Patricia Lasoen, Herbert Heckmann, Carlos Ruiz Zafón, William Michael Rossetti

De Belgische dichteres en schrijfster Patricia Lasoen werd geboren op 25 september 1948 in Brugge. Zie ook mijn blog van 25 september 2008. en ook mijn blog van 25 september 2007 en mijn blog van 25 september 2006.

 

 

Genadeloos en fluitend

 

Treinen: hun weg is voorgebaand,
ze zoeven door het landschap
genadeloos; soms lijken ze wel wreed
zoals ze onbarmhartig bermen vol
met bloeiend onkruid achterlaten –
en dan, hoe ze zich in beweging zetten:
nauwelijks merkbaar eerst
met kleine schokjes, en pas na een tijd
komen ze tot hun volle kracht
en fluitend razen ze voorbij signaal
en overweg, en over water
ze komen dan geruisloos stil –
een schok kaatst soms onzacht
hun inhoud en hun doel terug.

Frambozen staan vanzelf
met liefde in verband:
hun zachte huid en nauwelijks voelbare haartjes
worden liefst tegelijk met
lippen, tong en huig geproefd
langzaam smelten ze open
en naderhand weer dicht
je hoeft ze zelfs niet aan te raken –
direct nadien zijn ze ontastbare herinnering.

 

Lasoen

Patricia Lasoen (Brugge, 25 september 1948)

 

 

 

De Duitse dichter, schrijver en literatuurwetenschapper Herbert Heckmann werd geboren op 25 september 1930 in Frankfurt am Main. Zie ook mijn blog van 25 september 2007 en ook mijn blog van 25 september 2008.

 

Uit: Die sieben Todsünden

 

” (…) Sein dreißigstes Jahr gedachte er mit einem Fest zu eröffnen, für sich, seine Freundinnen und seine Freunde, reimte Trinksprüche, kaufte ein, daß er krumm ging unter den Lasten, wählte ein rosiges Ferklein aus, die saftigen Lenden eines Hammels, geschmeidige Kalbsnieren, Spargel und Trüffel, Hähnchen zum Introitus und Karamelcrème als Epilog, Käse von Tilsit bis Edam, dazu Trockenbeerenauslese aus fürstlichen Fässern.

Max musste die Taschenuhr seines Vaters versetzen und den Hochzeitsschmuck seiner Mutter, um den frechen Forderungen der Händler ge
wachsen zu sein, verschloß sich dann siegesgewiß in der Küche, stimmte in seinem hungrigen Baß dies und das Trinkliedlein an, daß die Fensterscheiben erzitterten und die Teller schepperten. Er tanzte zwischen Ofen und Tisch, zwischen Tisch und Schrank, zwischen Schrank und Wasserhahn hin und her, Alchemist und Henker zugleich, und las aus den weißgelben Wölkchen, die unter den Deckeln hervorzischten, die hungrige Zukunft. Die zundertrockene Kehle benetzte er, um sich frei zu machen von der schon verdauten Vergangenheit. Der Duft der Gewürze hüllte ihn ein und rötete seine Wangen. (…) ”

 

Heckmann

Herbert Heckmann (25 september 1930 – 18 oktober 1999)

 

 

De Spaanse schrijver Carlos Ruiz Zafón werd geboren op 25 september 1964 in Barcelona. Zie ook mijn blog van 25 september 2006 en ook mijn blog van 25 september 2007 en ook mijn blog van 25 september 2008.

 

Uit: The Angel’s Game  

 

A writer never forgets the first time he accepted a few coins or a word of praise in exchange for a story. He will never forget the sweet poison of vanity in his blood and the belief that, if he succeeds in not letting any­one discover his lack of talent, the dream of literature will provide him with a roof over his head, a hot meal at the end of the day, and what he covets the most: his name printed on a miserable piece of paper that surely will outlive him. A writer is condemned to remember that mo­ment, because from then on he is doomed and his soul has a price.
My first time came one faraway day in December 1917. I was seventeen and worked at The Voice of Industry, a newspaper that had seen bet­ter days and now languished in a barn of a building that had once housed a sulfuric acid factory. The walls still oozed the corrosive vapor that ate away at furniture and clothes, sapping the spirits, consuming even the soles of shoes. The newspaper’s headquarters rose behind the forest of an­gels and crosses of the Pueblo Nuevo cemetery; from afar, its outline merged with the mausoleums silhouetted against the horizon–a skyline stabbed by hundreds of chimneys and factories that wove a perpetual twilight of scarlet and black above Barcelona.
On the night that was about to change the course of my life, the newspaper’s deputy editor, Don Basilio Moragas, saw fit to summon me, just before closing time, to the dark cubicle at the far end of the editorial staff room that doubled as his office and cigar den. Don Basilio was a forbidding- looking man with a bushy moustache who did not suffer fools and who subscribed to the theory that the liberal use of adverbs and adjectives was the mark of a pervert or someone with a vitamin deficiency. Any journalist prone to florid prose would be sent off to write fu­neral notices for three weeks. If, after this penance, the culprit relapsed, Don Basilio would ship him off permanently to the “House and Home” pages. We were all terrified of him, and he knew it.
“Did you call me, Don Basilio?” I ventured timidly.”

 

Zafon

Carlos Ruiz Zafón (Barcelona, 25 september 1964)

 

 

De Engelse schrijver en criticus William Michael Rossetti werd geboren in Londen op 25 september 1829. Rossetti was een zoon van de uit Italië gevluchte immigrant Gabriele Rossetti en een broer van Maria Francesca Rossetti, Dante Gabriel Rossetti en Christina Rossetti. Samen met zijn broer en onder meer de schilder John Everett Millais behoorde hij tot de oprichters van de kunstenaarsbeweging die bekend werd onder de naam Pre-Raphaelite Brotherhood. Rossetti was een belangrijk voorvechter van de beweging. Hij was redacteur van het tijdschrift The Germ, dat de doelstellingen van de Prerafaëlieten uiteenzette. Het blad beleefde overigens slechts vier edities tussen januari en april 1850. Rossetti was tevens kunstcriticus voor The Spectator. Zijn recensies werden in 1867 verzameld en gepubliceerd onder de titel Fine Art, chiefly Contemporary. Ander werk omvat een vertaling in blanke verzen van Dantes Inferno (1865), Lives of Some Famous Poets (1878), A Life of John Keats (1887) en Pre-Raphaelite Diaries and Letters. In 1874 trouwde hij met Lucy Madox Brown, een dochter van de schilder Ford Madox Brown.

 

Uit: The Germ. Thoughts towards Nature in Poetry, Literature and Art

 

„There were in the late summer of 1848, in the Schools of the Royal Academy or barely emergent from them, four young men to whom this condition of the art seemed offensive, contemptible, and even scandalous. Their names were William Holman-Hunt, John Everett Millais, and Dante Gabriel Rossetti, painters, and Thomas Woolner, sculptor. Their ages varied from twenty-two to nineteen—Woolner being the eldest, and Millais the youngest. Being little more than lads, these young men were naturally not very deep in either the theory or the practice of art: but they had open eyes and minds, and could discern that some things were good and other bad—that some things they liked, and others they hated. They hated the lack of ideas in art, and the lack of character; the silliness and vacuity which belong to the one, the flimsiness and make-believe which result from the other. They hated those forms of execution which are merely smooth and prettyish, and those which, pretending to mastery, are nothing better than slovenly and slapdash, or what the P.R.B.’s called “sloshy.” Still more did they hate the notion that each artist should not obey his own individual impulse, act upon his own perception and study of Nature, and scrutinize and work at his objective material with assiduity before he could attempt to display and interpret it; but that, instead of all this, he should try to be “like somebody else,” imitating some extant style and manner, and applying the cut-and-dry rules enunciated by A from the practice of B or C. They determined to do the exact contrary. The temper of these striplings, after some years of the current academic training, was the temper of rebels: they meant revolt, and produced revolution. It would be a mistake to suppose, because the called themselves Præraphaelites, that they seriously disliked the works produced by Raphael; but they disliked the works produced by Raphael’s uninspired satellites, and were resolved to find out, by personal study and practice, what their own several faculties and adaptabilities might be, without being bound by rules and big-wiggeries founded upon the performance of Raphael or of any one. They were to have no master except their own powers of mind and hand, and their own first-hand study of Nature.

 

Rossetti

William Michael Rossetti (25 september 1829 – 5 februari 1919)

Mark Boog, Yves Navarre, F. Scott Fitzgerald

De Nederlandse dichter en schrijver Mark Boog werd geboren op 24 september 1970 in Utrecht.

Boog studeerde korte tijd Kunstmatige Intelligentie in zijn geboorteplaats Utrecht en werkte daarna even bij de PTT. In 1995 debuteerde hij als dichter in het tijdschrift De Appel. Daarna was hij actief in een schrijverscollectief dat onder meer het tijdschrift Mondzeer en de Reuzenkreeft uitgaf. In 2000 verscheen Boogs eerste dichtbundel Alsof er iets gebeurt (Meulenhoff), waarmee hij de C. Buddingh’-Prijs won. In 2006 won hij de VSB Poëzieprijs voor zijn bundel De encyclopedie van de grote woorden. In 2001 debuteerde Boog als romanschrijver met de roman De vuistslag (Meulenhoff). In de hierop volgende jaren volgden dichtbundels en romans elkaar in hoog tempo op. Boog publiceert bovendien in literaire tijdschriften als Hollands Maandblad en De Gids en treedt af en toe op.

 

 

Oud geluk

Oud geluk (niet te koop)
in oude kamers. Is dat niet mooi?

We wisten al dat de zin van de ervaring
de herinnering is, en dat daarbij desnoods
de ervaring achterwege gelaten mag worden,

maar zo helder zagen we het zelden.
Je sloot de deur, keek me aan met ogen van fluweel,
glanzend glad van ouderdom,
en achter de deur stierf men er op los,

als beesten, als gekken, als lemmingen,
als gestrande potvissen, alsof het niets is,
alsof wij de deur niet al veel eerder hadden gesloten.

 

 

Lichtval

Als ineens de zon de schaduwen
opzij veegt naar de verste hoeken van de
kamer, kijken we op maar zeggen niets.

Ik buig me naar het stof, neem af,
jij strekt een been om naar de keuken te gaan.
De richting staat elegant gecomponeerd
lichtval te verdragen.

Over de tafel hangt een gesprek.
We hebben het verlaten,
we bewegen ons nu schuchter door het huis,
de gevangenis van het schilderij ontwijkend.

Het is te mooi hier om waar
te zijn, we ontkennen dat – we leven nog.

 

BoogMark

Mark Boog (Utrecht, 24 september 1970)

 

De Amerikaanse schrijver Francis Scott Fitzgerald werd geboren op 24 september 1896 in Saint Paul, in de staat Minnesota. Zie ook mijn blog van 24 september 2007 en ook mijn blog van 24 september 2006 en ook mijn blog van 24 september 2008.

 

Uit: Bernice Bobs Her Hair

 

“After dark on Saturday night one could stand on the first tee of the golf-course and see the country-club windows as a yellow expanse over a very black and wavy ocean. The waves of this ocean, so to speak, were the heads of many curious caddies, a few of the more ingenious chauffeurs, the golf professional’s deaf sister — and there were usually several stray, diffident waves who might have rolled inside had they so desired. This was the gallery.

The balcony was inside. It consisted of the circle of wicker chairs that lined the wall of the combination clubroom and ballroom. At these Saturday-night dances it was largely feminine; a great babel of middle-aged ladies with sharp eyes and icy hearts behind lorgnettes and large bosoms. The main function of the balcony was critical. It occasionally showed grudging admiration, but never approval, for it is well known among ladies over thirty-five that when the younger set dance in the summer-time it is with the very worst intentions in the world, and if they are not bombarded with stony eyes stray couples will dance weird barbaric interludes in the corners, and the more popular, more dangerous, girls will sometimes be kissed in the parked limousines of unsuspecting dowagers.

But, after all, this critical circle is not close enough to the stage to see the actors’ faces and catch the subtler byplay. It can only frown and lean, ask questions and make satisfactory deductions from its set of postulates, such as the one which states that every young man with a large income leads the life of a hunted partridge. It never really appreciates the drama of the shifting, semicruel world of adolescence. No; boxes, orchestra-circle, principals, and chorus are represented by the medley of faces and voices that sway to the plaintive African rhythm of Dyer’s dance orchestra.

From sixteen-year-old Otis Ormonde, who has two more years at Hill School, to G. Reece Stoddard, over whose bureau at home hangs a Harvard law diploma; from little Madeleine Hogue, whose hair still feels strange and uncomfortable on top of her head, to Bessie MacRae, who has been the life of the party a little too long — more than ten years — the medley is not only the center of the stage but contains the only people capable of getting an unobstructed view of it.

With a flourish and a bang the music stops. The couples exchange artificial, effortless smiles, facetiously repeat “la-de-da-da dum-dum,” and then the clatter of young feminine voices soars over the burst of clapping.“

 

Fitzgerald

F. Scott Fitzgerald (24 september 1896 – 21 december 1940

 

 

 

De Franse schrijver Yves Navarre werd geboren op 24 september 1940 in Condom. Zie ook mijn blog van 24 september 2008.

