In memoriam William Styron

Op 1 november is de Amerikaanse schrijver William Styron overleden. Hij werd geboren in Newport News, Virginia, op 11 juni 1925 als zoon van een arbeider in de scheepsbouw. Hij debuteerde in 1951 met Lie Down in Darkness. In deze lyrisch geschreven roman over de reacties op de zelfmoord van een meisje, betoonde Styron zich een schrijver in de grote Zuidelijke traditie van William Faulkner, een hokje waaraan hij de rest van zijn carrière probeerde te ontsnappen. Hij vertrok naar New York en Parijs, maar boekte weinig succes met de boeken die hij daar schreef. Het succes kwam terug met een roman over een typisch Zuidelijk onderwerp: The Confessions of Nat Turner, het goed gedocumenteerde en gefictionaliseerde verslag van een slavenopstand uit 1831. Het boek verscheen in 1967, op het hoogtepunt van de Burgerrechtenbeweging, en leverde hem de Pulitzer Prize voor fictie op. Styron deed jarenlang onderzoek voor zijn volgende roman, die in 1979 onder de titel Sophie’s Choice zou verschijnen. Het is het verhaal van een jonge schrijver die in New York verliefd wordt op een Poolse vrouw die niet kan leven met de herinnering aan de dood van haar kinderen in Auschwitz. De kernscène van de roman, waarin de moeder bij een nazi-selectie moet kiezen tussen haar zoontje en haar dochtertje, staat gegrift in de collectieve herinnering – ook dankzij de verfilming uit 1984 met Meryl Streep in de hoofdrol. In 1990 deed Styron nog een keer van zich spreken, met het non-fictieboek Darkness Visible, over de depressie waarin hij raakte toen hij in 1985 afkickte van een alcoholverslaving. Het veel naar Dantes Inferno verwijzende verslag geldt als een van de eerlijkste en herkenbaarste ‘memoires van gekte’ (zoals de ondertitel luidde) van de afgelopen jaren. Het verloste Styron niet van zijn depressies; het enige dat hij nog publiceerde was een bundel met drie oude verhalen, A Tidewater Morning (1993).

Uit: Lie Down in Darkness (1951)

“It was obvious that he was not clicking, that he was lamely striving for a tender humorous effect – the reason for which he couldn’t explain himself – and that he was failing completely. Along the line he had said something wrong. Harry was wearing an appreciative, courteous grin, but the smiles on the faces of Peyton and Helen – both of which he sensed, rather than saw, at the same time – seemed fastened on with paste, and concealed a tense and inner reproach.”

 

Uit:  The Confessions of Nat Turner (1967)

Was it not fact, known even to the humblest yeoman farmer and white-trash squatter and vagabond, that there was something stupidly inert about these people, something abject and sluggish and emasculate that would forever prevent them from so dangerous, so bold and intrepid a course, as it had kept them in meek submission for two centuries and more?”

Uit:  Sophie’s Choice (1979)

“Sophie ceased looking at the pictures – all became a blur – and her eyes sought instead the window flung open against the October sky where the evening star hung, astonishingly, as bright as a blob of crystal. An agitation in the air, a sudden thickening of the light around the planet, heralded the onset of smoke, borne earthward by the circulation of cool night wind. For the first time since the morning Sophie smelled, ineluctable as a smotherer’s hand, the odor of burning human beings

 

 

WILLIAMSTYRON

William Styron (11 juni 1925 – 1 november 2006)

 

 

André Malraux, Dieter Wellershoff, Joe Queenan

De Franse schrijver en kunstfilosoof André Malraux werd geboren op 3 november 1901 in Parijs. Hij studeerde in Parijs archeologie en oosterse talen. In 1920 publiceerde hij zijn eerste artikel, ‘Des origines de la poésie cubiste’, en in het jaar daarop zijn eerste roman, Lunes en papier. Met zijn tweede roman, Les conquérants (1928), bereikte hij het grote publiek in Frankrijk en met zijn vierde roman, La condition humaine (Het menselijk tekort), sleepte hij de Prix Goncourt in de wacht.  In 1944 ontmoette Malraux als commandant van de brigade Alsace-Lorraine De Gaulle aan het front in de Elzas. Deze ontmoeting leidde ertoe dat de schrijver tot begin 1946 deelnam aan de regering als minister van Voorlichting. In 1958 nam hij weer zitting in de Franse regering, dit keer als minister van Voorlichting en later als minister van Culturele Zaken. Vanaf 1967 legde Malraux zich wederom toe op het schrijven. Malraux was bevriend met Eduard du Perron en heeft Het menselijk tekort aan hem opgedragen.

