Jan Wolkers, Marja Pruis, Andrew Motion, Maartje Wortel Stephen L. Carter, Karin Boye

De Nederlandse dichter, schrijver en beeldend kunstenaar Jan Wolkers werd geboren in Oegstgeest op 26 oktober 1925. Zie ook alle tags voor Jan Wolkers op dit blog.

Uit: Kort Amerikaans

‘Ik hoef niet langer alleen te zijn. Eindelijk heb ik een vrouw gevonden voor wie ik mijn hoofd niet af hoef te wenden uit angst dat ze mijn geschonden gelaat zal zien, die me niet zal verlaten omdat ik haar van te voren gezegd heb dat het onmogelijk is. Dat je met zo iemand als ik ben niet getrouwd kan zijn.’ En, doelend op het schilderij waarop het litteken was aangebracht, denkt hij verder: ‘Voordat we elkaar gezien hadden hebben ze al geprobeerd het onmogelijk te maken tussen ons. Ze hebben je voor mij gewaarschuwd, je laten zien, hoe ik getekend ben.’

(…)

‘Als jij aan je ouders en je broers en je zusters evenveel liefde gaf als aan die koudbloedige dieren, dan zou het nog niet zo slecht met je aflopen. Die beesten zit je maar te knuffelen en te bevingeren en ons doe je niets dan het leven zuur maken. Als jij ooit nog een vrouw krijgt mag ze wel Jobs geduld en Salomo’s wijsheid hebben.’ De getekende is de vervloekte. Op bladzijde 50 voegt de vader Erik toe: ‘Jij gaat naar het gesticht, ik zal je morgen weg laten halen! Van de duivel ben je bezeten! Jou wacht het eeuwig vuur. Ontaard kind! Laag en gemeen ben je!’

(…)

‘Gesteld dat u zo’n sigaret had en die aan mij verkocht. Goed, ik stop hem bij mij en thuis geef ik hem aan mijn broer. Die is daar heel blij mee en gaat hem meteen op roken. Maar de volgende dag heeft hij een dikke keel. Hij kan zijn mond niet meer opendoen want taaie slijmdraden zitten aan de binnenkant over zijn mond geplakt. Dan moet hij naar het ziekenhuis waar hij op een afschuwelijke manier sterft. Maar voor hij doodgaat zie ik hem voor het laatst. Ik mag niet bij hem komen want het is erg besmettelijk. Ik kan hem alleen achter glas zien als een vis in een aquarium. Voor hij sterft steekt hij zijn arm naar mij omhoog en balt zijn vuist. Dan spreidt hij twee vingers, zoals je doet om er een sigaret tussen te houden en maakt een gebaar van roken. Daarna valt hij terug in het kussen en is dood. Maar ik weet het, ik heb het teken verstaan. Ik ben zijn moordenaar op het spoor.Terwijl hij sprak brak het zweet door zijn huid naar buiten.’

 

Jan Wolkers (26 oktober 1925 – 19 oktober 2007)

Lees verder “Jan Wolkers, Marja Pruis, Andrew Motion, Maartje Wortel Stephen L. Carter, Karin Boye”

Trevor Joyce, Pat Conroy, Ulrich Plenzdorf, Sorley MacLean, Andrej Bely

De Ierse dichter Trevor Joyce werd geboren op 26 oktober 1947 in Dublin. Zie ook alle tags voor Trevor Joyce  op dit blog en ook mijn blog van 26 oktober 2010.

 

Elegy Of The Shut Mirror

Inside rooms I’ve never seen
an old man beats himself
at chess, the moon recurs
as a white dove in a child’s dream,
a virgin leaves the glass
and, turning the light, retires;
as the mirror broods on itself.

Though the sun burns still through a vacant sky
frost thickens on the gates
and the moon grows up in the poplar’s shade.

A girl waits, lonely, on the bridge.
can I tell her of remote roads
where love, not knowing the shock of loss,
has atrophied, and no-one sees
how, at the desolate junctions
the monuments of the old dead bleed
with the green ichors of bronze;

or there are streets,
icy now where pools contract,
where I have heard the ringing footfalls of a child
who will remember evenings
charged with light, fever
of strange games played
in the falling of the oblique sun;
the private hurt of times and words
not uttered yet.

