Siegfried Lenz, Thomas Melle, Rense Sinkgraven, Hafid Aggoune, Hans Wollschläger, William Ford Gibson

De Duitse schrijver Siegfried Lenz werd op 17 maart 1926 in Lyck, in de landstreek Masuren in Oostpruisen geboren. Zie ook alle tags voor Siegfried Lenz op dit blog.

Uit: Arnes Nachlaß

„Sie beauftragten mich, Arnes Nachlaß einzupakken. Einen ganzen Monat ließen sie verstreichen -einen Monat der Ratlosigkeit und der verzweifelten Hoffnung -, bis sie mich an einem Abend fragten, ob es nicht doch an der Zeit sei, seinen Nachlaß einzusammeln und zu verstauen, und so, wie meine Eltern das fragten, mußte ich es als Auftrag verstehen. ich versprach nichts; schweigend aß ich mein Abendbrot zu Ende, rauchte zum letzten Glas Bier eine Zigarette, dann stieg ich hinauf in mein Zimmer, das ich so lange mit Arne geteilt hatte, setzte mich auf seinen Hocker und brauchte eine Weile, ehe ich mich entschloß, sein ramponiertes Köfferchen vom benachbarten Boden zu holen und den Karton, den er damals mitbrachte. Ich hob den Deckel vom Karton, ich öffnete das Köfferchen, und während ich den Blick wandern ließ zu den offen daliegenden Sachen, die ihm gehörten, glaubte ich auf einmal, Arnes Anwesenheit zu spüren, und hatte das Gefühl, daß er mich, wie so manches Mal, dringend und fragend ansah. Vor mir lag seine finnische Grammatik – ich rührte sie nicht an; in Reichweite, als Heftbeschwerer, glänzte der von Schmutzfäden durchzogene kleine Messingbarren – ich nahm ihn nicht in die Hand; ich löste nicht die kolorierte Karte des Bottnischen Meerbusens von der Wand, die er in Augenhöhe angepinnt hatte, und ich scheute mich, das Brett mit den Schiffsknoten aufzunehmen und in den Kanon zu legen. Ach, Arne, an diesem Abend brachte ich es anfangs nicht fertig, deine Hinterlassenschaft einfach einzusammeln und still wegzuräumen und für unbestimmte Zeit in die ewige Dämmerung des Bodens zu verbannen. Zuviel kam da herauf und bot sich an, jedes Ding bezeugte etwas, gab etwas preis, wie von selbst stiftete es dazu an, Vergangen-heit zum Reden zu bringen. Ein Blick auf den kleinen, aus Holz geschnitzten und rotweiß gelackten Modell-Leuchtturm, und unwillkürlich belebte und vertiefte sich Erinnerung, ein Fenster öffnete sich, wieder herrschte Hafenwinter, ein verhangener Tag mit beißender Klammheit, der Tag, an dem Arne zu uns gebracht wurde. Wir aßen Birnen. An jenem Wintertag hingen wir erwartungsvoll am Fenster und aßen südafrikanische Tafelbirnen, die einer von Vaters Leuten in einem der Fruchtschuppen ergattert hatte, drüben im Freihafen. Kauend blickten wir auf den abschüssigen, unter Schnee liegenden Werftplatz, über den ausgetretene Wege hinliefen — von den Werkstätten zum Kontor, von den Schuppen zu den beiden Kränen —, schmutzige Wege, in denen Pfützen von Schmelzwasser schimmerten. Alles trug weiße Kappen: die verbrauchten Kolben und Wellen, die alten Anker und die ausgedienten Schiffsmasten und auch der Falltumn, in dem die Kugel herabsauste und den Schrott zu Barren zurechthämmerte, waren weiß bemützt.“

 

 
Siegfried Lenz (17 maart 1926 – 7 oktober 2014)
Cover

Lees verder “Siegfried Lenz, Thomas Melle, Rense Sinkgraven, Hafid Aggoune, Hans Wollschläger, William Ford Gibson”

Patrick Hamilton, Karl Gutzkow, Urmuz, Jean Ingelow, Ebenezer Elliott, Paul Green

De Engelse schrijver Patrick Hamilton werd geboren op 17 maart 1904 in Hassocks, Sussex. Zie ook alle tags voor Patrick Hamilton op dit blog.

