Corly Verlooghen, Eric van der Steen, Mario Benedetti, Uli Becker

De Surinaamse dichter, schrijver, journalist en muziekpedagoog Corly Verlooghen werd geboren op 14 september 1932 in Paramaribo. Zie ook mijn blog van 14 september 2006  en ook mijn blog van 14 september 2008.

 

Dit gaat niemand aan

 

Deze zomerherinnering

gaat niemand aan

zij dacht zo mij

aan te voelen

er kwam een telegram

je bent voortvluchtig

als mijn kans op onweer

de storm in je greep

in je ogen de bliksem

het voorgevoel in de rivier

van jouw zondvloed

te verdrinken

 

ik seinde prompt terug

wees mutoditna overtuigd

van mijn innigste deelname.

 

 

 

De Plezierboot

 

Dichter schrijf een dwangbevel

tegen de intellektuelen en hun gedaas

horden van smulpapen

in de plezierboot van champagne

 

dichter schrijf aan creoolse leentje

en haar vaderloze pop

de saramaccastraat begint bij lelydorp

dichter vergeef de proletariërs

want hun plezierboot is

een krot wat rhum en cha-cha’s

dichter vergeef het hoongelach

van hen die beter weten

dichter schrijf en vergeef.

 

Verlooghen

Corly Verlooghen (Paramaribo, 14 september 1932)

 

De Uruguayaanse dichter, schrijver, criticus en journalist Mario Benedetti Farugia werd geboren op 14 september 1920 in Paso de los Toros in het department Tacuarembó. Mario Benedetti is op 17 mei van dit jaar overleden. Hij werd 88 jaar. Zie ook mijn blog van 14 september 2008.

 

 

Necrologie met juichkreten

 

Komaan, laat ons feesten

Iedereen is uitgenodigd

De onschuldige

Alle slachtoffers

Zij die het ’s nachts uitschreeuwen

En bij dag dromen

En de last van hun lichamen dragen

En geesten herbergen

En blootvoets marcheren

En de bevroren armen

vervloeken en verbranden

 

Zij die van iemand houden

En dat nooit vergeten

Komaan, laat ons feesten

Iedereen is uitgenodigd

De schurk is dood

De vriend is weg

De verrotte dief is voor goed weg

Haast u

Iedereen is uitgenodigd

Komaan, het is tijd om te feesten

Niet om te zeggen

Dat de dood de lei schoonveegt

Alles zuivert

Op gelijk welke dag

De dood veegt niets uit

Wij dragen nog steeds de littekens

Haast u

de schoft is dood

het is tijd om te feesten

niet om te treuren uit gewoonte

laat zijn tegenhangers maar wenen

en hun tranen verspillen

de monsterachtige magnaat is weg

hij is weg voor goed

het is tijd om te feesten

en niet om ons in te tomen

herinner u daar is niet zo maar iemand dood

het is tijd om te feesten

niet om te vermurwen

vergeet niet dat deze dode man

een echte S.O.B. was

 

 

Vertaald door Henri Thijs

 

 

 

Rostro De Vos  (Face Of You)

 

I’ve got such a concurred loneliness
So filled with melancholy
and faces of you,
with long ago good byes,
and welcome kisses,
of changing springs
and last trains.

I’ve got such a concurred loneliness
that i can organize it
like a procession
by colours,
shapes,
and promises
by epoch
by tact
and by flavour.

Without more trembling,
I hug your absences
which vis
it and visit me
with my face of you.

I’m filled with shades,
with nights and wishes,
with laughs and some course

My guests concur,
concur like dreams,
with their new rancors,
and their lack of candour,
and i put them a broom behind the door,
because i want to be alone,
with my face of you.

But the face of you looks elsewhere
with its eyes of love,
but no longer love
as provisions that look for their hunger,
they look and look and extinguish my day.

The walls leave,
remains the night,
melancholies leave,
nothing’s left.

Then my face of you
closes its eyes,
and it is such a desolate loneliness..

Benedetti_1

Mario Benedetti  (14 september 1920 – 17 mei 2009)

 

 

De Nederlandse schrijver, dichter en journalist Eric van der Steen werd op 14 september 1907 in Alkmaar geboren. Zie ook mijn blog van 14 september 2008.

 

 

Chantage

 

Hoe zou ik slapen kunnen, nu haar ogen,
zo dromerig blauw, als nauw bewogen meer
door wat ter wereld ook, niet rusten eer,
ik zacht mij over haar heb heengebogen ?

 

Maar wat ik mogen zal en niet zal mogen,
dat is een vraag die ik al doende leer
en ’t antwoord, dat ik meer dan haar begeer,
wijst tevens uit of zij mij heeft bedrogen.

 

Zij zal niet rusten voor ik moet bekennen
en lokt mij in haar weelderige tent,
ik zal niet slapen voor ik binnen ben en

 

met zoet geweld mijn liefs gastvrijheid schend –

en in de morgen, als ik wordt verbannen,
weet zij dat ik voorgoed gevangen ben.

 

VanDerSteen

Eric van der Steen (14 september 1907 – 3 november 1985)

 

 

De Duitse dichter en schrijver Uli Becker werd geboren op 14 september 1953 in Hagen. Zie ook mijn blog van 14 september 2008.

 

 

Ewig nicht gemäht – 

mein hippieskes Phlegma: 

Langes, blondes Gras.

 

*

 

Wer hat gesagt, daß sowas Leben

ist? Ich gehe in ein

anderes Blau.

 

 *

 

Wie altes Eisen

stehn die Bäume im Park rum,

wenn der Lack ab ist.

 

 

hagen-ostermarkt-freilichtmuseum

Uli Becker (Hagen, 14 september 1953)
Hagen (Geen portret beschikbaar)

 

Zie voor de drie bovenstaande schrijvers ook mijn blog van 14 september 2008.

 

Tõnu Õnnepalu, Julian Tuwim, Nicolaas Beets, Roald Dahl, Anton Constandse, J. B. Priestley

De Estische dichter, schrijver en vertaler Tõnu Õnnepalu werd geboren op 13 september 1962 in Tallin.

Uit: Freedom as a Border State of Mind

„There are some rare moments in the time, while freedom emerges. If we want to be more grandiloquent we may call time the History. Or, speaking about someone’s personal life, we may call it Destiny. Those moments, political and psychological, are perhaps the most suitable for writing. I mean the real writing, which is always the emerging of something unexpected, something new, as in the end of the Baudelaire’s poem Le Voyage.

It is a long poem, which starts with an image of a child dreaming on the maps of seas and continents. The world under the lamp of childhood is huge and without borders. And then the old poet says (well, he wasn’t this old in fact – perhaps as old as I’m now, but, like he says in another poem – Le Spleen – J’ai plus des souvenirs que si j’avais mille ans – I have more memories than I would have at the age of thousand years), so, he says: how little is world in the eyes of memory!

For a child the potential of possibilities, the latent freedom is in it’s maximal rate. Then, during the life, the doors of unused possibilities are closing, one by one. The hungry dreaming has been replaced by searching of real sensations, then by dullness, boredom and spleen – the famous ennui. As the potential of freedom has been used up, the life becomes to be felt like a prison. The trials of escape from this prison become more and more violent. As the poet says in another poem, the boredom – ennui – is the worst of all vices, the most powerful source of evil. A bored human being may – just to escape from his own prison – destroy the world, kill and torture.

Or destroy himself. The last part of the poem, which closes the whole book, evokes the Death as ultimate liberator and ultimate door into the unknown and the last remaining possibility for something new. This absurd hope tells us about the inner feelings of the poet, who’s sources of creation are like drying up and who doesn’t find his former freedom any more. So was the freedom, the childhood’s borderless world just an illusion?“

 

Õnnepalu

Tõnu Õnnepalu (Tallin, 13 september 1962)

 

De Poolse dichter Julian Tuwim werd geboren in Łódź op 13 september 1894.

 

The Dancing Socrates 

 

I roast in the sun, old wretch…

I lie, and yawn, I stretch.

Old am I, but full of pep:

When I take a slug from the cup

I sing.

My ancient bones bask in the sun’s glow,

And my curly, wise, grey head.

In that wise head, like woods in spring

Hums and hums a wiser wine.

Eternal thoughts flow and flow,

Like time

 

 

tuwim2

Julian Tuwim (13 september 1894 – 27 december 1953)

 

De Nederlandse dichter, predikant en hoogleraarr Nicolaas Beets werd geboren op 13 september 1814 in Haarlem. Voor onderstaande schrijvers zie ook mijn blog van 13 september 2006.

Uit: Uit: Camera Obscura

 

En wezenlijk, de Hollandsche jongens zijn een aardig slag. Ik zeg dit niet met achterstelling, veel min verachting, van de Duitsche, of Fransche knapen, aangezien ik het genoegen niet heb andere dan Hollandsche te kennen. Ik zal alles gelooven wat Potgieter, in zijn tweede deel van ‘het Noorden’, over de Zweedsche, en wat Wap in het tweede deel van zijne ‘Reis naar Rome’, over de Italiaansche in ’t midden zal brengen; maar zoolang zij er van zwijgen, houd ik het met onze eigene goed-gebouwde, roodwangige, sterkbeenige en, ondanks de veete tegen de Belgen, voor ’t grootst gedeelte blauwgekielde spes patriae.

