John Coetzee, Thomas Bernhard, Brendan Behan, Geerten Gossaert, Herman Pieter de Boer, Alice Walker, Jacques Schreurs, Amy Lowell, Maurits Sabbe

De Zuidafrikaanse schrijver John Maxwell Coetzee werd geboren op 9 februari 1940 in Kaapstad. Zie ook alle tags voor John Coetzee op dit blog.

Uit: De kinderjaren van Jezus (Vertaald door Peter Bergsma)

“De man bij de poort wijst hen op een laag, vormeloos gebouw halverwege. ‘Als jullie haast maken,’ zegt hij, ‘kunnen jullie je melden voordat ze hun deuren voor de rest van de dag sluiten.’
Ze maken haast. ‘Centro de Reubicación Novilla’ staat er op het bord. Reubicación: wat betekent dat? Geen woord dat hij heeft geleerd.
Het kantoor is groot en leeg. Warm ook – nog warmer dan buiten. Aan de andere kant strekt een houten balie zich uit over de hele breedte van het vertrek, opgedeeld door matglazen ruiten. Tegen de muur een rij archiefladen van gelakt hout.
Boven een van de hokjes tussen glas hangt een bord: Recién Llegados, zwart gesjabloneerde woorden op een rechthoekig stuk karton. De baliebediende, een jonge vrouw, begroet hem met een glimlach.
‘Goedendag,’ zegt hij. ‘Wij zijn nieuwkomers.’ Hij spreekt de woorden langzaam uit, in het Spaans dat hij met moeite onder de knie heeft gekregen. ‘Ik ben op zoek naar werk, ook naar een plek om te wonen.’ Hij pakt de jongen onder zijn oksels en tilt hem op zodat ze hem goed kan zien. ‘Ik heb een kind bij me.’
Het meisje pakt de hand van de jongen. ‘Hallo, jongeman!’ zegt ze. ‘Is hij uw kleinzoon?’
‘Niet mijn kleinzoon, niet mijn zoon, maar ik ben verantwoordelijk voor hem.’
‘Een plek om te wonen.’ Ze werpt een blik op haar papieren. ‘We hebben een kamer vrij hier in het Centrum die u kunt gebruiken terwijl u naar iets beters zoekt. Luxe is het niet, maar dat vindt u misschien niet erg. Wat werk betreft, laten we daar morgenochtend naar kijken – u ziet er moe uit, u wilt vast wel uitrusten. Komt u van ver?’
‘We zijn de hele week onderweg geweest. We komen uit Belstar, uit het kamp. Bent u bekend met Belstar?’
‘Ja, ik ken Belstar goed. Ik ben zelf via Belstar gekomen. Heeft u daar uw Spaans geleerd?’
‘We hebben zes weken lang elke dag les gehad.’
‘Zes weken? Dan boft u. Ik was drie maanden in Belstar. Ik ging er bijna dood van verveling. Het enige wat me op de been hield waren de Spaanse lessen. Had u toevallig les van señora Piñera?’
‘Nee, wij hadden les van een man.’ Hij aarzelt. ‘Mag ik iets anders te berde brengen? Mijn jongen’ – hij werpt een blik op het kind – ‘voelt zich niet goed. Dat komt deels doordat hij van streek is, van streek en in de war, en niet goed gegeten heeft. Hij vond het eten in het kamp vreemd, niet lekker. Kunnen we ergens een fatsoenlijke maaltijd krijgen?’

 

 
John Coetzee (Kaapstad, 9 februari 1940)
Cover

Lees verder “John Coetzee, Thomas Bernhard, Brendan Behan, Geerten Gossaert, Herman Pieter de Boer, Alice Walker, Jacques Schreurs, Amy Lowell, Maurits Sabbe”

