Robert Choquette, James Philip Bailey, Madame de Staël, Henry Fielding, Michael Schulte, Cabrera Infante, Ludwig Renn

De Canadese dichter, schrijver en diplomaat Robert Choquette werd geboren op 22 april 1905 in Manchester, New Hampshire. Zie ook ook mijn blog van 22 april 2009 en ook mijn blog van 22 april 2010.

 

 

PÂQUES

 

Sous le soleil d’avril qui flambe dans l’azur

La campagne du Nord s’étale et se déroule

Avec ampleur. Tout est calme dans le vent pur.

La neige, amoncelée aux bras des sapins, croule.

 

Soudain voici venir sur le chemin du roi,

Pleins jusqu’aux bords d’un groupe en riant apanage,

La file des traîneaux dont la gai désarroi

Se mêle aux piaillements des moineaux en ménage.

 

Et le ciel verse sa cascade de splendeur

À la plaine. Là-bas, le clocher catholique

Au-dessus des pins bleus brille. Lors, plein d’ardeur,

Grelots en tête, ils vont sur la route publique.

 

Car c’est au vieux Québec la fête du printemps,

La fête du clocher qui fait les toits plus proches.

Jour de Pâques, jour d’or où la Terre a vingt ans.

Eclosion du coeur, renaissance des cloches !

 

Robert Choquette (22 april 1905 – 22 januari 1991)

Lees verder “Robert Choquette, James Philip Bailey, Madame de Staël, Henry Fielding, Michael Schulte, Cabrera Infante, Ludwig Renn”

Charlotte Brontë, Patrick Rambaud, John Mortimer, Peter Schneider, María Elena Cruz Varela

 Bij Witte Donderdag

 

macip
Het laatste avondmaal door Vicente Juan Macip (1475– 1545)

 

Het Laatste Avondmaal (door María Elena Cruz Varela *)

De lucht ruikt duidelijk naar rampspoed. Ik speel met kaarten
die niet van mij zijn. Aan mijn rechterkant. Stijfjes. De Heilige Familie.
Als een strop om mijn nek. Mij omringend. Mij verstikkend.
En zij zijn zó zwaar. God. En zij doen mij zó’n pijn. En zij verlammen mij
met hun pathetische gezichten. Hun nobele gebaren. Onder hun lichte masker
en hun zwijgzaamheid vermoed ik zwarte plekken. De lucht ruikt naar mest.
Angstaanjagende heksensabbat die de zintuigen afstompt. En het doet zo pijn. God.
En zij drukken hun stempel van opgewonden hemelbewakers op ons.
De lucht voert geuren van messen aan na de ochtendstond te hebben doorkliefd.
De lucht ruikt naar schanddaad, Naar eenzaam kind. Naar grijs. Naar warme as.
De lucht ruikt nar avondmaal. Oneindig. Treurig. Natgeworden brood
van het laatste avondmaal. En zij drukken zo. God.
Het bestek dat in het krijtstaat, schraapt zo over de huid.
Ze genieten onverstoorbaar van jouw bloeddruppels die zich mengen met de wijn.
De lucht ruikt naar namen. Naar tijdloze namen. Voorspellers vereeuwigen de vrede in de vensters.
Aan mijn rechterkant. Eeuwig. Levert de Heilige Familie strijd om de resten
van de zoon die ik niet was. En zij krabben zo. God. En zij vinden zichzelf zo fantastisch.
De wind draait. Draagt de dobbelstenen met behulp van verbazing.
Het scherp van zijn blad snijdt de hoop af. De lucht ruikt naar roest.
Naar duidelijke rampspoed. En ik weet dat ik speel. God. En ik weet dat ik mezelf
voor de gek hou.

Vertaald door Mariolein Sabarte Belacortu

* Zie „Onafhankelijk van geboortedata“

Lees verder “Charlotte Brontë, Patrick Rambaud, John Mortimer, Peter Schneider, María Elena Cruz Varela”

Michael Mann, Meira Delmar, Alistair MacLean, Jamie McKendrick, Népomucène Lemercier

De Duitse literatuurwetenschapper en musicus Michael Mann werd als jongste kind van Thomas en Katia Mann geboren op 21 april 1919 in München. Zie ook mijn blog van 21 april 2009 en ook mijn blog van 21 april 2010.