De Hollandsche jongen; – maar vooraf moet ik u zeggen, mevrouw! dat ik niet spreek van uw bleekneuzig eenig zoontje, met blauwe kringen onder de oogen; want met al het wonderbaarlijke van zijn vroege ontwikkeling, acht ik hem geen zier. Vooreerst: gij maakt te veel werk van zijn haar, dat gij volstrekt wilt laten krullen; en ten andere: gij zijt te sentimenteel in het kiezen van zijn pet, die alleen geschikt is om voor oom en tante te worden afgenomen, maar volstrekt hinderlijk en onverdragelijk bij het oplaten van vliegers en het spelen van krijgertje, – twee lieve spelen, mevrouw, die u ed. te wild vindt. Ten derde, heeft u ed., geloof ik, te veel boeken over de opvoeding gelezen, om een enkel kind goed op te voeden. Ten vierde, laat gij hem doosjes leeren plakken en nuffige knipsels maken. Ten vijfde zijn er zeven dingen te veel, die hij niet eten mag. En ten zesde, knort u ed. als zijn handen vuil zijn en zijn knie door de pijpen van zijn pantalon komt kijken; maar hoe zal hij dan ooit vorderingen kunnen maken in ’t ootje-knikkeren? of de betrekkelijke kracht van een schoffel en een klap leeren berekenen? – ik verzeker u dat hij nagelt, mevrouw! een nagelaar is hij, en een nagelaar zal hij blijven: – wat kan de maatschappij goeds of edels verwachten van een nagelaar? Ook draagt hij witte kousen met lage schoentjes: dat is ongehoord. Weet u ed. wat u ed. van uw lief Fransje maakt? 1. een gluiper; 2. een klikspaan; 3. een geniepigerd; 4. een bloodaard; 5… Och lieve mevrouw! geef den jongen een andere pet, een broek met diepe zakken, en ferme rijglaarzen, en laat hij mij nooit onder de oogen komen zonder een buil of een schram, – hij zal een groot man worden”.

 

Beets

Nicolaas Beets (13 september 1814 – 13 maart 1903)
Borstbeeld, gemaakt door Cornelis Beets

 

De Britse schrijver Roald Dahl werd geboren op 13 september 1916 in Llandalf, Zuid-Wales.

 

Cinderella (Fragment)

 

I guess you think you know this story.

You don’t. The real one’s much more gory.

The phony one, the one you know,

Was cooked up years and years ago,

And made to sound all soft and sappy

just to keep the children happy.

Mind you, they got the first bit right,

The bit where, in the dead of night,

The Ugly Sisters, jewels and all,

Departed for the Palace Ball,

While darling little Cinderella

Was locked up in the slimy cellar,

Where rats who wanted things to eat

Began to nibble at her feet.

She bellowed, “Help!” and “Let me out!”

The Magic Fairy heard her shout.

Appearing in a blaze of light,

She said, “My dear, are you all right?” ‘

All right?” cried Cindy. “Can’t you see

I feel as rotten as can be!”

 

She beat her fist against the wall,

And shouted, “Get me to the Ball!

There is a Disco at the Palace!

The rest have gone and I am jalous!

I want a dress! I want a coach!

And earrings and a diamond brooch!

And silver slippers, two of those!

And lovely nylon pantyhose!

Thereafter it will be a cinch

To hook the handsome Royal Prince!”

The Fairy said, “Hang on a tick.”

She gave her Wand a mighty flick

And quickly, in no time at all,

Cindy was at the Palace Ball!

It made the Ugly Sisters wince

 

Roald Dahl

Roald Dahl (13 september 1916 –  23 november 1990)

 

De Nederlandse wetenschapper en publicist, vrijdenker en anarchist Anton Constandse werd geboren in Brouwershaven op 13 september 1899.

 

Uit: Het terrorisme

 

„De bloedige onderdrukking van de Parijse Commune en de wrede taferelen van officiële moord op weerloze socialisten hebben een diepe indruk gemaakt op de revolutionairen van het laatste gedeelte der vorige eeuw. Nimmer scheen tegengeweld zo geoorloofd als bij het verweer tegen standen en klassen die op zo tirannieke wijze hadden gewoed. Men vergete niet dat de ‘tirannenmoord’ op velerlei gronden door uiteenlopende richtingen was goedgekeurd, en dat het christendom zich daarbij niet onderscheidde van politieke stromingen. Talloos was het aantal koningsmoordenaars (‘régicides’) geweest wier daden verontschuldigd waren geworden. De man die de laatste en dodende aanslag had gepleegd op Willem de Zwijger, Balthazar Gerards, voltooide een goddelijk geachte opdracht. Toen in 1610 de Franse koning Henri IV van het leven werd beroofd door Ravaillac, wilde deze laatste de gewezen protestantse monarch treffen, die nog als beschermer der hugenoten werd beschouwd. Nadat in 1793 Charlotte Corday de revolutionaire leider Marat had doodgestoken (door haar beschouwd als een tiran) had zij gezegd: ‘Ik heb één man gedood om honderdduizenden te redden.’ Hoewel de meeste politieke moorden – men denke aan de tijd der Renaissance, Reformatie en Contrareformatie – door leden van de overheid zijn gepleegd, is de liquidatie van een dictator door het nageslacht bijna altijd verdedigd als een begrijpelijke en vaak heilzame daad.

Deze opvatting werd in de negentiende eeuw versterkt door de berichten, die uit het absolutistisch geregeerde Rusland kwamen. Na 1848, toen de tsaar had ingegrepen om de Hongaarse opstand te helpen neerslaan; na 1863 toen wederom een Poolse revolutie was onderdrukt; na de massa-arrestaties en verbanningen van Russische revolutionairen gold het ook in het Westen als onvermijdelijk dat aanslagen nog de enig mogelijke vorm waren van noodzakelijk verzet. De invloed van Alexander Herzen, met wie Bakoenin (na zijn ontsnapping uit Siberië) enige jaren had samengewerkt, was voornamelijk ideologisch, gericht op een vaag democratisch socialisme. Hij keerde zich in beginsel tegen het revolutionaire geweld. ‘Wie niet wil dat de beschaving wordt gevestigd met de knoet, mag de bevrijding niet willen bereiken met de guillotine.’ Maar wel riep hij op christelijke wijze herhaaldelijk het beeld op van een bloedige Apocalyps, een Wereldondergang waaruit de nieuwe orde geboren zou worden.“

 

constandse2

Anton Constandse (13 september 1899 – 23 maart 1985)
Portret door Jan Wiegers

 

Zie voor alle bovenstaande schrijvers ook mijn blog van 13 september 2008.

 

 

De Engelse schrijver, journalist en literatuurcriticus John Boynton Priestley werd geboren in Bradford op 13 september 1894. Zie ook mijn blog van 13 september 2007.

 

Michael Ondaatje, Werner Dürrson, James Frey, Gust Van Brussel, Hannes Meinkema, Stanislaw Lem

De Canadese schrijver Philip Michael Ondaatje werd op 12 september 1943 geboren in Colombo, Ceylon (nu Sri Lanka). Toen zijn ouders op zijn negende scheidden, verhuisde hij samen met zijn moeder, broer en zus naar Londen. In Engeland ging hij naar het Dulwich College. Op negentienjarige leeftijd verhuisde hij naar Canada. Zijn broer Christopher leefde toen al enkele jaren in Montreal. Hij haalde een licentie in Engels en geschiedenis aan de Bishop’s University in Lennoxville, enkele jaren later zou hij zelf professor worden. Hij las grote dichters als Browning, Elliot en Yeats en kwam in contact met hedendaagse Engelse dichters als D.G. Jones. Het waren zijn ideeën dat Canada geen literaire traditie had, dat Ondaatje aanzette om te schrijven. In 1967 verscheen zijn eerste gedichtenbundel The Dainty Monsters, waarvan de titel afkomstig is van een gedicht van Baudelaire. In 1978 reisde Michael Ondaatje naar Sri Lanka om vijf maanden bij zijn familie te verblijven. De impressies die hij hieraan overhield vinden deels hun weerslag in Ondaatje’s dichtbundel There’s A Trick With A Knife I’m Learning To Do, maar vooral in Running In The Family, zijn enige autobiografische roman.Tien jaar later publiceerde hij In The Skin Of A Lion, waarin een gedetailleerd beeld wordt gegeven van het Toronto van de vroege jaren ’20. In vele opzichten vormt dit werk één geheel met zijn volgende en tevens bekendste roman The English Patient.

Uit: Anil’s Ghost

 

“She arrived in early March, the plane landing at Katunayake airport before the dawn. They had raced it ever since coming over the west coast of India, so that now passengers stepped onto the tarmac in the dark.

By the time she was out of the terminal the sun had risen. In the West she’d read, The dawn comes up like thunder, and she knew she was the only one in the classroom to recognize the phrase physically. Though it was never abrupt thunder to her. It was first of all the noise of chickens and carts and modest morning rain or a man squeakily cleaning the windows with newspaper in another part of the house.

As soon as her passport with the light-blue UN bar was processed, a young official approached and moved alongside her. She struggled with her suitcases but he offered no help.

‘How long has it been? You were born here, no?’

‘Fifteen years.’

‘You still speak Sinhala?’

‘A little. Look, do you mind if I don’t talk in the car on the way into Colombo — I’m jet-lagged. I just want to look. Maybe drink some toddy before it gets too late. Is Gabriel’s Saloon still there for head massages?’

‘In Kollupitiya, yes. I knew his father.’

‘My father knew his father too.’

Without touching a single suitcase he organized the loading of the bags into the car. ‘Toddy!’ He laughed, continuing his conversation. ‘First thing after fifteen years. The return of the prodigal.’

‘I’m not a prodigal.’

An hour later he shook hands energetically with her at the door of the small house they had rented for her.

‘There’s a meeting tomorrow with Mr. Diyasena.’

‘Thank you.’

‘You have friends here, no?’

