ballingschap en relatieleed legde de basis voor het bescheiden oeuvre van de later naar Engeland geëmigreerde schrijster. Als Katherine Mansfield debuteerde ze in 1911 met In a German Pension, een bundeling satirische schetsen over personages in Beieren, waar ze na een mislukt huwelijk in Engeland een tijdje had doorgebracht. Na de dood van haar broer in de Eerste Wereldoorlog schreef ze een aantal nostalgische verhalen over haar familie en haar jeugd in Nieuw-Zeeland die werden verzameld in Bliss (1920). Latere verhalen, die de invloed van Tsjechovs anecdotische momentopnamen verraden, beschrijven met ironie en stilistische elegantie de levens van gewone mensen – een naïeve oudere vrouw in ‘Miss Brill’, een zangleraar die onder de plak zit in ‘Mr Reginald Peacock’s Day’, de dochter van een snob in het titelverhaal van haar beroemdste bundel The Garden Party (1922). Mansfields compositorische techniek, die gegrondvest was op creatief gebruik van flashbacks en flashforwards, zorgde ervoor dat ze al bij haar dood (door tuberculose) bekend stond als een van de vernieuwers van het korte verhaal. Haar onconventionele liefdesleven (veel mannen, af en toe een vrouw) inspireerde haar vriend D.H. Lawrence tot de figuur van Gudrun in Women in Love.

Uit: The Garden Party

And after all the weather was ideal. They could not have had a more perfect day for a garden-party if they had ordered it. Windless, warm, the sky without a cloud. Only the blue was veiled with a haze of light gold, as it is sometimes in early summer. The gardener had been up since dawn, mowing the lawns and sweeping them, until the grass and the dark flat rosettes where the daisy plants had been seemed to shine. As for the roses, you could not help feeling they understood that roses are the only flowers that impress people at garden-parties; the only flowers that everybody is certain of knowing. Hundreds, yes, literally hundreds, had come out in a single night; the green bushes bowed down as though they had been visited by archangels.

Breakfast was not yet over before the men came to put up the marquee.

“Where do you want the marquee put, mother?”

“My dear child, it’s no use asking me. I’m determined to leave everything to you children this year. Forget I am your mother. Treat me as an honoured guest.”

But Meg could not possibly go and supervise the men. She had washed her hair before breakfast, and she sat drinking her coffee in a green turban, with a dark wet curl stamped on each cheek. Jose, the butterfly, always came down in a silk petticoat and a kimono jacket.

“You’ll have to go, Laura; you’re the artistic one.”

Away Laura flew, still holding her piece of bread-and-butter. It’s so delicious to have an excuse for eating out of doors, and besides, she loved having to arrange things; she always felt she could do it so much better than anybody else.

Four men in their shirt-sleeves stood grouped together on the garden path. They carried staves covered with rolls of canvas, and they had big tool-bags slung on their backs. They looked impressive. Laura wished now that she had not got the bread-and-butter, but there was nowhere to put it, and she couldn’t possibly throw it away. She blushed and tried to look severe and even a little bit short-sighted as she came up to them.

“Good morning,” she said, copying her mother’s voice. But that sounded so fearfully affected that she was ashamed, and stammered like a little girl, “Oh—er—have you come—is it about the marquee?”

“That’s right, miss,” said the tallest of the men, a lanky, freckled fellow, and he shifted his tool-bag, knocked back his straw hat and smiled down at her. “That’s about it.”

mansfiled

Katherine Mansfield (14 oktober 1888 – 9 januari 1923)

 