 

Uit: Familienbande (roman van Michael Degen over Michael Mann)

 

„Bald verlangte der Junge auserst geschickt nach der Brust Mieleins. Dem Vater war es ein Grauel, Derartiges mit ansehen zu mussen. Er floh vor dem unerklarlichen Ekel, den ihm das mannliche Gebaren des Sauglings einfloste. Man fing an, sich aus ordinarer Watte birnenformige Ohrstopsel zu drehen, doch das reichte nicht hin. Dann ging man dazu uber, die damals gerade aufkommenden Damenbinden zu zerfleddern, deren Material der altesten Schwester, Eri, undurchlassiger zu sein schien und die sie mit groser Sorgfalt zu winzigen Kugelchen verarbeitete.

Es war alles umsonst. Babys Stimme wurde von Nacht zu Nacht kraftiger und lies besonders Pielein, den kreativen Grosverdiener der Familie, leiden. Wenn dieser die Beherrschung zu verlieren drohte und Anstalten machte, in Babys Zimmer zu sturzen, um es zur Ordnung zu rufen, stand immer schon Mielein mit besorgtem Blick in der Tur und bat stumm um Nachsicht.

Hilflos kehrte Pielein dann in sein Zimmer zuruck, wahrend Mielein den Jungen zu sich ins Bett hinuberrettete. Das hatte stets Erfolg.

Doch die ungewohnte Stille machte es nicht einfacher. Die grosen Geschwister, Klaus und Erika, waren hellwach, sasen im Flur vor ihren Zimmern auf dem Boden und warteten kichernd auf den nachsten Anfall ihres kleinen Bruders. Der kam prompt, sobald Mielein den Schlafenden in sein Bett zuruckzutragen versuchte. Dann vergrub Aissi, wie man den altesten Sohn nannte, seinen spitz zulaufenden Nasenerker im Schos seiner Schwester, um sein hemmungsloses Gelachter zu ersticken.“

 

 

Michael Mann (21 april 1919  – 1 januari 1977)

Thomas, Katia, Elisabeth en Michael Mann op Sylt, 1927

 

Lees verder “Michael Mann, Meira Delmar, Alistair MacLean, Jamie McKendrick, Népomucène Lemercier”

Martinus Nijhoff, Jan Cremer, Jean Pierre Rawie, Sebastian Faulks, Jozef Deleu

De Nederlandse dichter, toneelschrijver en essayist Martinus Nijhoff werd geboren in Den Haag op 20 april 1894. Zie ook mijn blog van 20 april 2007 en ook mijn blog van 20 april 2008 en mijn blog van 20 april 2009 en ook mijn blog van 20 april 2010.

De soldaat die Jezus kruisigde

Wij sloegen hem aan ’t kruis. Zijn vingers grepen
Wild om de spijker toen ‘k de hamer hief –
Maar hij zei zacht mijn naam en: ‘Heb mij lief -‘
En ’t groot geheim had ik voorgoed begrepen.

Ik wrong een lach weg dat mijn tanden knarsten,
En werd een gek die bloed van liefde vroeg:
Ik had hem lief – en sloeg en sloeg en sloeg
De spijker door zijn hand in ’t hout dat barstte.

Nu, als een dwaas, een spijker door mijn hand,
Trek ik een vis – zijn naam, zijn monogram –
In ied’re muur, in ied’re balk of stam,
Of in mijn borst of, hurkend, in het zand,

En antwoord als de mensen mij wat vragen:
‘Hij heeft een spijker door mijn hand geslagen.’

 

De wandelaar

Mijn eenzaam leven wandelt in de straten,
Langs een landschap of tussen kamerwanden.
Er stroomt geen bloed meer door mijn dode handen,
Stil heeft mijn hart de daden sterven laten.

Kloosterling uit de tijd der Carolingen,
Zit ik met ernstig Vlaams gelaat voor ’t raam;
Zie mensen op een zonnig grasveld gaan,
En hoor matrozen langs de kaden zingen.

Kunstenaar uit de tijd der Renaissance,
Teken ik ’s nachts de glimlach van een vrouw,
Of buig me over een spiegel en beschouw
Van de eigen ogen het ontzaglijk glanzen.

Een dichter uit de tijd van Baudelaire,
– Daags tussen boeken, ’s nachts in een café –
Vloek ik mijn liefde en dans als Salomé.
De wereld heeft haar weelde en haar misère.

Toeschouwer ben ik uit een hoge toren,
Een ruimte scheidt mij van de wereld af,
Die ‘k kleiner zie en als van heel ver-af,
En die ik niet aanraken kan en horen.