 

Uit: Carnet de bord

 

« Samedi 30 août, il fait beau, le mistral souffle, j’ai froid aux doigts. J’ai donc vendu Petit-Pont, vite et mal, à des étrangers. Ils se sont présentés à Jean-Luc, mon voisin du moulin qui, pendant deux mois, a suivi pas à pas ma Claire Brévaille que je voudrais tant pouvoir considérer comme mon ultime roman-roman, comme les « nouveaux acquisiteurs ». Il y a de l’inquisition, dans l’air, partout, jusque da
ns l’humour involontaire. Le journal du jour publie une photo d’anciens combattants de la guerre d’Algérie, couverts de médailles, saluant les dépouilles mortelles de quatre poseurs de bombes racistes, victimes de leur propre bombe. C’est le début de l’après-midi. Je suis seul, c’est dur et c’est tant mieux. Je partirai le mardi 9 septembre. J’attends la visite de Juliette et de Jacques, la semaine prochaine. Ils m’aideront à franchir le gué. Henri, le père de Juliette, à qui j’ai dédié Killer , m’a écrit la semaine dernière qu’il prenait sa retraite l’an prochain. Je lui ai répondu que je prenais d’ores et déjà la mienne, à Paris, dès septembre. Tybalt, le nouveau chat qui m’a adopté il y a deux mois, fait le fou
dans les arbres, je ne l’imagine pas à Paris, dans l’appartement. J’avais, ici, à Petit-Pont, rêvé de finir mes jours. La vie, c’est toujours le début de la fin et, depuis mon accident, un quatrième âge que je n’avais pas prévu. Le sentiment de mort, personne n’en veut, les gens fuient. Les hôpitaux sont des prisons. L’expérience de l’accident n’est rien, alors, en regard de l’expérience humaine, absences de signes, désertions, rumeurs ou, pire, les rares visites quand elles sont imprévues, on vous assigne facilement à résidence, on vient vous voir comme ça, « je ne te dérange pas », et il faut entendre des « mais tu vas très bien », des « tu as bonne mine », des « tu t’en es bien sorti », des « tu m’appelles quand tu veux » ou des « tu sais que tu peux demander une aide ménagère à la Ville de Paris » ou enfin « j’avais honte la semaine dernière de voir qu’il n’y avait rien dans ton réfrigérateur ». La solitude vire à l’isolement, la prison de chez soi, convalescent, devient encore plus exiguë. On reçoit des cartes « sursum corda, Michel », « moi je vais très bien et toi, sais-tu toujours aussi bien souffrir, François » ou « de tous mes amis tu es le moins visible, Michel ». Que faire ? A l’Assistance publique succède une assistance privée, Jean-Luc, Anne, Didier, Émile et surtout Fanny & Charli . Un chat est revenu dans ma vie, brave Tybalt que j’avais d’abord baptisé Mimi croyant à une belle et qui porte désormais le nom du frère de Juliette dans Roméo et Juliette, celui qui tue Mercutio. Il est sur mes genoux, il me tient chaud et il ronronne très fort. Dès le retour à Paris, il faudra que je le fasse châtrer.“

 

navarre

Yves Navarre (24 september 1940 – 24 januari 1994)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 24e september ook mijn vorige blog van vandaag.

Alfons Petzold, Charles Ferdinand Ramuz, Hendrik Tollens, Szilvia Molnar

De Oostenrijkse dichter en schrijver Alfons Petzold werd geboren op 24 september 1882 in Wenen. Zie ook mijn blog van 24 september 2006 en ook mijn blog van 24 september 2008.

  

Siehe, Geliebte

Siehe, Geliebte, aus meinem Gesicht
leuchtet dein Licht,

in meinen wirkenden Händen schafft
deine Kraft,

was meine Seele an Wundern lebt,
aus dir sich hebt,

und nur mein Herz
mit dem Jubel darin
ist Erz von Erz,
aus dem ich bin!

 

 

 

Die unruhvollen Rosen sind ermattet

 

Die unruhvollen Rosen sind ermattet,
schwer hängen sie und träge an den Stielen.
Ein schmales Stück des Weges ist beschattet,
ein dunkles Teil, gefügt in helle Dielen.

Ein ferner Lärm versinkt in heitre Stille,
steht später in dem Singsang einer Grille
wieder auf, der grüne Rasen lauscht.
Der rote Tonzwerg auf dem Nelkenhügel
schaut in den Himmel, wo der Feuerflügel
der Sonne einsam gegen Westen rauscht.

Die schlanken Gräser stehen unbeweglich,
auf einmal zittern sie beglückt unsäglich,
sie hören, Liebste, Deinen Schritt.
Und wenn auch meine müden Pulse stocken,
ich bin ganz Jubel und Frohlocken,
es tönt der Sommer und ich töne mit.

 

Petzolf_Alfons

Alfons Petzold (24 september 1882 – 25 januari 1923)

 

De Franstalige Zwitserse dichter, schrijver en essayist Charles Ferdinand Ramuz werd geboren op 24 september 1878 in Cully-sur-Lausanne. Zie ook mijn blog van 24 september 2008.

 

Uit: Découverte du monde

 

„Les plus anciens souvenirs de ce petit garçon le reportent à une grande boutique (ou qui alors lui semblait grande), située au rez-de-chaussée d’une maison qui fait encore l’angle de la rue Haldimand et de la place de la Riponne, au couchant, et où était installé un commerce de «denrées coloniales» qui appartenait à mon père. «Denrées coloniales» semble pompeux: l’appellation n’était pourtant pas tout à fait injustifiée. C’était le temps où les paysans achetaient encore leur café par «saches» ou demi-saches, et leur sucre par pains entiers, ayant la forme de gros obus habillés de papier violet que maintenait sur leurs quatre côtés une forte ficelle savamment nouée. C’était le temps où
il n’y avait encore ni camions, ni autos.

C’était le temps où les paysans du Gros-de-Vaud ne se rendaient guère au chef-lieu qu’une fois par mois et n’avaient à compter que sur leurs propres moyens, j’entends un cheval (quelquefois deux) qu’ils allaient tirer de l’écurie de bonne heure, n’ayant plus ensuite qu’à l’atteler à leur char à banc.

Tous les véhicules, chez nous, s’appelaient des «chars»: c’est noble, c’est romain. Les paysans du Gros-de-Vaud venaient à Lausanne sur des chars et non sur des charrettes. Les charrettes sont à deux roues: les chars en ont quatre. Nous avons ainsi le char à échelle qui comporte en effet une échelle sur le devant et sert à rentrer le foin ou la moisson; le char à pont qui, comme son nom l’indique, n’est guère qu’une sorte de plancher monté sur roues; le char à ridelles qui est une espèces de char à pont, mais en plus étroit, et qui est entouré d’une barrière à claire-voie destinée à empêcher le contenu de tomber, avec un siège sur le devant; enfin le char à bancs, proprement dit, qui, lui,comportait deux sièges, étant fait pour les personnes plus que pour les marchandises et se trouvait être utilisé de préférence par les paysans riches qui venaient moins à la ville pour vendre que pour acheter.“

 

Ramuz

Charles Ferdinand Ramuz (24 september 1878 – 23 mei 1947)

 

 

De Nederlandse dichter Hendrik Tollens werd op 24 september 1780 te Rotterdam geboren. Zie ook mijn blog van 24 september 2007en ook mijn blog van 24 september 2006 en ook mijn blog van 24 september 2008.

 

 

Het rad van avontuur

 

’t Noodlot draait zijn wentelent rad;

Rijdt en rolt de aardbol plat,

Bergen op en over holen;

’t Rost en jaagt en zwiert en giert,

Toom en teugel bot gevierd

Rond en om naar lijn en polen,

Door zijn luimen voortgestierd.

 

Holt het over schat en pracht,

Het verplet ze door zijn vracht

En vermaalt ze, waar zij blinken;

Schokt het tegen tronen aan,

Zij verbrijzelen, daar zij staan,

En verstuiven en verzinken,

Met de heersers en hun waan.

 

Maar gezwenkt, in vlugge vaart,

Tilt het andren op van d’aard,

Die zich slingeren om zijn speken;

’t Voert hem voort, uit slijk en puin,

Tot op zetels van arduin,

Waar zij ’t hoofd ten hemel steken,

Met de roofprijs op de kruin.

 

’t Werpt, in ’t onbesuisde loop

Wat omhoog snelt overhoop,

En verheft wie nederzijgen;

’t Rolt naar boven met Tibeer,

Maar met Varus komt het neer;

’t Moge met Cesar steiler stijgen,

Met Pompejus stort het weer.

 

Allen, rondom opgetast,

Klemmen we aan het rad ons vast,

Als in wedloop voortgestoven;

Allen, op de prijs verhit,

Draven we in de dolle rit,

Maar wij wentlen ondersteboven…

Veiligst wie in ’t midden zit.

 

Allen, langs verscheiden spoor

Tuimlen wij de wereld door

Slingren, schokken, zwenken, zwaaien

Wat zich ophief, glipt en glijdt,

Wat ter neer lag, rijst en rijdt,

Tot het rad, in ’t eeuwig draaien

d’Een bij d’ander nedersmijt.

 

Allen op de struikelbaan,

Wagen lust en rust er aan,

Om een eindweegs voort te rollen;

Wie het plettend rad verniel’;

Wie er steeg of nederviel-

Allen grijpen ’t aan, en hollen…

Niemand steekt een spaak in ’t wiel.

 

 

tollens

Hendrik Tollens (24 september 1780 -21 oktober 1856)
Standbeeld in Park Euromastt, Rotterda

 

Zie voor onderstaande schrijver ook mijn blog van 24 september 2007

 

De Engels-Zweedse schrijfster en vertaalster Szilvia Molnar werd geboren op 24 september 1984 in Boedapest, Hongarije.

Antonio Tabucchi, Theodor Körner, Euripides, Mary Coleridge

De Italiaanse schrijver, vertaler, en literatuurwetenschapper Antonio Tabucchi werd op 23 september 1943 geboren in Pisa, maar groeide op bij zijn grootouders in Vecchiana, een dorpje niet ver van zijn geboorteplaats. Hij studeerde letteren aan de universiteit van Pisa en in Parijs. Tijdens zijn studie reisde hij veel door Europa, en voelde zich vooral aangetrokken door Portugal en de Portugese literatuur. Na een wat langer verblijf in Lissabon studeerde hij af met een scriptie over het surrealisme in Portugal. Vanaf 1973 doceerde hij Portugese taal en literatuur aan de universiteit van Bologna.

In dat jaar schreef hij ook zijn eerste roman Piazza d’Italia. In 1978 werd hij hoogleraar aan de universiteit van Genua. Hij publiceerde enkele romans en verhalenbundels, maar verwierf pas echt bekendheid in 1984 met zijn roman Notturno indiano. In 1985 publiceerde hij Piccoli equivoci senza importanza en in 1986 Il filo dell’orizzonte, waarin net als in Notturno indiano de zoektocht van de protagonist naar zijn identiteit centraal staat. In de periode van 1987 tot 1990 publiceerde hij verschillende werken, o.a. het in het Portugees geschreven Requiem.

In 1964 publiceerde hij Gli ultimi tre giorni di Fernando Pessoa en Sostiene Pereira, de roman waarmee hij drie prijzen gewonnen heeft. De protagonist van deze roman is voor veel tegenstanders van antidemocratische regimes het symbool geworden van de verdediging van de vrijheid van informatie, ook voor de politieke tegenstanders van Silvio Berlusconi. In de verfilming van Roberto Faenza speelt Marcello Mastroianni de rol van Pereira. Momenteel verblijft Antonio Tabucchi de helft van het jaar bij zijn vrouw en twee kinderen in Lissabon, waar hij zich aan het schrijven wijdt. De rest van het jaar brengt hij in Toscane door, en is hij letterkundedocent aan de universiteit van Siena.

 

Uit: Lissabonner Requiem (Vertaald door Karin Fleischanderl)

„Ich dachte: Der Typ kommt nicht mehr. Und dann dachte ich: Ich kann ihn doch nicht »Typ« nennen, er ist ein großer Dichter, vielleicht der größte Dichter des zwanzigsten Jahrhunderts, inzwischen ist er seit vielen Jahren tot, ich muß ihn mit Respekt behandeln, besser gesagt, mit höchstem Respekt. Aber so allmählich war ich doch etwas verdrossen, die Sonne brannte, die Spätjuli-Sonne, und ich dachte noch: Ich bin im Urlaub, dort in Azeitäo, im Landhaus meiner Freunde, ging es mir so gut, warum habe ich mich bloß auf dieses Treffen hier an der Mole eingelassen, das Ganze ist doch absurd. Und ich betrachtete meinen Schatten unter mir, und auch er erschien mir absurd und überflüssig, sinnlos, es war ein kurzer Schatten, der von der Mittagssonne flachgedrückt wurde, und da erinnerte ich mich: Er hatte zwölf gesagt, aber vielleicht hatte er zwölf Uhr Mitternacht gemeint, Geister erscheinen immerhin

um Mitternacht. Ich stand auf und ging über die Mole. Auf der Straße war fast kein Verkehr, nur wenige Autos fuhren vorüber, einige davon mit Sonnenschirmen auf dem Gepäckträger, lauter Leute, die zu den Stränden in Caparica unterwegs waren, es war ein glühendheißer Tag, ich dachte: Was mache ich hier, am letzten Sonntag im Juli?

