Whitsunday in Kirchstetten (W. A. Auden)

Prettige Pinksterdagen!

 

Pinksterfeest door Juan de Flandes (ca. 1465-1519)

 

Whitsunday in Kirchstetten
(for H.A. Reinhold)

Grace dances. I would pipe. Dance ye all.
[Acts of John]
 
Komm Schöpfer Geist I bellow as Herr Beer
picks up our slim offerings and Pfarrer Lustkandl
quietly gets on with the Sacrifice
as Rome does it: outside car-worshippers enact
the ritual exodus from Vienna
their successful cult demands (though reckoning time
by the Jewish week and the Christian year
like their pedestrian fathers).

When Mass is over,
although obedient to Canterbury,
I shall be well grüss-gotted, asked to contribute
to Caritas though a metic come home
to lunch on my own land: no doubt, if the Allies had not
conquered the Ost-Mark, if the dollar fell,
the Gemütlichkeit would be less, but when was peace
or its concomitant smile the worse
for being undeserved?

In the onion-tower overhead
bells clash at the Elevation, calling
on Austria to change: whether the world has improved
is doubtful, but we believe it could
and the divine Tiberius didn’t.  Rejoice, the bells
cry to me.  Blake’s Old Nobodaddy
in his astronomic telescopic heaven,
Army, Navy, Law, Church, nor a Prince
say who is papabile. (The Ape of the Living God
knows how to stage a funeral though,
as penitents like it: Babel, like Sodom, still
has plenty to offer, though of course it draws
a better sort of crowd.)  Rejoice we who were born
congenitally deaf are able
to listen now to rank outsiders. 

The Holy Ghost
does not abhor a golfer’s jargon,
a Lower-Austrian accent, the cadences even
of my own little Anglo-American
musico-literary set (though difficult,
saints at least may think in algebra
without sin): but no sacred nonsense can stand Him.
Our magic syllables melt away,
our tribal formulae are laid bare: since this morning,
it is with a vocabulary
made wholesomely profane, open in lexicons
to our foes to translate, that we endeavor
each in his idiom to express the true magnalia
which need no hallowing from us, loaning terms,
exchanging graves and legends. (Maybe, when just now
Kirchstetten prayed for the dead, only I
remembered Franz Joseph the Unfortunate, who danced
once in eighty-six years and never
used the telephone.)

     An altar bell makes a noise
as the Body of the Second Adam
is shown to some of his torturers, forcing them
to visualize absent enemies,
with the same right to grow hybrid corn and be wicked
as an Abendlander. As crows fly,
ninety kilometers from here our habits end,
where minefield and watchtower say NO EXIT
from peace-loving Crimtartary, except for crows
and agents of peace: from Loipersbach
to the Bering Sea not a living stockbroker,
and church attendance is frowned upon
like visiting brothels (but the chess and physics
are still the same).  We shall bury you
and dance at the wake, say her chiefs: that says Reason
is unlikely. But to most people
I’m the wrong color: it could be the looter’s turn
for latrine duty and the flogging block,
my kin who trousered Africa, carried our smell
to germless poles.

Down a Gothic nave
comes our Pfarrer now, blessing the West with water:
we may go.  There is no Queen’s English
in any context for Geist or Esprit: about
catastrophe or how to behave in one
what do I know, except what everyone knows—
if there when Grace dances, I should dance.

 

Wystan Hugh Auden (21 februari 1907 – 29 september 1973)
Sint Vituskerk in Kirchstetten

 

Zie voor de schrijvers van de 15e mei ook mijn vorige drie blogs van vandaag.

Albert Verwey, Arthur Schnitzler, Pem Sluijter, W.J.M. Bronzwaer, Frits van Oostrom

De Nederlandse dichter, essayist en letterkundige Albert Verwey werd geboren in Amsterdam op 15 mei 1865. Zie ook alle tags voor Albert Verwey op dit blog.

 

Noach’s duif

Ik rustte in ’t holle van een golf, ik plooide
Mijn vleugels en ik deinde: ik wist niet meer
Bewoog ik mee omhoog of mee omneer
En of mij links of rechts mijn schomling gooide.