Toen zich mijn handen tot geen daad meer hieven,
Zagen mijn ogen kalm de dingen aan:
Een stoet van beelden zag ik langs mij gaan,
Stil mozaïekspel zonder perspectieven.

 

De wolken

Ik droeg nog kleine kleren, en ik lag
Lang-uit met moeder in de warme hei,
De wolken schoven boven ons voorbij
En moeder vroeg wat ‘k in de wolken zag.

En ik riep: Scandinavië, en: eenden,
Daar gaat een dame, schapen met een herder –
De wond’ren werden woord en dreven verder,
Maar ‘k zag dat moeder met een glimlach weende.

Toen kwam de tijd dat ‘k niet naar boven keek,
Ofschoon de hemel vol van wolken hing,
Ik greep niet naar de vlucht van ’t vreemde ding
Dat met zijn schaduw langs mijn leven streek.

– Nu ligt mijn jongen naast mij in de heide
En wijst me wat hij in de wolken ziet,
Nu schrei ik zelf, en zie in het verschiet
De verre wolken waarom moeder schreide.

 

Martinus Nijhoff (20 april 1894 – 26 januari 1953)

Nijhoff in zijn jonge jaren

Lees verder “Martinus Nijhoff, Jan Cremer, Jean Pierre Rawie, Sebastian Faulks, Jozef Deleu”

Steve Erickson, Arto Paasilinna, Michel Leiris, Emmanuel Bove, Henry de Montherlant

De Amerikaanse schrijver, essayist en criticus Steven Michael Erickson werd geboren op 20 april 1950 in Los Angeles. Zie ook mijn blog van 20 april 2007 en ook mijn blog van 20 april 2008 en mijn blog van 20 april 2009 en ook mijn blog van 20 april 2010.

 

Uit: The Sea Came in at Midnight

 

„So Louise became something more profound than tormented: she became haunted. Having traficked in the sort of memories people had spent thousands of years trying to forget, and the sort of dreams they had spent thousands of years trying to awake from,she had wandered at will and without accountability on the apocalyptic landscape of the imagination. Now a stain spread from the darkest center of the unaccountable imagination, becoming only more confounding and unbearable with every moment, the question of when and where the imagination becomes accountable by and to whom, beginning with the one who imagines a nightmare simply for the thrill of its imagining, moving to the one who renders it an artifact to be experienced in common by others, eventually to the collective audiencethat chooses to watch, for the thrill of watching, a girl actually being murdered in a movie, to the individual man or woman who, before suppressing it in horror, entertains a fleeting curiosity, dallying with the temptation to look, then finally conforming to whatever sick social chic compels everyone at a cocktail party to watch, like they would watch the home movie of a summer vacation or a child getting his first bike. At what point, if any, in the exchange betweenthe one whpo bears the fruitof the imagination and the one who devours it, does it all stop short of being beyond the pale, at what point is everyone complicit, at what point can one consider himself unaccountable for what the imagination has wrought, right up until the moment that he is damned by it?“

 

 

Steve Erickson (Los Angeles, 20 april 1950)

 

Lees verder “Steve Erickson, Arto Paasilinna, Michel Leiris, Emmanuel Bove, Henry de Montherlant”

Herman Bang, Charles Maurras, Henry Tuckerman, Aloysius Bertrand, Pietro Aretino, Dinah Craik

De Deense schrijver Herman Bang werd geboren op 20 april 1857 in Asserballe. Zie ook mijn blog van 20 april 2009 en ook mijn blog van 20 april 2010.

 

Uit: Sommerfreuden (Vertaald door Aldo en Ingeborg Keel)

 

“Frau Brasen ging über den Hof und durch das Tor, wo Fuhrknecht Nielsen fegte. Nielsen war bei der Artillerie gewesen, trug die Mütze im Nacken und rauchte zu all seinen Verrichtungen Zigarre.

Frau Brasen wünschte «guten Morgen», und Nielsen nickte zurück, während er hinter der Wirtin, die das Kopfsteinpflaster der Straße betrat, eine Staubwolke auffegte.

Die Schatten der Häuser zeichneten sich in gewohnter Schärfe ab; sie kamen und wurden

länger und verschwanden, immer in der gleichen Weise. Es war, als benötige man in diesem Ort

überhaupt keine Uhr, so pünktlich bewegten sich die Schatten.