‘Not really.’

Anil was glad to be alone. There was a scattering of relatives in Colombo, but she had not contacted them to let them know she was returning. She unearthed a sleeping pill from her purse, turned on the fan, chose a sarong and climbed into bed. The thing she had missed most of all were the fans. After she had left Sri Lanka at eighteen, her only real connection was the new sarong her parents sent her every Christmas (which she dutifully wore), and news clippings of swim meets. Anil had been an exceptional swimmer as a teenager, and the family never got over it; the talent was locked to her for life. As far as Sri Lankan families were concerned, if you were a well-known cricketer you could breeze into a career in business on the strength of your spin bowling or one famous inning at the Royal-Thomian match. Anil at sixteen had won the two-mile swim race that was held by the Mount Lavinia Hotel.”

 

 

ondaatje

Michael Ondaatje (Colombo, 12 september 1943)

 

De Duitse dichter en schrijver Werner Dürrson werd geboren op 12 september 1932 in Schwenningen am Neckar. Van 1953 tot 1955 volgde hij een opleiding tot muziekleraar in Trossingen. In 1957  behaalde hij alsnog zijn gymnasiumdiploma en aansluitend studeerde hij germanistiek, romanistiek en muziekwetenschappen in München und Tübingen. In 1962 promoveerde hij in Tübingen. Van 1962 tot 1968 was hij docent Duitse Taal– en Literatuur aan de universiteit van Poitiers en van 1968 tot 1978 aan een privé-instituut in Zürich. Daarna werkte hij als zelfstandig schrijver en vertaler in Oberschwaben en Parijs. Hij schreefgedichten, verhalen en essays. In Frankrijk onderging hij de invloed van surrealisten als Max Ernst en René Char

 

 

Unter Bäumen

 

Tröstlich die Fichten.

In ihrem Lidschatten zu

ichten, zu dichten

 

Anders die Buchen

blaudurchleuchteter Wald: wie

da Wörter suchen –

 

Im Park die Eiben

lassen mir Zeit, Verse um-

und umzuschreiben

 

Unter der Eiche

ein Gedankenblitz, den ich

fasse, dann streiche

 

Die echten Tannen

windverschwistert, schicken mich

schweigsam von dannen

 

Unter den Linden:

wie bei soviel Blätterschwall

noch Worte finden –

 

Am Fluß die Erlen

ließen zu guter Stunde

die Zeilen perlen

 

Holunder im Mai:

Zur Stunde des Strauchelns ein

Verszeilenwunder

 

Am Apfelbaum kaum,

auch am Birn-, am Kirschbaum nicht

gedeiht mein Gedicht

 

Schrieb A-Horn,
B-Horn,

C-Horn, suchte nach Deinem,

triebs wieder von vorn

 

Daß ich die Weide

meide, wen wunderts, wenn ich

ohne sie leide –

 

Höre mich, Föhre:

Als harzige Kiefer reimt

sich`s tiefer, schiefer

 

Ach der Wacholder!

Stichhaltiges Wort macht das

Haiku nicht holder

 

Jaja, die Espe

alias Zwitterpappel,

mir fremd, die Lesbe

 

Frankreichs Platanen

wie´s im Herbst ihre Blätter

treiben, beschreiben

 

Sterbende Ulme,

wie fang ich dich auf mit wurm-

stichigen Silben –

 

Tut mir leid, lichte

Birke, wenn ich für dich kein

Dunkel bewirke

 

Was soll mir, kühle

Akazie, sag, deine

Pseudo-Grazie

 

Am Bach, ihr Eschen

Wolframs. Vielblättrig auch ich.

Wortdreschen im Wind.

 

Lärche, verballhornt

meinem Tirili lausche,

genannt Poesie

 

Nicht jeder Zeder

entlocke ich Daktylen

(eigentlich keiner)

 

Doch Roms Pinien-

hochmut ließ mich (vorüber-

gehend) verstummen

 

Unvergessen vor

Arles das Windharfenspiel van

Goghscher Zypressen.

 

 

duerrson

Werner Dürrson (12 september 1932 – 17 april 2008)

 

De Amerikaanse schrijver James Frey werd geboren op 12 september 1969 in Cleveland.

 

Uit: A Million Little Pieces

 

„I wake to the drone of an airplane engine and the feeling of something warm dripping down my chin. I lift my hand to feel my face. My front four teeth are gone, I have a hole in my cheek, my nose is broken and my eyes are swollen nearly shut. I open them and I look around and I’m in the back of a plane and there’s no one near me. I look at my clothes and my clothes are covered with a colorful mixture of spit, snot, urine, vomit and blood. I reach for the call button and I find it and I push it and I wait and thirty seconds later an

Attendant arrives.

How can I help you?

Where am I going?

You don’t know?

No.

You’re going to Chicago, Sir.

How did I get here?

A Doctor and two men brought you on.

They say anything?

They talked to the Captain, Sir. We were told to let you sleep.

How long till we land?

About twenty minutes.

Thank you.

Although I never look up, I know she smiles and feels sorry for me. She shouldn’t.

A short while later we touch down. I look around for anything I might have with me, but there’s nothing. No ticket, no bags, no clothes, no wallet. I sit and I wait and I try to figure out what happened. Nothing comes.

Once the rest of the Passengers are gone I stand and start to make my way to the door. After about five steps I sit back down. Walking is out of the question.

I see my Attendant friend and I raise a hand.

Are you okay?

No.

What’s wrong?

I can’t really walk.

If you make it to the door I can get you a chair.

How far is the door?

Not far.

I stand. I wobble. I sit back down. I stare at the floor and take a deep breath.

You’ll be all right.

I look up and she’s smiling.“

 

james-frey

James Frey (Cleveland, 12 september 1969)

 

De Nederlandse dichteres en schrijfster  Hannes Meinkema werd op 12 september 1943 geboren in Tiel. Zie ook mijn blog van 12 september 2006.

 

Uit: Het binnenste ei

 

“Joost zit daar zijn krant te lezen en ik ben blij met hem. Zijn haar is aan de lange kant, zijn krullen steken horizontaal uit zijn hoofd. Ik ben trots als ik met hem op straat loop: alle meisjes kijken, Joost is een knappe jongen. Waarom heb je mij getrouwd, vroeg ik, ik ben zo onopvallend. Om de kuiltjes in je wangen als je lacht, zei hij – en ik lach veel als hij er is, ik lach nu hoewel hij niet naar me kijkt, ik lach omdat Joost me door met me te trouwen, de kans gegeven heeft een echt volwassenmensen-leven te leiden.”

(…)

“Ik weet het niet met Max. Soms denk ik hij is aardig, maar dan weer lijkt het of ik alleen de oppervlakte zie, dat hij daar onder al die tijd zijn eigen dingen denkt. Ik ken hem niet. […] Zijn manier van spreken is precieus. Ja, zegt hij dan, nu word ik wel heel persoonlijk – en komt met iets gewoons. Of: ik weet niet waarom ik er lust in heb je dit te vertellen – en ik denk: lust. Maar hij is niet iemand om in vertrouwen te nemen, dat zie ik wel.”

 

Meinkema

Hannes Meinkema (Tiel, 12 september 1943)

 

De Vlaamse schrijver Gust Van Brussel werd geboren in Antwerpen op 12 september 1924.

 

Uit: De helm van Parsival

 

De jonge Oostenrijkse soldaat Johan Marthaler had geen greep meer op de realiteit. Zijn leven sijpelde weg, terwijl de boot op en neer ging in de golven. De storm gierde. De planken van de kajuit kraakten. Hij lag vast- gebonden op een brits. In Polen was hij haast een held geweest. Het bleef in zijn kop rondspoken. Wat in die kleine Poolse kerk gebeurd was, had niemand kunnen voorzien. Omdat het allemaal zo vlug gebeurde. Uit de deur van de sacristie viel een schot. In een flits zag hij hoe de polak aanlegde. Hansel viel achterover met een kogel in zijn kop. Wat kon je meer doen dan zorgen datje niet bij Hansel op de vloer terechtkwam? Kerk of geen kerk. Toen hij vuurde, zag hij de Pool neervallen en bloed spuwen! Op enkele meters voor hem! Zeg me watje doen moet, als het om je vel gaat! Dat moet de Pfarrer dan maar eens verklaren! Een Pfarrer weet niet wat er in je omgaat op dat moment. Het gebeurt in je buik, in je borst, in je armen en benen. Het heeft niks te maken met je vaderland. Dat is je reinste larie. Als hij het zo op de hoeve vertelde, zou zijn vader voorzeker knorren ach- ter zijn pijp. Met zijn kleine ogen. Daar bleef je beter onderuit. Hij zou nooit een echte zoon zijn voor hem. Gott mit Uns! Enkele jaren terug spuwde hij Hitier nog uit. Toen verdachten vele Oostenrijkers Hîtler ervan de hand te hebben gehad in de moord op Dollfuss. Dat herinnerde hij zich nog heel precies. Na de Anschluss werd het anders. Toen stond zijn vader met zijn grote bek open, stil voor dat tieren van die man. Dat was zijn leider.“

 

VanBrussel

Gust Van Brussel (Antwerpen, 12 september 1924)

Zie voor de drie bovenstaande schrijvers ook mijn blog van 12 september 2007 en ook mijn blog van 12 september 2008.

 

De Poolse schrijver Stanislaw Lem werd geboren op 12 september 1921 in Lwów. Zie ook mijn blog van 12 september 2006.  

