Katharina Hacker, Jasper Fforde, W. C. Heinz, Nikos Kavvadias, Mart Smeets, Oswald de Andrade, Eduardo Mendoza, Diana Gabaldon, Slavko Janevski

De Duitse dichteres en schrijfster Katharina Hacker werd geboren op 11 januari 1967 in Frankfurt am Main. Zie ook alle tags voor Katharina Hacker op dit blog.

Uit: Die Erdbeeren von Antons Mutter

„Sie war so unglücklich, sagte Anton. Sie kennen doch meine Mutter. Immer gefaßt. Aber diesmal hat sie geweint am Telefon, weil sie vergessen hat, die Erdbeeren zu pflanzen.
Und was wollen Sie ihr weismachen? Daß es nicht zu spät ist. Daß sie es nicht vergessen hat.
Ob es richtig war, mit einer Lüge jemanden zu trösten oder glücklich machen zu wollen? Er würde seiner Mutter vorschlagen, in den Garten zu gehen, um nach den Erdbeeren zu schauen. Ihre Angst spürte er, eine Unruhe, die sich verbarg, immer wieder aufbrach, mit einem erschrockenen Reflex.
Er hatte sich zu Bett gelegt, als sie in sein Zimmer kam.
Anton?
Er sah im unregelmäßigen Licht der Straßenlaterne, die, von einer Weide halb verdeckt, vor dem Fenster stand, ihr Gesicht. Es sah männlich aus. Grobe, obenhin zusammengesetzte Flächen, scharf voneinander abgesetzt, nur die Augenpartie war verschwollen.
Mein Kind, sagte sie. Er kam sich groß vor. Da er schnell gewachsen war (mit dreizehn war er schon einen Meter achtzig groß), hatten seine Eltern ihm zum zwölften Geburtstag ein Erwachsenen-Bett geschenkt, auf das er stolz gewesen war.
Das erste Jahr, bis zu seinem dreizehnten Geburtstag, war großartig, sein Zimmer war das Zimmer nicht eines großen Jungen, sondern eines jungen Mannes. Er hatte sich so danach gesehnt, ein junger Mann zu sein. Er war ein guter Sportler, ein Schwimmer und Basketballspieler, von seiner Schwester verehrt. Von ihren Mitschülerinnen, zwei Jahre jünger als er, verehrt. Sein Haar war hell, im Nacken und an den Schläfen gelockt. Wenn er Fotos von damals sah, staunte er selbst, was für ein hübscher Junge er gewesen war.
Dann wurde er dick. Keiner konnte sich erklären, was geschah. Seine Mutter war verzweifelt.
Die Kleider paßten in der Länge, denn er wuchs nicht mehr so rasch, sie waren aber alle eng und bald zu eng.
Sie nahm ihn mit einkaufen, sie fuhren zusammen nach Braunschweig. Sie nahm ihn mit, während sie all die Jahre zuvor für ihn ohne weiteres ausgesucht hatte, was ihm gefiel.
Sein Bund mit der Welt war zerfallen.“

 

 
Katharina Hacker (Frankfurt am Main, 11 januari 1967)

Lees verder “Katharina Hacker, Jasper Fforde, W. C. Heinz, Nikos Kavvadias, Mart Smeets, Oswald de Andrade, Eduardo Mendoza, Diana Gabaldon, Slavko Janevski”

Antonio Muñoz Molina, Saskia Stehouwer, Annette von Droste-Hülshoff, Mies Bouhuys, Harrie Geelen, Dennis Cooper, Adrian Kasnitz, Jared Carter, Yasmina Khadra

De Spaanse schrijver Antonio Muñoz Molina werd geboren op 10 januari 1956 in Úbeda in de provincie Jaén. Zie ook alle tags voor Antonio Muñoz Molina op dit blog.