 

Uit: La condition humaine

« 21 mars 1927. Minuit et demi. Tchen tenterait-il de lever la moustiquaire ? Frapperait-il au travers ? L’angoisse lui tordait l’estomac ; il connaissait sa propre fermeté, mais n’était capable en cet instant que d’y songer avec hébétude, fasciné par ce tas de mousseline blanche qui tombait du plafond sur un corps moins visible qu’une ombre, et d’où sortait seulement ce pied à demi incliné par le sommeil, vivant quand même – de la chair d’homme. La seule lumière venait du building voisin : un grand rectangle d’électricité pâle, coupé par les barreaux de la fenêtre dont l’un rayait le lit juste au-dessous du pied comme pour en accentuer le volume et la vie. Quatre ou cinq klaxons grincèrent à la fois. Découvert ? Combattre, combattre des ennemis qui se défendent, des ennemis éveillés ! » (begin)

« Lentement empli du long cri d’une sirène, le vent qui apportait la rumeur presque éteinte de la ville en état de siège et le sifflet des vedettes qui rejoignaient les bateaux de guerre, passa sur les ampoules misérables allumées au fond des impasses et des ruelles ; autour d’elles, des murs en décomposition sortaient de l’ombre déserte, révélés avec toutes leurs taches par cette lumière que rien ne faisait vaciller et d’où semblaient émaner une sordide éternité. Cachés par ces murs, un demi-million d’hommes : ceux des filatures, ceux qui travaillaient seize heures par jour depuis l’enfance, le peuple de l’ulcère, de la scoliose, de la famine. Les verres qui protégeaient les ampoules se brouillèrent et, en quelques minutes, la grande pluie de Chine, furieuse, précipitée, prit possession de la ville. » (p.19)

Malraux

André Malraux (3 november 1901 – 23 november 1976)

 

De Duitse schrijver en essayist Dieter Wellershoff werd geboren op 3 november 1925 in Neuss. In 1943 werd hij opgeroepen voor de Reichsarbeitsdienst en deed daarna als soldaat dienst in WO II. In 1944 raakte hij gewond in Litouwen en in 1945 werd hij krijgsgevangene. Na de oolog haalde hij alsnog zijn eindexamen gymnasium en vanaf 1947 studeerde hij in Bonn germanistiek, kunstgeschiedenis en psychologie. In 1952 promoveerde hij op de dichter Gottfried Benn. Van 1952 tot 1955 werkte hij als redacteur bij de “Deutschen Studentenzeitung”, en vanaf 1959 als lector bij uitegeverij Kiepenheuer & Witsch in Keulen. Vanaf 1960 was Dieter Wellershoff aangesloten bij de Gruppe 47. In 1965 stond hij aan de wieg van  een „nieuw realisme“. De daauit voortgekomen groep staat bekend als de „Kölner Schule“. Wellershoff kreeg talrijke uitnodigingen als lector, gastdocent en Writer-in-Residence van universiteiten en hogescholen in binnen-en buitenland.

Uit: Der Liebeswunsch

„Nie zuvor hatte sie daran gedacht zu heiraten, nicht, weil sie es ablehnte, sondern weil sie annahm, dies sei, wie das ganze übrige, normale Leben, für sie nicht vorgesehen. Sie haderte nicht damit, sie litt nicht darunter, es war ihr nicht einmal deutlich bewusst. Ihr Leben hatte seit langem etwas Unfühlbares und Gleitendes angenommen. Zwar war ihr nicht alles leicht gemacht worden, schon gar nicht von Kindheit an. Es gab Widerstände, Einengungen, Enttäuschungen. Doch konnte sie nie wirklich glauben, dass sie gemeint war.

Sie war neunundzwanzig Jahre alt, als sie heiratete, eine Studentin, die im vierzehnten Semester ohne Berufsziel und ohne Aussicht auf einen baldigen Abschluss Literatur und Sprachen studierte und zwischen all den jüngeren Studentinnen und Studenten, die mit ihr in den Seminaren saßen, ein wenig vereinsamt erschien. Sie hatte immer nebenher gearbeitet (als Kellnerin, Schreibkraft, Verkäuferin und in anderen Gelegenheitsjobs), denn ihre Mutter, die geschieden war und ein kleines Modegeschäft betrieb, konnte ihr kein Geld geben. Der Vater war zu einer anderen Frau gezogen, als sie vier Jahre alt war, und ihre Mutter hatte sie verpflichtet, nie mehr von ihm zu sprechen und keine Verbindung mit ihm aufzunehmen.”