De Poolse schrijver Stefan Żeromski werd geboren op 14 oktober 1864 in Strawczyn in de buurt van Kielce. Żeromski groeide op in een verarmde adellijke familie die de patriottische traditie cultiveerde. Hij verloor zijn ouders al jong en ging bijgevolg al zeer vroeg werken. Hij hield zich vooral bezig met het geven van bijlessen hoewel hij zelf nooit eindexamen afgelegd heeft. Na het beëindigen van het gymnasium in Kielce ging hij naar Warschau en schreef zich in bij de dierenartsenopleiding waarvoor geen einddiploma van een middelbare school vereist werd. Na twee jaar brak hij zijn studie af en begon te werken als leraar op verschillende adellijke landhuizen. In 1892 maakte hij voor het eerst een buitenlandse reis, o.a. naar Wenen, München, Zurich en Praag. In dezelfde periode trouwde hij met Oktawia Rodkiewiczowa, wat hem dwong tot het aannemen van betaald werk. Samen met zijn vrouw vertrok hij naar Zwitserland waar Żeromski bibliothecaris werd in het Poolse Nationale Museum in Rappersville. Hij begon te schrijven en zijn eerste werken te publiceren. Ondanks de groeiende roem was hij lang niet in staat financiële stabiliteit te vinden in zijn leven. Hoewel zijn uitmuntende Ludzie bezdomni (Engelse vertaling: Homeless People  )reeds in 1899 verscheen kon hij zich pas na de uitgave van de historische roman Popioły (Engelse vertaling: Ashes) in 1904 helemaal wijden aan zijn schrijverschap. Zijn lyrische roman Wierna rzeka uit 1912 (Engelse vertaling: The Faithful River) werd in 1983 verfilmd. Zijn werk wordt gerekend tot het Poolse positivisme. In 1926 stond hij op de shortlist voor de Nobelprijs.

Uit de Duitse vertaling van “Przedwiośnie” : Vorfrühling

“Überall breitet es sich aus, wo die Menschen davon erfahren. Wer möchte in einem morschen, modernden und vom Hausschwamm angefressenen Stall oder in einem Rheumatismus, Schwindsucht und Scharlach verbreitenden Loch wohnen? Gläserne Häuser kosten verschwindend wenig, da zu ihrem Bau weder Maurer noch Zimmerleute, Tischler oder Dachdecker benötigt werden. Die Häuser sind farbig, je nach der Landschaft und der Eingebung der Künstler, aber auch nach dem Geschmack der Bewohner. Vor dem Hintergrund bewaldeter Gegenden gibt es schneeweiße Häuser, in den Ebenen rosafarbene, auf Hügeln hellgrüne, die violett oder kreidefarben abgesetzt sind.”  (vertaald door K. Harrer)

 

zeromski

Stefan Żeromski (14 oktober 1864 – 20 november 1925)

Herman Franke

De Nederlandse schrijver Herman Franke werd geboren op 13 oktober 1948 in Groningen. Hij studeerde socologie en werd later hoofddocent aan Universiteit van Amsterdam. Franke ontwikkelde zich tot een vooraanstaand criminoloog, die vaak de publiciteit zocht. Halverwege de jaren negentig besloot Franke op het hoogtepunt van zijn criminologische carrière zich geheel aan de literatuur te wijden en zegde zijn baan aan de universiteit op. Hij had inmiddels twee romans (Weg van loze dromen en Nieuws van de nacht) geschreven. De verbeelding, zijn derde roman, zorgde in 1998 voor zijn doorbraak bij het grote publiek en leverde hem de AKO-literatuurprijs (in de periode 1997-1999 Generale Bank Literatuurprijs genoemd) op. Franke publiceerde in dagbladen, weekbladen en literaire bladen als Het oog in ’t Zeil, Maatstaf en Optima. Een aantal beschouwingen werd opgenomen in zijn bundel De tuinman en de dood van Diana (1999). In 2000 hield hij de achtste Kellendonklezing (De ironie van de romantiek). Inmiddels is hij een vaste auteur van De Revisor. Voor Cicero, de boekenbijlage van de Volkskrant, schrijft hij tweewekelijks een spraakmakende column en literaire essays. In 2004 verscheen een compilatie van zijn columns onder de titel Waarom vrouwen betere lezers zijn. Een jaar eerder publiceerde hij zijn omvangrijke roman Wolfstonen en in 2004 de bundel Notulen met ultrakorte verhalen. Van een bekend criminoloog werd hij een nog bekendere schrijver.

