De Nederlandse schrijver A. F. Th. van der Heijden werd geboren in Geldrop op 15 oktober 1951. Zie ook alle tags voor A. F.Th. van der Heijden op dit blog.
Uit: Vallende ouders
“Waar ik het aan verdiend had, wist ik ’t, maar juni was schitterend dat jaar. Ik voerde geen bal uit en elke nieuwe dag leek in zijn volmaaktheid zo sprekend op de vorige, dat de dagen vanzelf over elkaar heen schoven en op elkaar bleken te passen en ik me die maand ben gaan herinneren als één perfecte zomerdag. Een dag die zelfs langer dan een maand duurde, want hij strekte zich uit tot diep in juli. Onverstoorbaar sliep de ene maand een gat in de volgende. Zo’n veertig dagen telde juni en elke dag was een Wiederkehr des Gleichen. Zelfs dat de eerste twintig dagen lengden, en het tweede twintigtal kromp, viel niet op. De junimaand was in zijn geheel een ‘langste dag’.
Behalve diep in die dag kijken, deed ik eigenlijk niets. In plaats van snelle indrukken in zich op te nemen hebben mijn zinnen veertig dagen lang als een camera naar die ene junidag opengestaan en het resultaat, zie ik nu, is verbluffend. De schaduwen van de tuin waarin ik zat zijn scherper dan ze in werkelijkheid ooit geweest kunnen zijn. Het zonlicht is onwaarachtig fel en het zand van de bloemperkjes schittert als suiker. Niets beweegt. Geen blaadje, niets. De kleine witte vlinders hangen roerloos als bloesems tussen de struiken. De coniferen zijn massieve rotskegels. Aan de lijn drie of vier vereeuwigde wasknijpers… Een gaaf daguerrotype.
Het lijkt wel of ik mijn eigen bewegingloosheid op die veertigvoudige dag heb overgedragen.
Maar ook akoestisch manifesteert die dag zich als geen andere. Op het aanrecht in de keuken achter me worden kopjes neegezet… in de zachte stem van mijn moeder is haar hele geschiedenis te beluisteren… een hond gromt… en boven dat alles uit is de pneumatische boor van een bij in een bloem hoorbaar… Zo’n dag die zich dertig, veertig keer herhaalt is uit het geheugen niet meer weg te branden.
En schamen deed ik me tegenover al dat moois: de tuin, de dag, de zon, en de zomer die er al was terwijl hij nog moest komen… Schamen voor de dingen die ik gedaan had, maar meer nog voor wat ik verzuimd had te doen.”
A. F.Th. van der Heijden (Geldrop, 15 oktober 1951)