WELLERSHOFF

Dieter Wellershoff (Neuss, 3 november 1925)

 

De humorist en criticus Joe Queenan werd geboren op 3 november 1950 in Philadelphia, Pennsylvania. Gepubliceerd heeft hij in zo’n uiteenlopende tijdschriften als GQ en Movieline. Hij staat bekend voor zijn bijtende ironie en scherpe observaties van de Amerikaanse cultuur. Van hem verschenen o.a. Balsamic Dreams, een bittere kritiek op de babyboomers en Red Lobster, White Trash, and the Blue Lagoon, een humorischtische tour door de “low-brow” Amerikaanse popcultuur. True Believers beschrijft het tragische leven van sport fans.

Uit: True Believers

One sweltering morning I received a letter from one of my closest friends announcing that playoff tickets would soon go on sale, and that if I wanted to attend the series against the rampaging Big Red Machine, I should let him know quickly. This put me in a bit of a bind. I had gone to France with the specific intention of writing the Great American Novel and was pretty much determined not to return to the United States until I had. The book I was working on dealt with a young college biology student who, through a series of dangerous skin grafts and appendage transplants involving a frog, succeeded in turning himself into the highest-leaping, greatest basketball player of all time. Needless to say, the novel liberally borrowed from both The Strange Case of Dr. Jekyll and Mr. Hyde and The Fly and ended with the hero missing a championship-winning dunk because he was diverted by a scrumptious insect that happened to fly past as he was poised to begin a windmill jam. If I was truly serious about remaining in France until the Great American Novel had been written, it was unlikely I would be home in time for the National League playoffs. 

queenan

Joe Queenan (Philadelphia, 3 november 1950)

E. du Perron, Odysseas Elytis, Leo Perutz

De nederlandse dichter, schrijver en criticus Charles Edgar (Eddy) du Perron werd  geboren op 2 november 1899 in Jatinegara (West Java). Hij richtte samen met Menno ter Braak en Maurice Roelants het invloedrijke literaire tijdschrift Forum op. E. du Perron groeide in Nederlands-Indië op en was daar werkzaam als schrijver en journalist. In 1921 verhuisde hij met zijn ouders naar Europa, die gingen wonen op een kasteel in het Zuid-Belgische Gistoux. Du Perron bezocht verschillende steden en na zes maanden ging hij op het kasteel bij zijn ouders wonen maar hij voelde zich in België niet op z’n plaats en zocht afleiding in Parijs, Brussel en Nederland. Hij stierf op dezelfde dag als zijn vriend Ter Braak, maar aan een hartaanval.

 

Het kind dat wij waren

Wij leven ’t heerlijkst in ons vèrst verleden:
de rand van het domein van ons geheugen,
de leugen van de kindertijd, de leugen
van wat wij zouden doen en nimmer deden.

Tijd van tinnen soldaatjes en gebeden,
van moeders nachtzoen en parfums in vleugen,
zuiverste bron van weemoed en verheugen
verwondering en teêrste vriendelijkheden

Het is het liefst portret aan onze wanden,
dit kind in diepe schoot of wij handen,
met reeds die donkre blik van vreemd wantrouwen.
’t Eenzame kleine kind, zelf langverdwenen
dat wij zo fel en reedloos soms bewenen
tussen de dode heren en mevrouwen.

 

De Francs-Tireurs

Geen Pennewip met brillende argus-ogen
hebben wij ooit één regel toegedacht.
Geen jongedames die, beheerst en zacht,
als door een rietje, van de lettren zogen.

Geen kenners, die het hoge braaf verhogen,
slechts prijzen wat vertrouwd is, langgeacht.
Geen vakmans-oordeel hebben wij betracht,
geen boekverkopers-reekning overwogen.

Geen koster, hoe genaamd, hoe bijgepompt,
maakt onze maag afkerig van ’t gekruide.

Geen levensles, geen preek, hoezeer vermomd,
geen Etika kan iets voor ons beduiden.

De Poëzie blijft, naakt en ongekromd,
een Tijdverdrijf voor enkle Fijne Luiden.