 

Uit: Wolfstonen

 

OUVERTURE

“Later zeiden ze dat het noodlot als een zwartgele, dreigende lucht boven de stad hing. Om drie uur ’s middags ging de straatverlichting al aan. Honden gromden klagerig, katten kropen weg, de vogels zwegen. In werkelijkheid, zij het een werkelijkheid die voorbij was, scheen die dag volop de zon. Op de rand van het platte dak was een vlag geplaatst maar er stond geen wind zodat het doek slap naar beneden hing, lusteloos vond een overbuurvrouw, maar dat was onzin, bedacht ze, want een vlag had geen gevoel, ook niet als een windvlaag haar af en toe opschrikte, alsof ze angstig droomde over een stormachtige dag waarop ze het klapperend wapperen en de schurende pijn van het rafelen niet kon stoppen.
De bouwondernemer vierde de oplevering met exquise hapjes en drankjes voor de genodigden en een kratje bier voor de mannen die de appartementen gemetseld en getimmerd hadden. Uit een bestelwagen schalde keihard de vibrerende stem van een volkszanger, meezingmuziek die hoorde bij de bruine cafés in de buurt.
Niemand zal zeggen dat ik nooit geen geluk heb gekend.
De buurtbewoners schudden hun hoofd omdat het geen gezicht was, die gele, strakgevoegde muren, die aluminium vensters en dat trappenhuis van staal en glas te midden van de negentiende-eeuwse roodstenen gevels met hun scheefgezakte kozijnen en bladderende voordeuren, die stuk voor stuk anders van kleur en vorm waren. Het gebouw had zich brutaalweg tussen de oude huizen gewrongen, meedogenloos afwijkend in bouwstijl en materiaalkeuze. Verderop in de straat spiegelden schotelantennes van immigranten zich in het verweerde glas van ouderwetse spionnetjes. Exotisch versierde vensters met rieten rolgordijnen lichtten er vaal op, pal naast de blinkend schone ramen met bloeiende geraniums en grillig geplooide vitrages van autochtone buurtbewoners. Achter sommige ramen brandde altijd, zelfs overdag, een verlicht gondeltje, roze of lichtblauw met goudkleurige randjes.
Mooi is, wat mooi bevonden wordt, dacht een dichterlijk type, hoe zeer hij ook vond dat Bach mooier was, altijd en overal mooier dan de smartlappen waarvan volkse mensen, starend naar hun verlichte gondeltjes, de tranen in de ogen kregen.”

hermanFRANKE
Herman Franke (Groningen, 13 oktober 1946)

 

Jens Bjørneboe en Léopold Senghor


(Nagekomen berichten)

De Noorse schrijver, schilder en essayist Jens Bjørneboe werd geboren op 9 oktober 1920 in Kristiansand, Noorwegen. Zelf beschouwde hij zich als een anarcho – nihilist. Zijn eerste gepubliceerde werk was Dikt (Gedichten) in 1951. In 1943 vluchtte Bjørneboe naar Zweden om te ontkomen aan dwangarbeid. Tijdens deze ballingschap ontmoette hij de joodse Duitse Lisel Funk die later met hem zou trouwen. Bjørneboe schreef een aantal sociaal kritische romans. Als zijn beste werk wordt de trilogie De geschiedenis van de bestialiteit beschouwd die bestaat uit de romans Frihetens Øyeblikk (1966, Momenten van Vrijheid),  Kruttårnet (1969, Kruidtoren) en Stillheten (1973, De Stilte). Na lange tijd geworsteld te hebben met alcoholisme en met depressies maakte hij op 9 mei 1976 zelf een einde aan zijn leven.