 

Eddy van Vliet, D.H. Lawrence, O. Henry

De Vlaamse dichter Eddy van Vliet werd geboren op 11 september 1942 in Antwerpen. Zie ook mijn blog van 11 september 2006 en ook mijn blog van 11 september 2007 en ook mijn blog van 11 september 2008

 

 

Beeld in Salamanca

Was het uit hout gesneden of uit steen gekapt,
het beeldhouwwerk op het dak?

Als riep het alleen vragen op: In welke eeuw
hadden de bouwers van de stad de ooievaar
een plaats als heilige waard geacht?

Onverwacht, als door een omkering van
de zwaartekracht, bevrijdde de vogel zich
van het kunstwerk waarvoor ik hem gehouden had.

 

 

Biografie (hij)

De slaapwagen was de einder. Een gunst van de nacht.
Tot en met de tekening in het fluweel
had Gropius bedacht. Leder, geslepen spiegels
en de luxe hierin een zinsnede te verbeelden.

Hij hoort zich nog zeggen: Daarna reizen wij af
naar Virginia of Californië. Tijd genoeg. Zolang straten
en pleinen de namen van schilders en schrijvers dragen.

Belachelijk klein was de landkaart in de serre
waarin thee werd gedronken
en het groen van Canada het won van de zon.

Een gunst van de dag. Nooit had hij zulke
mooie muziek op het perron van Treblinka verwacht.

 

 

Verliefd

Zo gaat het, zo ging het en zo zal het altijd gaan.
Afspreken in cafés op de sluitingsdag.
Aan de verkeerde zijde van bruggen staan.
Tussen duim en wijsvinger, als brandende as,
het fout begrepen telefoonnummer.
Parken te nat, hotels te vol, Parijs te ver.
Liefde als een veelvoud van vergissingen.

Onbeholpen woorden als zo-even op zak en
zoveel zin om, los van de wetten
van goede smaak en intellect, te schrijven
dat van de stad waar je elkaar voor het eerst zag,
een plattegrond bestaat, waarop een kus,
die het nauwelijks was, geregistreerd werd.

eddy_van_vliet

Eddy van Vliet (11 september 1942 – 5 oktober 2002)

 

 

 

 

De Engelse romanschrijver D.H. Lawrence werd geboren op 11 september 1885 in Eastwood (Nottinghamshire). Zie ook mijn blog van 11 september 2006 en ook mijn blog van 11 september 2007 en ook mijn blog van 11 september 2008

 

Uit: Sons and lovers

 

“The bottoms” succeeded to “Hell Row.” Hell Row was a block of thatched, bulging cottages that stood by the brookside on Greenhill Lane. There lived the colliers who worked in the little gin-pits two fields away. The brook ran under the alder trees, scarcely soiled by these small mines, whose coal was drawn to the surface by donkeys that plodded wearily in a circle round a gin. And all over the countryside were these same pits, some of which had been worked in the time of Charles II, the few colliers and the donkeys burrowing down like ants into the earth, making queer mounds and little black places among the corn-fields and the meadows. And the cottages of these coal-miners, in blocks and pairs here and there, together with odd farms and homes of the stockingers, straying over the parish, formed the village of Bestwood.
Then, some sixty years ago, a sudden change took place. The gin-pits were elbowed aside by the large mines of the financiers. The coal and iron field of Nottinghamshire and Derbyshire was discovered. Carston, Waite and Co. appeared. Amid tremendous excitement, Lord Palmerston formally opened the company’s first mine at Spinney Park, on the edge of Sherwood Forest.
About this time the notorious Hell Row, which through growing old had acquired an evil reputation, was burned down, and much dirt was cleansed away.
Carston, Waite & Co. found they had struck on a good thing, so, down the valleys of the brooks from Selby and Nuttall, new mines were sunk, until soon there were six pits working. From Nuttall, high up on the sandstone among the woods, the railway ran, past the ruined priory of the Carthusians and past Robin Hood’s Well, down to Spinney Park, then on to Minton, a large mine among corn-fields; from Minton across the farmlands of the valleyside to Bunker’s Hill, branching off there, and running north to Beggarlee and Selby, that looks over at Crich and the hills of Derbyshire: six mines like black studs on the countryside, linked by a loop of fine chain, the railway.
To accommodate the regiments of miners, Carston, Waite and Co. built the Squares, great quadrangles of dwellings on the hillside of Bestwood, and then, in the brook valley, on the site of Hell Row, they erected the Bottoms.
The Bottoms consisted of six blocks of miners’ dwellings, two rows of three, like the dots on a blank-six domino, and twelve houses in a block. This double row of dwellings sat at the foot of the rather sharp slope from Bestwood, and looked out, from the attic windows at least, on the slow climb of the valley towards Selby.”

 

Lawrence

D.H. Lawrence (11 september 1885 – 2 maart 1930)

Portret door Mike Bolt

 

 

 

De Amerikaanse schrijver O.Henry, pseudoniem van William Sydney Porter , werd geboren in Greensboro (North Carolina) op 11 september 1862. Zie ook mijn blog van 11 september 2008

 

Uit: The Gift of the Magi

 

One dollar and eighty-seven cents. That was all. And sixty cents of it was in pennies. Pennies saved one and two at a time by bulldozing the grocer and the vegetable man and the butcher until one’s cheeks burned with the silent imputation of parsimony that such close dealing implied. Three times Della counted it. One dollar and eighty-seven cents. And the next day would be Christmas.
There was clearly nothing to do but flop down on the shabby little couch and howl. So Della did it. Which instigates the moral reflection that life is made up of sobs, sniffles, and smiles, and sniffles predominating.
While the mistress of the home is gradually subsiding from the first stage to the second, take a look at the home. A furnished flat at $8 per week. It did not exactly beggar description, but it certainly had that word on the lookout for the mendicancy squad.
In the vestibule below was a letter-box into which no letter would go, and an electric button from which no mortal finger could coax a ring. Also appertaining there-unto was a card bearing the name “Mr. James Dillingham Young.”
The “Dillingham” had been flung to the breeze during a former period of prosperity when its possessor was being paid $30 per week. Now, when the income was shrunk to $20, the letters of “Dillingham” looked blurred, as though they were thinking seriously of contracting to a modest and unassuming D. But whenever Mr. James Dillingham Young came home and reached his flat above he was called “Jim” and greatly hugged by Mrs. James Dillingham Young, already introduced to you as Della. Which is all very good.
Della finished her cry and attended to her cheeks with the powder rag. She stood by the window and looked out dully at a gray cat walking a gray fence in a gray backyard. Tomorrow would be Christmas Day, and she had only $1.87 with which to buy Jim a present. She had been saving every penny she could for months, with this result. Twenty dollars a week doesn’t go far. Expenses had been greater than she had calculated. They always are. Only $1.87 to buy a present for Jim. Her Jim. Many a happy hour she had spent planning for something nice for him. Something fine and rare and sterling—something just a little bit near to being worthy of the honor of being owned by Jim.”

 

O_Henry

O. Henry (11 september 1862 – 5 juni 1910)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 11e september ook mijn vorige blog van vandaag.

Joachim Fernau, Peter Hille, James Thomson, Thomas Parnell

De Duitse schrijver, kunstenaar en kunstverzamelaar Joachim Fernau werd geboren in Bromberg op 11 september 1909. Zie ook mijn blog van 11 september 2008

Uit: Und sie schämeten sich nicht

 

Das erste Kapitel pflegt – daran ist nichts Besonderes – gemeinhin am Anfang eines Buches zu stehen und sich als Lokomotive zu fühlen. Das aber ist dieses erste Kapitel nicht. Es erwischt gerade noch das letzte Trittbrett einer zu Ende gehenden Epoche und nimmt wehmütig von ihr Abschied. Es ist jene Epoche, als unsere Vorfahren noch in den germanischen Wäldern wie in einem Paradies lebten und liebten. Merkwürdige Menschen, zum Fürchten und zum Beneiden
Als Sextus Aetius, der Friseur und Manikeur des römischen Generalfeldmarschalls Marius, noch einen kleinen nächtlichen Spaziergang zur Rhone hinunter machte und um die Ecke bog”, sah er im Gebüsch einen Mann, einen riesenhaften Kerl mit nacktem, haarigem Oberkörper, geschnürter Unterhose, auf dem Kopf den ausgehöhlten Schädel eines Widders, in seinen Armen ein gewaltiges Weib. In irrsinnigem Schrecken floh der Friseur, so schnell es seine tadellos geputzten Beinschienen und der enge Spitzenkragen erlaubten, in das befestigte römische Lager zurück.
Er hatte einen Teutonen gesehen!
Der Friseur wurde der Urheber des geflügelten Wortes vom »Furor teutonicus«.
Die Vorstellung, daß der Friseur das Wort von der »teutonischen Raserei« auf eine nächtliche geheime Beobachtung gemünzt haben könnte, ist eine heiter stimmende neue Idee und eröffnet ein weites, reich bestelltes Feld der Gedanken. Daß der Friseur so kopflos davonstürmte, ist bei dem schrekkenerregenden Anblick, den die alten Germanen boten, verständlich, aber sehr bedauerlich. Da alle Welt wegzulaufen pflegte, anstatt genau hinzuschauen und später Memoiren zu schreiben, wissen wir von unseren Ur-Ur-Ur-Ur-Ur-Großeltern …”

 

Fernau

Joachim Fernau (11 september 1909 – 24 november 1988) 

 

De Duitse dichter en schrijver Peter Hille werd geboren in Erwitzen bij Nieheim op 11 september 1854. Zie ook mijn blog van 11 september 2007.en ook mijn blog van 11 september 2008

 

 

Der Sonne Geburtstag

 

Die Schieferdächer zottig und breit,
Noch wacht kein einzig Haus,
Zartklare Gegend und Einsamkeit,
Da jubelt ein Vöglein sich aus.