DUPERRON

E. du Perron (2 november 1929 – 14 mei 1940)

 

Odysseas Elytis (pseudoniem voor Odysseas Alepoudhelis) werd op 2 november 1911 te Iraklion op Kreta geboren en stierf 1996 in Athene. Hij vertaalde uit een half dozijn talen o.a. Eluard, Gide, Rimbaut, Brecht, Eliot, Pound, Lorca, Ungaretti, Maiakowski. Hij publiceerde essays en kritieken, maar is vooral om zijn poëzie bekend. Hij schreef in totaal vijftien, overwegend surrealistische poëziebundels. In 1979 ontving hij de Nobelprijs. Een belangrijke uitspraak van deze universele dichter is, dat de poëzie het geweten van de mensen kan veranderen.

 

      GIFT SILVER POEM

 

I know that all this is worthless  and that the language

I speak doesn’t have an alphabet

Since the sun and the waves are a syllabic script

which can be deciphered only in the years of sorrow and exile

And the motherland  a fresco with successive overlays

frankish or slavic which, should you try to restore,

you are immediately sent to prison and

held responsible

 

To a crowd of foreign Powers  always through

the intervention of your own

 

As it happens for the disasters

But  let’s imagine that in an old days’ threshing-floor

which might be in an apartment-complex children

are playing and  whoever loses

 

Should, according to the rules, tell the others

and give them a truth

 

Then everyone ends up  holding in his

hand a small

Gift, silver poem.

 

 

Vertaald door  Marios Dikaiakos

 

 

Op het feest van Akindynos, Elpidoforos, Anempodistos

 

Nu houd ik mijn blik gericht op de boot die leeg zal zijn
Als je instapt, op een uitgestrekt Zeekerkhof
Met marmeren Meisjes die bloemen dragen. Het zal
nacht zijn en augustus
De tijd waarbij de sterrenbeelden wisselen van wacht. En
de bergen gewichtloos
Vol donkere nevel zweven even boven
de grenslijn van de horizon
Geuren hier of daar van verbrand gras. En verdrietigheid
van ongekende soort
Die uit de hoogte
neerstroomt op de ingeslapen zee
In mij fonkelt wat ik niet ken. Toch fonkelt het
Ach schoonheid al gaf je mij nooit helemaal jezelf
Iets tenminste kon ik jou ontvreemden. Ik noem: dit glimpje
groen in de ogen van het meisje dat voor het eerst
Ingaat op de liefde en dat andere onsje goud, waar
je het ook legt het juliet.
Trek voort aan de riemen jullie gewend aan eeltig werk.
Mij krijg je niet mee waar de anderen gaan
Dit gebeurt niet. Ik ben niet bestemd om mij in te lijven
Als vazal van de hemel daar ook wil ik weerom vrij zijn
En echt mezelf. Dit vertelt ook de wind.

 

Vertaald door Guido Demoen 

ElytisOdysseas

Odysseas Elytis (2 november 1911 – 18 maart 1996)

 

Leo Perutz werd geboren op 2 november 1882 in Praag. Zodoende was hij een burger in de Oosdtenrijks – Hongaarse dubbelmonarchie. Tot de “Anschluss”  van Oostenrijk aan Duitsland in 1938 woonde hij in Wenen. Daarna emigreerde hij naar Palestina. Hij was een wiskundige van wereldklasse en werkte als statisticus voor een verzekeringsmaatschappij. Tijdens de jaren vijftig keerde hij af en toe terug naar Oostenrijk, waar hij uiteindelijk ook stierf. Zijn eerste roman “Die dritte Kugel” schreef hij toen hij herstellende was van een wond die hij in WO I had opgelopen. Leo Peutz schreef in totaal elf romans die hem de bewondering opleverden van Jorge Luis Borges, Italo Calvino, Ian Fleming, Karl Edward Wagner en Graham Greene. Zijn bekendste roman “Nachts unter der steinernen Brücke”  bestaat uit verschillende verhalen die verbonden worden door de, in hun dromen gedeelde, liefde tussen een joodse vrouw en keizer Rudolf II.