Uit: Hangover Square

“What, then, had been happening in his head a few moments before —and in the long hours before that? What?… Well, never mind now. There was plenty of time to think about that when he had found a compartment. He must find an empty one so that he could be by himself. If he had any luck, he might be alone all the way to London — there oughtn’t to be many people travelling on Boxing Day. He walked up to the far end of the train, and selected an empty compartment. As he turned the handle of this, the hissing of the engine abruptly stopped. The station seemed to reel at the impact of the sudden hush, and then, a moment later, began to carry on its activities again in a more subdued, in an almost furtive way. That, he realized, was exactly like what happened in his head — his head, that was to say, when it went the other way, the nasty way, the bad, dead way. It had just gone the right way, and he was back in life again. He put his suit-case on the rack, clicked it open, and stood on the seat to see if he had packed his yellow-covered The Bar 20 Rides Again. He had. It was on the top. It was wonderful how he did things when he didn’t know what he was doing. (Or did he, at the time, in some way know what he was doing? Presumably he did.) Anyway, here was his Bar 20. He clicked the bag shut again, sat down, pulled his overcoat over his legs, put the book on his lap, and looked out of the window. He was back in life again. It was good to be back in life. And yet how quiet and dismal it was in this part of the world. The trolley was still being rolled about the platform at the barrier end of the station: two porters were shouting to each other in the distance; another porter came along trying all the doors, reaching and climactically trying his own handle, and fading away again in a series of receding jabs: he could hear two people talking to each other through the wooden walls of the train, two compartments away; and if he listened he could hear, through the open window, the rhythmic purring of the mud-coloured sea, which he could see from here a hundred yards or so beyond the concrete front which was so near the station as to seem to be almost part of it. Not a soul on the front. Cold and quiet. And the sea purred gently. Dismal, dismal, dismal. He listened to the gentle purring of the sea, and waited for the train to start, his red face and beer-shot eyes assuming an expression of innocent vacancy and misery. »

 

 
Patrick Hamilton (17 maart 1904 – 23 september 1962)
Scene uit de gelijknamige film uit 1945 met Laird Cregar als George Harvey Bone (rechts)

Lees verder “Patrick Hamilton, Karl Gutzkow, Urmuz, Jean Ingelow, Ebenezer Elliott, Paul Green”

Ida Gerhardt Poëzieprijs 2018 voor Menno Wigman

Ida Gerhardt Poëzieprijs 2018 voor Menno Wigman

De Ida Gerhardt Poëzieprijs 2018 is postuum toegekend aan dichter Menno Wigman, voor zijn bundel “Slordig met geluk”. Wigman overleed op 1 februari op 51-jarige leeftijd. Menno Wigman werd geboren in Beverwijk op 10 oktober 1966. Zie ook mijn blog van 10 oktober 2010 en ook mijn blog van 10 oktober 2008 en eveneens alle tags voor Menno Wigman op dit blog

Herostratos

Er tikken pissebedden in mijn hoofd.
Ze naaien mijn gedachten op.
Ik denk al dagen aan een daad, zo groot,
zo hevig en dramatisch dat mijn naam
in alle kranten komt te staan. 

Napoleon, las ik, was kleurenblind
en bloed was voor hem groen als gras.
En Nero, die bijziend was, hield het  spel
in zijn arena bij door een smaragd. 

Nu even stilstaan. Moet je horen: ik
ga straks de straat op, ik besta het, schiet
me leeg en verf de feeststad groen. 

Nog voor het eind van het festijn
zal ik de grootste zoekterm zijn. 

