Charles Ducal, Frederik van Eeden, Peter Huchel, Adriaan Jaeggi, Edward Everett Hale

De Vlaamse dichter en schrijver Charles Ducal (pseudoniem van Frans Dumortier) werd geboren in Leuven op 3 april 1952. Zie ook mijn blog van 3 april 2008 en ook mijn blog van 3 april 2009.

Prins

Je prikte je aan mijn pen en sliep in,
en droomde verbitterd de honderd jaren
tussen de werkelijkheid en de prins.
Ik trachtte een gat te maken,

maar de haag bleek onmenselijk dik,
een schuld die groeide en groeide
omdat ze geschreven stond op mijn gezicht.
Wat ik had weg te snoeien was ik,

dit koude, dienstdoende masker
dat liefde bewijst, zonder rust,
dit dode hart, bang van je lippen,
dat nooit is wakker gekust.

 

Moeder

Om haar te ontlopen hield ik
van niemand. Ik schreef in de spiegel
een vrouw van ivoor,
knielde, aanbad, en bleef groot.
Ik kon niet verliezen.

Vanmiddag heb ik haar weer gezien
in de stad, volstrekt overbodig,
op zoek naar een jurk
die nooit meer past.
Zij is schoon,
al schoner dan oud.
Ik heb haar lief.
Zij gaat dood.

ducal

Charles Ducal (Leuven, 3 april 1952)

 

De Nederlandse dichter en schrijver Frederik van Eeden werd geboren in Haarlem op 3 april 1860. Zie ook mijn blog van 3 april 2007 en ook mijn blog van 3 april 2008.en ook mijn blog van 3 april 2009.

 

Uit: De kleine Johannes

 

„Ik zal u iets van den kleinen Johannes vertellen. Het heeft veel van een sprookje, mijn verhaal, maar het is toch alles werkelijk zoo gebeurd. Zoodra gij het niet meer gelooft, moet ge niet verder lezen, want dan schrijf ik niet voor u. Ook moogt ge er den kleinen
Johannes nooit over spreken, als ge hem soms ontmoet, want dat zou hem verdriet doen en het zou mij spijten, u dit alles verteld te hebben.

Johannes woonde in een oud huis met een grooten tuin. Het was er moeilijk den weg te vinden, want in het huis waren veel donkere portaaltjes, trappen, kamertjes en ruime rommelzolders, en in den tuin waren overal schuttingen en broeikasten. Het was een heele wereld voor Johannes. Hij kon er verre tochten in maken en hij gaf namen aan alles wat hij ontdekte. Voor het huis had hij namen uit het dierenrijk: de rupsenzolder, omdat hij er rupsen groot bracht; het kippenkamertje, omdat hij daar eens een kip gevonden had. Die was er niet van zelve gekomen, maar daar door Johannes’ moeder te broeien gezet. In den tuin koos hij namen uit het plantenrijk, en lette daarbij vooral op de voortbrengselen, die voor hem van belang waren. Zoo onderscheidde hij een frambozenberg, een dirkjesbosch en een aardbeiëndal. Heel achter was een plekje, dat hij het paradijs noemde en daar was het natuurlijk erg heerlijk. Daar was een groot water, een vijver, waar witte waterleliën dreven en het riet lange fluisterende gesprekken hield met den wind. Aan de overzijde lagen de duinen. Het paradijs zelf was een klein grasveldje aan dezen oever, omringd door kreupelhout, waartusschen het nachtegaalskruid hoog opschoot. Daar lag Johannes dikwijls in het dichte gras en tuurde tusschen de schuifelende rietbladen door, naar de duintoppen over het water. Op warme zomeravonden was hij daar altijd en lag uren te staren, zonder zich ooit te vervelen.“

 

VanEeden

Frederik van Eeden (3 april 1860 – 16 juni 1932)

 

De Duitse dichter Peter Huchel werd geboren in Lichterfelde bij Berlijn op 3 april 1903. Zie ook mijn blog van 3 april 2007 en ook mijn blog van 3 april 2008 en ook mijn blog van 3 april 2009.

Löwenzahn

Fliegen im Juni auf weißer Bahn
flimmernde Monde vom Löwenzahn,
liegst du versunken im Wiesenschaum,
löschend der Monde flockenden Flaum.