Frau Brasen ging die Straße entlang. Die Ladentüren waren schon aufgeklappt, und die Ge-

sellen warteten, an die Türrahmen gelehnt, mit überkreuzten Beinen. Frau Brasen – sie hatte

einmal stattlich ausgesehen, mit einem solchen Leib, daß die Augen der Männer an ihr haften

blieben – nickte jedem «guten Morgen» zu, während sie weiterging. Die Kommis rührten sich nicht. Frau Brasen war es, als ob die Augen, die ihr folgten, sich in ihren Rücken bohrten.

Es war nicht so ohne, wenn man überall Schul- den hatte. Aber der Doktor war es, außer ihm, dem Kunstmaler, der das so gewollt und in Gang gesetzt hatte; und Brasen, er war ja leicht zu verführen; und die Leute im Ort, die sie bedrängt hatten; und jetzt konnten die sich brüsten, während Brasen, der Ärmste, in der Patsche saß, und Gott weiß, was das für Sommergäste waren, die in so einen kleinen Ort kamen, selbst jetzt, wo sie inseriert hatten …”

 


Herman Bang (20 april 1857 – 19 januari 1912)

 

Lees verder “Herman Bang, Charles Maurras, Henry Tuckerman, Aloysius Bertrand, Pietro Aretino, Dinah Craik”

Manuel Bandeira, Gudrun Reinboth, Stefan Schütz, n. c. kaser

De Braziliaanse dichter, schrijver en vertaler Manuel Carneiro de Souza Bandeira Filho werd geboren op 19 april 1886 in Recife. Zie ook mijn blog van 19 april 2007 en ook mijn blog van 19 april 2008 en ook mijn blog van 18 april 2009 en ook mijn bog van 19 april 2010.

 

Brazilian Tragedy

 

Misael, civil servant in the Ministry of Labor, 63 years old, met new Maria Elvira: prostitute, syphilitic, with ulcerated fingers, a pawned wedding ring and teeth that showed misery.

 

Misael took Maria out of “the hard life,” installed her in a two-stored house in Estácio, paid for the doctor, dentist, manicurist. . . . He gave her everything she wanted.

 

When Maria Elvira saw herself with pretty teeth, she immediately looked for a lover.

Misael didn’t want a scandal. He could have beaten her, shot her, or stabbed her. He did none of these: they moved. They lived like that for three years Each time Maria Elvira found a new lover, they moved.

 

Misael and Elvira lived in Estácio, Rocha, Catete, General Pedra Street, Olaria, Ramos, Bonsucesso, Vila Isabel, Marquês de Sapucaí Street, Niterói, Encantado, Clapp Street, again in  Estácio, Todos os Santos, Catumbi, Lavradio, Boca do Mato, Inválidos…

 

The last address, in Constituição Street, where Misael, in lack of good sense, killed her with six shots. The police found her laying dead on her back, dressed in blue organdy.

Young Lovers

 

The lad approached the maid and said:

-Antonia, I am still not used to your

body, to your face.

The maid looked with the corner of her eyes and waited.

-You remember when we were children

and suddenly saw a striped caterpillar?

The maid remembered.

-We stayed there staring at it…

The small child inside of her, showed in her eyes again.

The lad continued in a sweet voice.

-Antonia, you look like a striped caterpillar.

The maid opened her eyes widely, protesting.

The lad concluded:

-Antonia, you are funny, you look insane.

 

 

Vertaald door Mariza Góes

 

 

 

Manuel Bandeira (19 april 1886 – 13 oktober 1968)

Sculptuur van Otto Dumovich in Rio de Janeiro

Lees verder “Manuel Bandeira, Gudrun Reinboth, Stefan Schütz, n. c. kaser”

Veniamin Kaverin, Pierre-Jean de Béranger, Louis Amédée Achard, Katharina Hartwell

De Russische schrijver Veniamin Kaverin werd geboren op 19 april 1902 in Pskov. Zie ook mijn blog van 18 april 2009 en ook mijn blog van 19 april 2010.

 

Uit: Two captains (Vertaald door Bernard Isaacs)

 

„It must have been on one  such cheerless  evening,  as I lay  beside my father, that  I  first became aware of  my  surroundings. The squalid little room With its low ceiling, its walls pasted over with newspapers, and  a big crack under the  window through which drew  cold air  and  the  tang of  the

river-such was our  home. The dark, beautiful woman with her hair let  down, sleeping on the  floor on  two sacks filled with  straw, was my  mother. The little  feet sticking out  from  under  the patchwork  quilt belonged  to my sister.  The dark skinny boy in the outsize trousers who crept shivering out

of bed and stole into the yard was me.