Und ich ging schneller, um so rasch wie möglich in Santos zu sein, vielleicht war es im Park ein wenig kühler. Der Park war menschenleer, nur der Zeitungsverkäufer stand vor seinem Kiosk. Ich ging zu ihm hin, und der Mann lächelte. Benfica hat gewonnen, sagte er strahlend, haben Sie es in der Zeitung gelesen? Ich schüttelte den Kopf, nein, ich hatte es noch nicht gelesen, und der Mann

sagte: Ein Nacht-Match in Spanien, ein Benefizspiel. Ich kaufte A Bola und suchte mir eine Bank, um mich zu setzen.

Ich las gerade, wie es dazu gekommen war, daß Benfica das entscheidende Tor gegen Real Madrid geschossen hatte, als jemand guten Tag sagte, und ich hob den Kopf. Guten Tag, wiederholte der Junge mit dem Bart, der vor mir stand, ich bräuchte Ihre Hilfe. Hilfe wozu, erkundigte ich mich. Hilfe, um zu essen, sagte der Junge, ich habe seit zwei Tagen nichts gegessen. Es war ein ungefähr zwanzigjähriger Junge in Jeans und Hemd, der mir schüchtern die Hand hinhielt, als bettelte er um Almosen. • Er war blond und hatte große Ringe unter den Augen. Seit zwei Tagen hast du dir keinen Schuß gesetzt, sagte ich aus einer Eingebung heraus, und der Junge erwiderte: Das ist dasselbe, es

ist wie essen, zumindest für mich. Im Prinzip bin ich für alle Drogen, sagte ich, leichte wie schwere, aber nur im Prinzip, in der Praxis bin ich dagegen, entschuldigen Sie, ich bin ein bürgerlicher Intellektueller voller Vorurteile, ich akzeptiere nicht, daß Sie in diesem Park Drogen nehmen

und Ihren Körper auf erbärmliche Weise zur Schau stellen, entschuldigen Sie, aber das ist gegen meine Prinzipien, ich könnte gerade noch tolerieren, daß Sie zu Hause Drogen nehmen, in Gesellschaft gebildeter und intelligenter Freunde, und dabei Mozart oder Erik Satie hören.“

 

antonio_tabucchi_foto

Antonio Tabucchi (Pisa, 23 september 1943)

 

De Duitse dichter en schrijver Theodor Körner werd geboren op 23 september 1791 in Dresden. Zie ook mijn blog van 23 september 2007 en ook mijn blog van 23 september 2008.

 

Harras, der kühne Springer

Noch harrte im heimlichen Dämmerlicht
Die Welt dem Morgen entgegen,
Noch erwachte die Erde vom Schlummer nicht,
Da begann sich’s im Tale zu regen.
Und es klingt herauf wie Stimmengewirr,
Wie flüchtiger Hufschlag und Waffengeklirr,
Und tief aus dem Wald zum Gefechte
Sprengt ein Fähnlein gewappneter Knechte.

Und vorbei mit wildem Ruf fliegt der Troß,
Wie Brausen des Sturms und Gewitter,
Und voran auf feurig schnaubendem Roß
Der Harras, der mutige Ritter.
Sie jagen, als gält’ es den Kampf um die Welt,
Auf heimlichen Wegen durch Flur und Feld,
Den Gegner noch heut zu erreichen
Und die feindliche Burg zu besteigen.

So stürmen sie fort in des Waldes Nacht
Durch den fröhlich aufglühenden Morgen.
Doch mit ihm ist auch das Verderben erwacht,
Es lauert nicht länger verborgen;
Denn plötzlich bricht aus dem Hinterhalt
Der Feind mit doppelt stärkrer Gewalt,
Das Hifthorn ruft furchtbar zum Streite
Und die Schwerter entfliegen der Scheide.

Wie der Wald dumpf donnernd widerklingt
Von ihren gewaltigen Streichen!
Die Schwerter klingen, der Helmbusch winkt
Und die schnaubenden Rosse steigen.
Aus tausend Wunden strömt schon das Blut,
Sie achten’s nicht in des Kampfes Glut,
Und keiner will sich ergeben,
Denn Freiheit gilt’s oder Leben.

Doch dem Häuflein des Ritters wankt endlich die Kraft,
Der Übermacht muß es erliegen,
Das Schwert hat die Meisten hinweggerafft,
Die Feinde, die mächtigen, siegen.
Unbezwingbar nur eine Felsenburg,
Kämpft Harras noch und schlägt sich durch,
Und sein Roß trägt den mutigen Streiter
Durch die Schwerter der feindlichen Reiter.

Und er jagt zurück in des Waldes Nacht,
Jagt irrend durch Flur und Gehege,
Denn flüchtig hat er des Weges nicht acht,
Er verfehlt die kundigen Stege.
Da hört er die Feinde hinter sich drein,
Schnell lenkt er tief in den Forst hinein,
Und zwischen den Zweigen wird’s helle,
Und er sprengt zu der lichteren Stelle.

Da hält er auf steiler Felsenwand,
Hört unten die Wogen brausen.
Er steht an des Zschopautals schwindelndem Rand,
Und blickt hinunter mit Grausen.
Aber drüben auf waldigen Bergeshöhn
Sieht er seine schimmernde Feste stehn,
Sie blickt ihm freundlich entgegen,
Und sein Herz pocht in lauteren Schlägen.

Ihm ist’s, als ob’s ihn hinüberrief,
Doch es fehlen ihm Schwingen und Flügel,
Und der Abgrund, wohl fünfzig Klafter tief,
Schreckt das Roß, es schäumt in die Zügel;
Und mit Schaudern denkt er’s und blickt hinab,
Und vor sich und hinter sich sieht er sein Grab!
Er hört, wie von allen Seiten
Ihn die feindlichen Scharen umreiten.

Noch sinnt er, ob Tod aus Feindes Hand,
Ob Tod in den Wogen er wähle;
Dann sprengt er vor an die Felsenwand
Und befiehlt dem Herrn seine Seele.
Und näher schon hört er der Feinde Troß,
Aber scheu vor dem Abgrund bäumt sich das Roß;
Doch er spornt’s , daß die Fersen bluten,
Und setzet hinab in die Fluten.

Und der kühne, gräßliche Sprung gelingt,
Ihn beschützen höh’re Gewalten,
Wenn auch das Roß zerschmettert versinkt,
Der Ritter ist wohl erhalten.
Und er teilt die Wogen mit kräftiger
Hand,
Und die Seinen stehn an des Ufers Rand,
Und begrüßen freudig den Schwimmer. –
Gott verläßt den Mutigen nimmer.

Koerner_Luetzower_Emma__500x680_

Theodor Körner (23 september 1791 – 26 augustus 1813)
Portret door Emma Körner

 

Annalen.net laat de Griekse schrijver Euripides geboren worden op 23 september 484 voor Christus. Zie ook mijn blog van 23 september 2007 en ook mijn blog van 23 september 2008.

 

Uit: De Trojaansen

Poseidon
Ik kom getogen van het zilte diep der zee,
ik, God Poseidon, waar der Nereiden rei
met sierlijke bevalligheid de voeten wendt.
Want sedert wij, Phoebus en ik, om Troje heen
de zware stenen wallen zwoegend bouwden en
langs juist gespannen snoeren richtten, is nog steeds
mijn hart aan Trojes ingezeetnen welgezind.
En thans gaat deze stad in vlammen op, de lans
der Grieken richtte haar te grond´. Een uit de streek
van Phokis, sluw´ Epeüs, sterk door Pallas´ gunst
vervaardigde een paard, zwanger van wapentuig,
en zond dat onheilsbeeld binnen de muur der stad.
Vandaar zal nog zijn naam bij ´t latere geslacht
het sperenpaard zijn, daar ´t verholen speren borg.
Verlaten is elk Godenwoud; elk heiligdom
drijft van het bloed; en bij de treden van ´t altaar
van Zeus, is Priamos vermoord terneer gestort.
Een schat van goud en veel Trojaanse wapenbuit
wordt naar het Griekse schepenkamp gebracht. Men wacht
op gunst´ge wind, om nu, na de tienvoud´ge keer
van ´t zaaien, eind´lijk vrouw en kind´ren weer te zien,
de Grieken, die te velde trokken tegen Trooj´.
En ik – verwonnen toch ben ik door Argos´ god,
door Hera, en door Athene, die de Phrygiërs te saam
verdelgden – ik verlaat het roemrijk Ilion
en mijn altaren; want een stad, verlatenheid
ten prooi, ziet kwijnen godendienst en godeneer.

Euripides_Louvre

Euripides (484 v. Chr – 406 v. Chr)
Beeld in het Louvre, Parijs

 

De Engelse dichteres en schrijfster Mary Elizabeth Coleridge werd geboren in Londen op 23 september 1861. Zie ook mijn blog van 23 september 2008.

 

The Poison Flower

The poison flower that in my garden grew
Killed all the other flowers beside.
They withered off and died,
Because their fiery foe sucked up the dew.

When the sun shone, the poison flower breathed cold
And spread a chilly mist of dull disgrace.
They could not see his face,
Roses and lilies languished and grew old.

Wherefore I tore that flower up by the root,
And flung it on the rubbish heap to fade
Amid the havoc that itself had made.
I did not leave one shoot.

Fair is my garden as it once was fair.
Lilies and roses reign.
They drink the dew, they see the sun again;
But I rejoice no longer, walking there.

Coleridge

Mary Coleridge (23 september 1861 – 25 augustus 1907)
llustratie door Eleanor Vere Boyle in Voices from Fairyland, the fantastical poems of Mary Coleridge Charlotte Mew and Sylvia Townsend Warner. (Geen portret beschikbaar)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 23e september ook mijn vorige blog van vandaag.

 

 

Jaroslav Seifert, Daniel Czepko von Reigersfeld, Leni Saris, Emma Orcy

De Tsjechische dichter Jaroslav Seifert werd op 23 september 1901 geboren en groeide op in de arbeiderswijk Žižkov in Praag.Zie ook mijn blog van 23 september 2006 en ook mijn blog van 23 september 2008.

 

In de weilanden bij Juliánov…

In de weilanden bij Juliánov
gingen we vaak liggen tegen de avond,
als de stad in de schemering zonk
en in de zijarm van de rivier
de kikke
rs begonnen te klagen.

Eens kwam er een jonge zigeunerin bij zitten.
Haar bloesje was halfopen
en ze las ons de hand.
Tegen Halas zei ze:
Je haalt de vijftig niet
Tegen Artus Cerník:
Jij wordt net iets ouder.
Ik wilde mijn toekomst niet horen,
ik was bang.

Ze greep mijn hand
en riep kwaad uit:
Jou wacht een lang leven!

Dat was haar wraak.
Dat was mijn straf.

Jaroslav Seifert
fragment uit De pestzuil
uit: En vaarwel,

Vertaald door Jana Beranová

 

 

 

Le cri des fantômes

 

En vain nous nous accrochons aux fils de la vierge
et aux barbelés.
En vain nous enfonçons nos talons dans la terre
pour ne pas être entraînés
dans une obscurité plus noire
que la plus noire des nuits
sans sa couronne d’étoiles. Et chaque jour nous rencontrons quelqu’un
qui sans même ouvrir la bouche,
sans même le savoir, nous demande
Quand ? Comment ? Qu’y a-t-il après ?
Encore un moment danser, être dans la ronde
respirer l’air parfumé
même la corde au cou !

 

Vertaald door Michel Fleischmann

 

Seifert%20Photo

Jaroslav Seifert ( 23 september 1901 – 10 januari 1986)

 

De Duitse dichter en schrijver Daniel Czepko von Reigersfeld werd op 23 september 1605 in Koschwitz geboren. Zie ook mijn blog van 23 september 2007

 

 

An das Gemüthe

 

Auff Seel, auff, auff! was machst du in der Welt?

Allhier ist dir noch Lust, noch Trost bestellt:

Geh immer fort, biß du den Himmel funden,

Brich durch die Zeit, in die du bist gebunden.

Es eilt ja all’s auff seinen Ruhort zu:

Der Mensch sieht selbst im Leben nichts als Ruh:

In Gott ist Ruh und in der Ruh das Leben,

Nach welchem wir voll Geist und Glauben streben.

Du siehst ja selbst, sol Gott dein Leben seyn,

Und lebst ohn ihn, bist du in Todes Pein:

Erkenne doch den Quall, den ew’gen Bronnen,

Ohn den nichts ist und alles draus geronnen.

Was suchst du nun? Die Erd’ ist Welt, ist Wind,

ist Sand, ist Sturm, wo man nicht Ruhe findt:

Nihm nichts von ihr, im fall du Ruh erkohren,

So viel du nihmst, so viel hast du verlohren.

