Lucebert, Jan Slauerhoff, Chimamanda Ngozi Adichie, Agatha Christie

De Nederlandse dichter Lucebert werd in Amsterdam geboren op 15 september 1924 onder de naam Lubertus Swaanswijk. Zie ook mijn blog van 15 september 2010 en eveneens alle tags voor Lucebert op dit blog.

 

 

Over schilders IV

het atelier staat wijd open
maar eerst worden van licht de tere benen
gebroken voordat de bezoeker zo kan staan
als de schilder zijn bezoeker droomt

maar vaak is de bezoeker in het atelier
een haan met haar en veel
zitvlees met stemverheffing
geen schilderij kan hem aan

soms ook komt als op kousevoeten
de beschouwende bezoeker die diep in gedachten
wat mee- nee wat napenseelt
omdat juist die kompositie die kleur niet past
bij zijn kiekeboe-museumcarrière of kamer
bij zijn kiekeboe-ega of zijn kiekeboe-kantoor

al die gasten waren toch gewaarschuwd
op het palet blijft het eeuwig een smeerboel
parasieten beulen zelfs de koddebeier van ’t heelal
alles roert in de verf fervent en met verve

et la belle peinture o la la dat is het móóie schilderen
dat is uit de knieën van geknielde spuiten tranen
omdat zij zich schamen voor het bloed dat niet is te stuiten

 

 

Lucebert, Orpheus en de dieren, 1952

 

 

 

kleine strateeg

de kleine zonnetafel was immens
waaraan ik als kind mijn dromen speelde
de bergen hier de dalen daar
en het gevaar daartussen met zijn woeste baard

alles was toen geel onder gelukkige ogen
geen schaduw werd er ingedeeld
zelfs de despoot bleef onbewogen en in stilte
aan de altijd zingende slaven uitgespeeld

 

Slaap

De oude wind beweent met as de gouden zee
daarop traag en treurend drijft de dag weg
het sterft het streng en trouw gesprek en een zucht
verheft zich tussen de donkere doornen
wit schichtig de tred van de maan

In de diepte en onder zwijgzaamheid
trekken toekomstige handen naar
het werk aan waters en aan de wortel.

In wolken echter rusten
nu overbodige ogen uit
hun ijle vleugels sluiten alom
in het sterstijve licht.

 

 

Lucebert (15 september 1924 – 10 mei 1994)

Lees verder “Lucebert, Jan Slauerhoff, Chimamanda Ngozi Adichie, Agatha Christie”

Orhan Kemal, Gunnar Ekelöf, Jim Curtiss, Ina Seidel

De Turkse schrijver Orhan Kemal (eig. Mehmet Raşit Öğütçü) werd geboren op 15 september 1914 in Ceyhan. Zie ook mijn blog van 15 september 2010 en eveneens alle tags voor Orhan Kemal op dit blog.

 

Uit: The Idle Years (Vertaald door Cengiz Lugal)

 

“Off we went. We eventually found the docks and walked around all the tobacco warehouses there. And, sure enough, by lunchtime, there was Nejip, standing in front of us, covered in a filthy brown layer of muck. He stank of tobacco. He could not believe his eyes. He hugged me, hugged Gazi, then hugged me again. Then he went inside a warehouse and asked for a short break. He shoved us into the restaurant next door and told us to have ourselves a good meal.
‘I’ve got to get back now,’ he said, ‘but when you’re finished here you can wait for me at the café. I’ll have a word, so don’t you pay for anything!’
Gazi had already sat down. ‘Don’t just stand there,’ he said to me. ‘Sit down, and let’s tuck in!’ He impatiently tapped his fork on his plate.
‘Let’s not get too carried away,’ I warned, ‘because…’
‘Leave me alone. I’m so hungry I can’t see straight. Waiter, excuse me, over here…. These waiters are a bit dozy… Hey, waiter, over here’
The waiter came over.
‘First,’ said Gazi, ‘bring me some cold dolma… Or, no, wait. I’ll have hot dolma, but make sure the chef gives me some big ones!’
The waiter chuckled as he went off.
‘What are you staring at?’ Gazi asked me. ‘I’m going to eat a week’s worth. What’s it to you? But how did Nejip know we were hungry? Do we look that starved, I wonder? That’s what you call a friend. One look at us, and he could tell we were hungry. Good on him!’

