Dolce far niente, Israël Querido , Cees Nooteboom, Wouter Godijn, Grand Corps Malade

 

Dolce far niente

 


Brug over de Egelantiersgracht in de Jordaan

 

Uit: De Jordaan: Amsterdamsch epos

“Als het reuzen-gezin maar bijéén bleef, en als er maar geen vreemde den protserigen neus tusschen drong.
In het winteravondlijke walmrood der lantaarns waren zij heerschers van de donkere, enge straten en grachtjes, waar iedere kei van hún leek. Dan was er vrij messengevecht en meidenspel; dan werd er in het half-duister gewelddadigheid uitgewrokt op zwakker vrouwen-lichamen, waarvoor ze bij klaarlichten dag later schuw de oogen knipperden. Dan werd er gedobbeld in de gangen, waar nooit een vreemde tronie zich vertoonde; achter karren op de rottende straat; dan werd er gevrijd en gedronken, maar alles, als één schrikwekkende bende, smart en schande, begeweld-dadiging en oneer, ramp en vervloekenis van elkaar duldend en overnemend, zonder ooit er politie in te moeien. Want ze verafschuwden politie-mannen als indringers en verbrekers van onbewust éénheids-gevoel.
Ze waren van één ras, één klasse, door éénzelfde levensgolf rondgezwabberd, naar vóór gestooten, naar achteren gekanteld, op één plek grond. –
Daarom konden ze elkaar bestelen in nuchterheid of dronkenschap, nooit mocht een ánder ze striemen of afstraffen, dan de buurtgenooten zelf. – Ze leefden op elkaar, als menschen in een zwaar gedrang. Ze lazen malkander de misdaden en de deugden uit de oogen. Heel vroeg al hun bed uit, pakten ze hun negotie aan of bezwermden de fabrieken. Maar van venttochten, van fabrieken of werkplaatsen terug,…. het veiligst en gelukkigst voelden ze zich eerst in hun Jordaan, voor de open deur, op stoepen, houten leuning-trappen, tusschen het gewoel der menschen, tegenover bekende tronies uit steeg-slurven en walmende dwarsstraatjes. Het gelukkigst bij hun vischhengel, duiven, blompotten, kanaries; bij hun jak-wijven en vooral bij hun tapperijen. De hooge buik-bruggetjes tusschen de dwarsstraten in, bezwierden ze met veel grooter gemak en bevalligheid dan de niet-buurtgenooten, en markten-slentering leek hun heerlijker dan de schoonste buitenwandeling. In wilde ruzie waren ze gegroeid; zonder ruzie leek hun het bestaan traag en saai.”

 

 
Israël Querido (1 oktober 1872 – 5 augustus 1932)

Lees verder “Dolce far niente, Israël Querido , Cees Nooteboom, Wouter Godijn, Grand Corps Malade”

Dolce far niente – Naarden Vesting

Dolce far niente – Naarden Vesting

 

 
Naarden Vesting

 

 
Duivensteeg

 

Iemand moet het doen

Iemand moet het doen, iemand
moet de schimmen van zieners
en zangers de weg wijzen, iemand

bevroren paden betreden onder
schaduwregen van een vlucht spreeuwen,
moet in de melkwitte winter allen

gedenken die hier ooit liepen
en dronken en sliepen – zodat zij
blijven. Iemand moet het doen.

 

 
Anna Enquist (Amsterdam, 19 juli 1945)

Lees verder “Dolce far niente – Naarden Vesting”

Martijn Simons

Onafhankelijk van geboortedata

De Nederlandse schrijver Martijn Simons werd geboren in 1985 en groeide op in Woerden. Hij studeerde Nederlandse taal en cultuur. Simons debuteerde eind 2009 met het korte verhaal ‘De cavia’ in De Gids. In 2010 verscheen zijn debuutroman “Zomerslaap”. Hij was tot september 2014 ook columnist voor Volkskrant.