Versammle dich, ergieb dich Gott allein,

So bleibst du dir, und kanst dein eigen seyn:

Weichst du in dich, wird sich die Seel erheben,

Und diesen Leib mit Herrligkeit umbgeben.

Drumb auff, o Seel, erkennst du, wer du bist,

Und siehst in dich, ich weiß, daß du vergist:

Ob zwischen dir (:wer aber wil es gründen:)

Ein Unterscheid und zwischen Gott zu finden.

 

Reigersfeld

Daniel Czepko von Reigersfeld (23 september 1605 – 8 september 1660)

 

 

De Nederlandse schrijfster Leni Saris werd geboren in Rotterdam op 23 september 1915.

Uit: Licia zet door

“Waar is Will gebleven?” vroeg Licia.

“Hier is Will. Is hij geen schattig wicht?” ze keerden zich om, en ’n daverend gelach, dat alle ergernis wegspoelde, steeg op.

De lange Will, met zijn gebruind jongensgezicht, waar niets meisjesachtigs aan was, had zich met moeite gewrongen in ’n fraai bewerkt costuum van teer gekleurd satijn. Op zijn kortgeknipte hoofd danste dwaas ’n mooi hoedje met wuivende veren. Van onder de rose kanten rok kwamen fier twee lichtgrijze broekspijpen en ’n paar solide zwarte herenschoenen te voorschijn. Uit de kanten mouwen staken bevallig zijn grote handen, waarmee hij een waaiertje omklemde. Von zonk in sprakeloze aanbidding op de grond neer, Licia ging het niet veel beter, vooral toen hij zich verplicht voelde om ’n complete voorstelling te geven.

 “Schei uit!” verzocht Yvonne, “ik kan niet meer! Het is te schoon!”

“Zo’n rol als de mijne zou wel wat voor Tresi zijn,” dacht Licia, “zeg Will zou het je niet beter lijken om met je eigen zuster te spelen?”

“Maar Li! Je kunt toch niet van me verwachten dat ik die zuster van me…… mijn lièfde verklaar?” Er klonk zoveel eerlijke ontzetting in zijn stem, dat ze opnieuw in de lach schoten.

“’n Bespotting,” zei hij kwaad, “verbeeld je zoiets!”

“Zo moet je niet over je eigen zuster praten,” zei Frank opeens ernstig en hij meende het. “Ik geloof, dat je niets goeds meer in Tresi vind, wel?”

“Ze is onmogelijk om mee om te gaan,” zei Will eerlijk. “Je moest haar eens voortdurend meemaken!”

“Het is zo gemakkelijk om altijd alleen maar al het kwade van iemand naar voren te halen,” het klonk ’n beetje kribbig. Licia keek hem verwonderd aan. Frank verdedigde Tresi altijd. Deed hij dat nu, omdat hij het minderwaardig vond, dat ze over iemand die er niet bij was en zich dus niet zelf verdedigen kon, praatten, of hield hij van Tresi?”

 

Saris

Leni Saris (23 september 1915 – 9 december 1999)

 

Zie voor de twee bovenstaande schrijvers ook mijn blog van 23 september 2008.

 

De Hongaarse schrijfster Emmuska Orcy de Orczi, ook wel Baronesse Orczy of Baronesse d’Orczy werd geboren in Tarnaörs op 23 september 1865. Zie ook mijn blog van 23 september 2008.

 

Dannie Abse, Lodewijk van Deyssel, Fay Weldon, Rosamunde Pilcher, György Faludy, Hans Leip

De Britse dichter en schrijver Dannie Abse werd geboren op 22 september 1923 in Cardiff, Wales.

 

 

MYSTERIËN

 

’s Nachts, weet ik niet wie ik ben

als ik droom, als ik slaap.

 

Wakker geworden, houd ik mijn adem in en luister:

een duimnagel krast over de andere kant van de muur.

 

’s Middags ga ik een zonverlichte kamer binnen

en neem er waar dat er zonder enige reden de lamp brandt.

 

Ik hoorde nu wel te weten dat je weinig octaven kunt horen,

dat een visioen sterft als je er te lang naar staart;

 

dat zelfs de hele geboekstaafde geschiedenis

maar wat geklets is in een grote stilte;

 

dat een magnesiumflits nog niet één enkel moment

het onzichtbare kan verlichten.

 

Ik klaag niet. Ik ga uit van het zichtbare

en het zichtbare ontstelt mij.

 

 

Vertaald door: C. Buddingh

 

 

 

The Game

 

Follow the crowds to where the turnstiles click.

The terraces fill. Hoompa, blares the brassy band.

Saturday afternoon has come to Ninian Park

and, beyond the goalposts, in the Canton Stand

between black spaces, a hundred matches spark.

 

Waiting, we recall records, legendary scores:

Fred Keenor, Hardy, in a royal blue shirt.

The very names, sad as the old songs, open doors

before our time where someone else was hurt.

Now like an injured beast, the great crowd roars.

 

The coin is spun. Here all is simplified

and we are partisan who cheer the Good,

hiss at passing Evil. Was Lucifer offside?

A wing falls down when cherubs howl for blood.

Demons have agents: the Referee is bribed.

 

The white ball smacked the crossbar. Satan rose

higher than the others in the smoked brown gloom

to sink on grass in a ballet dancer’s pose.

Again, it seems, we hear a familiar tune

not quite identifiable. A distant whistle blows.

 

Memory of faded games, the discarded years;

talk of Aston Villa, Orient and the Swans.

Half-time, the band played the same military airs

as when The Bluebirds once were champions.

Round touchlines the same cripples in their chairs.

 

Mephistopheles had his joke. The honest team

dribbles ineffectually, no one can be blamed.

Infernal backs tackle, inside forwards scheme,

and if they foul us need we be ashamed?

Heads up! Oh for a Ted Drake, a Dixie Dean.

 

‘Saved’ or else, discontents, we are transferred

long decades back, like Faust must pay the fee.

The Night is early. Great phantoms in us stir

as coloured jerseys hover, move diagonally

on the damp turf, and our eidetic visions blur.

 

God sign our souls! Because the obscure Staff of

Hell rule this world, jugular fans have guessed

the result half way through the second half

and those who know the score just seem depressed.

Small boys swarm the field for an autograph.

 

Silent the Stadium. The crowds have all filed out.

Only the pigeons beneath the roofs remain.

The clean programmes are trampled underfoot

and natural the dark, appropriate the rain

Whilst, under lampposts, threatening newsboys shout.

 

 

abse

Dannie Abse (Cardiff, 22 september 1923)

 

 

De Nederlandse schrijver Lodewijk van Deyssel werd geboren op 22 september 1864 in Amsterdam.

 

Uit: Rouwviolen

“Het weemoedige Sint-Niklaas-geschenk, waarmede mej. Swarth dezen winter Nederland heeft verrast – verleden jaar waren het de Sneeuwvlokken – is, eenigszins on-stelselmatig, verdeeld in Rouwviolen, Sonnetten en Balladen. De Rouwviolen zijn het voornaamste deel van dezen bundel, zij vormen éen geheel en zijn variëerende melodieën op éen zelfde thema, de Sonnetten en Balladen zijn een toegift, buiten verband met de Rouwviolen en zonder onderling verband.

Laten we nu beginnen met de Rouwviolen. Men kan dat echter niet doen zonder aarzeling. Het is werkelijk in ’t geheel niet te verwonderen, dat er in de pers zoo getalmd is met het leveren eener ernstige bespreking van deze gedichten. Men staat hier voor een vraagstuk, dat eene bijna boven-menschelijke kieschheid in de behandeling vereischt en een keizer in takt zou die letterkundige sultan mogen heeten, die, zonder in ’t minst den goeden smaak of den goeden toon te kwetsen, den sluijer van de door deze gedichten heen schemerende vrouwenfiguur zou weten af te lichten… Het is moeilijk gracieus te blijven en toch aan een ongehuwde dame te vragen: juffrouw, is u vier-en-dertig of acht-en-dertig jaar? Men doet dit ook niet-in een salon, maar een officiëerende ambtenaar van den burgerlijken-stand is wel eens verplicht zulke vragen te doen, en zóo is het ook gesteld met den ambtenaar van dien alles-behalve burgerlijken, van dien veel eer vorstelijken stand, dien men kunst-kritikus noemt. Die heeft slechts nauwkeurig te onderzoeken en naar waarheid mede te deelen, zonder er op te letten of de wrevelblos der bezeerde klein-menschelijke ijdelheid ook voor een oogenblik het aantal rimpels vermindert dat de kritikus konstateert als door een lange jeugd van heeten angstigen hartstocht in het gelaat van den kunstenaar gesneden.

De vrouw, die spreekt en zingt in de Rouwviolen, is in dien levenstijd, dien men de tweede-jeugd der vrouw zou kunnen noemen. Dit merkt men hieraan, dat de Geliefde, de in bevende passie aanbeden Mannenfiguur, dien men in de vroegere gedichten der kunstenares ontmoet, door al de verheerlijkende vervormingen heen, waarin haar Fantazie hem in de op-een-volgende tijden heeft gezien, thans geworden is: een ‘kind’:

 Maar gij waart nog een knaap en ik was al een vrouw,

 O, kindje, mijn kindje, wat waren wij dom!

enz. Dit is het liefde-gevoel, dat de passiën-cyclus van de eerste levenshelft der vrouwen die aan hoogere liefde doen, pleegt te besluiten, het liefde-gevoel hunner tweede-jeugd, bevattend eene vereeniging van de minnaressen- en van de moederliefde, die zij in zich hebben. Is zoo eene vrouw daarbij een hoog-begaafde dichteres, dan zal dat gevoel zich uiten in gedichten, als die welke hier besproken worden.”

 

deyssel2

Lodewijk van Deyssel  (22 september 1864 – 26 januari 1952)

 

 

De Britse schrijfster Fay Weldon werd geboren op 22 september 1931 in Alvechurch, Engeland. 

 

Uit: Jane Austen And the Pride Of Purists

“But he has nothing to recommend him but himself,” says Lady Russell, tart and astonished, in the seductively pleasurable film of Jane Austen’s novel “Persuasion,” which opened late last month in New York. Thus Lady Russell (Susan Fleetwood) seeks to dismiss gallant Captain Wentworth (Ciaran Hinds) from the affections of lovelorn Anne Elliot (Amanda Root). What, no money, no title, no connections — just himself? While the audience sighs in rapture at the old-fashioned prospect of love triumphing over likelihood.

Likewise, of course, Jane Austen has little on the surface to recommend her. A spinster lady from the English shires, a vicar’s daughter who never left home if she could help it, dead since 1817 — no money, no title, no connections — what can she have to offer? Just herself and six novels, which in the 1990’s have suddenly become the feverish obsession of film makers. These days we mine the past for plot and characters, in much the same way as we drill ancient rock for oil. And why not? There’s good stuff to be found down there, and good profit if we strike lucky.

“Sense and Sensibility,” with Emma Thompson and Hugh Grant, follows “Persuasion” to the United States in December; the Arts & Entertainment Network will show the BBC’s new “Pride and Prejudice” in January (thus replacing my own 1985 version, I remark, as graciously as I can); “Emma,” with Gwyneth Paltrow and Jeremy Northam, is in production, and “Clueless,” the Alicia Silverstone comedy, shamelessly based on “Emma,” opened in July. Austen fever, indeed.

All, of course, have a guaranteed audience in a world increasingly bored by “Pulp Fiction,” “True Lies” and special effects, an audience that would rather just sit quietly and look at something nice that is not going to explode and shatter the nerves. Something that you can take the kids to, and hope to educate them just a bit. A little dose of English heritage as an antidote to CNN. See, child, the world isn’t all Bosnia, O. J. and Bruce Willis. It’s love as well, not to mention personal responsibility, long-term goals and delicacy of response, that kind of stuff. Didn’t you just love “Little Women”? At least in those days everyone had manners. What’s wrong with Laura Ashley if the alternative is CK ads? And Levi Strauss? Let’s just look, and learn, and trust and love impossibly. Please. The past is preferable to now.”

Weldon

Fay Weldon (Alvechurch, 22 september 1931)

 

Zie voor de drie bovenstaande schrijvers ook mijn blog van 22 september 2006 en ook mijn blog van 22 september 2007 en mijn blog van 22 september 2008.

 

 

De Britse schrijfster Rosamunde Pilcher werd op 22 september 1924 geboren in Lelant, Cornwall, Groot-Brittannië. Haar eerste verhaal werd gepubliceerd in het blad ‘Women and Home’ toen ze achttien was. Na haar schooltijd leerde ze stenografie en typen bij het chique Londense ‘Secretarial College’. Tijdens WO II werkte ze eerst als secretaresse op het Engelse departement van Buitenlandse zaken en later meldde zij zich dan vrijwilligster aan bij de koninklijke marine om te dienen bij The Womans Royal Naval Service. Na een volledige militaire opleiding in Portsmouth, waar haar ook geleerd wordt hoe ze met wapens om moet gaan, wordt ze in Sri Lanka (nu: Sri Lanka) gestationeerd bij de West-India Fleet.