Uit: Nachts unter der steinernen Brücke

 

Im Herbst des Jahres 1589, als in der Prager Judenstadt das große Kindersterben wütete, gingen zwei armselige Spaßmacher, ergraute Männer, die davon ihr Leben fristeten, dass sie bei den Hochzeiten die Gäste belustigten, durch die Belelesgasse, die vom Nicolasplatz zum Judenfriedhof führte.
Es dunkelte. Sie waren schwach vor Hunger, beide, denn seit zwei Tagen hatten sie nicht viel mehr als ein paar Bissen Brot gegessen. Die Zeiten waren schlimm für Spaßmacher. Denn in diesen Tagen, da der Zorn Gottes über die unschuldigen Kinder gekommen war, gab es keine Hochzeiten und keine Freudenfest in der Judenstadt.
Der eine von den beiden, Koppel-Bär, hatte schon eine Woche vorher seinen zottigen Pelz, in dem er, als wildes Tier verkleidet, seine drolligen Sprünge machte, zum Geldverleiher Markus Korivy getragen. Der andere, Jäckele-Narr, hatte seine silbernen Schellen verpfändet. Jetzt besaßen sie nichts als ihre Kleider und ihre Schuhe, und Jäckele-Narr hatte auch noch seine Geige, für die wollte der Pfandleiher nichts geben.
Sie gingen langsam, denn noch war es nicht völlig dunkel geworden, und sie wollten nicht gesehen werden, wenn sie den Friedhof betraten. So viele Jahre hindurch hatten sie sich mit ehrlicher Arbeit das Brot für alle Tage und den Bedarf des Sabbats verdient, und nun stand es so mit ihnen, dass sie des Nachts auf den Grabsteinen nach Kupferpfennigen suchen mussten, die die frommen Besucher des Friedhofes bisweilen für die Armen zurückließen.

 

perutz

Leo Perutz (2 november 1882 – 25 augustus 1957)

Ilse Aichinger, Rudy Kousbroek, Stefaan van Laere

Ilse Aichinger werd met haar tweelingzusje Helga geboren op 1 november 1921 in Wenen. Haar (joodse) moeder was arts en haar vader leraar. Na de scheiding van haar ouders werden de zusjes door hun grootmoeter opgevoed. Na de „Anschluss“ van Oostenrijk aan Duitsland werd de familie vervolgd, maar het lukte alleen Helga om naar Engeland te vluchten. Ilses moeder verloor haar baan, maar zij werd als hoofdverantwoordelijke voor de opvoeding, niet gedeporteerd en overleefde de oorlog. Haar grootmoeder en de jongere zusjes van haar moeder kwamen wel om het leven. Van 1945 tot 1947 studeerde Ilse Aichinger medicijnen, schreef haar (deels autobiografische) roman “Die größere Hoffnung”, werkte als lector voor de S. Fischer Verlag en als assistente van Inge Aicher-Scholl aan de Hochschule für Gestaltung in Ulm. In 1951 werd zij voor het eerst voor de Gruppe 47 uitgenodigd. In 1953 trouwde zij met collega-auteur Günter Eich (1907 – 1972).

Widmung

Ich schreibe euch keine Briefe,
aber es wäre mir leicht, mit euch zu sterben.
Wir ließen uns sacht die Monde hinunter
und läge die erste Rast noch bei den wollenen Herzen,
die zweite fände uns schon mit Wölfen und Himbeergrün
und dem nichts lindernden Feuer, die dritte,
da war ich
durch das fallende dünne Gewölk mit seinen spärlichen Moosen
und das arme Gewimmel der Sterne, das wir so leicht überschritten,
in eurem Himmel bei euch.


Die trüben Stunden nutzend

Laß das Gelichter
auf den Feldern rasten,
im Dunst, der aufsteigt,
denn nichts leuchtet dir.
Die Grottenbahnen auf den Hügeln
sind jetzt geschlossen,
die Rüben lange aus der Erde,
die Kinder fort.
Die Blumenflechter sind die letzten,
die noch blieben,
sie brennen Öl,
mit ihnen läßt sich reden.

 

Briefwechsel

Wenn die Post nachts käme
und der Mond
schöbe dir Kränkungen
unter die Tür:
Sie erschienen wie Engel
in ihren weißen Gewändern
und stünden still im Flur.

