Matilda Betham-Edwards

De Engelse dichteres en schrijfster Matilda Betham-Edwards werd geboren op 4 maart 1836, Westerfield, Ipswich als vierde dochter van een boer, Edward Edwards en zijn vrouw Barbara. Zij volgde een opleiding in Ipswich en als gouvernante-leerlinge op een school in Londen. Haar eerste roman, “The White House by the Sea” (1857), was een onmiddellijk succes, werd meerdere malen herdrukt, geplagieerd in de Verenigde Staten en bleef gedurende veertig jaar in druk verschijnen. Matilda studeerde Frans en Duits in het buitenland en vestigde zich vervolgens met haar zuster in Suffolk om de boerderij te runnen die haar vader had toebehoord. Omdat ze meer wilde zijn dan alleen maar boerin, droeg ze van tijd tot tijd bij aan Household Words. Daarbij had zij het voordeel dat zij ondertussen bevriend was geraakt met Charles Dickens en al vroeg omgang had met Charles en Mary Lamb, vrienden van haar moeder. Na de dood van haar zus verhuisde ze naar Londen en schreef een aantal romans over het Franse leven op basis van haar frequente bezoeken aan Frankrijk en haar grondige kennis van provinciale Franse huizen, maar ook kinderboeken en non-fictieboeken over Frankrijk. Zij verbleef in Algerije met de feministische pedagoog Barbara Bodichon en bezocht met haar Frankrijk en Spanje. Wegens haar hugenootse afkomst beschouwde ze Frankrijk als haar tweede geboorteland en maakte het tot haar missie om een ​​beter begrip en sympathie tot stand te brengen tussen de twee landen. Op deze manier heeft ze veel gedaan om een ​​beter begrip tussen Engelsen en Fransen te bevorderen. Betham-Edwards wordt vaak genoemd in bloemlezingen van lesbische poëzie, maar er is geen sterk bewijs dat ze lesbische neigingen had.

Uit: The White House by the Sea

“IT was dismal enough ; dreary within, dusky without—with the gathering shadows of autumn twilight—and the gloom and the silence weighed upon my spirits. There was too much appearance of day to have candles, and though cold. and cheerless too early in the season for economical people to have fires ; so there was nothing for me to do but to look out of the window and listen to the eternal surging of the sea. I never grew tired of that, but I wearied of being alone. My father dozed uncomfortably in his chair, and only spoke now and then, to ask what o’clock it was, or to complain about something or other in the way that nervously affected people always do, and I could hear Ellice’s voice in cheerful conversation to the cat in the kitchen. Oh, if my father would but talk so cheerfully to me I
“Chatty ? ”
” Yes, papa.”
” Did you say it was a quarter to six, or a quarter past six, when you looked at the clock just now ? ”
” To six.”
” Are you sure ? ”
” Yes, quite, father dear.”
He gave a muttered ejaculation of discontent, and said no more. I thought ho had fallen asleep, but in less than five minutes he exclaimed querulously—” You must have made a mistake, Chatty, or it would have struck six by now; go and look, there’s a dear.” I lingered in the kitchen as long as I could, feeling loath to tell him that I was right, and when I returned he had dropped into a light but sound slumber. I took my old place by the window, and went on thinking. I ought rather to say imagining, for in the monotony of my daily life I had very little to think about, and if it had not been for the enthusiasm and extreme impetuosity of my temperament, I should have been dull indeed. As it was, I could not help wishing at times for some good fairy’s wand to make real and living the bright pictures and dreams that my mind so revelled in. But to-day my thoughts were not entirely of a visionary nature. It was a very slight thing ; a gossamer thread—a spider’s chain were stronger even, and yet it had bound down my fancy to a substantial and tangible existence. Pleasure parties in skiffs, painted boats and light flying yachts innumerable had passed and repassed all the summer long by our dark rock, and I, perhaps, just raised my eyes for one glance, and thought of them no more. Autumn has come now ; the south wind blew soft and warm still at mid-day, but there was a treacherous look in the sun’s bright rising, and every evening came with an uneasy war of the waves and a falling of rain : therefore summer visitors and gay holiday makers deserted us, and I could no longer sit on the sandy heath and be idle. But hardly four hours ago. in suite of the misty cloud and air, I had seen a boat dance by, swift and joyous as though on wings, and it had come near, very near to the little rugged stone on which I stood. So near that I could distinctly see the faces of those who were in it, and hear the gay echo and laugh of their merry voices. And somehow they dwelt on my memory.”

 
Matilda Betham-Edwards (4 maart 1836 – 4 januari 1919)

De tempelreiniging (Nicolaas Beets)

Bij de derde zondag van de vasten

 

 
Jezus verdrijft de geldwisselaars uit de tempel door El Greco, circa 1570

 

De tempelreiniging
Joh. II. v. 13-17.

Ontsteekt ook soms de liefde in toren?
O! Wat ook Ware liefde doet,
En wat gij uit haar mond moogt hooren,
Zij meent het goed.

Zie Jezus tempelwaarts getogen;
Een eedle gramschap geeft hem spoed,
En heilige ijver aan zijn oogen
Een dubblen gloed.

Hij houdt, met forsche hand geheven
Een geesel van gestrengeld touw,
En komt den Tempel binnenstreven,
Zijn plicht getrouw.