And shall I tell the destitute
how I have found their misery
like the wardrobe of a suicide, where I
the living, recognize
only the faded linens, the frayed cloth,
the torn letters in an inside pocket,
extracts from an unintelligible
and unfinished history;

or tell the old of aging
and the inevitable death.
with dusk the rain comes;
the ice loosens and the expanding locks
respond and open. such time impedes
the passage of another fall
that drags through lengthening nights
into the season of its bitter end.

 

Trevor Joyce (Dublin, 26 oktober 1947)

Lees verder “Trevor Joyce, Pat Conroy, Ulrich Plenzdorf, Sorley MacLean, Andrej Bely”

Willem Wilmink, Anne Tyler, Daniel Mark Epstein, Peter Rühmkorf, Jakob Hein

De Nederlandse dichter, schrijver en zanger Willem Andries Wilmink werd geboren in Enschede op 25 oktober 1936. Zie ook mijn blog van 25 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Willem Wilmink op dit blog.

 

Huilen is gezond

Leg nu die krant maar even neer,
echt lezen doe je toch niet meer,
huil nou maar even.
Ja, tegen iemands lichaam aan
zou dat natuurlijk beter gaan,
maar huil nou even.

Dat jij de enige niet bent,
dat is een troost die je al kent,
dus huil maar even.
Een ander troosten voor verdriet
dat kan ook niet, dat kan ook niet,
maar huil toch even.

Altijd maar flink zijn is niet goed:
als je niet weet hoe ’t verder moet,
huil dan toch even.
Straks, met nog tranen langs je kin
denk je ineens: ik heb weer zin,
om door te leven.

 

Huizen in de binnenstad

Die huizen in de binnenstad,
waarvan je eens de sleutel had.

Elk wonen voel je als voorgoed,
totdat je toch verhuizen moet.

Je naambord bij een andere bel
en na wat weken went het wel.

Je treft je oude huizen aan
en kunt er niet naar binnen gaan.

Ze staan er nog precies als toen
hun huiselijke plicht te doen.

Ondanks de reuma in hun hout
worden ze heel erg langzaam oud

en halen ’t jaar 3000 wel
als ’t goed blijft gaan met Stadsherstel.

Die huizen in de binnenstad,
waarvan je eens een sleutel had,

waar nu een ander slaapt en eet,
die nog van geen verhuizen weet.

 

Willem Wilmink (25 oktober 1936 – 2 augustus 2003)

Lees verder “Willem Wilmink, Anne Tyler, Daniel Mark Epstein, Peter Rühmkorf, Jakob Hein”

Elif Shafak

De Turkse schrijfster Elif Shafak (eigenlijk Elif Şafak) werd geboren in Straatsburg op 25 oktober 1971 en bleef na de scheiding van haar ouders bij haar moeder. Ze bracht haar tienerjaren door in Madrid en Amman (Jordanië), en keerde vervolgens terug naar Turkije. Ze studeerde Internationale Relaties aan de Technische Universiteit Midden-Oosten in Ankara. Ze heeft een diploma in Gender- en Vrouwenstudies en schreef een thesis getiteld The Deconstruction of Femininity Along the Cyclical Understanding of Heterodox Dervishes in Islam. Ze behaalde een doctoraat aan het departement Politieke Wetenschappen van dezelfde universiteit, met een thesis getiteld An Analysis of Turkish Modernity Through Discourses of Masculinities. Shafak werkte een jaar als onderzoeker aan Mount Holyoke Women’s College in South Hadley, Massachusetts in de Verenigde Staten. Daar schreef ze haar eerste roman in het Engels. De Nederlandse vertaling van het boek, “De heilige van de beginnende waanzin” (The Saint of Incipient Insanities), werd uitgegeven door De Geus.
Şafak was gastprofessor aan de University of Michigan in Ann Arbor, Michigan en aan het Near Eastern Studies Department van de University of Arizona in Tucson, Arizona. Daarna keerde ze terug naar Istanbul, een stad die ze een bron van liefde en inspiratie noemt. Ze verdeelt haar tijd tussen de Verenigde Staten en Istanbul. Şafak maakte haar literair debuut met het verhaal Kem Gözlere Anadolu, gepubliceerd in 1994. Haar eerste roman, Pinhan (“De Soefi”) kreeg de “Mevlana Prize” in 1998, die wordt toegekend aan het beste mystiek-literair werk in Turkije. Haar tweede roman, “Şehrin Aynaları” (“Spiegels van de stad”), verenigt joodse en islamitische mystiek tegen de achtergrond van de mediterrane 17de eeuw. Haar derde roman”Mahrem” (“De blik”) leverde haar de “Union of Turkish Writers’ Prize” op in 2000. “Bit Palas” (Het luizenpaleis) was een bestseller in Turkije. Shafak gebruikt de narratieve structuur van een verhaal van Duizend-en-één-nacht om een verhaal in het verhaal te vertellen. Op dit boek volgde “Med-Cezir”, een non-fictiewerk over gender, seksualiteit, mentale getto’s en literatuur. Ze schreef het voorwoord van “Türkçe Sevmek”, de vertaling van de bloemlezing van emigrantenliteratuur “Tales from the Expat Harem: Foreign Women in Modern Turkey”, over vrouw-zijn, nationale identiteit en het gevoel nergens bij te horen.
Şafaks boek “De Bastaard van Istanbul” leidde tot haar vervolging in Turkije op grond van “belediging van de Turksheid” onder Artikel 31 van de Turkse Strafwet.De vervolging was het gevolg van een uitspraak van één van de personages, die de moorden op Armeniërs tijdens de Eerste Wereldoorlog als genocide bestempelde. Shafak werd vrijgesproken.