Uit: Der polnische Reiter (Vertaald door Willi Zurbrüggen)

“Ohne dass sie es merkten, wurde es Nacht in dem Zimmer, das sie seit vielen Stunden nicht verlassen hatten, in dem sie sich umarmt und mit immer leiserer Stimme unterhalten hatten, als hätten die Dämmerung und später die Dunkelheit, die sie nicht wahrnahmen, den Klang ihrer Stimmen gedämpft, nicht aber die gegenseitige Gier nach Worten, so wie auch die anfangs stürmische Art und Weise, in der sie ihr Verlangen befriedigten und zugleich nährten, gedämpfter geworden war, nach dem Essen in der irischen Kneipe, in der ihr bestrumpfter Fuß heimlich und ohne Scham unter dem unzureichenden Schutz der Tischdecke nach ihm getastet hatte, als sie danach durch den Schnee und die Kälte heimgegangen und im Fahrstuhl, vor der Tür, in der Diele, im Badezimmer beinah übereinander hergefallen waren, die Kleider in zärtlicher Raserei ungeduldig vom Leib gerissen und ihre Münder sich beißend, während beider Atem immer keuchender ging in der Hitze des Zimmers am frühen Nachmittag, im gestreiften Licht der Jalousien, durch die man auf der anderen Straßenseite eine Reihe von Bäumen mit kahlen Ästen sah, deren Namen sie ihm nicht zu nennen wusste, dahinter die Zeile der roten Ziegelsteinhäuser mit steinernen Stürzen, goldenen Türklopfern und glänzend schwarz gestrichenen Türen, die ihm das beruhigende Gefühl gaben, in London oder sonst einer angelsächsischen, leisen Stadt zu sein, obwohl der Verkehrslärm von den Straßen heraufdrang, die Sirenen von Polizeifahrzeugen und von den Löschzügen der Feuerwehr, ein dichtes Gebrodel, das sich um den Kern der Stille legte, in dem sie beide atmeten, so wie die grenzenlose, furchtbare Stadt sich um die kleine Wohnung legte, um die wie ein Unterseeboot so sichere Behausung, in der sie sich, wenn sie innehielten und darüber nachdachten, unter all den Millionen von Männern und Frauen, von Gesichtern und Namen, von Rufen und Sprachen und Telefongesprächen eigentlich unmöglich hätten begegnen können.“

 

 
Antonio Muñoz Molina (Úbeda, 10 januari 1956)

Lees verder “Antonio Muñoz Molina, Saskia Stehouwer, Annette von Droste-Hülshoff, Mies Bouhuys, Harrie Geelen, Dennis Cooper, Adrian Kasnitz, Jared Carter, Yasmina Khadra”

Mohammed Benzakour

De Marokkaans-Nederlandse columnist, essayist, dichter en schrijver Mohammed Benzakour werd geboren op 10 januari 1972 in Nador, Marokko. Hij is het derde kind in een gezin van vijf. Op 3-jarige leeftijd vestigen hij en moeder en broers en zussen zich in Zwijndrecht, waar zijn vader werkte. Hij studeerde sociologie aan de Universiteit Leiden en later politieke wetenschappen en ging na zijn afstuderen aan de slag bij twee ministeries in Den Haag. Ondertussen sloot hij zich aan bij de PvdA. Hij startte zijn carrière in de journalistiek voor De Volkskrant en publiceerde ook in NRC Handelsblad, De Groene Amsterdammer en Vrij Nederland. Hij ontving in 1999 de Amsterdamse Mediaprijs en de Zilveren Zebra in 2001. Hij publiceerde in 2004, “Abou Jahjah, nieuwlichter of oplichter? De demonisering van een politiek rebel’ in 2004. In 2005 volgde “Osama’s grot – Allah, Holland & ik”, een compilatie van zijn columns, artikelen en essays van 2001 tot 2005. In datzelfde jaar won hij ook de Vredesprijs voor Journalistiek. In 2008 verscheen “Stinkende Heelmeesters – Confrontaties en bespiegelingen”, een compilatie van essays, recensies, columns en rapporten uit de periode 2001-2008. In maart 2014 ontving hij de Du Perronprijs 2013 voor zijn non-fictieve roman “Yemma” over zijn moeder en in 2016 de ANV Debutantenprijs voor zijn roman “De Koning Komt”.