 

Die Sonne zu grüßen, so steigt es hinan
In reiner und reineres Blau,
Bis man es nicht mehr sehen kann,
Nun jubelt die Himmelsau.

 

Die Schieferdächer zottig und lang,
Schroff ragt ein Berg einher,
Die Mondsichel zart und morgenbang,
Da Wolkenfleisch, blühend und schwer.

 

Die Lerche hat die Sonne gesehn
Und sinkt nun wieder zu Tal,
Das hören die Morgenwinde und wehn,
Froh glühen die Wölklein zumal.

 

Kirschbäume stehn und richten sich aus
Und schauen stumm si
ch um,
Wie Kinder stehn mit Spruch und Strauß
So köstlich blöd und dumm.

 

Siehe, da blitzt es freudig erhellt,
Da hebt es sich und steigt,
Das liebeleuchtende Antlitz der Welt,
Und unsre Seele schweigt.

 

 

 

Abbild

 

Seele meines Weibes wie zartes Silber bist du.
Zwei flinke Fittiche weißer Möven
Deine beiden Füße.
Und dir im lieben Blute auf
Steigt ein blauer Hauch
Und sind die Dinge darin
Alle ein Wunder.

 

Der Schutzengel

 

Ein Schatten fällt auf deine Wange,
Es ist die Wimper nur, die lange.
Ein Seufzer sucht die Himmelslust,
Von der noch warm die Traumesbrust.

Du hast das Heimweh nach dem ewigen Leben
Und fühlst dich mit uns noch im Himmel schweben,
Und kommst bald wieder.

 

Hille

Peter Hille (11 september 1854 – 7 mei 1904)
Geschilderd door Lovis Corinth, 1902

 

De Schotse dichter en schrijver James Thomson werd geboren op 11 september 1700 in Ednam, Roxburghshire. Thomson is vooral bekend geworden door zijn poëtisch werk, met name zijn gedichtencyclus over de seizoenen, die uiteindelijk in 1730 gepubliceerd zou worden onder de titel The Seasons, en zijn lange gedicht The Castle of Indolence. Ook schreef hij de tekst van het nog altijd populaire vaderlandse lied Rule Britannia, dat in 1740 door Thomas Arne van muziek werd voorzien.

James Thomson was de zoon van een dominee. Hij bezocht het gymnasium in Jedburgh, waar hij niet bijzonder uitblonk, en vervolgens vanaf 1715 de Universiteit van Edinburgh, waar hij bevriend raakte met de Schotse toneelschrijver David Mallet. Hij volgde een breed scala aan studies, maar besloot in 1719 in zijn vaders voetsporen te treden en geestelijke te worden. Na de succesvolle publicatie van enkele gedichten in de ’Edinburgh Miscellany’ gaf hij dit idee op en vertrok in 1725 met Mallet naar London om daar zijn (literaire) geluk te zoeken.

 

Sunday up the River 

 

MY love o’er the water bends dreaming;

   It glideth and glideth away:

She sees there her own beauty, gleaming

   Through shadow and ripple and spray.

 

O tell her, thou murmuring river,

   As past her your light wavelets roll,

How steadfast that image for ever

   Shines pure in pure depths of my soul.

 

 

 

The Vine 

 

THE wine of Love is music,

   And the feast of Love is song:

And when Love sits down to the banquet,

   Love sits long:

 

Sits long and arises drunken,

   But not with the feast and the wine;

He reeleth with his own heart,

   That great, rich Vine.

 

james_thomson

James Thomson (11 september 1700 – 27 augustus 1748)
Gravure door James Basire

 

De Ierse dichter Thomas Parnell werd geboren in Dublin op 11 september 1679. Hij bezocht Trinity College in Dublin, werd kanunnik van St. Patrick’s Cathedral in 1702 en aartsdiaken van Clogher in 1706. In 1712 vertrok hij naar Londen. Twee allegorische essays die hij bijdroeg aan The Spectator trokken de aandacht van Jonathan Swift. Deze raakte vervolgens met hem bevriend en introduceerde hem bij zijn vriendenkring. Zodoende raakte hij betrokken bij de Scriblerus Club. Afgezien van An Essay on the Different Styles of Poetry publiceerde hij slechts weinig. Wel assisteerde hij Alexander Pope bij diens vertaling van de Ilias. In 1716 accepteerde hij een betrekking als geestelijke in Finglass, waardoor hij naar Ierland moest terugkeren. Hij kreeg hier kennelijk spijt van en hij overleed binnen twee jaar.  Pope verzamelde en redigeerde zijn gedichten in 1722, verschenen onder de titel Poems on Several Occasions.

 

 

 

My Days Have Been So Wondrous Free 

 

My days have been so wondrous free,

The little birds that fly

With careless ease from tree to tree,

Were but as bless’d as I.

 

Ask gliding waters, if a tear

Of mine increas’d their stream?

Or ask the flying gales, if e’er

I lent one sigh to them?

 

But now my former days retire,

And I’m by beauty caught;

The tender chains of sweet desire

Are fix’d upon my thought.

 

Ye nightingales, ye twisting pines!

Ye swains that haunt the grove!

Ye gentle echoes, breezy winds!

Ye close retreats of love!

 

With all of nature, all of art,

Assist the dear design;

Oh teach a young, unpractic’d heart

To make my Nancy mine!

 

The very thought of change I hate,

As much as of despair;

Nor ever covet to be great,

Unless it be for her.

 

‘Tis true, the passion in my mind

Is mix’d with soft distress;

Yet while the fair I love is kind,

I cannot wish it less.

 

Parnell

Thomas Parnell (11 september 1679 – 24 oktober 1718)

Franz Werfel, Paweł Huelle, Mary Oliver

De Oostenrijkse dichter en schrijver Franz Werfel werd op 10 september 1890 in Praag geboren. Zie ook mijn blog van 10 september 2006 en ook mijn blog van 10 september 2007 en ook mijn blog van 10 september 2008.

 

Ein Liebeslied

 

Alles, was von uns kommt, wandelt schon andern Raum.
Tat ich dir Liebe an, liebt ich die Welt darum!
Bist du durch mich erhöht, lächelt und glänzt dein Schritt,
Wenn mich mein Weh verspült… bin ich im höchsten Sinn!
Ach, was man Schicksal nennt, raffe mich wolkenwärts!
Trifft mich am Tor der Pfeil… wenn du nur glücklich bist.
Daß du zur Flöte tönst, roste mein Tag im Nu!
Sieh, wir auf Erden sind Ebenbild Gottes so!

 

 

 

Nacht

 

O die ihr geht am Abend in euer Zimmer ein,
Mit Atem sanftem bleibend und einem Licht allein!
Weh, euch, ihr traut
Dem Spiegelblick, der höhnisch schaut,
Und bergt euch hinter Wänden,
Als könnten Wände wenden,
Und halten ab das Walten, vor ihnen angestaut.
Die Türen gehn von unsichtbaren Händen,
Und euer Haus ist ein und aus und in die Welt gebaut.
Ihr, die in Mitternächten kehrt spät in eure Betten ein,
O Bett, du letzte Heimat, du tiefes altes Allgemein!
Wenn ihr durchs Grün´ des Schlafes hüpft,
Ihr seid nicht fern, ihr seid verknüpft.
Durch eure Herzen schleiert leis der Wasserfall,
Der Wendekreis, die Venus leicht
Um eure Schläfe schlüpft.
Von Pol und Strahl und Schuld seid ihr dahingerafft,
Der harte Eisenengel geht,
Der mit der Lamp euch übers Auge weht,
Und fordert ewig, fordert Rechenschaft.

 

franzwerfel

Franz Werfel (10 september 1890 – 26 augustus 1945)

 

 

De Poolse schrijver Paweł Huelle werd geboren op 10 september 1957 in Gdańsk. Zie ook mijn blog van 10 september 2007 en ook mijn blog van 10 september 2008.

 

Uit: Erzählungen von einem kalten Meer

 

Die Straßenbahnen und Busse verkehrten nicht mehr. Deshalb herrschte im Waggon der S-Bahn ein fürchterliches Gedränge. Es gab keine andere Möglichkeit, ins Zentrum von Danzig zu gelangen, und schließlich wollten alle dorthin, zum Hauptbahnhof, von wo es nur sieben Minuten zu Fuß bis zum Eingang der Werft waren. Und eigentlich sprachen alle, flüsternd oder halblaut, über das gleiche: Im Moment wurde noch nicht geschossen – aber sie würden sicher irgendwann anfangen, ohne Zweifel, die Frage war nur, zu welchem Zeitpunkt! Auch ich erinnerte mich an den Dezember vor genau zehn Jahren: Ich war mit Vater in die Dachkammer gegangen, um durch das offene Fenster den Lärm aus der Innenstadt zu hören. Die frostige Luft trug das Knallen einzelner Schüsse heran, die Sirenen der Krankenwagen, das Dröhnen der Panzer. Über der Stadt hing ein roter Feuerschein. In dem dunklen Raum dahinter erschien immer wieder ein Hubschrauber. Er warf Leuchtraketen ab, und in dem kurzen Moment, wo der Himmel erhellt war, hörten wir deutlich zwei oder drei Salven aus schweren Maschinengewehren. Wenn diese Geräusche verstummten, kam es uns manchmal vor, als hörten wir den wie ein Refrain wiederkehrenden Schrei der Menge.
„Merk dir“, hatte mein Vater gesagt, als wir die zwei Stockwerke zu unserer Wohnung hinuntergingen, „das ist der Anfang vom Ende für sie.“ Mit „sie“ meinte er natürlich nicht die Arbeiter. Das abgebrannte Parteigebäude sah ich ein paar Tage danach, als die Sperrstunde schon aufgehoben war, vom Fenster der Straßenbahn aus. Auf einer Kreuzung der Hucisko-Straße, gleich neben der Haltestelle, fand ich einen Arbeiterhelm, platt wie eine zertretene Streichholzschachtel. In der Luft hing überall Brandgeruch und der Gestank von Tränengas.”

huelle2

Paweł Huelle (Gdańsk, 10 september 1957)

 

De Amerikaanse dichteres Mary Oliver werd geboren op 10 september 1936 in Maple Heights, Ohio. Zie ook mijn blog van 10 september 2008.