Wenn du sie hauchend im Winde drehst,
Kugel auf Kugel sich weiß zerbläst,
Lampen, die stäubend im Sommer stehn,
wo die Dochte noch wolliger wehn.

Leise segelt das Löwenzahnlicht
über dein weißes Wiesengesicht,
segelt wie eine Wimper blaß
in das zottig wogende Gras.

Monde um Monde wehten ins Jahr,
wehten wie Schnee auf Wange und Haar.
Zeitlose Stunde, die mich verließ,
da sich der Löwenzahn weiß zerblies.

 

Ölbaum und Weide

Im schroffen Anstieg brüchiger Terrassen
dort oben der Ölbaum,
am Mauerrand
der Geist der Steine,
noch immer
die leichte Brandung
von grauem Silber in der Luft,
wenn Wind die blasse Unterseite
des Laubs nach oben kehrt.

Der Abend wirft sein Fangnetz ins Gezweig.
Die Urne aus Licht
versinkt im Meer.
Es ankern Schatten in der Bucht.

Sie kommen wieder, verschwimmend im Nebel,
durchtränkt
vom Schilfdunst märkischer Wiesen,
die wendischen Weidenmütter,
die warzigen Alten
mit klaffender Brust,
am Rand der Teiche,
der dunkeläugig verschlossenen Wasser,
die Füße in die Erde grabend,
die mein Gedächtnis ist.

Huchel

Peter Huchel (3 april 1903 – 30 april 1981)

 

 De Nederlandse schrijver, dichter en columnist Adriaan Jaeggi werd geboren op 3 april 1963 in Wassenaar. Zie ook mijn blog van 3 april 2008 en ook mijn blog van 10 juni 2008 en ook mijn blog van 3 april 2009.

 

Aan mijn muziekleraar

(naar Elsschot)

 

Dikke hufter, met je Saab
Hoe jij, wellustige priaap
Ons elke les zat aan te staren
Alsof we randdebielen waren

 

‘k Weet nog alles, vette luis,
Al heb je nu een ander huis
gekocht van onze kindertranen
en weet je niet meer onze namen

 

Hoe Japie, met zijn klarinet
Steeds voor pispaal werd gezet
Daar-ie, links -10 en rechts -9
De kleine nootjes niet kon lezen

 

En kleine Tjalling, trompettist,
Werd week na week zo afgepist
Dat hij haast jankend stond te blazen
En jij maar tieren, en jij maar razen

 

En toen hij niet meer durfde komen
Heb je z’n toeter afgenomen
Al had z’n moeder, als bepaald
Meer dan de helft al afbetaald

 

Hoe je Dagmar, blond en sprietig
Altijd stilletjes en verdrietig
Steeds weer stiekem hebt geknepen
Bij het aanwijzen der grepen

 

Hoe je bij haar hoge C
Ineens haar jurk naar boven deed
Zodat ze, voor de hele school
Te kijk stond met haar altviool

 

En hoe je voor Willem met zijn fluit
Muziek voor altijd hebt verbruid
Je sloeg, al heeft men ’t niet geloofd
De maat mee op zijn achterhoofd

 

Ik weet het nog, die lange uren
Dat ik je smalen moest verduren
Je dikke vingers in mijn nek
En je bierstank uit je bek

 

Ik weet het nog, zoals je ziet
Maar ik begrijp nog altijd niet
Hoe al die kleine onderdeuren
Dat elke week lieten gebeuren

 

Hadden ze maar met zijn allen
Al hun snaren laten knallen
Om die om je nek te strikken
En je lyrisch laten stikken.

 

Maar al is het niet gebeurd
Uitgesteld is niet verbeurd
En eens komt de mooie dag
Dat ik weer naar muziekles mag

 

Dat jij en al je partituren
Dat oude leed zullen bezuren
Als jij, zo zelfvoldaan als toen
Het nog één keer voor zal doen

 

En ik je klemzet, als een dier
Tussen de klep en het klavier
Om met een daverend slotakkoord
Je heen te zenden waar je hoort

 

Naar waar je tot de jongste dag
Dat heidens rotstuk spelen mag
Dat wij altijd moesten studeren
En volgens jou nooit zouden leren

 

Voor eeuwig klinkt dan door de hel
Die kutcanon van Pachelbel

 

jaeggi

Adriaan Jaeggi (3 april 1963 – 10 juni 2008)

 

De Amerikaanse schrijver Edward Everett Hale werd geboren op 3 april 1822 in Roxbury, Massachusetts. Zie  ook mijn blog van 3 april 2009.