Uit: The Bastard of Istanbul

„Whatever falls from the sky above, thou shall not curse it. That includes the rain.
No matter what might pour down, no matter how heavy the cloudburst or how icy the sleet, you should never ever utter profanities against whatever the heavens might have in store for us. Everybody knows this. And that includes Zeliha.
Yet, there she was on this first Friday of July, walking on a sidewalk that flowed next to hopelessly clogged traffic; rushing to an appointment she was now late for, swearing like a trooper, hissing one profanity after another at the broken pavement stones, at her high heels, at the man stalking her, at each and every driver who honked frantically when it was an urban fact that clamor had no effect on unclogging traffic, at the whole Ottoman dynasty for once upon a time conquering the city of Constantinople, and then sticking by its mistake, and yes, at the rain . . . this damn summer rain.
Rain is an agony here. In other parts of the world, a downpour will in all likelihood come as a boon for nearly everyone and everything—good for the crops, good for the fauna and the flora, and with an extra splash of romanticism, good for lovers. Not so in Istanbul though. Rain, for us, isn’t necessarily about getting wet. It’s not about getting dirty even. If anything, it’s about getting angry. It’s mud and chaos and rage, as if we didn’t have enough of each already. And struggle. It’s always about struggle. Like kittens thrown into a bucketful of water, all ten million of us put up a futile fight against the drops. It can’t be said that we are completely alone in this scuffle, for the streets too are in on it, with their antediluvian names stenciled on tin placards, and the tombstones of so many saints scattered in all directions, the piles of garbage that wait on almost every corner, the hideously huge construction pits soon to be turned into glitzy, modern buildings, and the seagulls. . . . It angers us all when the sky opens and spits on our heads.
But then, as the final drops reach the ground and many more perch unsteadily on the now dustless leaves, at that unprotected moment, when you are not quite sure that it has finally ceased raining, and neither is the rain itself, in that very interstice, everything becomes serene. For one long minute, the sky seems to apologize for the mess she has left us in. And we, with driblets still in our hair, slush in our cuffs, and dreariness in our gaze, stare back at the sky, now a lighter shade of cerulean and clearer than ever. We look up and can’t help smiling back. We forgive her; we always do.”

 
Elif Shafak (Straatsburg, 25 oktober 1971)

Onno Kosters, August Graf von Platen, Ernest Claes, Zsuzsa Bánk, Denise Levertov

De Nederlandse dichter Onno Kosters werd geboren op 24 oktober 1962 in Baarn. Zie ook alle tags voor Onno Kosters op dit blog.

