De Nederlandse schrijver, dichter en predikant Johannes Petrus Hasebroek werd geboren in Leiden op 6 november 1812. Hij bezocht daar het Stedelijk Gymnasium en studeerde er theologie aan de Rijksuniversiteit. In oktober 1836 werd hij predikant in Heiloo, in 1843 te Breda, in 1852 te Middelburg en uiteindelijk op 12 november 1851 te Amsterdam. In 1883 werd hij emeritus. Hasebroek was een typische 19de-eeuwse schrijver, die zowel boeken publiceerde als preekte, net als zijn twee vrienden Nicolaas Beets en Jan Jakob Lodewijk ten Kate. Met enkele anderen werden zij de dominee-dichters genoemd, tegen wier moralistische gedichten de Tachtigers protesteerden. Hasebroek was ook bekend onder het pseudoniem Jonathan.
Uit:Waarheid en droomen (De stamboom)
“Niet waar, dat zoudt ge niet gedacht hebben, dat Jonathan er ook een stamboom op nahoudt?
En hoe meent ge wel dat hij er uitziet?
Denkt gij misschien aan een een groote perkamenten kaart met cirkels en lijnen, waaraan de namen der respectieve leden van de familie zijn opgehangen, die, zich van boven naar beneden uitbreidende, het hartroerende figuur van een omgekeerde peer opleveren?
Of verbeeldt gij u mogelijk een enorme schilderij, met wapens bemaald, waarop het aandoenlijk is te zien, hoe het wilde zwijn zich met het hert, en de sperwer zich met de duif verdraagt? Als ware het een voorspel van die gouden eeuw, door de profeten geschilderd:
Het Lam zal met den Wolf verkeeren als gespeel:
De Luiaard naast het kalf zich vleien in ’t gareel:
De Leeuw zal zich op ’t stroo aan ’s Rundiers kreb vergasten:
Green Beer, geen Tijger taalt om ’t Geitje aan te tasten.
Of hebt gij misschien een dik wapenboek voor den geest, waarin al de Edelen achtereenvolgens op een rij staan geschaard, even als in een kabinet van Natuurlijke historie, mannetje en wijfje naast elkander, ieder op zijn plaats en in zijn orde?
In elk geval misgeraden!
Neen, wanneer gij mij ooit de eer doet van mij een bezoek te brengen, zult gij in een hoek van onze huishoudkamer een ouderwetschen standaard op drie voeten zien staan, met een schuins staand blad, waarop gij een boek in folio in zwart lederen band met koperen sloten zult zien liggen – daarin zult gij mijn Stamboom vinden.
Maar dat is een Bijbel! voert gij mij tegen. Gij zijt er! dat is het ook. Welnu, in dien band, vóór den Bijbel, vindt gij een blad door verschillende handen beschreven: dat zijn familiepapieren!
Dat ziet er niet best uit, niet waar? Gij hebt gelijk. Ik ben niets dan een simpele roturier. Geen heraut heeft ooit een schelling aan mijn geslacht verdiend. Ik moet mij met den troost van alle laaggeborenen behelpen, dat ik in Adam, den algemeenen Stamvader der menschen, van den oudsten adel ter wereld ben. Verder kan ik het niet brengen. Ik zou er mijn hals niet onder durven verwedden, of ik uit Joodsch of Heidensch bloed gesproten ben; of mijn voorvaderen onder het Romeinsche juk zijn doorgegaan of den Romeinschen adelaar gedragen hebben; of zij bij de tornooien tot degenen behoord hebben, die den hals braken, of die halzen zagen breken; of zij sporen aangespten, of sporen vervaardigden; of de groote Potentaten ze met hun zwaard op de schouders of op den rug sloegen, dat zulk een groot verschil maakt. Kortom, ik weet er niets hoegenaamd van en, als dit niet uit de lex non scripta der natuur volgde, zou ik zelfs niet eens kunnen bewijzen, dat ik ooit verre voorvaders gehad had.”
Johannes Petrus Hasebroek (6 november 1812 – 29 maart 1896)
Portret door Louis Chantal, 1847