Uit: De koning komt

“Mijn hoofd zit in de wolken. Al de hele vlucht jaagt de stewardess mijn hoofd op hol, zonder dat ze het in de gaten heeft. Vrouwen weten nooit wat ze aanrichten. Dorst had ik niet, maar al tweemaal bestelde ik een glas water, om geen andere reden dan haar nabijheid te voelen, haar te ruiken. Wat een parfum! Nauwgezet volg ik hoe ze met stralende tanden de passagiers verwelkomt, hoe ze de bagageruimtes en stoelgordels controleert, veiligheidsinstructies geeft, de plastic voedselbakjes en blikjes fris afruimt, de koffie inschenkt. Al haar bewegingen zijn indrukwekkend soepel. En zie eens die volle, licht krullende lippen, haar zwartgekohlde ogen, altijd die zwartgekohlde ogen, die eeuwige, beloftevolle prelude op de duisternis van het slaapvertrek. Haar Royal Air Marockostuum, bedoeld om professionele distantie op te wekken, veroorzaakt duizelingen in mfn hoofd. De rok toont slanke, gladde kuiten, het strak getailleerde hesje accentueert haar boezem en de rijgnaden geven de volle omvang van haar billen prijs. Een satanszoon die dit kostuum ontwierp. Moet ik doen alsof er niets aan de hand is? Slechts enkele centimeters scheidt haar vlees zich van het mijne. Was ik een slang geweest, siste ik mijn tong naar buiten om de temperatuur van haar organen op te snuiven.
Intussen zit ik gevangen, gevangen in mijn stoel. Ik kan geen kant op. Tweemaal ben ik naar het toilet gelopen, in de hoop haar achterin, gesepareerd van de rest, aan te treffen voor een vlugge kennismaking. Maar zonder succes, beide keren was er een collega bij. Ik dwing mezelf om in te dommelen, opdat deze marteling gauw voorbijgaat.
Als ik wakker word voel ik hernieuwde krachten. Weer bestel ik een glas water bij haar. Ze brengt me het glas, buigt haar romp voor de derde maal en stort ’t aroma over mij uit. Ik raap alle moed bijeen en fluister het zinnetje dat al twee uur lang op mijn lippen ligt bestorven. ‘Kan ik je ergens ontmoeten?’
Ze kijkt me aan, verrast, niet geschokt, en schudt glimlachend: ‘Nee, meneer.’ Snel en onopvallend tikt ze met de nagel op haar ring en schrijdt naar achteren.
Waarom heb ik die klotering niet eerder opgemerkt? Trouwens, wat zegt zo’n stukje metaal om de vinger? Er wordt mee geschermd als het zo uitkomt, het geniepigste excuus. Net zo lief stoppen ze ’m diep weg in de handtas, samen met de hoofddoek. Leer mij die mokkels kennen. Met een servetje dep ik m’n voorhoofd af.


Mohammed Benzakour (Nador, 10 januari 1972)