Er was gedroppel dat zich op mij strooide,
Er was een hemel en een hemels weer,
En ik genoot en leefde in iedre veer,
Verheugd omdat zo schoon heelal mij kooide.

Toch wiekte ik traag en wendde en naar mijn ark
Richtte ik de koers: van boom op hoge heuvel
Plukte ik een twijg en gaf me aan ’t venster in.

En mensen, beesten, met vervreugden zin,
Haastten weer uit met mij naar ’t vorig euvel:
Het godverlaten, schendig aardepark.

 

Van de liefde die vriendschap heet

9
Men kàn geen vlammen als een gouden vloed
Uit éen vaas gieten in een andre vaas:
Daarbinnen branden ze en een bevend waas
Gloeit door het hulsel heen met halven gloed.

Open het nooit – het is zoo schoon, en ’t moet
Zó schoon zijn, blijvend in die zelfde plaats:
Die vlam zal niemand zien: zij zal, helaas!
Zichzelf verteren daar haar niemand voedt.

Brand niet zoo luid, mijn ziel! waaróm zoo luid?
Gij weet toch, dat ge alleen en stil moet zijn;
En veel begrijpen, daar me’ ú nièt verstaat;

Gloed bréngt geen gloed voort, ziel! úw gloed vergaat
Weldra, die grote, en zie, een schone schijn
Is om u, maar die ook dooft aanstonds uit.

 

Orfeus

Had Orfeus niet Eurydice gedood
Door zelf te hunkren naar haar levende ogen,
Voor eeuwig had hij haar in ’t licht gevoerd.

Nu stond hij wenend waar zich de afgrond sloot
En had voorgoed zich aan zijn arm onttogen
Wie hij zo vast zich dacht aan ’t hart gesnoerd.

Nu bleef zijn hunkren als een open wond
En ’t lied van nederwaarts gericht verlangen
Zwaar en verzadigd als een boom die treurt,

Terwijl die Andre opnieuw de cirkling bond
Waaruit alleen de opvaart van zijn gezangen
Haar – voor hoe kort, helaas! – had losgescheurd.

 

 
Albert Verwey (15 mei 1865 – 8 maart 1937)
Albert Verwey en Stefan George door Jan Toorop, 1901

Lees verder “Albert Verwey, Arthur Schnitzler, Pem Sluijter, W.J.M. Bronzwaer, Frits van Oostrom”

Michael Lentz, Max Frisch, Judith Hermann, Peter Shaffer, Raymond Federman

De Duitse dichter, schrijver, literatuurwetenschapper en musicus Michael Lentz werd geboren in Düren op 15 mei 1964. Zie ook alle tags voor Michael Lentz op dit blog.

 

rätsel, kreuz, prozeß
ein springtanz ohne wanz

was hört was kommt vom draußen ich.
das muß ein wagen träger sein
dem niemand fehlt den kommt allein
von selber aus dem kuckuck zum.

was ich nicht bin das frißt die not
also denke beißt die runde.
denn er reicht die mühle hof
mit schlägern in der stunde.

um heimes willen drückt er zu
sieh da sieh da jambeus auch du
wie lange noch das über alles
schweig lieb heimat, kreist der dalles.

noch eh ich was fromm draußen rein
dem niemand frißt die stunde ein
will über smok und schweigen
der richter sich verneigen.

und aller fragen ofen.

 

Einige einfache Sätze

Soeben ist ein Insekt ins Netz gegangen.
Es wird dort verenden. Auf Vorrat. Aber
noch unternimmt das Kerbtier alle Anstrengung
der Fangwolke stolzer zu entkommen
die Wind nicht zerreißen das Licht nicht trocknen kann.
Am Schleppseil turnt der Spinnerich Tod.
Ein Widerling. Wie kann man sich nur so gehen
lassen. Es klingelt die Masche
das fette Kinn lässt sich herab: Den leichen Fang
zur Kenntnis nehmen. Distanz.
Ein stummer Mechanismus. In der Kehle blüht
bereits der Erntekranz:
»Probleme werden erst gestellt, wenn sie gelöst
werden.« Ganz von selbst.
Allein wo hört der Leim denn auf, die Beute an?
Du spürst es kaum.
Ich stehe dicht davor und schmier die Webe platt.
Verwettert
als Wandbild, frisch gemalt, prangt unser Sternenzelt:
Kehricht.
Ein schönes Spiel. Es muss doch ein Gott über uns
sein.

