Aldo Busi, Amin Maalouf, Anthony Burgess, Robert Rius, Karl May, Lesja Oekrajinka

De Italiaanse schrijver en vertaler Aldo Busi werd geboren op 25 februari 1948 in Montichiari, Brescia. Zie ook alle tags voor Aldo Busi op dit blog.

Uit: Standard Life of a Temporary Pantyhose Salesman (Vertaald door Ercole Guidi)

He had called him and now he was telling him he didn’t wish to speak with him or know him because it wasn’t him. He had returned to his rock; he didn’t feel like swimming anymore. He’d have only done it to drown himself.
He felt smothered by that humiliation mixed with the attraction which now, confused, acquired from the refusal an uncontainable acumen that shook his lungs. It was stimulating to be turned down, to be mistaken for another, it had to be admitted. One was forced out of the rite, the brain skidding off the usual tracks of costless renunciations. The sudden hatred, mingled with desire and by now shattered into petty self-justifications, dazed in an unusual way; it called to life.
That afternoon he had been fiddling about what to do, without ever again turning his head toward the place of the offense or turning it elsewhere. The colors plunged into a self-pitying languor, of uncommitted punishments to be given in his mind. He beheld under his fastened eyelids – of himself who had the air of one who’s basking in the sun – the death’s head: it stripped the flesh from his scalp with his own teeth, stripped the flesh off his skull, spit the gray matter to the frogs.
To be able to tear him to pieces! He put on his trousers very slowly; someone asked him mundane explanations as to his leaving so early, and, as he was out of everyone’s view, he started running on the other side of the fence.
He thought he had always been kind and brotherly when he said «no». He knew he wasn’t being sincere.
In the evening he received a phone call from Galeazzo, a cop from Naples, an invitation. He had yet to finish the baths; but he thought that after the inhalations he’d have gone back to the Grotte, see him again, perhaps consume himself in that inconclusive hatred for another week.”

 

 
Aldo Busi (Montichiari, 25 februari 1948)
Hier links bij de opname van de film “Mutande pazze” , 1992

Lees verder “Aldo Busi, Amin Maalouf, Anthony Burgess, Robert Rius, Karl May, Lesja Oekrajinka”

Gabriël Smit

De Nederlandse dichter, essayist, toneelschrijver, vertaler, kunstcriticus, journalist, redacteur en politicus Gabriël Wijnand Smit werd geboren in Utrecht op 25 februari 1910. Smit werd geboren in een oudkatholiek gezin, maar stapte toen hij volwassen was over naar de rooms-katholieke Kerk. In 1969 liet hij deze kerk echter achter zich. Op zijn twintigste verhuisde hij naar Hilversum, later naar ‘s-Graveland, waar hij jarenlang raadslid voor de KVP was (hij was ook fractievoorzitter) alsook enige tijd waarnemend burgemeester, en vervolgens naar Laren, waar zijn grote gezin opgroeide en hij tenslotte op 71-jarige leeftijd aan een longaandoening overleed. Smit begon in 1933 als journalist bij de Gooi- en Eemlander, trad aan als redacteur van het antisemitische De Nieuwe Gemeenschap, waar hij samen met A. den Doolaard vertrok toen de hoofdredacteur openlijk het antisemitisme ging uitdragen. Vervolgens werkte hij voor de Linie en De Gids. Hij werd daarna kunstredacteur en -criticus en redacteur geestelijk leven van de Volkskrant, en schreef ook veel voor radio en televisie. Tijdens WO II werden zes bundels van Smit clandestien uitgegeven, maar hij was gelijktijdig hoofdcorrespondent van de nazistische Nederlandsche Kultuurkamer. Deze dubbelrol verleende hem dan ook de naam ‘de dubbele pannebakker’. Of en in welke mate Smit pro-Duits was, is onduidelijk. Smit werd in 1955 ridder in de Orde van Sint-Gregorius de Grote in verband met zijn psalmberijming (Psalmen, 1952). In 1962 kreeg hij de cultuurprijs van de gemeente Hilversum voor zijn oeuvre en in 1970 de Marianne Philipsprijs.

