De Amerikaanse schrijver Norman Mailer werd op 31 januari 1923 in Long_Branch, New Jersey geboren. Zie ook mijn blog van 31 januari 2008 en mijn blog van 10 november 2007 en mijn blog van 31 januari 2007 en ook mijn blog van 31 januari 2009.
Uit: Harlot’s Ghost
„On a late-winter evening in 1983, while driving through fog along the Maine coast, recollections of old campfires began to drift into the March mist, and I thought of the Abnaki Indians of the Algonquin tribe who dwelt near Bangor a thousand years ago.
In the spring, after the planting of corn, the younger braves and squaws would leave the aged to watch over the crops and the children, and would take their birchbark canoes south for the summer. Down the Penobscot River they would travel to Blue Hill Bay on the western side of Mount Desert where my family’s house, built in part by my great-great-grandfather, Doane Hadlock Hubbard, still stands. It is called the Keep, and I do not know of all else it keeps, but some Indians came ashore to build lean-tos each summer, and a few of their graves are among us, although I do not believe they came to our island to die. Lazing in the rare joys of northern warmth, they must have shucked clams on the flats at low tide and fought and fornicated among the spruce and hemlock when the water was up. What they got drunk on I do not know, unless it was the musk of each other, but many a rocky beach in the first hollow behind the shore sports mounds of ancient clamshells, ground to powder by the centuries, a beach behind the beach to speak of ancient summer frolics. The ghosts of these Indians may no longer pass through our woods, but something of their old sorrows and pleasures joins the air. Mount Desert is more luminous than the rest of Maine.
Even guidebooks for tourists seek to describe this virtue: “The island of Mount Desert, fifteen miles in diameter, rises like a fabled city from the sea. The natives call it Acadia, beautiful and awesome.”
Beautiful and awesome. We have a fjord in the middle of Mount Desert, a spectacular four-mile passage by water between promontories on either side. It is the only true fjord on the Atlantic coast of North America, yet it is but a part of our rock-hewn splendor. Near the shore, peaks rise abruptly a thousand feet to afford sailing craft the illusion of great mountains, and our finest anchorage, Northeast Harbor, is in summer a dazzle of yachts.
Perhaps it is the nearness of our mountains to the sea, but silences are massive here, and summers have an allure not simple to describe. For one thing, we are not an island to attract people who follow the sun. We have almost no sand beach. The shore is pebble and clamshell strand, and twelve-foot tides inundate the rocks. Washed by incoming waves are barnacles and periwinkles, rockweed mussels, Irish moss, red seaweed, dulse. Sand dollars and whelks lie scattered in the throw of the surf. Kelp is everywhere and devil’s-apron often winds around one’s ankles. In the tide pools grow anemone and sponge. Starfish and sea urchins are near your toes.“
Norman Mailer (31 januari 1923 – 10 november 2007)
De Nederlandse dichteres en schrijfster Anna Blaman werd geboren op 31 januari 1905 te Rotterdam. Zie ook mijn blog van 31 januari 2007 en ook mijn blog van 31 januari 2008 en ook mijn blog van 31 januari 2009.
Uit: Eenzaam avontuur
‘Maar zij, zij wachtte ook, al was ’t alleen maar op een weerzien, een ontmoeten, nieuws, een brief. Verschrikt hield ze de adem in, die holle en verongelijkte stemming was dus verlangen. Steels keek ze op naar Peps die in pyama door de kamer liep. Peps merkte niets. Veel kon er in je omgaan, veel kon je denken zonder dat een ander daar zelfs ook maar erg in had. Er speelde een vaag lachje om haar mooie mond. Mijn wezen achter een façade, dacht ze, een volkomen ondoordringbare façade die niets verraadt… Ze wachtte totdat hij haar blik ontdekte, een lieve blik die niets verried. Ze zag zijn bruine ogen, eerst verwonderd, dan met iets juichend… Ze sloeg haar armen om zijn hals en zei: “We blijven heel ons leven saampies.” – Ze zei het met een tederheid die niets verried. En het ontroerde hem… En onderwijl dacht ze er verder nog op door hoe diep een mens is en hoe gemakkelijk het is die diepten te verstoppen en er in weg te schuilen.’
‘Peps droeg een half kunstgebit. Dat nam hij uit de bovenkaak en borstelde hij schoon, boven de wastafel, zwijgend en van haar afgekeerd. Er waren ochtenden dat ze de voorkamer in liep, als hij dat deed, uit kiesheid en uit weerzin. Maar soms ook bleef ze juist zitten en dan zei ze iets waarom hij lachen moest of waarop hij moest antwoorden en spiedde ze via de spiegel waar hij voor stond naar zijn misvormde lach, zijn lispelende lipbewegingen. Zonder zijn tanden was hij weerloos, en hij wist het. Soms ook overviel ze hem precies op dat moment met tederheid. “Ach lieverd, kom toch even bij me, maar direct.” – Haar stem klonk mild, maar niettemin bevelend, als van een moeder met een absoluut gezag over haar leidzaam kind. Ze greep zijn handen, dwong hem op de knieën, streelde zijn hoofd, vlijde dat aan haar borst en keek hem in de ogen. En dat alles voordat hij zijn tanden weer had ingezet. Ze zag de vreugde in zijn ogen om haar vertedering, waarachter hij geen dubbelzinnigheid vermoeden kon. Ze zag zijn heimelijk bevangen vreugde, zonder tanden durfde hij natuurlijk niet te glimlachen en daarom koos hij een bepaald geluksmasker; roerloze bovenlip, een mond als in naïeve ernst, en alle vreugd verlegd in stralend kijken. Zo maakte ze het hem niet makkelijk. En op een ochtend ging ze nog wat verder. Ze ging naast hem voor de spiegel staan… Hij keerde zich toen af, verschrikt, en deed alsof hij, hoewel nog niet klaar met zijn gebit, iets zoeken ging. Maar zij keerde zich daarop ook om, leunend tegen de wastafel, en met dezelfde lach vol uitdaging en praal. “Wat zoek je, lieverd?” vroeg ze. Zo gebeurde er veel heimelijks tussen die twee.’