 

 
Michael Lentz (Düren, 15 mei 1964)

Lees verder “Michael Lentz, Max Frisch, Judith Hermann, Peter Shaffer, Raymond Federman”

René Regenass, Paul Zindel, Mikhail Bulgakov, Lyman Frank Baum, Katherine Anne Porter

De Zwitserse dichter, schrijver en beeldend kunstenaar René Regenass werd geboren op 15 mei 1935 in Basel. Zie ook alle tags voor René Regenass op dit blog.

Uit: Lob der Langsamkeit

Schon als Kind musste ich schnell sein. wenn die Mutter um halb zwölf feststellte, dass das Salz ausgegangen war.
«Aber ditfig!»‚ mahnte sie.
Die Modelleisenbahn sollte möglichst schnell über die Gleise rattern, sonsr mache es keinen Spass. meinten meine Spielkameraden.
Mit dem Dreirad oder dem Trottinett wollte ich unbedingt mit den älteren Kollegen mithalten, obwohl sie bereits ein kleines Fahrrad hatten.
In der Schule lernte ich, dass bei Prüfungsaufgaben die Zeit unerbittlich schrumpft.
An meinem ersten Arbeitsplatz wiihrend der Semesterferien war die Stempeluhr das Mass der Zeit und Pünktlichkeit.
Jede Verspätung wurde registriert, da gab es keine Ausrede.
Die Strassenbahn durfte ja keine Verspätung haben.
Meine Hoffnung: die letzte Tür des Anhängers noch zu erreichen.
An der Universität blieb nur eine knappe Viertelstunde nach der Vorlesung, um vom Kollegiengebäude am Petersplatz zum Seminar am Stapfelberg zu gelangen.
Nichts und niemand durfte mich aufhalnen. Der Professor war gnadenlos.
Als Journalist musste ich stets auf dem Sprung sein.
Der Redaktor: «In einer halben Stunde beginnt die Pressekonferenz des Regiemngsrats. Ihr Kollege ist ausgefallen. Der Bericht sollte am frühen Abend auf mei nem Tisch liegen.”

 

 
René Regenass (Basel, 15 mei 1935)

Lees verder “René Regenass, Paul Zindel, Mikhail Bulgakov, Lyman Frank Baum, Katherine Anne Porter”

Jo Gisekin, Karl-Markus Gauß, Eoin Colfer, Gaby Hauptmann, Dante Alighieri

De Vlaamse dichteres Jo Gisekin werd geboren in Gent op 14 mei 1942. Zie ook alle tags voor Jo Gisekin op dit blog.

Ach, hoe sereen en listig de narcissen in april

Op de dag
dat het gebeurde
had het gevroren

Het serveren van de thee was
nauwelijks een ritueel naast
het bed dat begroeid was
met bloemen van hen
die je niet meer wilde zien

Het sap nog in de mond
van sinaasappelmarmelade
deed mij eraan denken
dit is geen sinister sprookje

De zuster kwam bedauwd
de kamer binnen
met voeten verend
onder schaars gewicht
Op een gedempt klavier
van juist gestemde woorden
vroeg ze naar de nacht
en naar de morgenboterham
waarna ze hoorbaar
voorzichtig als een vis
door kieuwen ademde

de zeep stond klaar
de schone handdoek als fluweel
gevouwen en gladgestreken
voor het toedekken
van zoveel doelloos lichaam

Ik tastte aan de golven
van uitgebloede aders
geen aroma’s meer
van japanse kerselaren in de tuin
waar het gekanker met kapotgevreten
vingertoppen ook daar niet ophield
te bestaan

