Luisa Valenzuela, Eugène Ionesco, Marilynne Robinson, Louis Verbeeck, Mihály Babits

De Argentijnse schrijfster Luisa Valenzuela werd geboren op 26 november 1938 in Buenos Aires. Zie ook alle tags voor Luisa Valenzuela op dit blog.

Uit: Strange things happen here (Vertaald door Helen lane)

“In the cafe on the corner-every self-respecting cafe is on a corner, every meeting place is a crossing of two paths (two lives)-Mario and Pedro each order a cup of black coffee and put lots of sogar in it because sogar is free and provides nourishment. Mario and Pedro have been flat broke for some time-not that they’re complaining, but it’s time they got lucky for a change-and suddenly they see the abandoned briefcase, and just by looking at each other they tell themselves that maybe the moment has come. Right here, boys, in the cafe on the corner, no diflerent from a hundred others. The briefcase is there all by itself on a chair leaning against the table, and nobody has come back to look for it. The neighborhood boys come and go, they exchange remarks that Mario and Pedro don’t listen to. There are more of them every day and they have a funny accent, they’re from the interior. I wonder what they‘re doing here, why they‘ve come. Mario and Pedro wonder if someone is going to sit down at the table in the back, move the chair, and find the briefcase that they almost love, almost caress and srnell and lick and kiss. A man finally comes and sits down at the table alone (and to think that the briefcase is probably full of money, and that guy‘s going to latch onto it for the modest price of a vermonth with lernon, which is what he finally asks for after taking a little while to make up his mind). They bring him the vermouth, along with a whole bunch of appetizers. Which olive, which little piece of cheese will he be raising to his month when he spots the briefcase on the chair next to his? Pedro and Mario don’t even want to think about it and yet it‘s all they can think about. When all is said and done the guy has as much or as little right to the briefcase as they do. When all is said and done it’s only a question of chance, a table more carfully chosen‚ and that’s it. The guy sips his drink indiffetentiy, swallowing one appetizer or another; the two of them can’t even order another coffee because they’re out of dough as might happen to you or to me, move perhaps to me than to you, but that‘s beside the point now that Pedro and Mario are being tyrannired by a guy who’s picking bits of salami out of his teeth with his fingernail as he finishes his drink, not seeing a thing and not listening to what the boys are saying. You see them on street corners.”

 

 
Luisa Valenzuela (Buenos Aires, 26 november 1938)

Lees verder “Luisa Valenzuela, Eugène Ionesco, Marilynne Robinson, Louis Verbeeck, Mihály Babits”

William Cowper, Theophilus Cibber, Alyosha Brell, Mohamed Al-Harthy, René Becher

De Engelse dichter William Cowper werd geboren op 26 november 1731 in Berkhamstead, Herford. Zie ook alle tags voor William Cowper op dit blog.

 

Abuse Of The Gospel

Too many, Lord, abuse Thy grace
In this licentious day,
And while they boast they see Thy face,
They turn their own away.

Thy book displays a gracious light
That can the blind restore;
But these are dazzled by the sight,
And blinded still the more.

The pardon such presume upon,
They do not beg but steal;
And when they plead it at Thy throne,
Oh! where’s the Spirit’s seal?

Was it for this, ye lawless tribe,
The dear Redeemer bled?
Is this the grace the saints imbibe
From Christ the living head?

Ah, Lord, we know Thy chosen few
Are fed with heavenly fare;
But these, — the wretched husks they chew,
Proclaim them what they are.

The liberty our hearts implore
Is not to live in sin;
But still to wait at Wisdom’s door,
Till Mercy calls us in.

 

 
William Cowper (26 november 1731 – 25 april 1800)
Portret door William Henry Jackson, 1873

Lees verder “William Cowper, Theophilus Cibber, Alyosha Brell, Mohamed Al-Harthy, René Becher”