AICHINGER2

Ilse Aichinger (Wenen, 1 november 1921)

 

Rudy Kousbroek werd op 1 november 1929 Pematang Siantar in Indonesië geboren. Van 1929 tot 1934  woonden hij met zijn ouders in Nederland, daarna vertrok het gezin weer naar Indonesië. Bijna de hele tweede wereldoorlog bracht hij door in Japanse interneringskampen. In 1946 kwam hij naar Nederland. Op de middelbare school in Amsterdam sloot hij vriendschap met Remco Campert. Samen richtten ze in 1950 het tijdschrift Braak op, waarin ze beiden debuteerden. In Amsterdam begon Kousbroek aan de studies wiskunde en natuurkunde, maar wist deze studies niet af te maken. In Parijs studeerde hij enkele jaren Japans en Chinees. Ook deze studies voltooide hij niet. Gedurende lange tijd woonde hij in Parijs. Vanaf de jaren zestig publiceerde hij essays in onder meer Hollands Maandblad, NRC Handelsblad en Vrij Nederland, waarin hij fulmineerde tegen waandenkbeelden in uiteenlopende vakgebieden: filosofie, politiek, natuurwetenschap en geschiedschrijving. Zijn essays geven geregeld aanleiding tot polemieken (met Jeroen Brouwers, Willem Frederik Hermans en Arnon Grunberg e.a.). In 1975 kreeg hij de P.C. Hooftprijs voor zijn essayistische werk. Behalve essays publiceerde hij (kinder)gedichten, reisverslagen, herinneringen, een roman en vertalingen uit het Frans en het Engels.

Uit:Inwendig vuur

 

“Wat er in zit moet er uit. Dat was de voorstelling die ik mij als kind maakte van het vulcanische binnenwerk van de aarde. Ik kwam er al vroeg mee in aanraking: ik was een jaar of zeven toen op een ochtend de hoofdonderwijzer langs onze klaslokalen rende, roepend: ‘D’r uit! d’r uit!’ We stoven naar buiten. Een aardbeving! Ik z
ag in de schoolmuren scheuren en barsten ontstaan, die het beeld opriepen van een beest dat zich onder de grond bewoog en zijn rug er onder zette als een athleet die wakker wordt.

     Het lot wilde dat ik zou opgroeien tussen vulkanen en zwavelmeren; bij elke gelegenheid dat ik met iets van dat vulcanisme te maken kreeg stelde ik mij een complex van onderaardse hoogovens voor, ketelhuizen onder de grond waarin helse onbedwingbare vuren loeiden, met verstopte schoorstenen en op springen staande leidingen, aan alle kanten lekkend door spleten en barsten en zich een weg banend naar buiten. De aanwezigheid daarvan was af te leiden uit de scheuren in de aardkorst, de sulfataren, de fumarolen en de borrelende zwavelpoelen die ik gezien had in de krater van de Sibajak, de grote vulkaan die waakte over mijn jeugd.

     Ook onderzees vulcanisme, vuurspuwende bergen onder water, waren een onderdeel van dit beeld. De uitbarsting van de Krakatau, oorzaak van een ‘grote golf’ (het woord tsunami, dat in feite ‘havenvloed’ betekent, was nog niet gangbaar) waardoor op de kusten van Java en Sumatra bijna 38.000 mensen omkwamen, leefde in mijn kinderjaren in Indonesië nog sterk in de herinnering.”                              

                          (Verschenen in Verborgen verwantschappen, Uitgeverij Augustus, 2005)

 

RUDY_Kousbroek

Rudy Kousbroek (Pematang Siantar, 1 november 1929)

 

Stefaan van Laere werd geboren op 1 november 1963 in Wetteren. Hij groeide op in Laarne, wilde wielrenner worden, en als dat niet zou lukken, sportjournalist. Het wielrennen bleek al gauw een utopie, maar het schrijven bleekt hem goed af te gaan. Na het behalen van zijn licentiaat pers- en communicatiewetenschappen aan de Gentse Universiteit, begon hij in 1988 te schrijven als freelance beroepsjournalist-auteur. Hij schrijft zowel fictie als non-fictie voor kinderen en volwassenen en maakt reportages in de geschreven media over lifestyle onderwerpen.

 

In memoriam

 

De illusie de tijd te kunnen stremmen

smolt toen hij zijn klein meisje groot zag in het bad.

Hij voelde zich betrapt.

Reik me de handdoek aan, vader, zei ze nuchter

en ze bedekte wat hij met zijn ogen dicht kon zien.

Die avond vergaapten ze zich aan het spektakel

de massa schuifelde over de dansvloer, van prins tot boer.

In het telraam van zijn geheugen verschoof hij enkele parels

en zijn raspende handen vroegen haar mee.

Hij streelde haar rug, als was ze haar moeder.

Maar zijn huid hield afstand, om te kunnen ademen.

Ze stond openlijk te gissen naar het verleden

zo hielden ze haar nagedachtenis in stand.

 

vanlaere

Stefaan van Laere (Wetteren, 1 november 1963)