Kees Verheul

De Nederlandse schrijver, vertaler, slavist en essayist Kees Verheul werd geboren in Hengelo op 9 februari 1940. Verheul studeerde Engels en slavistiek aan de Universiteit Utrecht. Hij promoveerde aan de Universiteit van Amsterdam op het proefschrift “The theme of time in the poetry of Axmatova”. Hij was van 1979 tot zijn pensionering op 16 december 2005 docent Russische Letterkunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Verheul vertaalde poëzie van Anna Achmatova, Osip Mandelstam, Innokenti Annenski en Joseph Brodsky, de memoires van Nadezjda Mandelstam en een aantal boeken van Andrej Platonov. Verheul was bevriend met Joseph Brodsky. Samen met Frans Kellendonk vertaalde hij Brodsky’s essaybundel “Less than One” (vertaald als: “Tussen iemand en niemand”). Hij droeg bij aan Russische vertalingen van poëzie van Martinus Nijhoff en Guido Gezelle en schreef in Russische tijdschriften over letterkundige onderwerpen. Ook publiceerde hij een aantal bundels met beschouwingen over Nederlandse en Russische letterkunde, dagboeken en het autobiografische boekje ‘Een vierkant in de toendra’. Hij schreef een aantal romans: “Kontakt met de vijand” (over zijn studietijd in Rusland), “Een jongen met vier benen” (een bildungsroman met homo- en pedoseksuele thematiek) en de (nog onvoltooide) familieromancyclus “De Tutcheffs“. Verheul leverde ook een bijdrage aan een cursus Russische literatuur voor middelbare scholen. In de Nederlandse letteren behoort Kees Verheul met Karel van het Reve, Nico Scheepmaker, Nicoline van der Sijs en Johan Daisne tot de slavisten die buiten hun oorspronkelijke vakgebied zijn getreden. In 1977 kreeg Verheul de Busken Huetprijs voor “Verlaat debuut en andere opstellen”. In 1991 kreeg Verheul, samen met een aantal collega-vertalers, de Aleida Schot-prijs voor vertalingen van poëzie van Joseph Brodsky.

Uit: Met Bennie spelen

“Mijn eerste schoolvriendje woonde in onze straat, vlakbij het spoorwegviadukt waar het boerse centrum van het dorp ophield en de villabuurt begon. Vóór de lagere school kende ik hem niet. De afstand tussen zijn huis en het mijne was net te groot om elkaar bij het op straat spelen met onze buurjongens tegen te komen. Wel zag ik hem soms voorbijlopen. Ik wist alleen dat hij een broertje was van een van de grote jongens die iedere dag met mijn broer van school naar huis kwamen en dat hij Bennie heette. Toen de juffrouw ons op de eerste schooldag één voor één liet vertellen waar we woonden, deed ze opgetogen alsof hij en ik bij elkaar hoorden. Toch bemoeiden we ons de eerste tijd niet met elkaar. We zaten aan verschillende kanten van de klas – ik ergens opzij, tussen meisjes en jongens die zelden lastig waren bij de les, hij in een van de voorste banken waar de juffrouw meteen in het begin de ergste lawaaischoppers had neergezet. Ook buiten, tijdens de spelletjes op het schoolplein of de klassewandelingen, was ik nooit dicht bij hem in de buurt. Hij sloot zich gewoonlijk aan bij een vast stel vriendjes – jongens die dialekt spraken, zich apart hielden van de rest en zo gauw ze de kans kregen schreeuwend met elkaar stoeiden en vochten. De ‘nette’ kinderen letten nauwelijks op hen. Het sprak nu eenmaal vanzelf dat ze anders waren: ruw en een beetje achterlijk, want als ze een beurt kregen moest zelfs de juffrouw vaak lachen om het antwoord. Op verjaardagspartijtjes van klasgenoten werden ze bijna nooit gevraagd.
Van dit groepje was Bennie de minst opvallende. Los van zijn kameraden leek hij zelfs een stille jongen. Bij de les zat hij onbeweeglijk in een hoek van zijn bank, diep voorovergebukt boven zijn uitgespreide ellebogen. Als hij opkeek had zijn gezicht een starre uitdrukking. Zijn ogen blonken grijs door de ronde glazen van zijn brilletje en zijn mond hing half open, net of hij ingespannen over iets nadacht. Meestal keek hij snel weer voor zich. Op de vragen van de juffrouw antwoordde hij lijzig, met een bijna onverstaanbare stem en als ze zei dat hij harder moest praten tuurde hij naar haar en kwam er, ook al maakte ze zich nog zo boos, geen woord meer uit hem. Zodra hij met zijn vriendjes speelde was zijn bedeesdheid weg. Op het schoolplein klonk zijn stem schel uit de ravottende kluwen die zich meteen na het buitenkomen achterin de rij had gevormd. Het begon al in de gang. Als de juffrouw even niet oplette duwde hij een van zijn vriendjes in de rug of lichtte hij hem bliksemsnel beentje. Bij het vechten verloor hij zelden van de anderen, hoewel hij verreweg de kleinste was, met bleke armen en benen, en tenger gebouwd.”

 
Kees Verheul (Hengelo, 9 februari 1940)