 

Gedicht tot de zee

Zee als bodemloze bodem, aanvankelijke
ondergang die schatten opbrengt; inzicht
dat wie opdiept eerst moest zinken,

dat wie zonk niet wist dat hij niet zocht naar
wat hij vond, maar vond wat er, Marco-gelijk,
gevonden worden moest: Dasajevs hand voorbij.

Zee als uitzicht voor wie vast zit, Ruby, Silvio,
verte zonder land in zicht, cel
waar je in ronddoolt, waar dan Windows

soms een deur naar buiten biedt,
mits ontgrendeld, mits met mate,
dat wil zeggen, meestal niet.

Zee als polder, voedingsbodem
voor gewassen die niet aarden in een
niet-brood-, wel welvaartsziek systeem.

Zee die wijzelf ten diepste zijn, zog
zonder schip dat wij nog maar zo zelden volgen.
Zee neem mij mee, zee wijs en wees mijn weg.

 

De man in de muur (Fragment)

Het nieuws wordt verpakt in de vis van morgen.
Lezen wij de ingewanden van het wezen dat hapt
naar lucht, dat spartelt. In het water op het droge.
Hoofdpersonen rennen aan de inktzwarte plas voor-

bij. De man in de muur, only in it for the money,
metselt zich in, wordt dan wat ik al van hem maakte.
Schepsel van mijn kop en been van mijn merg,
kloppend orgaan van deze ontzette inwendige mens.

Als voorbereid op mijlen onder zee verdwijnt
een laatste rechthoek luchtblauw licht. Zuinig
met zuurstof! Luidt nu het devies, de noodklok
in de verte. Hij zet zich op het onontslapen bed

in die totaal zwarte kamer, die huivering wekt. Men
hoort nog het tikken in het witsel, lijkenwindsel,
maar men zoekt er niets achter, ja pa ging een pakje
sigaretten halen, plakte een geeltje op zijn monitor,

‘Ben even weg, tot later’, was getekend, ‘Godot’.
Humor, dus wordt de tafel gedekt, de pasta gekookt,
worden glazen gevuld en ligt op zijn plek keurig een
placemat. Zijn stoel staat comfortabel klaar, Eliah! Eliah!

Ze hebben geen idee wat ze doen, zijn geliefdste gezin,
ze missen alleen de vaas, zien nog niet de bloemen
in de tuin, nat nog, slap al, oogverblindend, het zwart
in de bloeiwijze besloten, als een bedoelde barst.

Hij hoort het getik van het bestek, maakt zijn eigen op.
Hij ruikt de pasta, de kruiden, het wijnrode zoet.
Hij schikt zich voorbeeldig, legt zijn oor te luisteren, daar
aan de andere kant van de muur, waar het koud wordt

 

Onno Kosters (Baarn, 24 oktober 1962)

Lees verder “Onno Kosters, August Graf von Platen, Ernest Claes, Zsuzsa Bánk, Denise Levertov”

Kester Freriks

De Nederlandse schrijver (Cornelis Christophel Maria) Kester Freriks werd geboren in Djakarta, Indonesië,  op 24 oktober 1954. Toen hij drie jaar oud was verhuisde het gezin Freriks naar Nederland. Vervolgens woonde Kester Freriks in Zandvoort, Groningen en Almelo waar hij twee middelbare scholen bezocht; eerst het Pius X College en vervolgens het Christelijk Lyceum. Deze omzwervingen in zijn jeugd verklaren mogelijk zijn latere zelfgekozen thematiek van nergens thuis te zijn Freriks studeerde Nederlandse taal- en letterkunde, Duits, filosofie en theaterwetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam.Tussen 1975 en 1979 was Freriks verbonden aan het toneelgezelschap Handke/Weiss. Hij trad op als acteur, vertaler en dramaturg. Sinds 1981 is hij verbonden aan de kunstredactie van het NRC Handelsblad en schrijft hij over theater, literatuur, vogels en natuur. In het academische jaar 1985-1986 was hij writer-in-residence aan de University of Minnesota in Minneapolis, USA. Hij debuteerde in 1978 in het tijdschrift Hollands Maandblad; een jaar later verscheen bij Uitgeverij Meulenhoff zijn verhalencyclus “Grand Hotel Lembang”. Behalve in het Hollands Maandblad publiceerde Kester Freriks in tijdschriften als Tirade, De Gids, De Revisor, Maatstaf, De Held, Fodor Maandblad, De Zingende Zaag, Bzzlletin en De Tweede Ronde. Voor de reeks Privé-domein van De Arbeiderspers vertaalde hij de brieven van de Duitse dichter Friedrich Hölderlin (1790-1843). Zijn novelle De Metropool werd in 1990 verfilmd als Sundog. Zijn roman Hölderlins toren werd in 1982 bekroond met de Van der Hoogt-prijs.