 

 

Fall Song

 

Another year gone, leaving everywhere

its rich spiced residues: vines, leaves,

 

the uneaten fruits crumbling damply

in the shadows, unmattering back

 

from the particu
lar island

of this summer, this NOW, that now is nowhere

 

except underfoot, moldering

in that black subterranean castle

 

of unobservable mysteries – roots and sealed seeds

and the wanderings of water. This

 

I try to remember when time’s measure

painfully chafes, for instance when autumn

 

flares out at the last, boisterous and like us longing

to stay – how everything lives, shifting

 

from one bright vision to another, forever

in these momentary pastures.

 

 

 

Little Summer Poem Touching The Subject Of Faith

 

Every summer

I listen and look

under the sun’s brass and even

into the moonlight, but I can’t hear

 

anything, I can’t see anything —

not the pale roots digging down, nor the green

stalks muscling up,

nor the leaves

deepening their damp pleats,

 

nor the tassels making,


nor the shucks, nor the cobs.

And still,

every day,

 

the leafy fields

grow taller and thicker —

green gowns lofting up in the night,

showered with silk.

 

And so, every summer,

I fail as a witness, seeing nothing —

I am deaf too

to the tick of the leaves,

 

the tapping of downwardness from the banyan feet —

all of it

happening

beyond any seeable proof, or hearable hum.

 

And, therefore, let the immeasurable come.

Let the unknowable touch the buckle of my spine.

Let the wind turn in the trees,

and the mystery hidden in the dirt

 

swing through the air.

How could I look at anything in this world

and tremble, and grip my hands over my heart?

What should I fear?

 

One morning

in the leafy green ocean

the honeycomb of the corn’s beautiful body

is sure to be there.

mary_oliver

Mary Oliver (Maple Heights, 10 september 1935)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 10e september ook mijn vorige blog van vandaag.

 

Hilda Doolittle, George Bataille, Jeppe Aakjær

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Hilda Doolittle werd geboren in Bethlehem, Pennsylvania, op 10 september 10 1886. Zie ook mijn blog van 10 september 2006  en ook mijn blog van 10 september 2008.

 

 

ORCHARD

 

I SAW the first pear

as it fell–

the honey-seeking, golden-banded,

the yellow swarm

was not more fleet than I,

(spare us from loveliness)

and I fell prostrate

crying:

you have flayed us

with your blossoms,

spare us the beauty

of fruit-trees.

 

The honey-seeking

paused not,

the air thundered their song,

and I alone was prostrate.

 

O rough hewn

god of the orchard,

I bring you an offering–

do you, alone unbeautiful,

son of the god,

spare us from loveliness:

 

these fallen hazel-nuts,

stripped late of their green sheaths,

grapes, red-purple,

their berries

dripping with wine,

pomegranates already broken,

and shrunken figs

and quinces untouched,

I bring you as offering.

 

 

Doolittle

Hilda Doolittle (10 september 1886 – 21 september 1961)

 

 

De Franse schrijver en filosoof George Bataille werd op 10 september 1897geboren in Billom (Auvergne). Zie ook mijn blog van 10 september 2006 en ook mijn blog van 10 september 2008.

 

Uit: Larmes d’Eros

 

Le monde lié à l’image ouverte du supplicié photographié, dans le temps du supplice, à plusieurs reprises, à Pékin, est, à ma connaissance, le plus angoissant de ceux qui nous sont accessibles par des images que fixa la lumère. Le supplice figuré est celui des Cent Morceaux, réservé aux crimes les plus lourds. Un de ces clichés fut reproduit, en 1923 dans le Traité de psychologie de Georges Dumas. Mais l’auteur bien à tort, l’attribue à une date antérieure et en parle pour donner l’exemple de l’horripilation: les cheveux dressés sur la tête! Je me suis faire dire que pour prolonger le supplice, le condamné recevait une dose d’opium. Dumas insiste sur l’apparence extatique des traits de la victime. Il est bien entendu, je l’ajoute, qu’une indéniable apparence, sans doute, en partie du moins, liée à l’opium, ajoute à ce qu’a d’angoissant l’image photographique. Je possède depuis 1925 un de ces clichés ( photographie ci-contre ). Il m’a été donné par le Docteur Borel, l’un des premiers psychanalystes français. Ce cliché eut un rôle décisif dans ma vie. Je n’ai pas cessé d’être obsédé par cette image de la douleur, à la fois extatique (?) et intolérable. J’imagine le parti que, sans assister au supplice réel, dont il rêva, mais qui lui fut inaccessible, le marquis de Sade aurait tiré de son image: cette image, d’une manière ou de l’autre, il l’eût incessamment devant les yeux. Mais Sade aurait voulu le voir dans la solitude, au moins dans la solitude relative, sans laquelle l’issue extatique et volptueuse est inconcevable.“

 

bataille

George Bataille (10 september 1897 – 9 juli 1962)

 

 

De Deense dichter en schrijver Jeppe Aakjær werd geboren in Aakjær bij Skive op 10 september 1866. Zie ook mijn blog van 10 september 2007.

 

Uit: Die Kinder des Zorns (Vertaald door Erich Holm)

 

“Der alte Wollesen saß schmunzelnd, den Geifer über die kurze Pfeife spritzend, und lachte über das Getümmel und Gehopse der besessenen Tiere. Sein Hauptspaß war, einen Brotbrocken an die Zwinge seines Eichenstockes zu stecken und ihn in Armhöhe von der Erde emporzuhalten. Da begann alsbald ein Schnappen nach dem Kloß, über das sich auch andere als Wollesen hätten kranklachen können. Die gefräßigen Geschöpfe sprangen immer aufs neue in die Höhe, um den lockenden Köder zu erhaschen, fielen aber stets wieder enttäuscht auf den Rücken ins Gras nieder; hier rächten sie sich, indem sie ihre Nachbarn aufs Ohr schlugen oder sich gegenseitig Haarbüschel aus den Pelzen rissen. Auf einmal kommt ein alter dicker Staatsrat aus der Schar der Ratten hervorgewatschelt und nähert sich Wollesen. In einem Nu hat das Tier den Sessel erklettert; mit grünschillernden Augen und einem nervösen Zittern der Schnauzhaare duckt es sich über Wollesens Knie, setzt von da mit keckem Sprunge auf seinen Arm, läuft an dem vorgestreckten Stock dahin, nimmt das Brot in die Schnauze und läßt sich dann dumpf aufklatschend ins Gras zurückplumpsen. Die andern begrüßen diesen wohlgelungenen Versuch mit infernalischem Geheul.

Plötzlich stürzt die ganze Rattenschar über Hals und Kopf unter die Kletten hinein …

Wollesen dreht langsam und verdrießlich wie ein alter Uhu sein sonnvertrocknetes Runzelgesicht dem Eingangsgatter zu, wo gleich darauf ein ältlicher hagerer Mann mit großer Nase und rotem Backenbart hinter den Johannisbeersträuchern zum Vorschein kommt. Er tritt vor Wollesen, macht eine grüßende Bewegung mit dem gekrümmten Zeigefinger nach dem rechten Ohr und ruft mit lauter Stimme: »Guten Abend, Wollesen!«

Es ist der Gemeindevorsteher und Armenrat Hans Nielsen aus Runge. Er stützt sich auf seinen dicken Rohrstock und fährt dann fort: »Wird wohl am besten sein, ich rück gleich mit meinem Geschäft heraus; ich hab mir erlauben wollen, mit Euch wegen der verdammten Schusterleut bei uns drunten zu sprechen, für die sich die Gemeinde gewissermaßen bei Euch zu bedanken hat.«

»He, he, he!« lacht Wollesen, schleudert die in der Schüssel noch übrigen Brotrinden unter die Kletten und wischt sich mit der Handwurzel einen großen hellen Tropfen unter den Nasenflügeln weg.

»Ja, Ihr habt, meiner Seel, gut lachen, jetzt, wo Ihr draußen seid,« fuhr Hans Nielsen fort, »aber, wie ich sag, das verteufelte Schustervolk wird noch den ganzen Gemeinderat auseinander bringen. Und was einen am allermeisten fuchst, das ist das Gerede, das unter den Leuten jetzt umgeht, wir in Runge hätten uns von Euch hier in Skejby nur zum Narren halten lassen, und an der ganzen Bescherung war nur unsre dumme Gutmütigkeit schuld.«

Aakjaer

Jeppe Aakjær (10 september 1866 – 22 april 1930)

 

C. O. Jellema, Cesare Pavese, Hana Androníková

De Nederlandse dichter, essayist en germanist C. O, Jellema werd geboren op 9 september 1936 in Groningen.Zie ook mijn blog van 8 juni 2007 en mijn blog van 9 september 2006

 

 

Terhorst (2)

 

 Wat ik jou liet zien: de jeneverbessen,

 wat er over is van de hei, de paden

 die ik ken hier, waar is. Want wat ik zie is

 niet te bekijken.