Charles G. D. Roberts

De Canadese dichter en schrijver Sir Charles George Douglas Roberts werd geboren op 10 januari 1860 in Douglas / New Brunswick. Roberts groeide op in Frederictown, waar hij samen met zijn neef Bliss Carman de door George R. Parkin geleide Collegiate School bezocht. Tot 1879 studeerde hij vervolgens aan de Universiteit van New Brunswick. In deze tijd verschenen zijn eerste gedichten in het tijdschrift The Century. Hij werd directeur van de Grammar School van Chatham en publiceerde zijn eerste bundel poëzie “Orion and other Poems”. In 1890 trouwde hij met Mary Isabel Fenety, met wie hij vier kinderen kreeg. In 1882 nam hij de leiding over van de York Street School in Fredericton.Hij werkte kort voor The Week magazine in Toronto voordat in  1885 hij hoogleraar Engels, Frans en economie werd aan King’s College, Windsor, Nova Scotia. In de tien jaar dat hij er werkte verschenen hier nog twee poëziebundels (“In Divers Tones” and “Songs of Common Day”), de prozabundel “History of Canada” en verschillende verhalen. In 1890 werd hij een Fellow van de Royal Society of Canada. In 1897 scheidde Roberts van zijn familie en ging naar New York. Tussen 1907 en 1925 reisde hij door Europa en had zijn woonplaats in Londen. Hij diende tijdens de Eerste Wereldoorlog in het Britse en Canadese leger, gaf lezingen en publiceerde The Illustrated American in New York. Vanaf 1925 woonde hij in Toronto, waar hij bleef publiceren, toegewijd aan de promotie van jonge Canadese schrijvers, president van de Canadikan Authors Association werd en de Canadese “Who is Who” uitgaf. Hij, zijn neef Bliss Carman, Archibald Lampman en Duncan Campbell Scott stonden bekend als de Confederation Poets. Naast Ernest Thompson Seton wordt hij beschouwd als de belangrijkste Canadese auteur van dierenverhalen. In 1926 ontving hij de Lorne Pierce-medaille, in 1935 werd hij in de adelstand verheven.

Canadian Streams

O rivers rolling to the sea
From lands that bear the maple-tree,
How swell your voices with the strain
Of loyalty and liberty!

A holy music, heard in vain
By coward heart and sordid brain,
To whom this strenuous being seems
Naught but a greedy race for gain.

O unsung streams–not splendid themes
Ye lack to fire your patriot dreams!
Annals of glory gild your waves,
Hope freights your tides, Canadian streams!

St. Lawrence, whose wide water laves
The shores that ne’er have nourished slaves!
Swift Richelieu of lilied fame!
Niagara of glorious graves!

Thy rapids, Ottawa, proclaim
Where Daulac and his heroes came!
Thy tides, St. John, declare La Tour,
And, later, many a loyal name!

Thou inland stream, whose vales, secure
From storm, Tecumseh’s death made poor!
And thou small water, red with war,
‘Twixt Beaubassin and Beauséjour!

Dread Saguenay, where eagles soar,
What voice shall from the bastioned shore
The tale of Roberval reveal,
Or his mysterious fate deplore?

Annapolis, do thy floods yet feel
Faint memories of Champlain’s keel,
Thy pulses yet the deed repeat
Of Poutrincourt and d’Iberville?

And thou far tide, whose plains now beat
With march of myriad weathering feet,
Saskatchewan, whose virgin sod
So late Canadian blood made sweet?

Your bulwark hills, your valleys broad,
Streams where de Salaberry trod,
Where Wolfe achieved, where Brock was slain,–
Their voices are the voice of God!

O sacred waters! not in vain,
Across Canadian height and plain,
Ye sound us in triumphant tone
The summons of your high refrain.

 
Charles G. D. Roberts (10 januari 1860 – 26 november 1943)

 

Bas Heijne, Benjamin Lebert, Wessel te Gussinklo, Nora Bossong, Theodor Holman, Danny Morrison, Brian Friel, Simone de Beauvoir, Kurt Tucholsky

De Nederlandse schrijver, essayist, columnist en vertaler Bas Heijne werd geboren op 9 januari 1960 in Nijmegen. Zie ook alle tags voor Bas Heijne op dit blog.