Kort na de oorlog ontmoette ze de Schotse officier Graham Pilcher. Ze trouwden in december 1946 en verhuisden naar Schotland. Ook tijdens de opvoeding van haar kinderen is Rosamunde Pilcher blijven schrijven, zowel verhalen voor tijdschriften als dertien romans en zelfs enkele toneelstukken. Rosamunde Pilcher brak door met het boek De schelpenzoekers, dat inmiddels over de gehele wereld is vertaald en miljoenen lezers bereikte. Rosamunde Pilcher is vandaag vijfentachtig jaar geworden.

 

Uit: Elfrida

 

“Before Elfrida Phipps left London for good and moved to the country, she made a trip to the Battersea Dogs’ Home, and returned with a canine companion. It took a good-and heart-rending-half-hour of searching, but as soon as she saw him, sitting very close to the bars of his kennel and gazing up at her with dark and melting eyes, she knew that he was the one. She did not want a large animal, nor did she relish the idea of a yapping lap-dog. This one was exactly the right size. Dog size.

He had a lot of soft hair, some of which fell over his eyes, ears that could prick or droop, and a triumphant plume of a tail. His colouring was irregularly patched brown and white. The brown bits were the exact shade of milky cocoa. When asked his ancestry, the kennel maid said she thought there was Border collie there, and a bit of bearded collie, as well as a few other unidentified breeds. Elfrida didn’t care. She liked the expression on his gentle face. She left a donation for the Battersea Dogs’ Home, and her new companion travelled away with her, sitting in the passenger seat of her old car and gazing from the window in a satisfied fashion, as though this were the life to which he was happy to become accustomed.

The next day, she took him to the local Poodle Parlour for a cut, shampoo, and blow-dry. He returned to her fluffy and fresh and smelling sweetly of lemonade. His response to all this sybaritic attention was a show of faithful, grateful, and loving devotion. He was a shy, even a timid, dog, but brave as well. If the doorbell rang, or he thought he spied an intruder, he barked his head off for amoment and then retreated to his basket, or to Elfrida’s lap. It took some time to decide on a name for him, but in the end she christened him Horace.”

Pilcher

Rosamunde Pilcher (Lelant, 22 september 1924)

 

De Hongaarse dichter en schrijver György Faludy werd geboren op 22 september 1910 in Boedapest. Bekend werd hij in de jaren dertig door zijn veraling van de balladen van Francois Villon. In 1938 trok hij naar Parijs, maar na de bezetting van Frankrijk door de Duitsers kwam hij in de VS terecht. In 1946 keerde hij terug naar Hongarije en begon hij te werken voor de krant Népszava (De Stem van het Volk), een krant van de sociaal-democraten. In 1950 werd hij gearresteerd voor dissidente activiteiten. Na de neergeslagen opstand van 1956 vluchtte hij naar Londen. Daar schreef hij zijn bekendste werk Mijn gelukkige dagen in de hel. Vanaf 1967 doceerde hij aan de universiteit van Toronto, terwijl hij daarnaast bleef schrijven. In 1994 ontving hij de meest prestigieuze Hongaarse prijs, de Kossuth prijs, voor zijn werk.

 

Learn by Heart This Poem of Mine

Learn by heart this poem of mine;
books only last a little time
and this one will be borrowed, scarred,
burned by Hungarian border guards,
lost by the library, broken-backed,
its paper dried up, crisped and cracked,
worm-eaten, crumbling into dust,
or slowly brown and self-combust
when climbing Fahrenheit has got
to 451, for that’s how hot
your town will be when it burns down.
Learn by heart this poem of mine.

Learn by heart this poem of mine.
Soon books will vanish and you’ll find
there won’t be any poets or verse
or gas for car or bus – or hearse –
no beer to cheer you till you’re crocked,
the liquor stores torn down or locked,
cash only fit to throw away,
as you come closer to that day
when TV steadily transmits
death-rays instead of movie hits
and not a soul to lend a hand
and everything is at an end
but what you hold within your mind,
so find a space there for these lines
and learn by heart this poem of mine.

Learn by heart this poem of mine;
recite it when the putrid tides
that stink of lye break from their beds,
when industry’s rank vomit spreads
and covers every patch of ground,
when they’ve killed every lake and pond,
Destruction humped upon its crutch,
black rotting leaves on every branch;
when gargling plague chokes Springtime’s throat
and twilight’s breeze is poison, put
your rubber gasmask on and line
by line declaim this poem of mine.

Learn by heart this poem of mine
so, dead, I still will share the time
when you cannot endure a house
deprived of water, light, or gas,
and, stumbling out to find a cave,
roots, berries, nuts to stay alive,
get you a cudgel, find a well,
a bit of land, and, if it’s held,
kill the owner, eat the corpse.
I’ll trudge beside your faltering steps
between the ruins’ broken stones,
whispering “You are dead; you’re done!
Where would you go? That soul you own
froze solid when you left your town.”
Learn by heart this poem of mine.

Maybe above you, on the earth,
there’s nothing left and you, beneath,
deep in your bunker, ask how soon
before the poisoned air leaks down
through layers of lead and concrete. Can
there have been any point to Man
if this is how the thing must end?
What words of comfort can I send?
Shall I admit you’ve filled my mind
for countless years, through the blind
oppressive dark, the bitter light,
and, though long dead and gone, my hurt
and ancient eyes observe you still?
What else is there for me to tell
to you, who, facing time’s design,
will find no use for life or time?
You must forget this poem of mine.

Faludy

György Faludy (22 september 1910 – 1 september 2006)

 

 

Zie voor onderstaande schrijver ook mijn blog van 22 september 2008.

 
De Duitse dichter en schrijver Hans Leip werd geboren op 22 september 1893 in Hamburg.

75 Jaar Leonard Cohen, H.G. Wells, Johann Peter Eckermann, Stephen King, Frédéric Beigbeder, Xavier Roelens, Fannie Flag

De Canadese dichter, folk singer-songwriter en schrijver Leonard Cohen werd geboren op  21 september 1934 te Montréal.

 

Waiting for Marianne

 

I have lost a telephone

with your smell in it

 

I am living beside the radio

all the stations at once

but I pick out a Polish lullaby

I pick it out of the static

it fades I wait I keep the beat

it comes back almost asleep

 

Did you take the telephone

knowing I’d sniff it immoderately

maybe heat up the plastic

to get all the crumbs of your breath

 

and if you won’t come back

how will you phone to say

you won’t come back

so that I could at least argue.

 

 

Poem

 

I heard of a man

who says words so beautifully

that if he only speaks their name

women give themselves to him.

 

If I am dumb beside your body

while silence blossoms like tumors on our lips.

it is because I hear a
man climb stairs and clear his throat outside the door.

 

 

 

The Pro

 

from the Nashville Notebooks of 1969:

 

I leave my silence to a co-operative of poets
who have already bruised their mouths against it.

 

I leave my homesick charm to the scavengers of
spare change who work the old artistic corners.

 

I leave the shadow of my manly groin to those who
write for pay.

 

I leave to several jealous men a second-rate legend
of my life.

 

To those few high school girls
who preferred my work to Dylan’s

 

I leave my stone ear
and my disposable Franciscan ambitions.

 

 

Cohen

Leonard Cohen (Montréal, 21 september 1934)

 

De Britse schrijver Herbert George Wells werd geboren op 21 september 1866 in Bromley, Kent.

 

Uit: The Time Machine

 

“I have already told you of the sickness and confusion that comes with time travelling. And this time I was not seated properly in the saddle, but sideways and in an unstable fashion. For an indefinite time I clung to the machine as it swayed and vibrated, quite unheeding how I went, and when I brought myself to look at the dials again I was amazed to find where I had arrived. One dial records days, and another thousands of days, another millions of days, and another thousands of millions. Now, instead of reversing the levers, I had pulled them over so as to go forward with them, and when I came to look at these indicators I found that the thousands hand was sweeping round as fast as the seconds hand of a watch — into futurity.

“As I drove on, a peculiar change crept over the appearance of things. The palpitating greyness grew darker; then, though I was still travelling with prodigious velocity, the blinking succession of day and night, which was usually indicative of a slower pace, returned, and grew more and more marked. This puzzled me very much at first. The alternations of night and day grew slower and slower, and so did the passage of the sun across the sky, until they seemed to stretch through centuries. At last a steady twilight brooded over the earth, a twilight only broken now and then when a comet glared across the darkling sky. The band of light that had indicated the sun had long since disappeared; for the sun had ceased to set. It simply rose and fell in the west, and grew ever broader and more red. All trace of the moon had vanished. The circling of the stars, growing slower and slower, had given place to creeping points of light. At last, some time before I stopped, the sun, red and very large, halted motionless upon the horizon, a vast dome glowing with a dull heat, and now and then suffering a momentary extinction. At one time it had for a little while glowed more brilliantly again, but it speedily reverted to its sullen red heat. I perceived by this slowing down of its rising and setting that the work of the tidal drag was done.“

 

hg_wells

H. G. Wells (21 september 1866 – 13 augustus 1946)

 

De Duitse dichter Johann Peter Eckermann werd geboren op 21 september 1792 in Winsen (Luhe). Hij was bovenal de medewerker en vriend van Johann Wolfgang von Goethe.

 

 

Höchste Süße

 

Hochgepriesen ist des Honigs Süße,

Köstlich labt der vollen Kirsche Saft;

Traubenkühlung, wenn ich dich genieße,

Füllt sich Geist und Herz mit neuer Kraft.

Wer von Lebensängsten will gesunden,

Spüle sie hinweg mit kühlem Wein!

Bessre Labe will noch erst erfunden,

Süßere noch erst ersonnen sein.

 

Aber süßre Labe wird erfunden,

Als dir Honig, Kirsch’ und Traube nennt,

Wenn die Vielgeliebte du umwunden

Und ihr holder Mund an deinem brennt.

O des überseligen Genusses,

Der sich da von Seel’ in Seele gießt!

O du Wundersüß des ersten Kusses,

Wenn der Liebe heil’ger Bund sich schließt!

 

 

Getadelte Poeten

 

Gras, am Wege getreten,

Wird sich gleich wieder richten.

Getadelte Poeten –

Sie werden immer dichten.

 

eckermann_relief

Johann Peter Eckermann (21 september 1792 – 3 december 1854)

 

Zie voor bovenstaande drie schrijvers ook mijn blog van 21 september 2007 en ook mijn blog van 21 september 2008.

De Amerikaanse schrijver Stephen Edwin King werd geboren in Portland, Maine, op 21 september 1947. Zie ook mijn blog van 21 september 2008.

 

Uit: Cell

 

„The event that came to be known as The Pulse began at 3:03 p.m., eastern standard time, on the afternoon of October 1. The term was a misnomer, of course, but within ten hours of the event, most of the scientists capable of pointing this out were either dead or insane. The name hardly mattered, in any case. What mattered was the effect.

At three o’clock on that day, a young man of no particular importance to history came walking — almost bouncing — east along Boylston Street in Boston. His name was Clayton Riddell. There was an expression of undoubted contentment on his face to go along with the spring in his step. From his left hand there swung the handles of an artist’s portfolio, the kind that closes and latches to make a traveling case. Twined around the fingers of his right hand was the drawstring of a brown plastic shopping bag with the words small treasures printed on it for anyone who cared to read them.

Inside the bag, swinging back and forth, was a small round object. A present, you might have guessed, and you would have been right. You might further have guessed that this Clayton Riddell was a young man seeking to commemorate some small (or perhaps even not so small) victory with a small treasure, and you would have been right again. The item inside the bag was a rather expensive glass paperweight with a gray haze of dandelion fluff caught in its center. He had bought it on his walk back from the Copley Square Hotel to the much humbler Atlantic Avenue Inn where he was staying, frightened by the ninety-dollar pricetag on the paperweight’s base, somehow even more frightened by the realization that he could now afford such a thing.

Handing his credit card over to the clerk had taken almost physical courage. He doubted if he could have done it if the paperweight had been for himself; he would have muttered something about having changed his mind and scuttled out of the shop. But it was for Sharon. Sharon liked such things, and she still liked him — I’m pulling for you, baby, she’d said the day before he left for Boston. Considering the s— they’d put each other through over the last year, that had touched him. Now he wanted to touch her, if that was still possible. The paperweight was a small thing (a small treasure), but he was sure she’d love that delicate gray haze deep down in the middle of the glass, like a pocket fog“.

 

stephen-king

Stephen King (Portland, 21 september 1947)

 

De Franse schrijver Frédéric Beigbeder werd geboren op 21 september 1965 in Neuilly-sur-Seine.Zie ook mijn blog van 21 september 2008.

 

Uit: Un roman français

 

“Je ne me souviens pas de mon enfance. Quand je le dis, personne ne me croit. Tout le monde se souvient de son passé; à quoi bon vivre si la vie est oubliée? En moi rien ne reste de moi-même; de zéro à quinze ans je suis face à un trou noir (au sens astrophysique: «Objet massif dont le champ gravitationnel est si intense qu’il empêche toute forme de matière ou de rayonnement de s’en échapper»). Longtemps j’ai cru que j’étais normal, que les autres étaient frappés de la même amnésie. Mais si je leur demandais: «Tu te souviens de ton enfance?», ils me racontaient quantité d’histoires. J’ai honte que ma biographie soit imprimée à l’encre sympathique. Pourquoi mon enfance n’est-elle pas indélébile? Je me sens exclu du monde, car le monde a une archéologie et moi pas. J’ai effacé mes traces comme un criminel en cavale. Quand j’évoque cette infirmité, mes parents lèvent les yeux au ciel, ma famille proteste, mes amis d’enfance se vexent, d’anciennes fiancées sont tentées de produire des documents photographiques.