 

 Toegevoegd nu jij aan de beelden, dierbaar

 beeld, gedacht ook vroeger in deze scène

 reeds, al was niet jij het en niemand die ik

 kende dan dromend.

 

 Nam ik jou wel waar? Gaat het mij niet altijd

 om herdenking? Zo de jeneverbessen,

 zwijgend dicht bijeen, nu herinnerd zonder

 jou pas ondenkbaar.

 

 Waarom zwijgend? Vorm in zichzelf, gestalte,

 zomer, winter, niets te verliezen zoals

 bomen blad,-hun blijvend gelijk, gerede

 vorm voor gedachten.

 

 Komen in de schemer tot leven, lijken

 sprekend dat wat ik in hen vrees, mijn eigen

 angst van toen, van kind voor het raam, de wereld

 duister daar buiten.

 

 Ben jij zo ook? Enkel de vorm waarin ik

 denk? Verander jij in de schemering straks

 ook? Als ik, en weer voor een raam, de angsten

 ken voor het vreemde –

 

 Wie ben jij dan, wat had ik lief in jou toen

 wij daar waren, ik jou liet zien de hei, maar

 welke, paden, welke – want nooit zal ik het

 zien met jouw ogen.

 

 

 

In de koude voorjaarsnacht

 

Je denkt symbolen uit. Telkens dat wonder
hoe jou iets invalt bij de dingen die
je ziet. Wat er op wijst: je kunt niet zonder.
Jouw rêverie.

 

Verdichtingen. Verboden op te lossen.
Wat het betekent staat er maar eenmaal:
zo zingt ’s nachts in brandnetelbossen
de nachtegaal.

 

Jouw rêverie: de leemte in te vullen
die elk ding is. Je zet jezelf te kijk.
Een nachtegaal die niets blijkt te onthullen:
onsterfelijk.

 

Symbool voor wat? Een parelzang waartegen?
Een ogenblik triomf en dan verval.
Verraadselingen. Die dat juist verzwegen:
jij wist het al.

 

En toch, je wist het al, verbintenissen.
Home-made allicht.
Daarom hopeloos heel.
Waarin je bent. Je kunt jezelf niet missen,
als woord te veel.

 

Maar ook die ander heb je ingesponnen:
een mens valt samen met een beeld in taal.
Blijft, ongezien gehoord, onoverwonnen,
de nachtegaal:

 

er is geen houden aan- jij wilt behouden,
onuitgesproken, maar je spreekt het uit -,
wat rest jou als zo’n vogel in de koude
voorjaarsnacht fluit?

 

Je denkt symbolen uit. Verzingt de vragen.
’t Mooist is altijd wat daarover weer zwijgt,
een beeld om niet, dat in zchzelf voldragen
jou overstijgt.

 

 

Jellema

C. O. Jellema (9 september 1936 – 19 maart 2003)

Portret door Jacqueline Kasemier

 

 

 

De Italiaanse dichter en schrijver Cesare Pavese werd geboren in Santo Stefano Belbo op 9 september 1908.

 

Ancestors

 

Stunned by the world, I reached an age

when I threw punches at air and cried to myself.

Listening to the speech of women and men,

not knowing how to respond, it’s not fun.

But this too has passed: I’m not alone anymore,

and if I still don’t know how to respond,

I don’t need to. Finding myself, I found company.

 

I learned that before I was born I had lived

in men who were steady and firm, lords of themselves,

and none could respond and all remained calm.

Two brothers-in-law opened a store–our family’s

first break. The outsider was serious,

scheming, ruthless, and mean–a woman.

The other one, ours, read novels at work,

which made people talk. When customers came,

they’d hear him say, in one or two words,

that no, there’s no sugar, Epsom salts no,

we’re all out of that. Later it happened

that this one lent a hand to the other, who’d gone broke.

 

Thinking of these folks makes me feel stronger

than looking in mirrors and sticking my chest out

or shaping my mouth into a humorless smile.

One of my grandfathers, ages ago,

was being cheated by one of his farmhands,

so he worked the vineyards himself, in the summer,

to make sure it was done right. That’s how

I’ve always lived too, always maintaining

a steady demeanor, and paying in cash.

 

And women don’t count in this family.

I mean that our women stay home

and bring us into the world and say nothing

and count for nothing and we don’t remember them.

Each of them adds something new to our blood,

but they kill themselves off in the process, while we,

renewed by them, are the ones to endure.

We’re full of vices and horrors and whims–

 

pavese
Cesare Pavese (9 september 1908 – 27 augustus 1950)

 

 

 

De Tsjechische schrijfster Hana Androníková werd geboren op 9 september 1967 in Zlín.

 

Uit: The Sound of the Sundial

 

„He won her round. She tempered the punishment to one week. Seven days, seven nights and indescribable torment. Every day I watched the ice on the river and begged it to hold on. By the time the penalty expired, the river was awash with gigantic chunks of ice. That was annoying, but even these chunks of ice were better than nothing. The boys and I had a whale of a time. We got hold of sticks and poked at the pieces; soaking wet and frozen stiff we would dare each other to cross the river dry-shod. We jumped from one lump of ice to the next right across to the other bank. I was balancing on one piece when she suddenly appeared. Mum. I could never figure out how it was that she almost unfailingly caught me when I was up to something naughty. I knew I was in for it again. It could be total grounding with some unpleasant chore on top. “Now you’ve had it,” she would say on such occasions.
I jumped onto one lump of ice close to the bank, rammed my stick into the water and waved dashingly at Mum so the lads wouldn’t think I was under her thumb. What came next was the work of a second. My stick snapped. The ice, rocking and slippery, Mum’s wild staring eyes, her mouth wide agape and the implacable weight of my own body. A short flight, or rather free-fall. A loud plop. Down under the water I went. Pins and needles, a pain like knives, shards of glass. I’ve no idea how I got out of the water or how they hauled me off home. Lost memory came flowing back with warm water. A bath and Mum’s hands, her soothing voice. Then I blacked out again. Dad was there in a kind of mist, carrying me in his strong arms. He was saying something to Mum, in firm, blunt terms. I was still feverish as I returned to the sultry streets of Calcutta.
Everything was dark and black like Savitri’s eyes. At the height of that hot Indian summer I fell in love for the first time.
I can’t now remember why, but I had crawled out of bed earlier than usual. In the corridor I ran across Kavita. She was standing by a window that gave onto the street, arms akimbo as if trying to arrest the
avalanche of fat that flowed over her hips. When she registered my presence she cried: “Come and see! Just look at that gutter-snipe of the Sivors! What trash!”
Kavita and Zam shared an obvious contempt for anyone of a lower caste, the scrounging riff-raff that lounged about the streets of Calcutta.“

 

HanaAndroníková
Hana Androníková (Zlín, 9 september 1967)

 

 

 

Zie voor alle bovenstaande schrijvers  ook mijn blog van 9 september 2007 en ook mijn blog van 9 september 2008.

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 9e september ook mijn vorige blog van vandaag.

 

Leo Tolstoj, Gentil Th. Antheunis, Gaston Durnez

De Russische schrijver Leo Tolstoj werd geboren op 9 september 1828 op het landgoed Jasnaja Poljana, in de buurt van Toela. Zie ook mijn blog van 9 september 2006.

Uit: Auferstehung (Vertaald door Wladimir Czumikow)

 

„Nach vierzehn Tagen konnte die Sache zur Verhandlung vor den Senat gelangen, und zu diesem Zeitpunkt gedachte Nechliudow nach Petersburg zu fahren und für den Fall eines Mißerfolges beim Senat die Bittschrift an die Allerhöchste Stelle einzu-reichen, wie es ihm der Advokat geraten, der die Bittschrift aufgesetzt hatte. Falls die Kassationsbeschwerde keinen Erfolg haben sollte, worauf man, nach der Meinung des Advokaten, gefaßt sein mußte, da die Kassationsgründe sehr schwach seien, konnte die Abteilung der Zwangsarbeiter, zu der die Maslowa gehörte, in den ersten Tagen des Juni abgehen; und so, um sich für die Reise nach Sibirien, der Maslowa nach, vorzubereiten, wie Nechliudow fest beschlossen hatte, galt es, schon jetzt aufs Land zu fahren, um da seine Angelegenheiten zu ordnen. Vor allem fuhr Nechliudow nach Kusminskoje, seinem nächsten und größten Gut im Schwarzerdegebiet, aus dem das Haupteinkommen floß. Er hatte auf diesem Gut manchmal gelebt, in der Kindheit und Jugendzeit, und nachher, schon als Erwachsener, war er zweimal dort gewesen und hatte auch, auf die Bitte seiner Mutter, einen Verwalter, einen Deutschen, mitgebracht und mit ihm zusammen die Wirtschaft revi-diert, so daß er seit langem den Zustand des Gutes und die Beziehungen der Bauern zur Verwaltung, das heißt zum Grundbesitzer, kannte. Dies Verhältnis der Bauern zum Grundbesitzer war derart, daß die Bauern sich in voller Abhängigkeit von der Verwaltung befanden. Nechliudow wußte das seit den Universitätsjahren, als er Henry Georges Lehren bekannt und verkündet, und auf Grund dieser Lehren das Land seines Vaters den Bauern gegeben hatte. Nach dem Militärdienst freilich, als er ge-wöhnt war, etwa zwanzigtausend Rubel im Jahr zu verbrauchen, hörte all diese Erkenntnis auf für sein Leben von verpflichtendem Einfluß zu sein; sie war vergessen, und er legte sich nicht nur nie die Frage vor, woher das Geld kam, das ihm seine Mutter gab, sondern er bemühte sich, nicht darüber nachzudenken. Aber der Mutter Tod, die Erbschaft und die Notwendigkeit, sein Besitztum, das heißt das Land, zu verwalten, regten die Frage nach seinem Verhalten gegen den Grundbesitz von neuem an.“

 

 

Tolstoi_Repin

Leo Tolstoj (9 september 1828 – 20 november 1910)
Portret door Ilja Repin, 1887

 

 

De Vlaamse dichter en componist Gentil Theodoor Antheunis werd geboren te Oudenaarde op 9 september 1840. Zie ook mijn blog van 9 september 2006.