 

Uit: De wil der wegen

“Vroeger had ik twee soorten vrienden: zij die, ondanks talloze verhuizingen, heel hun jeugdige leven aan de spoorlijn hadden doorgebracht en zij die telkens weer langs een uitvalsweg of andere roetsjbaan terechtkwamen.

Sommige schoolkameraadjes verhuisden nooit. Hun wereld bestond uit de straat waaraan zij woonden, hun kleine universum eindigde waar de straat doodliep op huizen of met een scherpe bocht uit het gezichtsveld verdween. Het plaveisel bestond uit klinkers, zorgvuldig in de vorm van een visgraat gelegd op rul zand waarin de stratemakers met hun vingers graaiden als ze in de weer waren een nieuwe bestrating aan te leggen. Met tussen stokjes gespannen vliegertouw zetten ze de banen af waarbinnen de klinkerstenen moesten vallen. Ze werkten vanuit het midden naar de zijkanten. Paste een steen niet, dan werd hij met een trefzekere slag van de stratemakershamer – een werktuig met een lange, spits uitlopende klauw als de bek van een reiger – in brokstukken gekliefd. Als je hun verrichtingen gadesloeg dan leek het net of ze een reusachtige wervelkolom in het zand aanlegden: eerst een rechte lijn in het midden, over de as van de weg, en vervolgens naar weerszijden uitwaaierende rijen van klinkerstenen.

Na de regen glommen de keitjes in het zonlicht. In de winter gingen ze vaak schuil onder een laag aanvankelijk witte maar snel vervuilde sneeuw of glinsterend ijs. Net vernis. De natuur beschermde de straat als een kostbaar schilderij.

Van verhuizen konden mijn ouders nooit genoeg krijgen. Nauwelijks was een huis ingericht of ze lichtten alweer het anker, lieten verhuiswagens met dreigend draaiende motoren voorrijden en keken toe, mijn moeder koffie schenkend, vader hier en daar een helpende hand biedend, hoe het in kisten verpakte huisraad door de laaddeur verdween in de duisternis van de vrachtwagens.Meubels, gevangen in smoezelige hoezen, werden op de rug van de verhuizers uit het huis getild. Een schemerlamp kwam rechtop in de wagen te staan, omwikkeld met lappen. De kisten met glaswerk en het servies kregen nauwelijks een voorzichtiger behandeling: de sjouwers gingen er even ruw en tegelijk trefzeker mee om als met de dozen vol boeken.”

 

 

Kester Freriks (Djakarta, 24 oktober 1954)

Michel van der Plas, Masiela Lusha, Augusten Burroughs, Robert Bridges, Adalbert Stifter

De Nederlandse dichter en schrijver Michel van der Plas werd geboren op 23 oktober 1927 in Den Haag. Zie ook alle tags voor Michel van der Plas op dit blog.

 

Engelbewaarder

1
Je hebt, denk ik, een overvol bestaan:
alle dagen meezingen in het koor
voor de almachtige, en ertussendoor
hier op de aarde mijn gangen nagaan,

mijn onverbeterlijke eigenwaan
en levensangst gedurig op het spoor,
volgend als zijn getrouwe oog en oor
en tussenbeide komend met vermaan.

Ik overweeg aan ’t eind van elke dag,
jouw zorgenkind, huiverend van ontzag,
dat dansen tussen tijd en eeuwigheid,
dat dubbelleven dat je vlakbij leidt
en dat ik toch niet met je delen mag,
engel van God die mijn bewaarder zijt.

2
Vannacht was ik je kwijt, want opgenomen
in reuzenwolken, op en neer spiralend
en met miljoenen ’t zelfde lied herhalend,
rondom een licht te fel voor mensendromen,
gezang dat een oneindig aantal malen
uiteen viel en weer als een zee ging stromen,
en jij daarin, voorgoed, leek het, ontkomen:
wat zou je nu nog naar mijn leven talen.