Je ne mens pas par omission: je fouille dans ma vie comme dans une malle vide, sans y rien trouver; je suis désert. Parfois j’entends murmurer dans mon dos: «Celui-là, je n’arrive pas à le cerner.» J’acquiesce. Comment voulezvous situer quelqu’un qui ignore d’où il vient? Comme dit Gide dans Les Faux-Monnayeurs, je suis «bâti sur pilotis: ni fondation, ni soussol». La terre se dérobe sous mes pieds, je lévite sur coussin d’air, je suis une bouteille qui flotte sur la mer, un mobile de Calder. Pour plaire, j’ai renoncé à avoir une colonne vertébrale, j’ai voulu me fondre dans le décor tel Zelig, l’homme-caméléon. Oublier sa personnalité, perdre la mémoire pour être aimé: devenir, pour séduire, celui que les autres choisissent. Ce désordre de la personnalité, en langage psychiatrique, est nommé «déficit de conscience centrée».

 

FredericBeigbeder

Frédéric Beigbeder (Neuilly-sur-Seine, 21 september 1965)

 

 

De Vlaamse dichter Xavier Roelens werd op 21 september 1976 in Rekkem (Menen). Zie ook mijn blog van 25 mei 2009.

 

 

een autochtone trein naar A


de ogen van een andere man zijn bijna dicht
er zit een weerlicht op zijn wenkbrauw
en rookt een zelfgedraaide sigaret.
een andere man scheurt bladen uit de bijbel, leest
een kopie van een kopie met een eenbenige bril
zijn hoofd is bijna kaal hij kijkt geen moment
naar medemensen.
een andere man roept minuten af.

een andere vrouw is de andere vrouw
en is voor haar de kous af.
een andere man schijt en plast
is daartussen één geworden.

 

Xavier Roelens

Xavier Roelens (Rekkem, 21 september 1976)

De Amerikaanse schrijfster en actrice Fannie Flagg (eig. Patricia Neal) werd geboren op 21 september in Birmingham (Alabama). Zij schreef talrijke boeken, waarvan het bekendste Fried Green Tomatoes at the Whistle Stop Cafe is, dat in 1991 verfilmd werd met o.a. Jessica Tandy, Kathy Bates en Mary-Louise Parker.Als actrice trad zij op in enkele films en spelshows.

 

Uit: Fried Green Tomatoes at the Whistle Stop Cafe

 

Cafe Opens

 

The Whistle Stop Cafe opened up last week, right next door to me at the post office, and owners Idgie Threadgoode and Ruth Jamison said business has been good ever since. Idgie says that for people who know her not to worry about getting poisoned, she is not cooking. All the cooking is being done by two colored women, Sipsey and Onzell, and the barbecue is being cooked by Big George, who is Onzell’s husband.

If there is anybody that has not been there yet, Idgie says that the breakfast hours are from 5:30-7:30, and you can get eggs, grits, biscuits, bacon, sausage, ham and red-eye gravy, and coffee for 25 [cts.].

For lunch and supper you can have: fried chicken; pork chops and gravy; catfish; chicken and dumplings; or a barbecue plate; and your choice of three vegetables, biscuits or cornbread, and your drink and dessert–for 35 [cts.].

She said the vegetables are: creamed corn; fried green tomatoes; fried okra; collard or turnip greens; black-eyed peas; candied yams; butter beans or lima beans.

And pie for dessert.

My other half, Wilbur, and I ate there the other night, and it was so good he says he might not ever eat at home again. Ha. Ha. I wish this were true. I spend all my time cooking for the big lug, and still can’t keep him filled up.

By the way, Idgie says that one of her hens laid an egg with a ten-dollar bill in it.

… Dot Weems …

 

FannieFlagg

Fannie Flag (Birmingham, 21 september 1944)

Adolf Endler, Donald Hall, Javier Marías, Joseph Breitbach, Henry Arthur Jones

De Duitse dichter, schrijver en essayist Adolf Endler werd geboren op 20 september 1930 in Düsseldorf. Adolf Endler overleed op 2 augustus van dit jaar. Zie ook mijn blog van 20 september 2008.

 

In het hooggebergte

 

1

Op een bijna menselijk uitziende steen geplakt:

‘En ik zal niet meer hoeven spreken. Artaud.’ –

En de steen begint te spreken, echt, begint brokkelig te spreken.

 

2

Voor de grijs stenen mond hurkend, dan knielend

op de grijs stenen mond: “… en als jij je giftig vergrijsde

bek nog steeds niet kunt houden, schoft die je bent, dan…, dan…, nou dan…!”

 

 

 

Gepasseerd station / Blues

 

Yes, Peggy, de treinen zijn weg, allemaal! en je kunt er naar fluiten, voorgoed!

Schaakmat! Het station is uitgerangeerd zonder veel toeters en bellen, maar

helemaal zonder blues, dat toch niet, alsjeblieft.

            Overgebleven, kijkt mij ontredderd de eeuwig te grote stationschefdienstpet

aan, waarmee ik de veelsoortigste locomotieven zegenrijk heb weten te bejubelen, in

het afgelopen jaar steeds slapper.

            Blijven zullen ook de foto’s in je dessouskastje, schat: Ik met stationschef-

dienstpet en opgeheven spiegelei. (Door deze meneer werd het nodige heen en weer

gedirigeerd tussen Lüttken en Pleterjach.)

            Ja, de treinen zijn weg, Peggy, jouw loketje: dicht, rinkel-peng! De

resterende zeshonderd treinkaartjes kunnen voortaan als boekenlegger in vergelende

spoorboekjes hun nut bewijzen.

            Moet ik nog één keer mijn inmiddels wegroestende fluitje laten kwinkeleren

over de velden? Om tenminste bij tijd en wijle het tevredenheid kwijlende tuig

eromheen in verwarring te brengen, my dear?

            Ach, flauwe kul! Wat kunnen ons die lullo’s nog schelen? Laat ze maar blèren!

– Maar wij willen met de twee spiegeleieren, het zondagse en het doordeweekse, dagen

achtereen pingpong spelen tussen de rails!


– Peggy!!!, o bah!

 

 

Vertaald door Ard Posthuma

 

 

Reklame für Adolf Endler

 

       Ein fadenscheiniges Protestvergißmeinnicht; fiepend;

und mit grinsend verblühender Pfote –

       Die Besondere Note.

 

adolfendler

Adolf Endler (20 september 1930 – 2 augustus 2009)

 

De Amerikaanse dichter en schrijver Donald Hall werd geboren in New Haven, Connecticut op 20 september 1928.  Op de leeftijd van 12 schreef  hij al en was hij volledig in de ban van Edgar Allan Poe. Hij schreef  gedichten en verhalen in de voorbereidende afdeling van de Exeter School en amper op de leeftijd van 16 woonde hij de Bread Loaf Writers-conferentie bij, waar hij  Robert Frost ontmoette. Hij volgde een universistaire opleiding in Harvard, Oxford en Stanford.  In Harvard  kreeg hij voor een jaar Archibald MacLeish als leraar en zijn klasgenoten waren o.a.  Robert Bly, Adrienne Rich, Frank O’Hara, John Ashbery en Kenneth Koch.  Hall en Bly  werkten daar samen aan de uitgave van The Harvard Advocate. Tijdens zijn studies in Oxford, werd hem de Newdigate Prize in poetry toegekend. Na een jaar in Palo Alto en een driejarig verblijf  als lid van het bestuur van Harvard, ging hij doceren aan de Universiteit van Michigan  en bleef in Ann Arbor gedurende de volgende zeventien jaren.  Hierna besloot hij op  aanraden van Robert Graves zijn full-time job op te geven aan de universiteit en  begon hij een carrière als schrijver.

Sudden Things 

 

    A storm was coming, that was why it was dark. The wind was blowing the fronds of the palm trees off. They were maples. I looked out the window across the big lawn. The house was huge, full of children and old people. The lion was loose. Either because of the wind, or by malevolent human energy, which is the same thing, the cage had come open. Suppose a child walked outside!

 

    A child walked outside. I knew that I must protect him from the lion. I threw myself on top of the child. The lion roared over m
e. In the branches and the bushes there was suddenly a loud crackling. The lion cringed. I looked up and saw that the elephant was loose!

 

    The elephant was taller than the redwoods. He was hairy like a mammoth. His tusks trailed vines. Parrots screeched around his head. His eyes rolled crazily. He trumpeted. The ice-cap was breaking up!

 

    The lion backed off, whining. The boy ran for the house. I covered his retreat, locked all the doors and pulled the bars across them. An old lady tried to open a door to get a better look. I spoke sharply to her, she sat down grumbling and pulled a blanket over her knees.

 

    Out of the window I saw zebras and rattlesnakes and wildebeests and cougars and woodchucks on the lawns and in the tennis courts. I worried how, after the storm, we would put the animals back in their cages, and get to the mainland. 

 

 

Affirmation 

 

To grow old is to lose everything.

Aging, everybody knows it.

Even when we are young,

we glimpse it sometimes, and nod our heads

when a grandfather dies.

Then we row for years on the midsummer

pond, ignorant and content. But a marriage,

that began without harm, scatters

into debris on the shore,

and a friend from school drops

cold on a rocky strand.

If a new love carries us

past middle age, our wife will die

at her strongest and most beautiful.

New women come and go. All go.

The pretty lover who announces

that she is temporary

is temporary. The bold woman,

middle-aged against our old age,

sinks under an anxiety she cannot withstand.

Another friend of decades estranges himself

in words that pollute thirty years.

Let us stifle under mud at the pond’s edge

and affirm that it is fitting

and delicious to lose everything.

 

donald-hall

Donald Hall (New Haven, 20 september 1928)

 

 

De Spaanse schrijver Javier Marías Franco werd op 20 september 1951 in Madrid geboren. Zie ook mijn blog van 20 september 2007 en ook mijn blog van 20 september 2008.

 

Uit: Als ich sterblich war (Vertaald door  Elke Wehr)

 

“Alles wird jetzt erinnert, und deshalb erinnere ich mich genau an meinen Tod, das heißt, an das, was ich von meinem Tod wußte, als er stattfand, was wenig und nichts war, wenn ich es mit der Totalität meines jetzigen Wissens vergleiche und mit der Schneide der Wiederholungen.

Ich kehrte wieder einmal von einer meiner erschöpfenden Reisen zurück, und Luisa war zuverlässig, sie kam mich abholen. Wir redeten nicht viel im Auto, auch nicht, während ich automatisch meinen Koffer auspackte und flüchtig die Post durchsah, die sich angesammelt hatte, und die bis zu meiner Rückkehr gespeicherten Anrufe auf dem Anrufbeantworter abhörte. Einer versetzte mich in Unruhe, denn ich erkannte sofort die Stimme Marias, die einmal meinen Namen sagte, dann abbrach, und dies bewirkte, daß meine Unruhe gleich wieder nachließ, eine Frauenstimme, die meinen Namen sagte und sich unterbrach, bedeutete nichts, sie mußte Luisa nicht irritiert haben, wenn sie sie gehört hatte. Ich legte mich vor dem Fernseher aufs Bett und schaute Sendungen an, Luisa brachte mir kalten Braten mit geraspeltem Ei, den sie im Geschäft gekauft hatte, bestimmt hatte sie keine Lust oder keine Zeit gehabt, mir eine Tortilla zu machen. Es war noch früh, aber sie löschte für mich das Licht im Zimmer, um mir in den Schlaf zu helfen, und so lag ich da, schläfrig und beruhigt durch die vage Erinnerung an ihre Liebkosungen, die Hand, die besänftigt, auch wenn sie die Brust zerstreut und vielleicht mit Ungeduld berührt. Dann verließ sie das Schlafzimmer, und ich schlief schließlich ein, während die Bilder weiterliefen, in einem bestimmten Augenblick hatte ich aufgehört, zwischen den Kanälen hin und her zu wechseln.

Ich weiß nicht, wieviel Zeit verging, aber ich lüge, denn jetzt weiß ich es genau, es waren dreiundsiebzig Minuten tiefen Schlafs mit Träumen, die sich noch im Ausland abspielten, aus dem ich einmal mehr heil zurückgekehrt war. Dann wachte ich auf und sah das bläuliche Licht des laufenden Fernsehers, sein Licht, das den Fußteil des Bettes erhellte, und nicht so sehr eines seiner Bilder, denn dazu fand ich keine Zeit. Ich sehe und sah, wie etwas Schwarzes auf meine Stirn fiel, ein schwerer Gegenstand, der zweifellos kalt war wie das Stethoskop, aber er war nicht gesund, sondern voll Gewalt.”