Uit: Zomerslaap

“‘De molen stond op een heuvel midden in het dorp. De wieken bewogen niet en de vlag boven de ingang hing recht naar beneden. Geen zuchtje wind. Er liep een kronkelpad met ongelijke stenen naartoe, ze glommen in de zon. Toen ik er bijna was, stapte ik in een stuk kauwgom, kleverig en zacht. Je kon de lucht boven de huizen in de verte zien trillen.
In de hal, bij de ingang van het restaurant, hing een banier. hulde aan het zilveren bruidspaar. Wie zou het ding zo scheef hebben opgehangen?
Ik was hier één keer eerder geweest, om een lijst met bestellingen die mijn moeder had ingevuld af te geven. Er stonden namen van gerechten op en hoeveelheden, en onderaan stond de prijs. Goed voor een paar maanden kamerhuur in de stad. Had ik helemaal niet, een kamer, en in de stad was ik nog niet eens geweest. Over een paar weken zou ik gaan, dan was de introductie. Ik ademde diep in en duwde de zware deur open.
Binnen rook het precies zoals ik me van de vorige keer herinnerde, muf en naar stro, maar nu vermengd met een walm van etensgeuren uit de keuken. Aan het plafond hing een koelinstallatie die een zacht zoemend geluid maakte, maar het apparaat leek niet te functioneren.
Aan de muren van het restaurant hingen antieke keukenattributen, koperen pannen waarin ik mezelf weerspiegeld zag. Lepels in alle soorten en maten en een schuimspaan. Op iedere tafel stond een bloemstukje.
Mijn moeder liep met korte passen door de ruimte, de warmte leek haar niet te raken. Ze had haar haar opgestoken en het stond haar goed, ik wilde er wel met mijn hand doorheen, maar dan zou ze vast boos worden. Ze droeg een donker jurkje dat haar jong maakte, en ze had felrode lippenstift op. Haar hakken klikten op de tegels.
De koffiekopjes stonden in hoge stapels op een tafel. Op elk schoteltje lag een chocolaatje, die waren natuurlijk allang gesmolten.”

 
Martijn Simons (Woerden, 1985)

Dolce far niente, Theo Thijssen, Guillermo Martínez, Harry Mulisch, Chang-Rae

 

Dolce far niente

 

 
Brouwersgracht 99, Amsterdam
Hier had Theo Thijssens moeder vanaf 1890 een kruidenierszaak

 

Uit: In de ochtend van het leven

“Met die Arie Tol, die ook op de Brouwersgracht bleek te wonen, tegenover de Langestraat, ging ik om vier uur naar huis; we hadden haast, want om vijf uur moesten we weer op avondschool zijn, tekenen. `Ik ben al aan de blokken begonnen,’ vertelde hij.
 `Ik allang,’ zei ik, maar ik vertelde niet van m’n vrijmoedige sprong.
 Hij was ook op Franse cursus, op de Lauriergracht.
 Ik ook, in de Raamstraat, en er was besloten dat ik daar maar blijven zou.
 Ik vertelde van de bibliotheek op Letter A, over de vierhonderd boeken. O, maar op Letter G was de bibliotheek ook aardig uitgebreid, er waren nu over de zestig boeken. Ook van Jules Verne? vroeg ik. Ja, verscheidene; en ook van Kapitein Marryat. Bijvoorbeeld `Koningskind’ en `Jakob Eerlijk’. `Is `De woudlooper’ er ook bij?’ vroeg ik. Nee, `De woudlooper’ was er niet bij. Jammer, vond ik, dat was zowat het mooiste boek dat er bestond. `Nou, je moet van de week `Het koningskind’ zien te krijgen,’ zei Tol, `of `Vlissingen in 1572′, die zijn ook niet voor de poes, hoor.’
 We waren aan onze winkel gekomen. `O,’ zei hij, `woon je hier? Nou, ik kom je morgenochtend afhalen, hoor.’
 Dat is het begin geweest van m’n grote jongensvriendschap.”
(…)

“ Mater, de grossier die op de Rozengracht z’n zaak had en die elke woensdag om één uur de bestelling kwam opnemen, kon álles leveren, behalve petroleum; petroleum, beweerde hij, is de dood in een kruidenierszaak. Maar hij mócht lang niet alles leveren. De suiker nam moeder van hem, omdat hij de suiker van Spakler had; en rijst en ’t losse meel en andere grutterswaren, en zeep en soda leverde Mater ook. Maar azijnin mijn winkel alleen azijn van De Ooievaar, zei moeder; en ’t was geen praatje: ik moest altijd naar die fabriek, op de Lijnbaansgracht, om een vaatje te bestellen.”