 

 

 

Orhan Kemal (15 september 1914 – 2 juni 1970)
Cover

Lees verder “Orhan Kemal, Gunnar Ekelöf, Jim Curtiss, Ina Seidel”

Claude McKay

De Jamaicaanse dichter en schrijver Festus Claudius ” Claude ” McKay werd geboren op 15 september 1890 in Sunny Ville, Clarendon, Jamaica. McKay was het jongste kind uit een groot gezin. Zijn vader was een relatief welvarende landeigenaar, een uitzondering onder donker gekleurde mensen. De familie hechtte waarde aan onderwijs en de literaire ambities van Claude McKay werden ook ondersteund door Walter Jekyll, een Engels kolonist. Hij hielp bij de publicatie van de eerste dichtbundel “Songs of Jamaica” in 1912. Deze vijftig gedichten waren ook de eerste gedrukte gedichten in het Jamaicaanse patois, de taal van de arme bevolking van het eiland . In McKays “Constab Ballads” uit hetzelfde jaar waren zijn ervaringen als politieagen verwerkt. In 1912 verliet hij het ​​eiland om in Charleston, South Carolina, het Tuskegee Institute van Booker T. Washingtonte bezoeken. Later verhuisde hij naar het Kansas State College, waar hij voor het eerst politiek actief werd. In 1914 brak hij zijn studie af. Hij verhuisde naar New York, naar Harlem en opende een restaurant en trouwde met zijn jeugdliefde Eulalie Imelda Lewars. Huwelijk en bedrijf waren geen succes en zijn vrouw ging terug naar Jamaica. McKay publiceerde in 1917 de gedichten “The Harlem Danser” en “Invocation”. Frank Harris, hoofdredacteur van de Amerikaanse editie van Pearson’s Magazine en Max Eastman van The Liberator kregen belangstelling voor hem. In 1919-1920 woonde hij in Londen, las Karl Marx en ging al snel werken voor Workers Dreadnought, de socialistische krant van Sylvia Pankhurst. In 1920 verscheen de bundel “Spring in New Hampshire”, in 1922 zijn belangrijkste werk “Harlem Shadows”. In november 1922 gaf hij een toespraak op het Vierde Congres van de Derde Internationale in Moskou. Hij bleef zes maanden in Rusland. In 1925 voltooide hij zijn eerste roman “Color Schem”, maar deze werd niet gepubliceerd. In 1926-1927 woonde hij in Marseille. Zijn roman “Home to Harlem” verscheen in 1928 en werd een bestseller. Vanaf 1930 tot het einde van 1933woonde hij in Marokko . Vroeg in 1934 keerde hij terug naar New York. In 1940 werd hij tot Amerikaan genaturaliseerd. In 1944 stapte hij over naar de Rooms-Katholieke kerk.

Harlem Shadows

I hear the halting footsteps of a lass
In Negro Harlem when the night lets fall
Its veil. I see the shapes of girls who pass
To bend and barter at desire’s call.
Ah, little dark girls who in slippered feet
Go prowling through the night from street to street!

Through the long night until the silver break
Of day the little gray feet know no rest;
Through the lone night until the last snow-flake
Has dropped from heaven upon the earth’s white breast,
The dusky, half-clad girls of tired feet
Are trudging, thinly shod, from street to street.

Ah, stern harsh world, that in the wretched way
Of poverty, dishonor and disgrace,
Has pushed the timid little feet of clay,
The sacred brown feet of my fallen race!
Ah, heart of me, the weary, weary feet
In Harlem wandering from street to street.

 

Spring in New Hampshire

Too green the springing April grass,
Too blue the silver-speckled sky,
For me to linger here, alas,
While happy winds go laughing by,
Wasting the golden hours indoors,
Washing windows and scrubbing floors.

Too wonderful the April night,
Too faintly sweet the first May flowers,
The stars too gloriously bright,
For me to spend the evening hours,
When fields are fresh and streams are leaping,
Wearied, exhausted, dully sleeping.

 

December, 1919

Last night I heard your voice, mother,
The words you sang to me
When I, a little barefoot boy,
Knelt down against your knee.

And tears gushed from my heart, mother,
And passed beyond its wall,
But though the fountain reached my throat
The drops refused to fall.

‘Tis ten years since you died, mother,
Just ten dark years of pain,
And oh, I only wish that I
Could weep just once again.

 
Claude McKay (15 september 1890 – 22 mei 1948)