 

marias

Javier Marías (Madrid, 20 september 1951)

 

De Duitse schrijver en journalist Joseph Breitbach werd geboren op 20 september 1903 in Ehrenbreitstein bij Koblenz. Na WO II zette hij zich zeer in voor een goede Duits-Franse verstandhouding. De naar hem genoemde Joseph-Breitbach-Preis is de hoogst gedoteerde onderscheiding voor Duitstalige schrijvers. Van 1925 tot 1928 werkte Breitbach als boekhandelaar in Augsburg. Hier stond hij ook in nauw contact met de KPD. Na het verschijnen van zijn verhalenbundel Rot gegen Rot werd hij ontslagen. Vanaf 1929 leefde de schrijver in Frankrijk. In 1932 verscheen zijn eerste roman Die Wandlung der Susanne Dasseldorf. In 1933 werden zijn boeken in Duitsland verboden. In 1937 leverde hij vrijwillig zijn Duitse paspoort in en vroeg hij het Franse staatburgerschap aan. Tijdens de oorlog werkte hij voor het vreemdelingenlegioen en voor de Franse geheime dienst. Pas in 1962 verscheen zijn tweede roman Bericht über Bruno.

 

Uit: Die Wandlung der Susanne Dasseldorf

 

“Man schrieb den 12. Dezember 1918. Der Haupttrupp der nach dem Waffenstillstand von Compiègne für Koblenz bestimmten amerikanischen Besatzungsarmee rückte in die Stadt ein. ,Nun haben wir vier Jahre immer gesiegt, und jetzt kommt die fremde Besatzung’, sagte Susanne. Niemand antwortete ihr. Susanne beherrschte die Familie. Sie war klug, klug und oft sehr anmaßend. In der Fabrik war sie die beiden letzten Jahre vor dem Krieg die rechte Hand ihres Vaters gewesen.

(…)

 

“Das Geschrei und die Schüsse drangen immer lauter von der Mosel herüber. Frau Dasseldorf und Lisa hielten sich weinend die Ohren zu, Susanne aber starrte nach der Moselmündung.
Jetzt schob sich der Lichtkegel auf den Rhein. Die Helligkeit tappte zuerst in der Luft, fraß sich einen Weinberg auf dem rechten Ufer hinauf und wieder hinab, über das Eisenbahngelände, auf das Wasser — da…. jetzt war der Scheinwerfer richtig eingestellt, in seinem Licht zappelte wieder der Kahn mit den beiden Männern. Ein Jahrmarktspanoptikum hätte kein grausigeres “Lebendes Bild” erfinden können. Wie in einem Angsttraum schien der Kahn, in dem die Gesichter der wildrudernden Männer sich wie gelbe Wachsflecken ausnahmen, nicht von der Stelle zu kommen. Das Licht spielte mit ihm, zog sich zurück, fuhr über ihn her, nahm ihn von der Seite oder kitzelte den Männern flackernd die Augen;
Die Polizeiboote selbst lagen im Dunkel, ihrem Lichtwurf nach schwärmten sie im Abstand nebeneinander und trieben den Kahn vor sich her.”

 

breitbach2

Joseph Breitbach (20 september 1903 – 9 mei 1980)

 

De Engelse schrijver Henry Arthur Jones werd geboren op 20 september 1851 in Granborough, Buckinghamshire. Zijn eerste stuk Only Round the Corner werd opgevoerd aan het Exeter Theatre toen hij zevenentwintig was, maar zijn eerste grote succes behaalde hij met The Silver King in 1882. Saints and Sinners (1884) zorgde voor veel beroering wegens de religieuze thematiek. Met The Middleman (1889) en Judah (1890) was zijn naam definitief gevestigd.

 

Uit: THE GOAL

 

SIR STEPHEN: You won’t misunderstand me, dear. I’m old enough to be your grandfather. [Very seriously.] Take care how you choose your partner for life. You’ll have a wide choice, and all your future happiness, and the happiness of many generations to come, will depend on the one moment when you say “Yes” to one of the scores of young fellows who’ll ask you to be his wife. Take care! Look him thoroughly up and down! Be sure that he has a good full open eye that can look you straight in the face; and be sure that the whites of his eyes are clear. Take care he hasn’t got a queer-shaped head, or a low forehead. A good round head, and a good full high forehead, do you hear? Notice the grip of his hand when he shakes hands with you! Take care its strong and firm, and not cold and dry. Don’t say “Yes” till you’ve seen him out of trousers, in riding dress, or court dress. Look at the shape of his legs — a good, well-shaped leg, eh, Peggie? And take care it is his leg! See that he’s well-knit and a little lean, not flabby; doesn’t squint; doesn’t stammer; hasn’t got any nervous tricks or twitchings. Don’t marry a bald man! They say we shall all be bald in ten generations. Wait ten generations, Peggie, and then don’t marry a bald man! Can you remember all this, dear? Watch his walk! See that he has a good springy step, and feet made of elastic — can do his four or five miles an hour without turning a hair. Don’t have him if he has a cough in the winter or the spring. Young men ought never to have a cough. And be sure he can laugh well and heartily — not a snigger, or a wheeze, or a cackle, but a good, deep, hearty laugh right down from the bottom of his chest. And if he has a little money, or even a good bit, so much the better! There now! You choose a man like that, Peggie, and I won’t promise you that you’ll be happy, but if you’re not, it won’t be your fault, and it won’t be his, and it won’t be mine!“

 

jones

Henry Arthur Jones (20 september 1851 – 7 januari 1929)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 20e september ook mijn vorige blog van vandaag.

 

Cyriel Buysse, Stevie Smith, Upton Sinclair, Hanns Cibulka

De Vlaamse schrijver Cyriel Buysse werd geboren op 20 september 1859 in Nevele. Zie ook mijn blog van 20 september 2007. Zie ook mijn blog van 20 september 2007 en ook mijn blog van 20 september 2008.

 

Uit: De biezenstekker

 “Als Cloet dien zaterdag namiddag om vier ure juist, de zware hekkens van het Gentsch gevang zag opengaan en eensklaps, na een tiental schreden, weêr in vrijheid was; trok hij haastig, door het daglicht verblind en reeds aan eenzaamheid en duisternis gewend, de breede kassei dwars over en verdiepte zich in de kronkelende hovingen, die daar, aan de overzijde van het stadsgevang, de gansche lengte der eenzame, regelrechte laan begrenzen. Het was een groote, kloeke kerel van rond de vijf en veertig, met grijzende knevel en haren, met forsig afgeteekende wezenstrekken, met stijven, onheilspellenden oogopslag. Vier maanden was hij daar opgesloten geweest. Eene messteek, in een gevecht aan eenen makker toegebracht, had de vervolging der Wet op hem getrokken. Een oogenblik had hij gehoopt op vrijspraak; maar een gebuur – Rosse Tjeef 2 had bezwarend tegen hem getuigd – en hij was eindelijk veroordeeld geworden. Dat was nu ook de vierde maal dat hij in het gevang gezeten had, telkens voor vechten.

Somber, zonder den minsten zweem van vreugd op het gelaat, stapte hij steeds rasser en met hooge schouders, in de mistige winterlucht vooruit. Hij droeg een klein, in een rood zakdoek omwonden pakje aan de linkerhand; in de rechter hield hij zijnen gaanstok. Hij had eene donkerkleurige broek aan; grove schoenen met nagels; een blauwen kiel; een zwarte pet.

Aan het uiteinde der hovingen gekomen draaide hij links om en sloeg, doorheen de woelende en reeds verlichte voorstad, den eenzamen steenweg naar Wilde in.

Gedurende een groot half uur ging hij aldus met wijden tred vooruit. De avond was van lieverlede gansch gevallen en langsheen de pijlrechte, met boomen omzoomde baan die hij thans door het veld volgde, blonken hier en daar, op groote afstanden, eenzame lichten. Vóór een dezer hield hij stil. Daar stond, terzijde van den weg, een klein, landelijk herbergje. Zonder aarzelen, als van zelf, trok hij er binnen.

‘Een druppel’, bestelde hij kortaf, zijn vijfcentstuk klinkend op den toog werpend. En, terwijl een jong meisje, spoedig rechtgestaan, hem bediende, keek hij schuins, met zijn vorschenden blik, naar ’t vergaderd gezelschap: drie mannen en eene vrouw, die op stoelen rond een tafeltje gezeten, met de kaart speelden.

 

Cyriel_Buysse

Cyriel Buysse (20 september 1859 – 25 juli 1932)
Portret door Emile Claus, 1924

 

De Engelse dichteres en schrijfster Stevie (eig. Florence Margaret) Smith werd geboren op 20 september 1902 in Kingston upon Hull. Smith debuteerde in 1934 met ‘ A Novel on Yellow Paper’. Ook publiciceerde zij negen dichtbundels. De eerste, A Good Time Was Had By All verscheen in 1937. Het bekendste gedicht van haar is Not Waving but Drowning.  Smith woonde lang in bij haar tante en werkte als prive-secretaresse voor diverse werkgevers. Hoewel ze affaires had met diverse mannen (en waarschijnlijk ook met vrouwen) is ze nooit getrouwd.

 

Not Waving but Drowning 

 

Nobody heard him, the dead man,

But still he lay moaning:

I was much further out than you thought

And not waving but drowning.

 

Poor chap, he always loved larking

And now he’s dead

It must have been too cold for him his heart gave way,

They said.

 

Oh, no no no, it was too cold always

(Still the dead one lay moaning)

I was much too far out all my life

And not waving but drowning.

 

Mother, Among the Dustbins 

 

Mother, among the dustbins and the manure

I feel the measure of my humanity, an allure

As of the presence of God, I am sure

 

In the dustbins, in the manure, in the cat at play,

Is the presence of God, in a sure way

He moves there. Mother, what do you say?

 

I too have felt the presence of God in the broom

I hold, in the cobwebs in the room,

But most of all in the silence of the tomb.

 

Ah! but that thought that informs the hope of our kind

Is but an empty thing, what lies behind? —

Naught but the vanity of a protesting mind

 

That would not die. This is the thought that bounces

Within a conceited head and trounces

Inquiry. Man is most frivolous when he pronounces.

 

Well Mother, I shall continue to thin
k as I do,

And I think you would be wise to do so too,

Can you question the folly of man in the creation of God?

Who are you? 

 

Stevie_Smith

Stevie Smith (20 september 1902 – 7 maart 1971)

 

 

De Amerikaanse schrijver Upton Beall Sinclair werd geboren op 20 september 1878. Zie voor onderstaande schrijver mijn blog van 20 september 2006 en ook mijn blog van 20 september 2008.

 

Uit: The Metropolis

 

“Return at ten-thirty,” the General said to his chauffeur, and then they entered the corridor of the hotel.

Montague gazed about him, and found himself trembling just a little with anticipation. It was not the magnificence of the place. The quiet uptown hotel would have seemed magnificent to him, fresh as he was from the country; but, he did not see the marble columns and the gilded carvings-he was thinking of the men he was to meet. It seemed too much to crowd into one day-first the vision of the whirling, seething city, the centre of all his hopes of the future; and then, at night, this meeting, overwhelming him with the crowded memories of everything that he held precious in the past.

There were groups of men in faded uniforms standing about in the corridors. General Prentice bowed here and there as they retired and took the elevator to the reception-rooms. In the doorway they passed a stout little man with stubby white moustaches, and the General stopped, exclaiming, “Hello, Major!” Then he added: “Let me introduce Mr. Allan Montague. Montague, this is Major Thorne.”

A look of sudden interest flashed across the Major’s face. “General Montague’s son?” he cried. And then he seized the other’s hand in both of his, exclaiming, “My boy! my boy! I’m glad to see you!”

Now Montague was no boy—he was a man of thirty, and rather sedate in his appearance and manner; there was enough in his six feet one to have made two of the round and rubicund little Major. And yet it seemed to him quite proper that the other should address him so. He was back in his boyhood to-night—he was a boy whenever anyone mentioned the name of Major Thorne.

“Perhaps you have heard your father speak of me?” asked the Major, eagerly; and Montague answered, “A thousand times.”

He was tempted to add that the vision that rose before him was of a stout gentleman hanging in a grape-vine, while a whole battery of artillery made him their target.

Perhaps it was irreverent, but that was what Montague had always thought of, ever since he had first laughed over the tale his father told. It had happened one January afternoon in the Wilderness, during the terrible battle of Chancellorsville, when Montague’s father had been a rising young staff-officer, and it had fallen to his lot to carry to Major Thorne what was surely the most terrifying order that ever a cavalry officer received. It was in the crisis of the conflict, when the Army of the Potomac was reeling before the onslaught of Stonewall Jackson’s columns. There was no one to stop them-and yet they must be stopped, for the whole right wing of the army was going. So that cavalry regiment had charged full tilt through the thickets, and into a solid wall of infantry and artillery.“

 

sinclair3

Upton Sinclair (20 september 1878 – 25 november 1968)
Portret, getekend door Peter Van Valkenburgh

 

De Duitse dichter en schrijver Hanns Cibulka werd geboren op 20 september 1920 in Jägerndorf, in het toenmalige Tsjechoslowakije. Zie ook mijn blog van 20 september 2008.