Hij immers komt het kwaad bestrijden,
Waar ’t aan zijn oogen zich vertoont;
En zouden wie Gods huis ontwijden
Dan zijn verschoond.

Zie, in den heilgen Voorhof brengen
De wislaars hun onheilgen stoel,
Wijl rund en schaap hun stemmen mengen
Aan ’t drok gewoel.

Zie, in den Voorhof wordt vergeten
Dat hier Gods altaar prijken mag,
Men durft zich woekerwinst vermeten,
En vuil bejag.

Maar Jezus voelt zijn toorn ontwaken,
Verteerd door d’ ijver voor Gods Huis,
En doet den boozen handel staken
En ’t woest gedruisch.

O Laat ons ’t Heilge nooit ontwijden,
Door wat der wereld toebehoort,
Maar alles in ons hart bestrijden,
Wat d’eerbied stoort!

Laat, als wij voor Gods oog verschijnen,
Het aardsch belang en ’t aardsch gedruisch
Voor ’t heiligend gevoel verdwijnen:
Hier is Gods Huis.

 

 
Nicolaas Beets (13 september 1814 – 13 maart 1903)
Het Adema-orgel in de Sint Bavo kathedraal in Haarlem, de geboortestad van Nicolaas Beets

 

Zie voor de schrijvers van de 4e maart ook mijn vorige twee blogs van vandaag.

Robert Kleindienst, Khaled Hosseini, Kristof Magnusson, Irina Ratushinskaya, Alan Sillitoe, Ryszard Kapuściński, Jean-Joseph Rabearivelo, Annette Seemann

De Oostenrijkse dichter en schrijver Robert Kleindienst werd geboren op 4 maart 1975 in Salzburg. Zie ook alle tags voor Robert Kleindienst op dit blog.

Wiedergänger

niemand hat gemerkt, dass die Zeit
so rasch zurückgedreht wurde, will es
jeder bemerkt haben später. jeder
wusste danach längst davon, ließ es
sich nicht nehmen, auf die Straße
zu gehen. plötzlich ging auch der Mund
über vor Licht und Erleuchtung,
formten sich Worte wie Widerstand

jetzt, bis ans Ende
des Tages

 

Lichtraum

eben noch stand ich an der Tür und lauschte
wie du. eben noch hielt ich die Hand
an die Klinke, es war ein Zauber
dahinter, der ging

dieses Mal sehe ich meine Hand, wie sie
die Krippe auf den Baum hängt, den Docht
anzündet später. dieses Mal sehe ich
mich in deinen Augen, die glänzen.
dieses Mal, wirst du sagen
im Schlaf, ist unser Frieden,
der bleibt

 

Vergessen

anfänglich wunde Arme
vielleicht brannten auch die
Fingerspitzen in den Brennnesseln
später als die Puppe zu
wiehern begann warfen sich
vereinzelt Laute über
das Feld hinter dem Wald
an den Müllhalden nur nicht
mehr als die Schaukel
stehenblieb

der Vater zieht die Plane
vors Dach

 
Robert Kleindienst (Salzburg, 4 maart 1975)

Lees verder “Robert Kleindienst, Khaled Hosseini, Kristof Magnusson, Irina Ratushinskaya, Alan Sillitoe, Ryszard Kapuściński, Jean-Joseph Rabearivelo, Annette Seemann”

F. W. Bernstein, Giorgio Bassani, Bernardo Ashetu, Léon-Paul Fargue, Kito Lorenc, Jacques Dupin, Thomas S. Stribling

De Duitse dichter, graficus, karikaturist en satiricus F. W. Bernstein (eig. Fritz Weigle) werd geboren op 4 maart 1938 in Göppingen. Zie ook alle tags voor F. W. Bernstein en ook voor Bernstein op dit blog

Morgenstund

Wolkenballen, tonnenschwer,
schweben himmelhoch.
Nebelkrähen schreien heiser.
Solln se doch.
Nur bitte, wenn’s recht ist, etwas leiser.

 

Vor dem Frühstück

Ein Sonntag nass und grau.
Zauberopernklänge!
Braunkohltagebau.
Schlussverkaufsgedränge …
Das muss nicht sein.

Es ist, als ob der Regen
den Sonntag nass gemacht.
Wir wollen uns jetzt regen
nach einer guten Nacht.

Du musst noch Zähne putzen,
die Äuglein ausgewischt,
die Fingernäglein stutzen —
das Frühstück aufgetischt.
So kann der Tag beginnen.

 

Wunder der Natur
Eine Litanei

Das Gras, die Wolke, Pinguin,
Klippschliefer, Grünkohl, Dachs und Geier,
Feld, Wiese, Wald, darin
die Rehe, Hasen und in freier
Wildbahn der wilde Majoran.

Dann Faultier, Sittich, Eiderente,
Panda, Panther, Pelikan,
Grünkohl — War schon? Riesterrente
Giltet nicht? Dann die Frisur.
So viel zu Wundern der Natur.
Alles klar?
Wunderbar.

 
F. W. Bernstein (Göppingen, 4 maart 1938)

Lees verder “F. W. Bernstein, Giorgio Bassani, Bernardo Ashetu, Léon-Paul Fargue, Kito Lorenc, Jacques Dupin, Thomas S. Stribling”