Herman Gorter

De Nederlandse dichter Herman Gorter werd geboren in Wormerveer op 26 november 1864. Hij studeerde klassieke talen aan de universiteit van Amsterdam en werd leraar aan een gymnasium in Amersfoort. In 1890 trouwde hij met de vermogende patriciërsdochter Wies Cnoop Koopmans. Na het huwelijk wijdde hij zich enkele jaren geheel aan de literatuur en filosofie. Hij vertaalde Spinoza’s “Ethica” en kwam steeds meer onder invloed van socialistische denkbeelden zoals die beleden werden door Duitsers als Kautsky en Mehring. In 1897 werd hij lid van de SDAP, een jaar later redacteur van De Nieuwe Tijd, het blad dat hij ook financieel ondersteunde. Gorter en zijn vrouw leefden zeer sober in hun huis in Bussum. Zijn brochure “Het historisch materialisme. Voor arbeiders verklaard” (1908) trok de aandacht en werd in veel landen vertaald. Gorters houding en levenswijze stonden haaks op die van de arbeidersbeweging, hoe toegedaan hij het lot van de werknemers ook was. Zelf was hij sjiek gekleed en beoefende hij elitaire sporten als cricket, tennis en zeilen. Gorter had regelmatig last van depressies. Men vermoedt dat zijn toenemende nervositeit ook te maken had met zijn gecompliceerde liefdesleven. Naast zijn vrouw (het echtpaar bleef kinderloos) had Gorter relaties met Ada Prins en Jenne Clinge Doorenbos. Beide vrouwen waren niet van elkaars bestaan op de hoogte. Aan het eind van WO I en in de revolutionaire jaren die volgden was Gorter politiek zeer actief. Hij is lid geworden van de kleine SDP, die na de Russische revolutie de CPN (Communistische Partij Nederland) wordt. Later nam Gorter afstand van de ‘opportunistische’ leiding van die partij. Gorter ziag zijn idealen steeds minder bereikbaar worden. Hij raakte steeds meer vervreemd van vrienden en was regelmatig ziek en depressief. Gorter debuteerde met sonnetten en een episch-lyrisch fragment, “Lucifer”. Aan “Mei”, het gedicht dat hem onsterfelijk zou maken, werkte hij tussen 1886-1889. De eerste zang verscheen in De Nieuwe Gids in 1886. “Mei” geldt als het hoogtepunt van de Tachtigers poëzie: persoonlijk van ritme, een opvallende beeldspraak en een samengaan van natuurliefde, melancholie en erotiek. In 1890 verscheen de sensitivistische bundel “Verzen”, een weerslag van extatische en mystieke ervaringen. In enkele essays in De Nieuwe Gids nam Gorter steeds meer afstand van de Tachtigers. Hij wou voortaan de dichtkunst voeden met de grootheid van de socialistische opvattingen. “Pan” (1912), zijn tweede epische gedicht was veel ruimer van opzet en heeft de bevrijding van de mens als onderwerp. In 1916 verscheen Gorters lyrische poëzie in twee delen onder de titel “Verzen”. In de periode daarna schreef hij behalve tientallen artikelen ook veel Liedjes. Hij bestudeerde het verband tussen maatschappij en dichterschap bij onder anderen Dante, Shakespeare en Goethe. Na zijn dood verschenen die essays in 1935 in “De groote dichters”. Postuum verschenen “Liedjes” (drie delen, 1930) en “Sonnetten” (1934).

Uit: Mei

Een nieuwe lente en een nieuw geluid:
Ik wil dat dit lied klinkt als het gefluit,
Dat ik vaak hoorde voor een zomernacht,
In een oud stadje, langs de watergracht —
In huis was ’t donker, maar de stille straat
Vergaarde schemer, aan de lucht blonk laat
Nog licht, er viel een gouden blanke schijn
Over de gevels van mijn raamkozijn.
Dan blies een jongen als een orgelpijp,
De klanken schudden in de lucht zoo rijp
Als jonge kersen, wen een lentewind
In ’t boschje opgaat en zijn reis begint.
Hij dwaald’ over de bruggn, op den wal
Van ’t water, langzaam gaande, overal
Als ’n jonge vogel fluitend, onbewust
Van eigen blijheid om de avondrust.
En menig moe man, die zijn avondmaal
Nam, luisterde, als naar een oud verhaal,
Glimlachend, en een hand die ’t venster sloot,
Talmde een pooze wijl de jongen floot.

Zóó wil ik dat dit lied klinkt, er is één
Die ik wèl wenschte dat mijn stem bescheen
Met meer dan lachen van haar zachte oog…
Heil, heil, ik voel hier handen en den weeken boog
Van haren arm. Een koepel van blind licht,
Mild nevelend, omgeeft mijn aangezicht,
Mijn stem brandt in mij als de geele vlam
Van gas in glazen kooi, een eikenstam
Breekt uit in twijgen en jong loover spruit
Naar buiten: Hoort, er gaat een nieuw geluid:
Een jonge veldheer staat, in ’t blauw en goud
Roept aan de holle poort een luid heraut.

Blauw dreef de zee, het water van de zon
Vloot pas en frisscher uit de gouden bron,
Op woll’ge golven, die zich lieten wasschen
En zalven met zijn licht, uit open plassen
Stonden golven als witte rammen op,
Met trossen schuim en horens op den kop.

 


Herman Gorter (26 november 1864 – 15 september 1927)