Kom terug, kom terug, riep ik je na.
Kon ik jou uit mijn duister nog bezweren?
Maar uit de zwermen hoorde ik geen ja,
alleen het ruisen van de atmosferen
rondom het zwijgen van de Heer der heren
ver in den hoge, in jouw gloria.

 

De rijke jongeling 2

Ik zou zo graag geloven dat hij later
naar hem teruggekeerd is: in die nacht
dat Jezus in de tuin werd opgebracht.
Een jonge man wilde hem volgen, staat er.

Dat hij toen echt alles had weggegeven.
Want hij ging enkel in een linnen doek
om zijn lichaam naar de meester op zoek.
Het was zijn schuld niet dat ze hem verdreven.

Het laatste wat hij had viel hun in handen.
Naakt sloeg hij op de vlucht. Verder dan daar
kon hij niet volgen. Als een bedelaar.
Ik zie de tranen in zijn ogen branden
terwijl hij rent, tussen de struiken door:
En sinds die nacht ontbreekt van hem elk spoor.

 

Michel van der Plas (23 oktober 1927 -21 juli 2013)

Lees verder “Michel van der Plas, Masiela Lusha, Augusten Burroughs, Robert Bridges, Adalbert Stifter”

Lévi Weemoedt, Doris Lessing, Arjen Lubach, Alfred Douglas, A. L. Kennedy

De Nederlandse dichter en schrijver Lévi Weemoedt werd geboren in Geldrop op 22 oktober 1948. Zie ook mijn blog van 22 oktober 2010 en ook alle tags voor Lévi Weemoedt op dit blog.

 

Weemoedt’s Herfstcantate

Ik was niet altijd zo alleen,
integendeel: rondom mij heen
danste een bonte meisjesschaar
en ik kuste maar, ik kuste maar.

Maar van zo menig lief gezicht
bleef steeds alleen een triest gedicht
en ‘k dacht wel eens: ik vind geen rust
vóór ik de Dood-Zelf heb gekust.

Ik woon alleen nu. Heb een hond.
Verlang ik naar een meisjesmond,

dan trek ik, als het broeit en stooft,
een oud condoom over mijn hoofd

en luister naar een Requiem-Mis
en denk dan stil: “the best there is”!

 

Asyl

Veel honden hebben baasjes,
veel mannen wel een vrouw.
Ik heb alleen maar niemand
waar ik zoveel van hou.

 

Dakkapel

’k Zie zo vaak verliefde paartjes
even stilstaan voor mijn huis:
‘Daar woont Weemoedt’, wijst de jongen.
En het meisje slaat een kruis.

 

Lévi Weemoedt (Geldrop, 22 oktober 1948)

Lees verder “Lévi Weemoedt, Doris Lessing, Arjen Lubach, Alfred Douglas, A. L. Kennedy”

In Memoriam Thomas Blondeau

De Vlaamse dichter, schrijver en journalist Thomas Blondeau is afgelopen zondag op 35-jarige leeftijd overleden. Thomas Blondeau werd geboren in Poperinge op 21 juni 1978. Zie ook alle tags voor Thomas Blondeau op dit blog.

 

Uit: eX

 

“Steek een goudvis in een kom en zolang hij lucht en voedsel heeft, zal zijn belevingswereld niet veel anders zijn dan die van een goudvis in een meer. Plaats een olifant alleen op een omwald stukje veld en na verloop van tijd gaat hij met zijn hoofd zachtjes heen en weer slingeren. Zijn slurf trekt strepen in het zand. Die schudbewegingen maken endomorfine aan. Ze schudden zich langzaam naar een high om dat godvergeten stukje veld bestrooid met gigantische knikkers stront aan te kunnen.