 

Uit: The man without a country

 

„I SUPPOSE that very few casual readers of the “New York Herald” of August 13, 1863, observed, in an obscure corner, among the “Deaths,” the announcement,—       

    “NOLAN. Died, on board U. S. Corvette ‘Levant,’ Lat. 2°

    11′ S., Long. 131° W., on the 11th of May, PHILIP NOLAN.”

I happened to observe it, because I was stranded at the old Mission House in Mackinaw, waiting for a Lake Superior steamer which did not choose to come, and I was devouring to the very stubble all the current literature I could get hold of, even down to the deaths and marriages in the “Herald.” My memory for names and people is good, and the reader will see, as he goes on, that I had reason enough to remember Philip Nolan. There are hundreds of readers who would have paused at that announcement, if the officer of the “Levant” who reported it had chosen to make it thus: “Died, May 11, THE MAN WITHOUT A COUNTRY.” For it was as “The Man without a Country” that poor Philip Nolan had generally been known by the officers who had him in charge during some fifty years, as, indeed, by all the men who sailed under them. I dare say there is many a man who has taken wine with him once a fortnight, in a three years’ cruise, who never knew that his name was “Nolan,” or whether the poor wretch had any name at all.

  There can now be no possible harm in telling this poor creature’s story. Reason enough there has been till now, ever since Madison’s administration went out in 1817, for very strict secrecy, the secrecy of honor itself, among the gentlemen of the navy who have had Nolan in successive charge. And certainly it speaks well for the esprit de corps of the profession, and the personal honor of its members, that to the press this man’s story has been wholly unknown,—and, I think, to the country at large also.“

 

438px-Edward_Everett_Hale_statue,

Edward Everett Hale (3 april 1822 – 10 juni 1909)
Standbeeld in Boston

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 3e april ook mijn vorige blog van vandaag.

George Herbert, Washington Irving, Josef Mühlberger, Friedrich Emil Rittershaus

De Engelse priester en dichter George Herbert werd op 3 april 1593 geboren, waarschijnlijk te Black Hall  (Wales). Zie ook mijn blog van 3 april 2007 en ook mijn blog van 3 april 2008 en ook mijn blog van 3 april 2009.

 

Whitsunday 

 

Listen sweet Dove unto my song,

And spread thy golden wings in me;

Hatching my tender heart so long,

Till it get wing, and fly away with thee.

 

Where is that fire which once descended

On thy Apostles? thou didst then

Keep open house, richly attended,

Feasting all comers by twelve chosen men.

 

Such glorious gifts thou didst bestow,

That th’earth did like a heav’n appear;

The stars were coming down to know

If they might mend their wages, and serve here.

 

The sun which once did shine alone,

Hung down his head, and wisht for night,

When he beheld twelve suns for one

Going about the world, and giving light.

 

But since those pipes of gold, which brought

That cordial water to our ground,

Were cut and martyr’d by the fault

Of those, who did themselves through their side wound,

 

Thou shutt’st the door, and keep’st within;

Scarce a good joy creeps through the chink:

And if the braves of conqu’ring sin

Did not excite thee, we should wholly sink.

 

Lord, though we change, thou art the same;

The same sweet God of love and light:

Restore this day, for thy great name,

Unto his ancient and miraculous right.

 

Herbert_BemertonFrW

George Herbert (3 april 1593 – 1 maart 1633)
Links Herberts kleine kerkje in Bemerton, rechts de pastorie

 

De Amerikaanse schrijver Washington Irving werd geboren op 3 april 1783 in Manhattan, New York. Zie ook mijn blog van 3 april 2007 en ook mijn blog van 3 april 2009.