Ach, en wat sereen en listig
de gele bekken van narcissen
in april

 

Nog eenmaal

Nog eenmaal om precies te zijn
zou ik een kind willen baren
Het ritueel van de ogenblikken
in mij opslaan als in een gouden kooi

Het lichaam dat zich opent om zwijgend dicht te gaan
in de trance van het afgebakend moment

Te weten dat ik vrouw ben
en niet zomaar vermoeid
van steeds weer stappen over zebrapaden
met kinderen in donker uniform
en boekentassen vol verzamelingen

Straks de quiche Lorraine op tafel
en schoenen poetsen voor het vertrek
de brooddoos met het gebakje, het springtouw voor de middagpauze

Nog éénmaal wil ik wakker worden
met het weke lijfje aan mijn weke mond
Het hart op het hart

 
Jo Gisekin (Gent, 14 mei 1942)

Lees verder “Jo Gisekin, Karl-Markus Gauß, Eoin Colfer, Gaby Hauptmann, Dante Alighieri”

Krister Axel, Jens Sparschuh, Evelyn Sanders, Walter E. Richartz, Karin Struck, Kasper Peters

De Amerikaanse dichter en musicus Krister Axel werd geboren op 14 mei 1974 in Parijs.Zie ook alle tags voor Krister Alex op dit blog.

Georgia rain

I set out in the morning
And she’s watching over me
This angel on my shoulder
Crying into the sea

Georgia rain in my walking shoes
I’ve got nothing to lose

Tell me you won’t fade out
Now the clouds are rolling in
Maybe you remember
Almost losing everything

Georgia rain in my walking shoes
I’ve got nothing to lose
Somebody shine a light on me

Georgia rain

 
Krister Axel (Parijs, 14 mei 1974)

Lees verder “Krister Axel, Jens Sparschuh, Evelyn Sanders, Walter E. Richartz, Karin Struck, Kasper Peters”

Frans Bastiaanse

De Nederlandse dichter Wilhelm Ange François (Frans) Bastiaanse werd geboren in Utrecht op 14 mei 1868. Bastiaanse studeerde in Utrecht en was lange tijd leraar Nederlands te Hilversum. Hij is bekend om zijn impressionistische natuur- en liefdeslyriek in de trant van het impressionisme der vroege tachtigers: “Natuur en leven” (1900), “Gedichten” (1909), “Een zomerdroom” (1919). Vooral Lodewijk van Deyssel was erg met zijn werk ingenomen. Geïnspireerd door een late liefde toont zijn talent in verspreid later werk een opmerkelijke verdieping: “Ultima thule” (aflevering Helikon, 1938). Van zijn “Verzamelde gedichten” (1946) is slechts één deel verschenen. Van zijn hand zijn voorts: “De techniek der poëzie” (1918) en “Overzicht van de ontwikkeling der Nederlandsche letterkunde” (4 dln., 1914-1927)

Kleine Sonatine

Dit is een sonatine
Precies voor jou, die zacht en fijn
Met een viool, een mandoline
Een cello moet bezongen zijn.

Ik kon de taal wel voor jou zetten
Op pauk, bazuin en klarinet,
Het klaar klaroenen van trompetten
En dubbel héél ’t orkest bezet,

Maar bij die rozen op je wangen,
Die glimlach om je teed’re mond
Die wedergeeft in diep verlangen
Wat in verlangen oorsprong vond,

Speelt nog de taal maar ‘en sourdine’
Precies voor jou, die slank en fijn,
In de allerkleinste sonatine
Wil, allerliefst, bezongen zijn…

En na het laatste en zoetst gehoorde
Vangt er het lange zwijgen aan
Waarin, als lied’ren zonder woorden,
Wij nog het best elkaar verstaan.

 

Heel mijn leven

Mijn lief is blij, zij lacht en zingt
En schittert in de zonneschijn
Als zij zó héél mijn leven zingt
Kan nooit mijn leven lijden zijn.

Ja! zang en lachen duren kort
Als bloemen in de zomerdag;
De zomer sterft, de bloem verdort:
Zo sterft der mensen zang en lach.