Om een mens in diezelfde toestand te krijgen zijn er sterkere maatregelen nodig. Neem hem zijn besef van tijd en ruimte af, hul hem in duisternis en geef hem onzekerheid over zijn lot. Een naamloos leven in een niet al te grote gemeenschap bereikt aardig die omstandigheden. Omdat hoop het laatste is wat sterft, gaat de mens radeloos op zoek naar methodes om de gekte op een afstand te houden. Daarom gaan gijzelaars schaken, besteden ze dagelijks meer uren aan hun zelfgekauwde pionnen en lopers dan wat voor grootmeester dan ook. Of ze gaan opdrukken en doen buikspieroefeningen met een zelfdiscipline die ze in vrijheid nooit zouden kunnen opbrengen. Herlezen die slecht geschreven detective in een taal die ze amper machtig zijn totdat ze als korangeleerden het hele ding kunnen reciteren. Desnoods achterstevoren.
Davids rituelen tegen de waanzin die gestaag op zijn hoofd druppelde, waren de impromptu scenario’s waarin hij de hoofdrol speelde. Zag hij de getraliede ramen van een geldtransportwagen, dan vertraagde zijn stap. Haalde zijn zonnebril boven, deed alsof hij een mobiele telefoon naar zijn oor bracht en ging bedachtzaam een sigaret roken, hopend dat een beveiligingsbeambte hem opmerkte. Wat nooit gebeurde.
Als hij een gloeiende sigarettenpeuk in het rioolgat mikte, hoopte hij stiekem op een steekvlam of een ontploffing. Ging hij naar een winkel, dan keek hij recht de beveiligingscamera’s aan. En in zijn borst altijd die onuitgesproken hoop dat er iets zou gebeuren. Dat hij opgemerkt zou worden, per abuis gearresteerd, dit is schandalig, sorry meneer, een gerechtelijke dwaling, een gerechtelijke dwaling zegt u, dat was een jaar van mijn leven, als u maar weet dat ik het hier niet bij laat. Hij was de uitgelezen ramptoerist bij zijn eigen catastrofe.”

 

 

Thomas Blondeau (21 juni 1978 – 20 oktober 2013)

Martin Bril, Doeschka Meijsing, Daan Doesborgh, Alphonse de Lamartine, Samuel T. Coleridge

De Nederlandse dichter, columnist en schrijver Martin Bril werd geboren in Utrecht op 21 oktober 1959. Zie ook alle tags voor Martin Bril op dit blog.

Uit: Rokjesdag

“Het luistert nauw met deze dag
Van alle kanten bereikt mij de vraag wanneer het rokjesdag is. Televisieprogramma’s, tijdschriften, radioshows, passanten op straat. Iedereen heeft het erover. Sommigen noemen het overigens bloesjesdag.
Ik niet.
Rokjesdag is die ene dag in het voorjaar dat alle vrouwen als bij toverslag ineens een rok dragen, met daaronder blote benen. Tot zover de definitie waarop ongetwijfeld het een en ander valt af te dingen, maar daar heb ik geen zin in, sterker nog; het is een prachtige definitie.
De Van Dale noteert onder rokjesdag zie bloesjesdag. Zo kan ik het ook. Snel naar bloesjesdag en daar treffen we deze: eerste warme lentedag (waarop de vrouwen voor het eerst in hun bloesje op straat lopen).
Tja.
Ik vind mijn eigen definitie beter. En ik ben niet eens een billenman. Ook geen tietenman trouwens. Dus dat heeft er niets mee te maken. Wat mijn definitie zo mooi maakt is de toverslag.
Hoe weten alle vrouwen dat het rokjesdag wordt? Er is geen tamtam, en het wordt niet op radio en televisie aangekondigd. Het gaat dus om een voorgevoel dat duizenden vrouwen op hetzelfde moment bezoekt.
Het is vandaag 2 april en als het goed is schijnt de zon. In de loop van de dag zal de temperatuur oplopen tot zo’n17, 18 graden. Dat is in principe genoeg voor rokjesdag, ware het niet dat de ochtend aan de koude kant is, 4 graden, en dat is een obstakel. Halverwege de dag iets anders aantrekken mag niet, en is in veel gevallen ook onmogelijk. Je gaat je op je werk niet verkleden.
Dat brengt ons bij vrijdag.”

 

Martin Bril (Utrecht, 21 oktober 1959 – 22 april 2009)

Lees verder “Martin Bril, Doeschka Meijsing, Daan Doesborgh, Alphonse de Lamartine, Samuel T. Coleridge”