     A likely spot had  been selected long ago, string had been prepared and even  dry twigs piled up at the Gap; all I  needed now to  go out  after the blue  crabs  was  a piece of  rotting meat. The bed  of  our  river was  all different colours, and so were  the crabs in  it-black, green,  and  yellow.

These were baited with frogs and lured with a bonfire. But the blue crab, as all  of  us boys firmly believed, could only be taken with rotting meat. The day  before I had had a stroke of luck  at  last: I  had managed to steal  a piece of  meat from Mother and  kept it in  the  sun all  day. It was putrid

now-one did not have to take it into one’s hand to find that out.

     I  ran down to the Gap along the river bank:  here brushwood  had  been

piled  up for a fire. In the  distance one  could see the towers,  Pokrovsky Tower on  one  bank, Spassky  on the other. When the war broke out they were used  as  army leather goods depots.  Pyotr Sko-vorodnikov used  to say that devils  once  dwelt  in Spassky Tower and that he had actually  seen  them ferrying over to our side, after which they had scuttled their boat and made their home Pokrovsky Tower.”

 

 

Veniamin Kaverin (19 april 1902 – 4 mei 1989)

 

Lees verder “Veniamin Kaverin, Pierre-Jean de Béranger, Louis Amédée Achard, Katharina Hartwell”

Bas Belleman, Clara Eggink, Kathy Acker, Joy Davidman, Richard Harding Davis

De Nederlandse dichter Bas Belleman werd in Alkmaar geboren “op een heldere ochtend in april” (Rottend Staal) van het jaar 1978. Zie ook mijn blog van 31 maart 2006 en ook mijn blog van 18 april 2008 en ook mijn blog van 18 april 2009 en ook mijn blog van 18 april 2010.

Toneelschoolmeisje

spotlight in de zon
stapt ze uit de supermarkt
de jodenbreestraat in; uit de coulissen.

zoals een emmer oogverblindend
in de weg kan staan
zonder sop en

toch die zweem van
schoon, hygiënisch, zo’n
aandachtaantrekkelijk meisje.

zo’n opgemaakt deelbaar
spiegelbeeldig doorkliefbaar
meisje in druppelkleren.

mannen staren als kersen.

 

Oven

onderschatting als zakken meel op mijn rug
‘ns kijken wat ik bakken kan

ik slaag er niet meer in mijn oven te ontsteken
zonder stemmen als heksen te verbranden

ik plaag mijn vijand met de geur
van brood één hap en hij valt dood

 

Bas Belleman (Alkmaar, april 1978)

 

Lees verder “Bas Belleman, Clara Eggink, Kathy Acker, Joy Davidman, Richard Harding Davis”

Henry Kendall, Thomas Middleton, Katharina Schwanbeck, Leif Panduro, Werner Steinberg

De Australische dichter Henry Kendall werd geboren op 18 april 1839 in Milton. Zie ook mijn blog van 18 april 2007 en ook mijn blog van 18 april 2008 en ook mijn blog van 18 april 2009 en ook mijn blog van 18 april 2010.

 

 

A Birthday Trifle 

 

Here in this gold-green evening end,

While air is soft and sky is clear,

What tender message shall I send

To her I hold so dear?

What rose of song with breath like myrrh,

And leaf of dew and fair pure beams

Shall I select and give to her—

The lady of my dreams?

Alas! the blossom I would take,

The song as sweet as Persian speech,

And carry for my lady’s sake,

Is not within my reach.

I have no perfect gift of words,

Or I would hasten now to send

A ballad full of tunes of birds

To please my lovely friend.

 

But this pure pleasure is my own,

That I have power to waft away

A hope as bright as heaven’s zone

On this her natal day.

May all her life be like the light

That softens down in spheres divine,

“As lovely as a Lapland night,”

All grace and chastened shine!

 

 

Stanzas 

 

The sunsets fall and the sunsets fade,

But still I walk this shadowy land;

And grapple the dark and only the dark

In my search for a loving hand.

 

For it’s here a still, deep woodland lies,

With spurs of pine and sheaves of fern;

But I wander wild, and wail like a child

For a face that will never return!

 

And it’s here a mighty water flows,

With drifts of wind and wimpled waves;

But the darling head of a dear one dead

Is hidden beneath its caves.

 

 

Henry Kendall (18 april 1839 – 1 augustus 1882)

Op 31-jarige leeftijd

 

Lees verder “Henry Kendall, Thomas Middleton, Katharina Schwanbeck, Leif Panduro, Werner Steinberg”