 

Uit: Umbrische Tage

 

„Bäuerinnen mit lehmverkrusteten Händen setzten Steine zu einer Mauer. Sie riefen sich zu. Ihre Worte stießen wie Vögel durch die Luft. Ein Bauer, den breiten Strohhut auf dem Kopf, kam uns durch das Traubenfeld entgegen.

 

Erstarre nicht in deinem Denken. Die Hingabe an das Leben fordert mehr, als immer nur einem Gedanken zu dienen. Wer die Vielzahl ausschließt, bekennt sich zur Ungerechtigkeit. Wer die schöpferischen Gegensätze verneint, tötet das Kind in der Wiege. Bewunderung wächst aus der Farbigkeit des Lebens. Ein Fuß, der immer nur denselben Weg betritt, wird müde.

 

Die Stunde war vom Licht des Himmels ausgelotet. Staubbedeckte Oliven, von der Sonne umbrandet. Kein Mensch war zu sehen. Unter der sengenden Hitze war das Leben eingeschlafen. Nur der Salbei öffnete am Wegrand seine Blüten. Unheimlich war die Stille, wie nach einem Schuß.

 

Ein seltsames Fluidum hüllt die Berge ein. Caprarola, ich kenne dich, entblößt und verschleiert. Ein unnennbares Heimweh fällt mich an.“

 

Cibulka

Hanns Cibulka (20 september 1920 – 20 juni 2004)

Crauss, Ingrid Jonker, Patrick Marber, Orlando Emanuels, Stefanie Zweig

De Duitse dichter en schrijver Crauss werd geboren in Siegen op 19 september 1971. Zie ook mijn blog van 19 september 2008. Zie ook mijn blog van 19 september 2008.

 

der mond über zollstock

 

ist der selbe wie hier. ick vermisse dir,

du bist das masz aller dinge, die elle,

um die mich die freunde beneiden. nimm meinen langen

schatten unter den arm, wenn im zollstocker eck du nicht

mehr erinnerst, wie das spiel früher ging:

ich &du &dazwischen der mond. denn

wisse: du bist die ellen, die ich vermisse.

 

 

 

u & e
mittelgebirgsermittlung

es gibt keinen horizont aber
alles ist eben. am tage
ein kontingent aus 24 abgemessenen worten
ein leseband fliesst gerade hindurch
aber es fehlt die schleuse die ebene
anzuheben zu einem sturz aus ausgelaufenen filzstiften:
ich schmiere mit dem handrücken die mulden aus u
& den beklemmenden sommer zu
sumpf. jetzt ist es herbst & ein nebel zieht vor
das licht ist schön mild nur einsam
steht ein geziegeltes e dann wird es nacht
& das sprechen ein bergisches land

 

 

 

cf_improvisation 3

am sichersten lemcke fragen: man vergisst
so viel zwischen den gerüsten gedanken gebäude
türmen sich auf in der küche im wohnzimmer
verliert ein pepsigetränk leben und all diese tiere
aus staub! es ballen sich träume im bad und im
flur vielleicht hilft es zu fragen was stellt
dieses verschachtelte was stellen die prosabalkone
was stellt das kreideblech dar. du brauchst doch
dieses amerika nicht aus twintowerkarton
und emiprestatekisten. wo soll uns das hinführen
sage was könnte es sein das ich vergesse.
die antwort hat lemcke die ameisendateien und alles
was vormals hinter das bett… nerven muskeln ent
scheidungen: vielleicht doch lieber nach wien?
und bete die flugzeuge weg! ich lese vergesse
bin schon am morgen ganz müde. dieser schweflige
gifthimmel das muss von der kola das kommt
von den blitzen im kopf. wo sind wir denn hier.

Crauss-Crauss

Crauss (Siegen, 19 september 1971)

 

 

De Zuidafrikaanse dichteres en schrijfster Ingrid Jonker werd geboren op 19 september 1933 bij Komberley (Noord Kaap). Zie ook mijn blog van 19 september 2006 en ook mijn blog van 19 september 2008.

 

Bittervrucht van dageraad

(Bitterbessie dagbreek)

Bittervrucht van de dageraad
bittervrucht van zon
een spiegel is gebroken
tussen mij en hem

Wil ik langs de hoofdweg
rennend op een draf
telkens slaan er paadjes
met zijn woorden af

Dennenbos herinnering
dennebos vergeet
waar ik ook verdwaal
trap ik in mijn leed

Papegaai-bonte echo
lach me, lach me uit
totdat ik bedrogen
op het spotwoord stuit

Echo is geen antwoord
antwoordt hij alom
bittervrucht van dageraad
bittervrucht van zon.

 

 

Het kind dat doodgeschoten is door soldaten bij Nyanga

 

Het kind is niet dood

het kind heft zijn vuisten naar zijn moeder

die Afrika schreeuwt  de geur schreeuwt

van vrijheid en heide

in de townships van het omsingelde hart

 

het kind heft zijn vuisten naar zijn vader

in de optocht van de generaties

die Afrika schreeuwen  de geur schreeuwen

van gerechtigheid en bloed

in de straten van zijn gewapende trots

 

Het kind is niet dood

noch bij Langa noch bij Nyanga

noch bij Orlando noch bij Sharpville

noch bij het politiebureau van Philippi

waar het ligt met een kogel door zijn hoofd

 

Het kind is de schaduw van de soldaten

op wacht met geweren pantserwagens en knuppels

het kind is aanwezigbij alle vergaderingen en wetg
evingen

het kind loert door de vensters van huizen en in de harten

van moeders

het kind dat alleen maar wilde spelen in de zon bij Nyanga is overal

het kind dat een man is geworden trekt door heel Afrika

het kind dat een reus is geworden trekt door de gehele wereld

 

Zonder pas

 

 

 

Vertaald door Gerrit Komrij

 

Jonker

Ingrid Jonker (19 september 1933 – 19 juli 1965)

 

 

 De Engelse schrijver, acteur en regisseur Patrick Marber werd geboren op 19 september 1964 in Londen. Hij groeide op in Wimbledon en studeerde in Oxford. Na vier jaar als Standup-Comedian te hebben gewerkt ging hij in 1991 naar Parijs tot hij gevraagd werd als acteur en schrijver aan een nieuwe serie voor Radio 4 mee te werken. De serie won prijzen en kwam ook op televisie. Marber begon draaiboeken te schrijven. Als toneelschrijver debuteerde hij in 1997 met zijn stuk Closer in eigen regie in het National Theatre.

 

Uit: Don Juan In Soho

 

DJ (To Statue) What are you?

STATUE Recognition

Pause

DJ Are you alive

STATUE I come from the dead.

Pause

DJ Why?

STATUE You know why. You have always known.

STATUE You summoned me.

DJ When?

STATUE Last night. In the square. You invited me to join you.

DJ I was not myself

STATUE You are always yourself. It is that you cannot bear.

DJ I don’t believe in you. I choose not to believe in you!

STATUE I am you.

They stare at each other. DJ unders
tands now:

DJ Recognition.

 

marber

Patrick Marber (Londen, 19 september 1964)

 

De Surinaamse dichter en schrijver Orlando Emanuels werd geboren in Paramaribo op 19 september 1927. Zie ook mijn blog van 19 september 2008.

 

Uit: De duivel verkoopt zijn ziel

 

‘Vergeten die ellendelingen dan wie ik ben?’ Hij beukt met zijn vuisten op het bureau. Zo vroeg op de morgen schenkt hij zich al zijn vierde borrel in en drinkt het glas in één teug leeg.

‘Verdomme… ver-dom-me!’ Hij schenkt zich nogmaals in en ook nu verdwijnt de whisky in één slok. ‘Geen enkele uitgever weigert zomaar een manuscript van Edward John Mesquita, wiens boeken jaren achtereen op de bestsellerslijst hebben geprijkt!’

De ellebogen op het bureau geplant en met de vuisten zijn kin ondersteunend kijkt hij neer op het schrijven dat opengevouwen voor hem ligt. De inhoud liegt er niet om, duidelijk staat er dat het toegezonden manuscript enigszins teleurstellend is en dat men dan ook niet tot uitgeven ervan kan overgaan.

‘Met mooie woorden geven ze mij te kennen dat mijn manuscript is afgewezen! Ondankbaar tuig! Het is toch voornamelijk mijn werk waar ze hun kapitaal mee verdiend hebben! Zij zijn heus niet de enige uitgevers in het land. Voor een schrijver van mijn kaliber staan de deuren van alle uitgeverijen wijd open!’

De drankverslaving van Edward John Mesquita was de uitgevers niet onbekend gebleven en hoewel die het erover eens waren dat zijn latere pennevruchten bij lange na niet het niveau van zijn eerder verschenen werk haalden, hadden ze rekening gehouden met zijn status en de manuscripten toch geaccepteerd. Maar de duidelijke teruggang die ze vooral bij zijn laatste werk hadden geconstateerd, had een vernietigend oordeel tot gevolg gehad.

Na zes shots zit Edward John Mesquita nog steeds over de brief heen gebogen, zijn ogen zijn rood doorlopen en hij beeft van woede: ‘Ik ga die shits hun eigen braaksel laten slikken! Ik ga ze tonen waar ik met mijn 72 jaar nog toe in staat ben. Ik ga het beste verhaal schrijven dat ooit uit mijn pen is gevloeid! Als honden laat ik hen naar mij toe kruipen om mij te smeken het te mogen uitgeven. Als honden! Ik zal me revancheren, al moet ik daarvoor bij de duivel aankloppen.

Als hij wakker wordt, is het reeds middag. Hij leunt niet meer op zijn vuisten, maar ligt uitgestrekt over het bureau. Flarden van een gesprek dwarrelen door zijn hoofd. Iemand had gesproken over het onrecht dat de uitgevers hem hebben gedaan. Die vreemde gast had hem assistentie bij het schrijven van zijn verhaal aangeboden. Iemand. Wie?”

 

 

Emanuuels

Orlando Emanuels (Paramaribo, 19 september 1927)

 

 

 

De Duitse schrijfster Stefanie Zweig werd geboren in Leobschütz, Oberschlesien, op 19 septembe
r 1938. Zie ook mijn blog van 19 september 2008.

 

Uit: Das Haus in der Rothschildallee

 

„Strahlende Sonne am 27. Januar war seit zwölf Jahren eine Berliner Tradition. Am Geburtstag von Kaiser Wilhelm II. strahlten die Sonne und die Bürger der Reichshauptstadt um die Wette. Selbstbewusst flanierten sie auf ihren Prachtstraßen und ein jeder wusste, dass »Kaiserwetter« eine Berliner Spezialität war.

Weit weniger kaisertreu zeigten sich die Januarwinde, die von den Bergen im Taunus nach Frankfurt wehten. In der ehemaligen Freien Reichsstadt waren die Leute zu bürgerstolz und skeptisch, um auf neumodische monarchistische Mythen zu setzen. Die Frankfurter empfanden den kaiserlichen Geburtstag als einen Tag, der sich nicht von den übrigen dreißig im Monat unterschied – übellaunig

schimpften sie den Januar einen rücksichtslosen Wüstling. Mit eiserner Faust vergalt ihnen der garstige Geselle seinen schlechten Leumund; häufig übertraf er mit Wetterkatastrophen, die zu Tragödien führten, noch seinen fürchterlichen Ruf.

Der 27. Januar 1900 war allerdings in der schönen Stadt am Main der strahlende Beweis, dass in der Meteorologie noch weniger Verlass auf Verallgemeinerungen ist als auf besser überschaubaren Gebieten. An diesem letzten Samstag im Januar war das Frankfurter Wetter, wie die Leuteeinander aufgeräumt versicherten, wenn sie am Flussufer spazieren gingen und die Kirchturmspitzen in der Wintersonne wie die vergoldeten Kuppeln in Märchenbüchern glitzerten, »zum Eier Legen«. Der volkstümliche Ausdruck entstammte der Sommersprache, eignete sich aber trefflich, um am einundvierzigsten Geburtstag Seiner Majestät Kaiser Wilhelms II. das Lebensgefühl der Menschen zwischen den Ebbelweinwirtschafen in Sachsenhausen und den Feldern auf dem Lohrberg zu beschreiben. Der Himmel über den Frankfurtern, die dafür bekannt waren, dass sie nur glaubten, was sie sahen, anfassen und schmecken konnten, war am 27. Januar 1900 so klar und blau wie seit

Wochen nicht mehr.

Solch rares Wetterglück erhellte die dunkelste Gesindestube. Die Sonne erreichte feuchtes Gemäuer in engen Gassen und strahlte mit Titanenkraft auf Herrenhäuser und die weiträumigen Plätze, von denen es immer mehr in der Stadt gab. Hell im Licht der Hoffnung leuchteten die Schwanzfedern der Wetterhähne. Die alten Stadttürme wirkten, als wären sie in der Nacht geputzt worden. Auf der Zeil und in der Kaiserstraße pfiffen vorwitzige Spatzen von allen Dächern, dass es bald Frühling werden würde. Frisch gestriegelt waren die Pferde vor den geputzten Kutschen.“

 

stefanie-zweig

Stefanie Zweig (Leobschütz, 19 september 1932)

Zie voor nog meer schrijvers van de 19e september ook mijn vorige blog van vandaag.