 

Vliegtuiggedachten

Het donker had mijn vaders kleren aan
toen ik vannacht een vliegtuig nam.
Ik ging gelaten de douane door
en zat vertreurd te staren door het raam.
Het donker, vader, had je kleren aan.

We stegen op. Een wolk, toen nog een wolk,
zo kwam je jaren na je dood weer door.
Ik vroeg me af waar je nu overnacht,
dacht aan je stem, ons huis, je hoofd en zag
een sneeuwwoestijn waar niemand woont.

Als ik me niet vergis, papa, bewaar
je zelf geen beeld meer van je dood.
Het donker heeft ook niet je kleren aan.
Al tien jaar ben je van je huid beroofd.
Ik zoek niet langer woorden voor vergaan.

 
Menno Wigman (10 oktober 1966 – 1 februari 2018)
Cover

Nic van Bruggen

De Vlaamse dichter, publicist, kunstcriticus, tekstschrijver en beeldend kunstenaar Nikolaas Jan Karel (Nic) van Bruggen werd geboren in Merksem op 17 maart 1938. Als grafisch kunstenaar gebruikte hij de naam Nikolaas. Van Bruggen was medeoprichter en redacteur van het Antwerpse avant-gardetijdschrift Frontaal (1957-1959). In 1962 verscheen zijn debuutbundel “Een kogel”. Daarin betrok hij verschillende kunstvormen in zijn poëzie: jazzgedichten, poëzie bij plastische kunst enz. Ondertussen schreef hij kunstkritieken voor onder meer De Nieuwe Gazet. In 1968 was hij medeoprichter, redacteur en later hoofdredacteur van het blad Partner (1968-1972). In 1972 richtte hij samen met Patrick Conrad de literaire salon Pink Poets (1972-1982) op, die zich met taalgerichte, neoromantische en experimentele poëzie afzette tegen het nieuw realisme. Hij was ook redacteur van Diogenes (1984 – 1992). Behalve poëzie schreef Van Bruggen ook verhalen, die gebundeld werden in “Muriels droom” (1969) en “Buitenspel wuift de grensrechter” (1978). Samen met Jetty Roels vervaardigde hij een ‘foto-poëzie-plaquette’, dansfoto’s met gedichten, onder de titel “Spiersteen” (1979). Met de bundel “Tussen feestend volk” (1977) verwierf Van Bruggen de Poëzieprijs van De Vlaamse Gids. Zijn “Place des Vosges” (1981) werd bekroond met de prijs van de stad Brussel.

Ars Poetica

Ik ben een maker van punten en
Komma’s. Mijn woorden staan daartussen.
Ik stamel poëzie naar het einde van
Mijn zinnen, wanneer ik smachtend zing
Aan de waanzin van dit bestaan.

Ik rijg prachtig dit alles vol zin aan
Mekaar, nagelaten als een slangevel
Voor de gelukkige vinders van zeldzaam
Wrakhout. Of een handgranaat.

Ik denk ook wel eens dat het anders is,
Maar dat hoef ik niet te schrijven.
Mijn potlood wordt te zacht dan.
En er is al verdriet genoeg op aarde.

 

Regen toen

Herinner je ’t Vondelpark
en hoe de dagen kouder werden daar,
hoe vanuit de kamer naast het Leger
het station ging drijven op de Amstel
die wij blauw dachten.

Denk aan het vignet in Fodor
toen je zei: Een zoon.
En het regende buiten
om je glanzend lichaam.

 

Ik ben een maker van punten

Ik ben een maker van punten en
Komma’s. Mijn woorden staan daartussen.
Ik stamel poëzie naar het einde van
Mijn zinnen, wanneer ik smachtend zing
Aan de waanzin van dit bestaan.

Ik rijg prachtig dit alles vol zin aan
Mekaar, nagelaten als een slangenvel
Voor de gelukkige vinders van zeldzaam
Wrakhout. Of een handgranaat.