Anna Blaman (31 januari 1905 – 13 juli 1960)
Portret door Helena de Boer
De Nederlandse dichter en schrijver Alfred Kossmann werd geboren op 31 januari 1922 in Leiden. Zie ook mijn blog van 31 januari 2007 en ook mijn blog van 31 januari 2008 en ook mijn blog van 31 januari 2009.
Uit: Negen Blasphemieën
1
Over twee weken ga ik met mijn vrouw
Naar Napels varen.
O God, dat is de tijd voor openbaren,
Open uw hemel, toon u naakt,
Bewijs dat gij dit alles hebt gemaakt
En laat ons weten wat wij zijn vergeten.
Ik geef u tijd. Twee weken
Zijn wij met enige ootmoedigheid
(Zij ’t niet als loon voor smeken of verlangen)
Geestlijk bereid
Om u met feestlijk eerbetoon te ontvangen.
2
Simultaanspeler van ons lot,
Het is ons goed dat gij altijd met wit
Ons spel begint,
Dat gij
Blinkende engelen opstelt in de rij
Van uw pionnen,
Ons afleidt met uw rinkelende zonnen
En al uw tover aanwendt dat gij wint,
Maar niet, valsspeler God,
Dat gij met voze rust aanschouwt hoe wij
In ’t spel waarmee gij ons een leven lang
Misdeelde
De zet beramen die uw boze dwang
Ons inpraat dat wij kozen,
Opdat perslot wij in een zoete weelde
Wenend de koning nederleggen
En zeggen:
Wij willen boeten dat wij met u speelden.
Alfred Kossmann (31 januari 1922 – 27 juni 1998)
Getekend door Siegfried Woldhek, 1981
De Nederlands dichter en neerlandicus Anton Korteweg werd geboren in Zevenbergen op 31 januari 1944. Zie ook mijn blog van 31 januari 2009.
Prettig vooruitzicht
In het oksel van twee spoordijkjes,
tussen verwaaide dahlia’s en
stinkende afrikaantjes,
op bonte klompen naast
een zelfgemaakte molen
waarvan, het kan niet op,
de wieken lustig draaien –
een knuistje in de hand.
Laatste stukje
Ben je er bijna,
wil je nog harder,
wil je nog mooier,
wil je geen adem meer,
wil je er zijn.
Doodgaan doe je om
aan te komen
waar je niet, nooit meer
hoeft te gaan leven.
Anton Korteweg (Zevenbergen, 31 januari 1944)
De Franse schrijfster Benoîte Groult werd geboren op 31 januari 1920 in Parijs. Zie ook mijn blog van 31 januari 2007 en ook mijn blog van 31 januari 2008 en ook mijn blog van 31 januari 2009.
Uit: Mon évasion
„Pas de théoriciens du moindre effort, pas de camouflage des matières scolaires sous des appellations ludiques et frauduleuses laissant croire aux élèves et aux parents que l’on peut s’instruire en faisant l’économie du travail. Pas d’activités d’éveil, impliquant que les autres activités seraient soporifiques ! Pas de psychologues scolaires enfin pour interdire toute punition, toute note trop basse qui pourrait traumatiser le nul, ou pour expliquer, donc justifier, l’insolence vis-à-vis du prof, voire la violence ou le passage à tabac avec la complicité d’un parent, conduites qui ne représentent plus tout bêtement l’arrogance et le refus de toute discipline mais un signe d’angoisse des jeunes, un appel au secours qu’il convient non de sanctionner mais de soigner, en remettant en question les enseignants, l’enseignement et la société tout entière. Nous, d’avant-guerre, étions des enfants, « infans », étymologiquement ceux qui ne parlent pas, qui ne donnent pas leur avis et nos parents à nous étaient « les parents », une espèce qui n’avait pas à être jugée ni remise en question.
La plupart des écrivains aujourd’hui, hommes ou femmes, en reviennent sans cesse à leur enfance comme à une caverne d’Ali Baba, qui peut se révéler, selon les cas, pleine de trésors ou d’horreurs, d’attendrissements ou de rancunes inexpiables. En tout cas ils prétendent y trouver les raisons de leur réussite et surtout de leurs échecs, analysant interminablement les phrases de papa ou de maman, instruisant sans cesse le procès de leurs géniteurs, de leur laxisme ou de leur autoritarisme, s’interrogeant même sur la façon dont ils ont fait l’amour le jour où ils ont conçu leur enfant, et dénonçant avec la même amertume le désintérêt parental pour la passionnante promesse qu’ils constituaient ou bien leur intolérable exigence de résultats pour leur enfant.
Personnellement, sauf talent exceptionnel du scripteur, les enfances m’ennuient et les actes d’accusation dressés contre les parents, qu’ils soient biologiques ou adoptifs, présents ou enfuis, aimants ou indifférents, commencent à m’écœurer. Je me suis avisée que ce qui est si reposant chez les Anciens, comme chez les Classiques ou les Romantiques, c’est qu’ils nous ont fait grâce de leur enfance. Corneille fut-il un enfant battu ? Est-ce que Platon se masturbait à dix ans ? Musset a-t-il beaucoup pleuré parce que sa mère ne venait pas l’embrasser le soir dans son lit ?“
Benoîte Groult (Parijs, 31 januari 1920)
Zie voor nog meer schrijvers van de 31e januari ook mijn twee vorige blogs van vandaag.