Uit: Onbehagen

“Inmiddels, vele aanslagen verder, na duizenden beelden van ontzielde lichamen, verwrongen ledematen en afgehakte hoofden, voorbij analyses, oproepen, aanklachten, Twitterruzies, overpeinzingen en verklaringen, is de herinnering aan dat gevoel vervaagd. En ik heb er inmiddels zelf ook passende woorden voor gevonden. De aanslagen in Parijs bevestigden bij mij een in de loop der jaren langzaam gegroeide gewaarwording, namelijk dat het wereldbeeld waarmee ik opgroeide op een fundamentele manier achterhaald is. En niet alleen het wereldbeeld — ook mijn beeld van de mens. Eenieder wordt grotendeels gevormd door zijn omgeving, door een cultuur.
Kort geschetst kun je zeggen dat ik volwassen werd in een tijd van vertrouwen en verwachtingen — verwachtingen over groei en gelijkheid, een almaar rationelere ordening van de wereld, geïnspireerd door de ideeën van de Verlichting, zoals die na de Tweede Wereldoorlog in West-Europa hun beslag kregen. De mens, zo luidde de belofte, zou zich langzaam maar zeker losmaken van zijn eigen benauwde groepsgeest en zich verenigen met anderen op basis van gedeelde menselijkheid. Mannen en vrouwen zouden meer en meer gelijk worden. Minderheden werden eveneens geaccepteerd als gelijken. Nationalisme en andere vormen van agressieve groepsgeest zouden hopeloos gedateerd raken, net als religieus fanatisme. Alle geloof was op weg om zuiver cultuur te worden, een troostend ritueel, vooral voor eigen gebruik of een stukje humane gezamenlijkheid, zonder veel maatschappelijke impact. Grote problemen als honger, ziekte en armoede zouden met behulp van nieuwe technologie stukje bij beetje, stap voor stap de wereld uit geholpen kunnen worden. Het ging niet om een diep doorvoelde heilsverwachting. Het was geen grote ideologische overtuiging. Het sprak gewoon vanzelf.
Natuurlijk werd me, terwijl ik volwassen werd, ook geleerd dat het nog lang niet zover was. Er moest nog veel strijd geleverd worden, het einddoel was nog ver van ons verwijderd en misschien werd het wel nooit helemaal bereikt. Er waren genoeg kanttekeningen bij dat rooskleurige toekomstbeeld te maken. De mens werd heus niet goed geboren, zoals de dooddoener luidde. En iedereen had een duistere kant, zoals daar dan meestal enigszins zelfvoldaan aan toe werd gevoegd. Kunstenaars, las je in interviews en biografieën, vochten met hun demonen. Overal waren rellen, conflicten, oorlogen. En, dat wist je ook, er liepen nog genoeg mensen rond die zich dat vooruitstrevende, optimistische wereldbeeld niet eigen hadden gemaakt.”

 

 
Bas Heijne (Nijmegen, 9 januari 1960)

Lees verder “Bas Heijne, Benjamin Lebert, Wessel te Gussinklo, Nora Bossong, Theodor Holman, Danny Morrison, Brian Friel, Simone de Beauvoir, Kurt Tucholsky”

Juan Marsé, Waldtraut Lewin, Claudia Grehn, Leonardo Sciascia, Alfred Tomlinson, Gaston Miron, Vasyl Stus, Wilkie Collins, Roland Moed

De Catalaanse schrijver Juan Marsé werd geboren op 8 januari 1933 in Barcelona. Zie ook alle tags voor Juan Marsé op mijn blog.

Uit:The Calligraphy of Dreams (Vertaald door Nick Caistor)