Maar nu der zonne gouden val
Vloeit langs gelaat en blinkend kleed,
En zij gaat, zingend of zij zal
Zó eeuwig zingen zonder leed,

Nu voel ik – of ‘k mij zelve wieg
In dromen die maar kort bestaan
’t Is beter zo ‘k mij zelf bedrieg
Dan ’t leven droomloos door te gaan –

Nu voel ik zalige vreugde in mij
Bij ’t luistren naar haar lach en zang
Want weet, wát blijve of ga voorbij:
Dát hoor ik héél mijn leven lang.

 
Frans Bastiaanse (14 mei 1868 – 12 juni 1947)

Wilma Vermaat

De Nederlandse schrijfster Willemina (Wilma) Vermaat werd geboren in Zetten op 14 mei 1873. Haar moeder overleed toen zij elf jaar was, en zij werd opgevoed door een zeer gelovige tante. Haar vader was leraar maar nogal van het gezin vervreemd. Haar neef dr. J.H. Gerretsen, hofpredikant, ging de doopdienst van Juliana voor. Ze deed kweekschool en ging in Apeldoorn in het onderwijs werken, maar raakte echter rond haar twintigste in een persoonlijke psychische en ook lichamelijke crisis. Hiervan hersteld, raakte zij tijdens WO I betrokken bij groepen die hulp verleenden aan oorlogsslachtoffers en vluchtelingen. Ze sloot zich aan bij de pacifistische beweging onder leiding van Kees Boeke. Samen met twee zusters ging ze in de jaren twintig in een huis in de bossen bij Beekbergen wonen, de Neumshutte. Vermaat debuteerde in 1907 met het verhaal ‘Oude vrijster’, in Ons Tijdschrift. Ze was een productief schrijfster met een vast eigen publiek, dat ze in de loop der jaren bediende met meer dan veertig romans en novellen. Ze was bevriend met mensen als Willem de Mérode, Roel Houwink, Jo Ypma, H.M. van Randwijk, Bert Bakker en Klaas Heeroma.

Uit: Moeder Stieneke

“In razende vaart kwam een auto aansnorren door de nachtstille straat, en stopte voor het Dominéshuis. Het was de auto van hun dokter. De chauffeur gaf een briefje af, daarin stond met donkere, kort-afgebeten woorden een groot verhaal van ellende en een roep om oogenblikkelijke hulp.
‘We komen….’
Stieneke was al naar boven om haar meisje Marieke te waarschuwen, en kwam snel weer beneden gekleed en gereed.
De Dominé wachtte in de gang en daar ging het heen in suizende vaart naar den buitenkant van de stad, de dood-stille Oude Vest. Ze zaten zwijgend in gespannen luisteren naar den angstroep, die hen uit de simpele woorden van den dokter tegen had geklonken.
Het was de angst over de ontdekking van een misdaad jaren geleden begaan. De man had zich, nog jong, aan een kas vergrepen. De oorlogsverwarring had de daad verborgen gehouden, en hij had gehoopt door een voorbeeldig leven zijn vergrijp te kunnen uitwisschen. In het laatste oorlogsjaar was hij getrouwd met een zacht vrouwtje, zij had hem zes maanden geleden twee blonde meisjes geschonken, helaas ten koste van haar beste krachten. Ze was nog niet hersteld.
En nu was plotseling het kwaad uit zijn schuilhoek opgejaagd en aan den dag gebracht. Morgen…. morgen…. dan zou de heele stad het weten!…. dan zou zij het weten, dat was ’t allerergste!
In dien angst voor morgen had hij zich met blinde oogen in den dood gestort. Maar het sterke leven had zoo geweldig gestreden, tegen den zwakken dood, dat hij in de lange worsteling tot bezinning gekomen, plotseling, in zijn berouw wel duizend nieuwe levensmogelijkheden zag, waar hij er tevoren geen enkele meer had kunnen ontdekken. Hij kon zich niet meer losrukken uit den greep van den dood. Hij moest mee naar het onbekende land, naar God! en riep in zijn angst om haar, zijn teere vrouw, en riep om God……..
De auto raasde door de stille straten; de Dominé en Stieneke luisterden, en hoorden niet anders meer dan dit wanhopige roepen, en bleven hun antwoord geven in een stil gebed om hulp, om nog bijtijds te mogen komen. Als aan een schip in nood in een pikdonkeren nacht, zoo zonden ze hun seinen over. God was tusschen hen en dezen nood.
Voor een huis op de Oude Vest met hel-verlichte bovenvensters stopte de auto. Stieneke zag dat het gordijn van een donkere benedenkamer wat op zij was geschoven, ze verbeeldde zich daarachter angstige oogen die tuurden in de leege straat.
De voordeur schoot open, het licht in een klein portaal schoot aan; ze stonden voor een smalle trap met een bonten looper. Dat zag Stieneke, en zag tegelijk eigenlijk niets; het drong haar bewustzijn binnen, terwijl ze achter haar vader aan naar boven klom in een ontzagwekkende stilte; het roepen, dat ze zoo duidelijk had gehoord scheen door die stilte na te klinken als uit een verren droom.”