Ik denk ,ook wel eens dat het anders is,
Maar dat hoef ik niet te schrijven.
Mijn potlood wordt te zacht dan.
En er is al genoeg verdriet op aarde.


Nic van Bruggen (17 maart 1938 – 14 juli 1991)
In 1976

Marco Kamphuis

De Nederlandse schrijver Marco Kamphuis werd geboren in Uden op 17 maart 1966. Hij studeerde vanaf 1984 Nederlands en Algemene Literatuur-wetenschap aan de Katholieke Universiteit Nijmegen en in Leuven. Tijdens zijn studietijd deed hij werkervaring op in een boekhandel. Na zijn afstuderen en een periode van werkloosheid ging hij aan de slag bij verschillende uitgeverijen. In 1996 publiceerde hij de roman “De medische encyclopedie”, die werd bekroond met de Debutantenprijs. In 1998 verscheen zijn tweede roman, “Tamara”. In 2001 publiceerde hij het “Succes”, in 2006 gevolgd door “Een rusteloos leven”, in 2008 door “De prijs” en in 2012 door “Havik” dat Boek van de Maand bij DWDD was.In 2014 verscheen “Aurore”, een gothic novel over hysterie in het Parijs van 1880. Kamphuis recenseert ook boeken voor NRC Handelsblad.

Uit: Havik

“Iedereen moest een spreekbeurt houden. Er konden rare dingen gebeuren, tijdens zo’n spreekbeurt. Johnnie van den Biggelaar was onderuitgegaan. Hij was al lijkbleek toen hij voor de klas ging staan. ‘Waar gaat jouw spreekbeurt over,
Johnnie?’ vroeg meneer Van Stipriaan, die achter in de klas had plaatsgenomen om Johnnie ruim baan te geven.
Johnnie mompelde iets onverstaanbaars.
‘Waarover zeg je?’
‘Vissen!’
‘Goed, begin maar.’
‘De vis is…’ zei Johnnie luid. Dat hij beefde, konden we zien aan het blaadje in zijn handen. ‘… heeft kieuwen,’ liet hij er zachtjes op volgen – en toen was hij langzaam gaan hellen, om met een bons tegen de vlakte te gaan.
Jelle de Jong, die kortgeleden uit Friesland was gekomen en zich wat afzijdig hield, vertoonde geen spoor van zenuwen toen hij zijn plaats voor het schoolbord moest innemen. Hij legde zijn blaadje op het bureau van meneer Van Stipriaan en stak meteen van wal.
‘Handen uit je zakken,’ onderbrak meneer Van Stipriaan hem.
Jelle haalde zijn handen uit zijn zakken en liet ze slap langs zijn lichaam hangen. Hij begon opnieuw.
‘Misschien kun je je kauwgom uit je mond halen,’ zei meneer Van Stipriaan. ‘Het is maar een idee.’
Jelle staarde koeltjes de klas in. Zijn kaken bleven tergend langzaam malen. We wachtten ademloos totdat hij zijn rebellie zou opgeven en een hand naar zijn mond brengen. Toen kwamen zijn kaken tot rust en zagen we hem als een aalscholver slikken, waarna hij met een triomfantelijk lachje zijn
spreekbeurt hervatte.
We beloonden hem met een hoog cijfer. Na een spreekbeurt mocht iedereen namelijk kort zijn mening over de geleverde prestatie geven en zijn waardering in een cijfer uitdrukken.
Die cijfers werden op het schoolbord genoteerd en opgeteld, en het totaal werd gedeeld door het aantal leerlingen. Daarna volgde het oordeel van meneer Van Stipriaan, dat precies evenveel gewicht in de schaal legde als dat van de hele klas samen. Meneer Van Stipriaan vond Jelles spreekbeurt een zeven waard, de klas een acht, en met een zevenenhalf op zak slenterde Jelle weer naar zijn plaats”.

 
Marco Kamphuis (Uden, 17 maart 1966)