 

 
Theo Thijssen (16 juni 1879 – 23 december 1943)
In 1901

Lees verder “Dolce far niente, Theo Thijssen, Guillermo Martínez, Harry Mulisch, Chang-Rae”

Dolce far niente, Ingo Baumgartner, Remco Campert, Malcolm Lowry, Gerard Manley Hopkins

 

Dolce far niente

 

 
De storm door Jan van Goyen, 1641

 

Gewitter am See

Ein Delta formt des Blitzes Feuer,
rückt schemenhaft den Berg ins Licht.
Die Wolke wird zum Ungeheuer,
das grollend dunklen Qualm erbricht.

Aus Spielgekräusel wachsen Wogen
die Anmut flieht in Hast den See.
Bedenklich hin zum Nass gebogen,
schwankt Segeltuch in wilder Bö.

Die Möwen schützen sich, sie ducken
sich schweigend in das Uferrohr.
Doch bald verebbt das Himmelszucken
und Blau strahlt kräftig wie zuvor.

 

 
Ingo Baumgartner (Oberndorf an der Salzach, 24 december 1944)

 

Lees verder “Dolce far niente, Ingo Baumgartner, Remco Campert, Malcolm Lowry, Gerard Manley Hopkins”

Dolce far niente, Tour de France, Michael Longley, Hilde Domin, Graeme C. Simsion

 

Dolce far niente – Bij de Tour de France

 


De finish in Parijs

Uit: Rond de 40

“De Tour volgen is in zekere zin een ziekte. Steeds was daar die terugkerende vraag: wat doe ik hier? En steeds weer moest ik het juiste antwoord schuldig blijven, maar dat had ik ook als ik in Italië of Spanje op een hoge berg volkomen vast stond in het verkeer. Als ons vliegtuig net vertrokken was omdat de renners die dag wat langzaam gereden hadden. Als ik ergens in de vochtige mist, in een kleine halfopen cabine in een microfoon zat te babbelen en de levensloop van twee Spanjaarden, een Rus en een Belg zat voor te dragen. De tijd kroop voort en in mijn bonkende achterhoofd klonk de melodie van Jackson Browne’s ‘The Barricades of Heaven’.
Je deed het in de maand juli omdat het de Tour was. Een sympathiek onding. Ooit zei ‘ami’ Jean Marie Leblanc dat de Tour uit zijn voegen ging barsten. Hij zei dat lang geleden en de Tour is alleen maar verder gegroeid en bijna geëxplodeerd. De dranghekken, vroeger nauwelijks aanwezig, reiken nu tot in de hemel. Als journalistieke onderneming moet je je inkopen voor de exclusieve en snelle interviews, de Tour leeft al lang niet meer op de straat.
De romantiek, zo prachtig hoorbaar in de stem van Jean Nelissen, is verpacht aan een gele bank die angstig mooie, langbenige vrouwen op een podium samendrijft. Deze kussende, lachende meiden hebben bodyguards en een privéchauffeur. Van een alpinopet hebben ze nog nooit gehoord. Wie Yvette Horner is? Ach wat!
En toch ga ik weer, voor de veertigste keer. Met optimisme, een blij ge- moed en met mijn zelfgemaakte plakboeken vol uitslagen. En ja, er komt weer een avond dat je hotelkamer de grootte van een schoenendoos zal hebben. Dat al het licht uitvalt, dat het contact met Hilversum er gewoon even niet is, dat de randweg rond Nantes he-le-maal vast staat. Maar dan haal je de schouders op. Ach wat, het is de Tour.
Beter deze vrolijke chaos dan het saaie, grijze bestaan van een loonslaaf elders. In zekere zin is de Tour rock & roll, vrijheid. En die zocht ik blijkbaar in 1973. Met heel veel dank aan Kees Buurman en Bob Spaak, die me de kans gaven in deze chaos te leren overleven.”

 

 
Mart Smeets (Arnhem, 11 januari 1947)

Lees verder “Dolce far niente, Tour de France, Michael Longley, Hilde Domin, Graeme C. Simsion”

Dolce far niente, Remco Campert, Arthur Japin, Gregoire Delacourt, Yves Petry

Dolce far niente

 

 
Brug over de Schinkel, de Sluis bij de Overtoom, Amsterdam
door Jan Hermanus Melcher Tilmes, z.j.