“She takes a few stumbling steps up the street, comes to a halt. She turns as if searching for support, and then, closing her eyes and crossing her arms over her chest, she kneels down, slowly folding her body into itself as if this offered her some relief or respite, and lies on her back on the tram tracks embedded into what remains of the old cobbled surface. Her neighbours and the few weary passers-by toiling along the upper end of the street at this time of day can scarcely believe their eyes. What can have got into this woman? Stretched out full length (not that this is saying much, in her case) her chubby knees, tanned from the Barceloneta beach, peeking out of her half-open housecoat, her feet in their satin slippers with grubby pompoms pressed tightly together: what the devil is she up to? Can it really be she intends to end her life under the wheels of a tram? “Victoria!” yells a woman from the pavement. “What are you doing, poor thing?” There’s no response. Not even the blink of an eye. A small group of curious onlookers quickly gathers round the prone figure, most of them fearing they are the butt of some cruel hoax. An elderly man goes over and prods the woman’s ample hip several times with the tip of his cane, as if unsure she is alive. “Hey you, what nonsense is this?” he mutters, poking her. “What on earth do you think you’re doing?” Making tongues wag, as always, more than one of her woman neigh-bours must have been thinking: what wouldn’t that slut do to get her man’s attention? A blonde forty-something with flashing blue eyes, sociable by nature and very popular in the neighbourhood, the plump Sefiora Mir, who had been a Registered Nurse trained in the Falange College and now worked as a therapist and professional kinesiologist (as stated on her business cards) has forever given rise to gossip thanks to her daring hands, which give massages and soothe a variety of pains. Her ambiguous talents have encouraged many an amorous adventure, especially since her husband, a bullying, loud-mouthed former local councillor, has been shut away in the San Andres sanatorium since the end of the previous year. In the Rosales bar, Senora Mir’s manual dexterity has always provoked mocking delight, if not cruel sarcasm, and yet to see her now, flat on her back in the middle of the street in a parody of suicide — or perhaps actually meaning it, led to this extremity by some mental disturbance, and looking so firm and resolute in her decision — to see her lying there in the stream, with her round, pale-complexioned face edged with curls and her bewildered lips smeared as ever with lipstick, was beyond their wildest dreams. She appeared so sure of her imminent, ghastly demise beneath the wheel that was coming to slice off her head that it was hard to credit that such determination, such a desperate urge could be based on a complete miscalculation.”

 

 
Juan Marsé (Barcelona, 8 januari 1933)

Lees verder “Juan Marsé, Waldtraut Lewin, Claudia Grehn, Leonardo Sciascia, Alfred Tomlinson, Gaston Miron, Vasyl Stus, Wilkie Collins, Roland Moed”

Frans Kellendonk, Reginald Gibbons, Dionne Brand, Sofi Oksanen, Henk van Zuiden, Shobhaa Dé, Marie Desplechin, Nicholson Baker

De Nederlandse schrijver en vertaler Frans Kellendonk werd geboren in Nijmegen op 7 januari 1951. Zie ook alle tags voor Frans Kellendonk op dit blog.

Uit: De brieven

“Aan Johan Polak, 2 november 1980
Beste Johan,
Dank voor je edelmoedige gebaar. Ik… auteur van de verhalen van Henry James – alsof ik hem zelf heb uitgevonden! Het is wel een beetje véél eer. Ik voel me zeer gevleid door je brief, maar ik ben er ook zeer door teleurgesteld, want op geen van de voorstellen die ik je heb gedaan in een eerder schrijven en die we later met Ben Hosman op de Keizersgracht hebben doorgesproken, wordt in je conceptovereenkomst ook maar terloops ingegaan. Bovendien heb ik in de gauwigheid berekend dat de fl. 20.000 onterugvorderbaar voorschot dat je me biedt zeshonderd gulden minder is dan het bedrag dat ik volgens een normaal vertaalcontract zou hebben gekregen. En ik ben niet zó ijdel dat ik voor een eer die me eigenlijk niet toekomt ook nog eens zou willen betalen. Ik maak me niet wijs dat er van een boek dat over de honderd gulden moet gaan kosten meer dan drieduizend exemplaren verkocht zullen worden, zeker niet binnen één of twee jaar. Daarom is je royaltycontract in deze vorm niet aantrekkelijk voor mij. Aan dat boek zal ik drie jaar moeten werken en in die drie jaar zal ik moeten eten, me moeten kleden en moeten wonen. Ik eet niet meer dan een kanariepietje, ik hul me in lompen en ik woon in een krot, tussen de muizen, en zelfs als ik dat zo wil volhouden moet ik toch zoiets als een minimumloon verdienen — en drie jaar minimumloon is een veelvoud van het bedrag dat je me biedt. Gesteld dat ik drie jaar achtereenvolgens een werkbeurs van vijfduizend gulden zou krijgen, dan zijn we er nog steeds niet; en aan een aanvullend honorarium hebben we in dit geval niets, want dat wordt pas uitbetaald over zes jaar, wanneer ik reeds lang dood en begraven ben. Als deze, van mij uit gezien toch uiterst bescheiden, eisen voor jullie onaanvaardbaar zijn — en daar kan ik best inkomen — dan is het plan té ambitieus en moeten we het maar opgeven. Vooruitlopend op die spijtige gevolgtrekking heb ik alvast een idee voor een boek dat me slechts één jaar zou kosten. Eén jaar ontbering kan ik me nog net veroorloven. Dat boek moet de volgende verhalen bevatten: The Pupil, The Beast in the Jungle, The Jolly Corner en The Bench of Desolation, dat ik nu voor het eerst noem en geheel ten onrechte niet in mijn eerdere keuze heb betrokken. Dat boek telt dan zoo bladzijden, 80.000 woorden. Daarvoor wil ik wél een royaltycontract van 10% afsluiten, mits ik een onterugvorderbaar voorschot krijg van achtduizend gulden, d.w.z. een dubbeltje per woord (de verhalen zijn immers vrij van rechten). Ik ben benieuwd naar je reactie.
Vriendelijke groeten
(ook aan Rik),
Frans Kellendonk”