 

 

Verlaten

 

 De wind zucht droevig in de schouw.

 ‘k Zit hier alleen, het hart vol rouw,

 Te denken.

 Ik zocht naar liefde en vond bedrog.

 Wat heil kan mij het leven nog

 Wel schenken?

 

 Het leed versmooren in den wijn,

 ’t Gedacht verstompen, dronke zijn,

 Kan ’t baten?

 De drank bereidt ons niets dan gal,

 En morgen vond ik mij wee
ral

 Verlaten.

 

 Geen liefde meer, geen hope meer.

 ‘Hebt gij mij ook, o Heer, o Heer!

 Verstooten?’

 De wolke zwart daarboven drijft;

 Het licht verdwijnt, de hemel blijft

 Gesloten.

 

 Alleen, alleen, zoo gansch alleen!

 Hier helpt geen klagen noch geween

 Noch smeeken!…

 Welnu! het nijdig lot getard!

 Al moest, in mijnen boezem, ’t hart

 Nog breken.

 

 

 

Moederhart, moederliefde

 

Gij vraagt mij, kind: ‘Hoe kunt gij, moeder,

Zoo gaarn mij zien, en mijnen broeder

Toch evenzeer?’ –

 

‘Ik weet het, wijl ik ’t ondervinde:

God geeft gewis bij elken kinde,

Aan ieder moeder een harte meer.

 

En ieder hart mint even teeder,

Schenkt duizendmaal de liefde weder,

Die ’t kind hem geeft;

 

Maar breekt het kind een moederharte,

Dan lijden ze allen zelfde smarte,

Omdat ze zijn aaneengekleefd.

 

 

Antheunis

Gentil Th. Antheunis  (9 september 1840 – 5 augustus 1907)

 

De Vlaamse schrijver, dichter en journalist Gaston Cyriel Durnez werd geboren in Wervik.

 

Ik ben zo blij

Ik ben zo blij dat ik weer triestig ben.

Nu zal ik weer veel verzen kunnen schrijven.

nu zal ik weer de poëzie bedrijven.

Want wààr verdriet alleen beweegt mijn pen.

 

Ik ben U dankbaar, Heer, voor deze traan.

Nu kan ik wenen, vrolijk en vol ijver.

Ik heb het nodig, want ik ben een schrijver.

Van vreugd en lachen kan geen kunst bestaan.

 

Ik zie de bloemen en ik voel de zon.

Maar bloemen worden in de knop gebroken

en achter wolken zit de zon verdoken

– Goddank! – zo vaak dat ik nog dichten kon.

 

Ik ben zo blij dat ik weer triestig ben.

o Heer, gij die de weemoed hebt geschapen,

laat mij toch nooit te veel aan vreugde rapen.

En als het moet, breek dan desnoods mijn pen.

 

 

GastonDurnez

Gaston Durnez (Wervik, 9 september 1928)

Zie voor alle bovenstaande schrijvers  ook mijn blog van 9 september 2007 en ook mijn blog van 9 september 2008.

 

Siegfried Sassoon, Eduard Mörike, Frederic Mistral

De Engelse dichter Siegfried Sassoon werd geboren op 8 september 1886 in Brenchley, Kent. Zie ook mijn blog van 8 september 2006.

 

A Poplar and the Moon 

 

There stood a Poplar, tall and straight;

The fair, round Moon, uprisen late,

Made the long shadow on the grass

A ghostly bridge ’twixt heaven and me.

But May, with slumbrous nights, must pass;

And blustering winds will strip the tree.

And I’ve no magic to express

The moment of that loveliness;

So from these words you’ll never guess

The stars and lilies I could see. 

 

 

 

Autumn 

 

October’s bellowing anger breaks and cleaves

The bronzed battalions of the stricken wood

In whose lament I hear a voice that grieves

For battle’s fruitless harvest, and the feud

Of outraged men. Their lives are like the leaves

Scattered in flocks of ruin, tossed and blown

Along the westering furnace flaring red.

O martyred youth and
manhood overthrown,

The burden of your wrongs is on my head.

 

 

 

Before the Battle 

 

Music of whispering trees

Hushed by a broad-winged breeze

Where shaken water gleams;

And evening radiance falling

With reedy bird-notes calling.

O bear me safe through dark, you low-voiced streams.

 

I have no need to pray

That fear may pass away;

I scorn the growl and rumble of the fight

That summons me from cool

Silence of marsh and pool

And yellow lilies is landed in light

O river of stars and shadows, lead me through the night.

 

 

Sassoon

Siegfried Sassoon (8 september 1886 – 1 september 1967)

 


De Duitse dichter en schrijver Eduard Mörike werd geboren op 8 september 1804 in Ludwigsberg. Zie ook mijn blog van 8 september 2006.

 Uit: Der Bauer und sein Sohn

 

„Märchen

 

Morgens beim Aufstehn sagt einmal der Peter ganz erschrocken zu seinem Weib: »Ei, schau doch, Ev’, was hab’ ich da für blaue Flecken! Am ganzen Leib schwarzblau! – und denkt mir doch nicht, daß ich Händel hatte!« »Mann!« sagte die Frau, » du hast gewiß wieder den Hansel, die arme Mähr, halb lahm geschlagen? Vom Ehni hab’ ich das wohl öfter denn hundertmal gehört: wenn einer sein Vieh malträtiert, sei’s Stier, sei’s Esel oder Pferd, da schickt es seinem Peiniger bei Nacht die blauen Mäler zu. Jetzt haben wir’s blank.« Der Peter aber brummte: »hum, wenn’s nichts weiter zu bedeuten hat!« schwieg still und meinte, die Flecken möchten ihm den Tod ansagen; deshalb er auch etliche Tage zahm und geschmeidig war, daß es dem ganzen Haus zugut kam. Kaum aber ist ihm die Haut wieder heil, da ist er wie immer der grimmige Peter mit seinem roten Kopf und lauter Flüchen zwischen den Zähnen. Der Hansel sonderlich hatte sehr böse Zeit, dazu noch bittern Hunger, und wenn ihm oft im Stall die Knochen alle weh taten von allzu harter Arbeit, sprach er wohl einmal vor sich hin: ich wollt’, es holte mich ein Dieb, den würd’ ich sanft wegtragen!

 

Es hatte aber der Bauer einen herzguten Jungen, Frieder mit Namen, der tat dem armen Tier alle Liebe. Wenn die Stalltür aufging, etwas leiser wie sonst, drehte der Hansel gleich den müden Kopf herum, zu sehn, ob es der Frieder sei, der ihm heimlich sein Morgen- oder Vesperbrot brachte. So kommt der Junge auch einmal hinein, erschrickt aber nicht wenig: denn auf des Braunen seinem Rücken sitzt ein schöner Mädchenengel mit einem silberhellen Rock und einem Wiesenblumenkranz im gelben Haar und streicht dem Hansel die Bückel und Beulen glatt mit seiner weißen Hand. Der Engel sieht den Frieder an und spricht:

 

»Dem wackern Hansel geht’s noch gut,

Wenn ihn die Königsfrau reiten tut.

Arm Frieder

Wird Ziegenhüter,

Kriegt aber Überfluß,

Wenn er schüttelt die Nuß,

Wenn er schüttelt die Nuß!«

 

Solches gesagt, verschwand der Engel wieder und war nicht mehr da. Den Knaben überlief’s, er huschte hurtig aus der Tür. Als er aber den Worten, die er vernommen, weiter nachsann, ward er fast traurig. »Ach!« dachte er, »der Ziegenbub vom Flecken sein, das ist doch gar ein faul und ärmlichs Leben, da kann ich meiner Mutter nicht das Salz in die Suppe verdienen.“

 

Moerike

Eduard Mörike (8 september 1804 – 4 juni 1875)

 

De Franse (Occitaanse) dichter en schrijver Frederic (Frédéric) Mistral werd geboren op 8 september 1830 in Maillane.

 

 

Moi qui d’une amoureuse jeune fille

 

Moi qui d’une amoureuse jeune fille
ai dit maintenant l’infortune ,
je chanterai , si Dieu le veut , un enfant de Cassis ,
un simple pêcheur d’anchois
qui , par la grâce et par la volonté ,
du pur amour conquit les joies ,
l’empire , la splendeur . Ame de mon pays ,

 

 

 

Toi qui rayonnes , manifeste

 

Toi qui rayonnes , manifeste ,
dans son histoire et dans sa langue ;
quand les barons picards , allemands , bourguignons ,
pressaient Toulouse et Beaucaire ,
toi qui enflammas de partout
contre les noirs chevaucheurs
les hommes de Marseille et les fils d’Avignon ;

Mistral

Frederic Mistral ( 8 september 1830 – 25 maart 1914)
Portret door Felix Auguste Clement

 

Zie voor bovenstaande schrijvers ook mijn blog van 8 september 2007 en ook mijn blog van 8 september 2008.

Zie voor nog meer schrijvers van de 8e september ook mijn vorige blog van vandaag.