 

Op de Overtoom

Het dooit op de Overtoom
maar het vriest ook alweer op
melden mijn voeten
die mijn dag verlopen
ik blijf dicht bij huis
steeds dichter
dat is mijn leeftijd
wolken worden zwaarder van onkleur
de geur van gisteren hangt nog aan me
ik at met mijn vriend
we braken het brood
en deelden de doden
we zijn al bijna uit zicht
wij lachen nog
wat moet je anders?
omhelzen elkaar ten afscheid
misschien je weet maar nooit

 

 
Remco Campert (Den Haag, 28 juli 1929)

Lees verder “Dolce far niente, Remco Campert, Arthur Japin, Gregoire Delacourt, Yves Petry”

Dolce far niente, Kees Fens, Lieke Marsman, Max Dauthendey

 

Dolce far niente

 

 
Het Spui in 1895, geschilderd door Eduard Karsen

 

Uit: Het stadsgevoel (Het geluk van de brug)

“Soms sta ik in de avond wel eens een klein kwartier voor het raam.
Ik kijk naar de overzijde; lang niet overal brandt licht, maar elk verlicht raam doet mij beseffen dat ik niet alleen ben. Het licht geeft ook een gevoel van veiligheid. De mooiste passages in oude jongensboeken vond ik altijd de beschrijvingen van het sluiten van der stadspoorten. Niemand er meer in, niemand er meer uit, we zitten veilig achter de muren, onder elkaar. Ik geloof dat nog altijd de poort van het Begijnhof op een vast uur wordt gesloten. Ik vind dat een prachtig symbolisch gebaar en ik benijd de poortwachter die het ritueel uitvoert.
Als ik niets meer zie, luister ik. Ik kan de Westertoren horen, de hele nacht door. Ik ben niet alleen. Die sensatie is alleen in een stad mogelijk. (Ik heb nu en dan ook een vertrouwensrelatie met die schildwachten van de nacht: de lantarenpalen.)
Deze week zag ik in het derde deel van de Geschiedenis van Amsterdam een schilderij van Breitner. De Kalverstraat met vlaggen op een regenachtige avond. Ik moet het ooit hebben gezien, ik ben het vergeten en ik voel mij schuldig. Een schitterende streep van geel licht loopt over het bijna abstracte schilderij heen. Licht van etalages kan men nog ter linker- en rechterzijde zien. De besloten straat is voor mij de volmaakte uitdrukking van mijn stadsgevoel. Ik zou daar graag hebben gelopen opgenomen in de lichtstreep. We hebben de ‘echte’ straat niet eens nodig. Al jaren draag ik het schilderij van het Spui van Eduard Karsen in gedachten mee. Het is van een zeldzame stadsintimiteit, zoals ook sommige schilderijen van de grote Witsen.
Ik denk dat mijn stadsgevoelens lopen tot de vroegere afscheiding van stad en land: de lijn Orteliuskade, Postjeskade, Stadionkade. Daarachter ligt een stad van veelal brede straten. De intimiteit is weg, verlichte ramen aan de overzijde zijn verre lichtpunten. Men is er niet meer onder elkaar en misschien pas echt verlaten.

 

 
Kees Fens (18 oktober 1929 – 14 juni 2008)

Lees verder “Dolce far niente, Kees Fens, Lieke Marsman, Max Dauthendey”

Dolce far niente, Frans Erens, Robert Graves, Johan Andreas dèr Mouw

 

Dolce far niente

 

Hartjesdag op de Zeedijk door Johan Braakensiek, 1926

 