 

Uit: Rip Van Winkle

 

„Whoever has made a voyage up the Hudson must remember the Kaatskill mountains. They are a dismembered branch of the great Appalachian family, and are seen away to the west of the river, swelling up to a noble height, and lording it over the surrounding country. Every change of season, every change of weather, indeed, every hour of the day, produces some change in the magical hues and shapes of these mountains, and they are regarded by all the good wives, far and near, as perfect barometers. When the weather is fair and settled, they are clothed in blue and purple, and print their bold outlines on the clear evening sky, but, sometimes, when the rest of the landscape is cloudless, they will gather a hood of gray vapors about their summits, which, in the last rays of the setting sun, will glow and light up like a crown of glory.   

At the foot of these fairy mountains, the voyager may have descried the light smoke curling up from a village, whose shingle-roofs gleam among the trees, just where the blue tints of the upland melt away into the fresh green of the nearer landscape. It is a little village of great antiquity, having been founded by
some of the Dutch colonists, in the early times of the province, just about the beginning of the government of the good Peter Stuyvesant, (may he rest in peace!) and there were some of the houses of the original settlers standing within a few years, built of small yellow bricks brought from Holland, having latticed windows and gable fronts, surmounted with weather-cocks.   

  In that same village, and in one of these very houses (which, to tell the precise truth, was sadly time-worn and weather-beaten), there lived many years since, while the country was yet a province of Great Britain, a simple good-natured fellow of the name of Rip Van Winkle. He was a descendant of the Van Winkles who figured so gallantly in the chivalrous days of Peter Stuyvesant, and accompanied him to the siege of Fort Christina. He inherited, however, but little of the martial character of his ancestors.“

 

irvingwa

Washington Irving (3 april 1783 – 28 november 1859)

 

De Duitse schrijver Josef Mühlberger werd geboren op 3 april 1903 in Trautenau in Böhmen. Zie ook mijn blog van 3 april 2007 en ook mijn blog van 3 april 2009.

 

Uit: Leben an Grenzen

 

„”Meine Jugend verlief nicht nur äußerlich an der Grenze zweier Völker, was mein Herz nicht in Haß verengte, sondern durch Vielfalt bereicherte, … den Blick weitete und mich das Gemeinsame hinter dem Trennenden suchen ließ … Ich habe manche Länder gesehen, ich kann die Dichter verschiedener Zunge lesen. Aber alles das nahm mich nicht fort, sondern sammelte mich und trug mich der Mitte zu; geographisch, und nicht nur so, liegt hier mein Vaterland.”

(,…)

 

“Als ich meine Heimat verließ, kamen in der Truhe, die noch die Spuren der Erde des väterlichen Gartens an sich trug, die Arbeiten meiner letzten zehn verschwiegenen und schweigsamen Jahre mit in die neue Heimat, die mir aber längst alte Heimat war, in das Land zu den Füßen des Hohenstaufen, in die Landschaft Schillers, Hölderlins, Mörikes, Hesses. Das war schließlich wie die Vertreibung in ein Paradies.”

 

Mühlberger

Josef Mühlberger (3 april 1903 – 2 juli 1985)

 

De Duitse koopman en schrijver Friedrich Emil Rittershaus werd geboren op 3 april 1834 in Barmen. Zie ook mijn blog van 3 april 2007.

 

Zur Verlobung

 

Hochsommer ist’s. Die Abendluft
regt die Kastanienfächer
und hauchet des Jasminen Duft
hinein in die Gemächer.
Was ich so lang verborgen trug,
nicht länger kann ich’s tragen!
Wie dir mein Herz entgegenschlug,
nun muss ich’s sagen, sagen!
Wo ist mein Stolz, so hochgesinnt?
Kein Wort will heute taugen!
Es steht vor dir ein stammelnd Kind
mit Tränen in den Augen.
Du schaust mich an – ein Nicken nur!
Ans Herz darf ich dir fallen! –
O Gott, in Rosen steht die Flur,
durchjauchzt von Nachtigallen!
Es wird das Mondlicht silberbleich
zum Maiensonnenscheine;
ich hab das ganze Himmelreich
in dir, du Einzig-Eine!

 

Rittershaus

Friedrich Emil Rittershaus (3 april 1834 – 8 maart 1897)
Standbeeld in Barmen