Imbecile

Dit leven was een onverzettelike muur van vrezen,
en God alleen een slordig ‘Onze-Vader’.
de meeste mensen kwamen hem nooit nader,
kenden niet het duister-diepe van zijn wezen.
 
buiten – ’s avonds – flitsten lichten door zijn haren,
auto’s, razend – hij dacht een komeet –
en in een klampen, waarvan God slechts weet,
wist hij zijn hart dan langer te bewaren.
 
als hij aan tafel spijzen tot zich nam,
angstig, gulzig, in een blinde haast,
was hij om onze tranen steeds verbaasd,
en voelde niet waaruit de stilte kwam.
 
en mechanies dankend in een altijd-killer Onze-Vader,
sterker: ‘geef ons heden ons dageliks brood’,
kende hij de angsten om de dood
dieper dan één van ons, want zeer veel nader….

 

Tien sonnetten

I
Heer, het is niet dat Gij de stilte neemt,
dat Gij de wereld schreeuwen laat en gieren,
dat Gij het toelaat als de wilde dieren
van jacht en oogenblik – niets dat nog zweemt
 
naar maat en duur bleef hun gebrul nog eigen –
de dag verscheuren met hun hongerkreet,
Heer, het zijn niet de waanzin en het leed
die schreeuwend, schreeuwend om verlossing hijgen, –
 
dit alles is het niet, – want nu de nacht
het wreedst rumoer tot zwijgen heeft gebracht
hoor ik misschien weer hoe de sterren zingen.
 
Maar dat Gij hier, nabij, mijn kleine dingen
nog leeg laat, zonder stilte’s fluisteringen,
nog dood van angst, – dit rooft mijn laatste kracht.

 
Gabriël Smit (25 februari 1910 – 23 mei 1981)

Vittoria Colonna

Onafhankelijk van geboortedata

De Italiaanse dichteres Vittoria Colonna werd in april 1490 in Marino, bij Rome, geboren als kind van hoge adel. Haar vader was Fabrizio Colonna, heer van Paliano, vanaf 1515 Gran Connestabile van Napels. Haar moeder was een dochter van hertog Federico van Urbino en Battista Sforza. Vader Fabrizio was legerleider van de Franse koning Karel VIII, maar toen na de inname van het koninkrijk Napels onder zijn leiding erkenning door de koning uitbleef bood hij zijn diensten aan de Spaanse koning aan.Ter bestendiging van de band met Spanje werd op aandringen van Ferdinand van Napels de jonge Vittoria in 1495 beloofd aan de jonge Spaanse edelman Ferdinand ( Ferrante) Francesco D’Avalos uit Ischia. De eerste jaren stond zij onder de hoede van haar moeder, zelf opgevoed aan het beroemde hof van Urbino, die zorgde voor een zorgvuldige humanistische opvoeding. Haar jeugd bracht ze door in Marino, Rome of op het kasteel van haar vader in Napels, dat het middelpunt was van de literaire kringen in het koninkrijk Napels . In 1501 werd de familie door de Franse troepen van hun goederen verdreven en viel in ongenade bij paus Alexander VI Borgia. Het gezin vond toen tijdelijk een veilig onderdak aan het hof van de D’Avalos op Ischia, totdat ze konden terugkeren naar Marino. Eind 1509 trad Vittoria officieel in het huwelijk met Ferrante D’Avalos, hertog van Pescara en legeraanvoerder van de Spaanse troepen. Terwijl Ferrante ten strijde trok verbleef Vittoria aan het kleine, maar verfijnde hof op Ischia. Vittoria was ook regelmatig in Napels, aan het hof van de Spaanse Vice-koning. Ze leefde het leven van een hoge edelvrouw, vol pracht en praal in Spaanse stijl, en verkeerde in het gezelschap van grote dichters, schrijvers en schilders. Hier legde ze zich vol enthousiasme toe op de dichtkunst. Haar huwelijksjaren waren eenzaam, want Ferrante was vanaf 1511 meestal op pad als legeraanvoerder. Tot haar verdriet bleef zij kinderloos, maar het echtpaar adopteerde de hertog van Vasto, een neef van Ferrante, als zoon en erfgenaam. Haar eerste werk, “Epistola a Ferrante Francesco D’Avalos, suo consorte, nella Rotta di Ravenna”, gericht aan haar in Ferrara en Milaan gevangen gehouden echtgenoot, verscheen in 1512. Hierin uitte ze haar grote verdriet om de afwezigheid van Ferrante, die ver van haar gevangen gehouden werd. Hij werd echter niet gevangen gehouden in een kerker, maar aan het hof, waar hij genoot van de aangename dingen des levens. Ook beschrijft ze de gruwel van het oorlogvoeren, waarin de man roem en glorie zoekt, terwijl de vrouw eenzaam en vol zorgen om zijn welzijn achterblijft. In 1521 ging hij als aanvoerder van het leger van Karel V naar Milaan om te vechten tegen Frans I van Frankrijk. Hij won de slag bij Pavia in 1525, maar stierf enkele maanden later in Milaan, aan de gevolgen van zijn verwondingen of door een samenzwering. Vittoria wijdde zich na de dood van Ferrante helemaal aan het schrijven van gedichten. Haar “Rime amorose” zijn voornamelijk gewijd aan de glorie en de heldhaftigheid van haar man, het verdriet om zijn dood en het verlangen naar haar eigen dood om daardoor weer met hem verenigd te worden. In 1534 verliet Vittoria het eiland Ischia en het Zuiden voorgoed en nam zij haar intrek in het klooster van San Silvestro in Rome. Daar wijdde zij zich enerzijds aan een contemplatief leven, anderzijds was zij volop actief in religieuze, politieke en literaire zaken.