Wilma Vermaat (14 mei 1873 – 20 maart 1967)

Jan Lauwereyns, Reinout Verbeke, Bruce Chatwin, Daphne du Maurier, Kathleen Jamie, Armistead Maupin, Alphonse Daudet, Kōji Suzuki

De Vlaamse dichter Jan Lauwereyns werd geboren op 13 mei 1969 in Antwerpen. Zie ook alle tags voor Jan Lauwereyns op dit blog.

De bladzijden open

De bladzijden open
wacht je

op het als een bij zoemend dansen

een mug in de neusvleugel

reeds heb ik bijtspoortjes
op mijn oren

de moederkat schrikt terug

met van die witpluizige

die daar in je homepage
gevangen zitten

ik laat het geschip

doe het antieke kalfsleer toe

verhuis naar de voorleeskamer.

 

Je doet het of

Je doet het of
je doet het niet

happy time with animal

als je het doet
doe je het

oog op verzadiging
en lekkerness

zo klaar en gretig afgehandeld

logisch
filosofisch

dat de stilstand der dingen

op de heupen werkt
tot ik het daar daarvan

krijg

book off

en rap een beetje.


Jan Lauwereyns (Antwerpen, 13 mei 1969)

Lees verder “Jan Lauwereyns, Reinout Verbeke, Bruce Chatwin, Daphne du Maurier, Kathleen Jamie, Armistead Maupin, Alphonse Daudet, Kōji Suzuki”

Hagar Peeters, Bertus Aafjes, August Vermeylen, Andrej Voznesensky, Sabine Imhof, Dante Gabriel Rossetti, Nicolaas Anslijn

De Nederlandse dichteres Hagar Peeters werd geboren in Amsterdam op 12 mei 1972. Zie ook alle tags voor Hagar Peeters op dit blog.

Beste,

Beste mijn dit, beste mijn dat,
waarom schrijf ik je
het best-zijn toe?
Misschien ben je wel goed
maar niet goed genoeg,
en beter dan wie ben je dan?

Maar goed, lieve…
want lief ben je vast
nu je de moeite neemt
mijn brief te lezen.
Je weet bij voorbaat
tenslotte niet
wat er in staat.

Beantwoord mijn aanhef.
Maak hem waar op zijn minst.

Een kort ‘gegroet’ voldoet

 

Gedenksteen

Konden de doden
zich herdenken
welke woorden
zouden zij vinden
voor welke namen
aan wie vragen
wiens adem
te doen stokken,
van wie het leven
af te breken?
Als de doden zichzelf
konden herdenken,
hoeveel minuten
zouden zij zich gunnen,
is om de doden
te herdenken
de duur van de dood
toereikend?

 
Hagar Peeters (Amsterdam, 12 mei 1972)

Lees verder “Hagar Peeters, Bertus Aafjes, August Vermeylen, Andrej Voznesensky, Sabine Imhof, Dante Gabriel Rossetti, Nicolaas Anslijn”