 

 
Frans Kellendonk (7 januari 1951 – 15 februari 1990) 

Lees verder “Frans Kellendonk, Reginald Gibbons, Dionne Brand, Sofi Oksanen, Henk van Zuiden, Shobhaa Dé, Marie Desplechin, Nicholson Baker”

Charles Péguy, Max Gallo, Roland Topor, Pierre Gripari, Thomas Hill, Zora Neale Hurston, Robert Cormier, Ludovic Massé

De Franse dichter en schrijver Charles Péguy werd geboren op 7 januari 1873 in Orléans. Zie ook alle tags voor Charles Péguy op dit blog.

Uit: Le Porche du mystère de la deuxième vertu

La foi, ça ne m’étonne pas.
Ça n’est pas étonnant.
J’éclate tellement dans ma création.
Dans le soleil et dans la lune et dans les étoiles.
Dans toutes mes créatures.
Dans les astres du firmament et dans les poissons
de la mer.
Dans l’univers de mes créatures.
Sur la face de la mer et sur la face des eaux.
Dans le mouvement

des astres qui sont dans le ciel.
Dans le vent qui souffle sur la mer et dans le vent
qui souffle sur la vallée.
Dans la calme vallée.
Dans la recoite vallée.
Dans les plantes et dans les bêtes et dans les bêtes des forêts.
Et dans l’homme.
Ma créature.
Dans les peuples et dans les hommes et dans les
rois et dans les peuples.
Dans l’homme et dans la femme sa compagne.
Et surtout dans les enfants.
Mes créatures.
Dans le regard et dans la voix des enfants.
Car les enfants sont plus mes créatures.
Que les hommes
Ils n’ont pas encore été défaits par la vie.
De la terre.
Et entre tous ils sont mes serviteurs.
Avant tous.
Et la voix des enfants est plus pure que la voix
du vent dans le calme de la vallée.
Dans la vallée recoite.
Et le regard des enfants est plus pur que le bleu du
ciel, que le laiteux du ciel, et qu’un rayon d’étoile
dans la calme nuit.

 

 
Charles Péguy (7 januari 1873 – 5 september 1914)
Portret door Jean-Pierre Laurens, 1908

Lees verder “Charles Péguy, Max Gallo, Roland Topor, Pierre Gripari, Thomas Hill, Zora Neale Hurston, Robert Cormier, Ludovic Massé”