Uit: Zeedijk

“Zij was een teêre, slanke meid.
Op den Zéédijk ging ze wandelend voort.
In het vierkantig gerok der breede meiden liep ze buigend zacht; in het stevig getrap der voortschommelende matrozen, ging ze, buigend zacht als waaiend riet.
Onder de helmen diep, glommen heimelijk de oogen der stappende agenten, als waterpoelen in het ruig gestruik op de avond-hei.
Als glimwormen hel, glommen de helmen der loerende agenten.
Vijandig recht, de gezichten strak, liepen vrouwen blootshoofd en in wit gejak, langs het kalm gestap der loerende agenten.
Van rechts en links glansde kroeg aan kroeg met de rijen van flesschen der vonkelende likeuren. Van rechts en links kwam zang en spel en getrappel van dans en gespring.
Binnen ging de lieve meid, stil en met ernst.
Zij danste, danste de lieve meid, de slanke witte hand gespreid op den schouder van den dronken matroos.
Haar gezichtje zacht, geresigneerd, draaide weg tusschen de gezichten vol, wellustig-vol, slaperig-dik, lachend-dik der op- en neêr springende vrouwen.
Tusschen de vierkante meiden met de donkere rokken, die waaiden breed, als krinolinen wijd.
Vloog licht en rank, in vollen zwaai en leliewit de slanke meid.
Gloeiend heet en rood in zweet trapte ferm de sterke matroos, meênemend licht, het lichte wicht.
In den nevelenden stof, in den wirbelenden dans, in het voeten gebons, in het plompende gestomp, in het vioolgesnerp verdween, kwam op de vliegende meid.
Op de borsten en ruggen de halssnoeren klikten en tikten. De zwaar-vleezige, zwart-nagelige handen op de ruggen gespreid, kwamen op? verdwenen snel in het gezwaai en gedraai. Er tusschen door de witte hand, verdwijnend hier, verdwijnend daar.”

 

Frans Erens (23 juli 1857– 5 december 1936)
Plaquette in Landgraaf
Lees verder “Dolce far niente, Frans Erens, Robert Graves, Johan Andreas dèr Mouw”

Dolce far niente, Tour de France, Frans Erens, Edwin Winkels

 

Dolce far niente – Bij de Tour de France

 

Uit: Weerzien met Indurain

“Terug naar de begrafenis van Samaranch, of de ceremonie van belangrijke mensen die vanochtend plaatsvond. Bekende gezichten kwamen voorbij en ik verheugde me bijzonder toen ineens de enige (oud-)sporter naar buiten kwam, Miguel Indurain. Dezelfde karakteristieke kop als vroeger, met die neus van een Griekse god en de diepe ogen waarin bijna nooit enige emotie te bespeuren was. Bijna elke zomer tussen 1990 en 1996 maakte ik hem dagelijks mee, tijdens onze gezamenlijke Tour de France. Hij op de fiets, ik in de auto. Ik weet het, mijn Nederlandse collega’s vonden ze doodsaai, die vijf Tours die Indurain op rij won, maar voor een verslaggever van een Spaanse krant was het de hemel op aarde: elke dag volgden we de grote favoriet van dichtbij, elke dag was er wel wat te schrijven. Oké, Indurain praat nu veel meer en losser dan hij toen deed, maar zouden we in Nederland ook klagen als een saaie en stille als Joop Zoetemelk elke keer weer vanaf de proloog de Tour naar zijn hand zou zetten? Genieten was het, de bazen gaven ons drie, vier pagina’s per dag, want de lezers vraten het. Én Indurain stelde bijna nooit teleur.

 

 
Miguel Indurain

 

Gedurende één Tour schreef ik bovendien dagelijks een column over de Grote Zwijger in De Volkskrant: Heimwee naar Navarra, omdat Miguel altijd de indruk wekte zo snel mogelijk weer terug naar huis te willen. Een prachtige uitdaging natuurlijk, vanaf de eerste dag filosoferen over de gedoodverfde winnaar. Een uitgever vond de columns zelfs de moeite waard om te bundelen tot een dun boekje. Er werden, geloof ik, 867 exemplaren van verkocht; voldoende om bescheiden te blijven.
“Hoe is ‘t?” We wisselden vanochtend kort wat woorden uit, hoe het gaat in het leven. Waarom hij op de begrafenis was…. “Ja, dat hoort erbij, maar op een begrafenis ben je altijd te laat,” zei Indurain. Niets bijzonders verder. Gewoon de bescheiden sympathie van één van de grootste sporters die Spanje ooit heeft voortgebracht. Sterker nog, de eerste grote, sterke Spanjaard die het land van heel veel minderwaardigheidscomplexen afhielp.”

 

 
Edwin Winkels (Utrecht, 1962)

Lees verder “Dolce far niente, Tour de France, Frans Erens, Edwin Winkels”