 

 

Epigraph to ‘We who loved America’ (1970)

 

What is the sense of complaining
in a time
when tragedies are only sold in cartloads?

 

Who asks
about the child’s doll in the grass
where this morning the parents were shot against a wall?

 

Who asks about details
of procedure
when the arrested are numbered in the millions?

 

Who asks for proof, or
whether the judges were qualified
when the condemned are executed and burned
whole nations at a time?

 

Who asks: right or left
when the question is:
do you stand among the murderers or the victims,
among the judges or the judged?

 

What is the meaning of justice
in days
when folk are simply waiting for the moment?

 

what does it signify that
surviving children too should have parents
in a time
when all revolves around landing
a Russian or an American idiot
on the moon?

 

 

(vertaald uit het Noors door Esther Greenleaf Mürer)

 

 

 

 

Jens Bjorneboe
Jens Bjørneboe (9 oktober 1920 – 9 mei 1976)

 

Léopold Senghor behoorde tot de Serer-bevolkingsgroep. Hij werd geboren op 9 oktober 1906 in het plaatsje Joal aan de Atlantische kust, zo’n 70 kilometer van de Senegalese hoofdstad Dakar. Senghor’s ouders waren katholiek. Aanvankelijk wilde hij priester worden, maar zag daar later van af. Na het bezoeken van de hogeschool van Dakar won hij een studiebeurs voor de Universiteit van Parijs en studeerde aldaar letteren. In 1935 was hij de eerste Afrikaan die in Frankrijk afstudeerde als doctor. Na zijn afstuderen gaf hij les aan een middelbare school in Frankrijk. Senghor schreef talrijke gedichten over uiteenlopende onderwerpen. Al vanaf zijn jongere jaren schreef Senghor diverse gedichten. In 1945 verscheen zijn eerste dichtbundel, Chants d’ombre en in 1948 zijn tweede, Hosties noires. In hetzelfde jaar verscheen zijn werk Anthologie de la nouvelle poésie nègre et malgache de langue française (Bloemlezing van Nieuwe Zwarte en Malagassische poëzie in de Franse taal). De inleiding
van dit boek werd verzorgd door Jean-Paul Sartre. Door dit boek brak hij door en werd hij gezien als dé authentieke stem van zwart Afrika in Frankrijk. Senghor had ook een politieke loopbaan. Hij werd op 6 september 1960 president van Senegal

 

FEMME NUE FEMME NOIRE


Vétue de ta couleur qui est vie, de ta forme qui est beauté
J’ai grandi à ton ombre; la douceur de tes mains bandait mes yeux
Et voilà qu’au coeur de l’Eté et de Midi,
Je te découvre, Terre promise, du haut d’un haut col calciné
Et ta beauté me foudroie en plein coeur, comme l’éclair d’un aigle
Femme nue, femme obscure
Fruit mûr à la chair ferme, sombres extases du vin noir, bouche qui fais
lyrique ma bouche
Savane aux horizons purs, savane qui frémis aux caresses ferventes du
Vent d’Est
Tamtam sculpté, tamtam tendu qui gronde sous les doigts du vainqueur
Ta voix grave de contralto est le chant spirituel de l’Aimée

Femme noire, femme obscure
Huile que ne ride nul souffle, huile calme aux flancs de l’athlète, aux
flancs des princes du Mali
Gazelle aux attaches célestes, les perles sont étoiles sur la nuit de ta peau.

Délices des jeux de l’Esprit, les reflets de l’or ronge ta peau qui se moire

A l’ombre de ta chevelure, s’éclaire mon angoisse aux soleils prochains

de tes yeux.

Femme nue, femme noire
Je chante ta beauté qui passe, forme que je fixe dans l’Eternel
Avant que le destin jaloux ne te réduise en cendres pour nourrir les
racines de la vie.

 

 

 

 

Senghor
Léopold Sédar Senghor (9 oktober 1906 – 20 december 2001)