Wie traf sich selbst der Tod mit jenem Stoße

Wie traf sich selbst der Tod mit jenem Stoße
Gen ihn, mein Licht, das zu verdunkeln er
Zu schwach und dessen Ruhm nur mehr und mehr
Durch schönes Sterben wuchs ins Übergroße!

Nun droht er mir! Doch seine Faust erstarrt
Hoch in der Luft, mein Lächeln macht sie stocken …
Warum lässt er zum Streich sich nicht verlocken?
Wie grausam er mit Höflichkeit mich narrt!

Mein totes Leben such ich ihm zu schenken
Doch er, nicht solchen leichten Siegs gewohnt,
Übt nie erhörte Rache: er verschont

Mich seines Streichs, quält mich mit seinen Ränken,
Lässt lebend mich in diesem wahren Tod –
O, wie entrinn ich dieser letzten Not?

 

Vertaald door Hans Mühlestein

 

On what smooth seas, on what clear waves did sail

On what smooth seas, on what clear waves did sail
My fresh careened bark ! what costly freight
Of noble merchandise adorn’d its state !
How pure the breeze, how favouring the gale !

And Heaven, which now its beauteous rays doth veil,
Shone then serene and shadowless. But fate
For the too happy voyager lies in wait.
Oft fair beginnings in their endings fail.

And now doth impious changeful fortune bare
Her angry ruthless brow, whose threat’ning power
Rouses the tempest, and lets loose its war !

But though rains, winds, and lightnings fill the air,
And wild beasts seek to rend me and devour,
Still shines o’er my true soul its faithful star.

 

Like to a hungry nestling bird, that hears

Like to a hungry nestling bird, that hears
And sees the fluttering of his mother’s wings
Bearing him food, whence, loving what she brings
And her no less, a joyful mien he wears,

And struggles in the nest, and vainly stirs,
Wishful to follow her free wanderings,
And thanks her in such fashion, while he sings,
That the free voice beyond his strength appears;

So I, whene’er the warm and living glow
Of him my sun divine, that feeds my heart,
Shine’s brighter than its wont, take up the pen,

Urged by the force of my deep love; and so
Unconscious of the words unkempt by art
I write his praises o’er and o’er again.

 

Vertaald door Thomas Adolphus Trollope

 
Vittoria Colonna (april 1492 – 25 februari 1547)
Anoniem portret uit de 16e eeuw