Chester Kallman

De Amerikaanse dichter, librettist en vertaler Chester Simon Kallman werd geboren op 7 januari 1921 in Brooklyn, New York. Hij ontving zijn B.A. in Brooklyn College en zijn M.A. aan de Universiteit van Michigan. Hij publiceerde drie collecties gedichten, “Storm at Castelfranco” (1956), “Absent and Present” (1963) en “The Sense of Occasion” (1971). Hij woonde het grootste deel van zijn volwassen leven in New York, bracht zijn zomers van 1948 tot 1957 door in Italië en van 1958 tot 1974 in Oostenrijk. In 1963 verruilde hij zijn New Yorks winterse verblijfplaats in voor Athene, Griekenland, en daar stierf hij ook op de leeftijd van 54 jaar. Samen met zijn levenslange vriend (en soms geliefde) W. H. Auden schreef Kallman het libretto voor Stravinsky’s “The Rake’s Progress” (1951). Ze werkten ook samen aan twee librettos voor “Henze, Elegy voor Young Lovers” (1961) en “The Bassarids” (1966), en aan het libretto van “Love’s Labour’s Lost” (gebaseerd op het toneelstuk van Shakespeare) voor Nicolas Nabokov (1973). Ze schreven ook een libretto “Delia, of A Masque of Night” (1953), bedoeld voor Stravinsky, maar nooit op muziek gezet. Ze kregen de opdracht om de tekst voor “Man of La Mancha” te schrijven, maar Kallman deed niet mee aan het project en de producenten besloten de bijdragen van Auden niet te gebruiken. Kallman was de enige auteur van het libretto van “The Tuscan Players” voor Carlos Chávez (1953, voor het eerst opgevoerd in 1957 als “Panfilo en Lauretta). Hij en Auden werkten samen aan een aantal libretto-vertalingen, met name “The Magic Flute” (1956) en “Don Giovanni” (1961). Kallman vertaalde ook Verdi’s “Falstaff” (1954), Monteverdi’s “The Coronation of Poppea” (1954) en vele andere opera’s. Kallman was zelf erfgenaam van de nalatenschap van Auden, maar zelf liet hij geen testament na, met als resultaat dat alles werd geërfd door zijn naaste familie, zijn vader, Edward Kallman (1892-1986), een New Yorkse tandarts van in de tachtig.

Night Music

Night:
And the taut
Flight in the wing of the bat
Becomes the wing, and the river
Is led
From the river-bed to hover
Through a resounding space.
Hang wolf’s-bane, wait Alone, the night
Will bring you and your lover
Face to face;
And the river under
Our refuge, whispering thunder,
Far below
Will run, will run,
Will lmow, will know, will know.

 

A Romance

He rode forth armed: breast-plate and crest
And science; he rode forth dressed
To kill, but death was in his eye,
Death in his heart; under the family crest
Hemmed in, unwilling to escape, was death;
And when he thought, he knew he was to die.

He rode forth armed: sense, experience,
Self-interest, and impatience
For a quick wooing, hid his thirst
For love; and, wanting that experience,
He charged upon his enemy with love.
He loved, he died. No one knows which came first.

 
Chester Kallman (7 januari 1921 – 18 januari 1975)

 

Die heiligen drei Könige (August Wilhelm Schlegel)

Bij het feest van Driekoningen

 


De aanbidding van de Drie Koningen door Albrecht Dürer, 1504

 

Die heiligen drei Könige

Aus fernen Landen kommen wir gezogen,
Nach Weisheit strebten wir seit langen Jahren,
Doch wandern wir in unsern Silberhaaren,
Ein schöner Stern ist vor uns her geflogen.

Nun steht er winkend still am Himmelsbogen:
Den Fürsten Judas muss dies Haus bewahren.
Was hast du, kleines Bethlehem, erfahren?
Dir ist der Herr vor allem hoch gewogen.

Holdselig Kind, lass auf den Knien Dich grüßen!
Damit die Sonne unsre Heimat segnet,
Das bringen wir, obschon geringe Gaben.

Gold, Weihrauch, Myrrhen liegen Dir zu Füßen,
Die Weisheit ist uns sichtbarlich begegnet,
Willst Du uns nur mit einem Blicke laben.

 

 
August Wilhelm Schlegel (5 september 1767 — 12 mei 1845)
Hannover, de geboorteplaats van August Wilhelm Schlegel

 

Zie voor de schrijvers van de 6e januari ook mijn twee vorige blogs van vandaag.