Tor Jonsson

De Noorse dichter, schrijver en journalist Tor Jonsson werd geboren op 14 mei 1916 in Lom, Oppland. Jonsson leefde in grote armoede met een zieke moeder die bijna hulpeloos was. Zijn vader had ook geen gemakkelijk leven en stierf vroeg. Noodgedwongen moest Jonsson als boerderijknecht en tuinman werken en later als drukker. De poëzie van Jonsson werd sterk beïnvloed door deze jongere jaren. Hij bezocht in 1939-40 de tuinbouwschool (Valle videregående skole) in Lena in Østre Toten. In de periode 1945-47 werkte hij als journalist bij Dølenes Blad, later bij Dølabladet (Otta) en als redacteur bij Hallingdølen. Al als kind had Jonsson van lezen genoten en als tiener schreef hij zijn eerste gedichten. Zijn klasgenoten vergeleken hem daarom met Olav Aukrust, een bekende dichter van Lom, door wie zijn vroege werken inderdaad werden beïnvloed. Jonsson’s oudste nog resterende werk is een hymne aan zijn lerares uit 1931. Vanaf 1932 publiceerde hij korte verhalen in kranten. Hiervoor gebruikte hij de naam Jonsson in plaats van zijn geboortenaam Johnsen. In 1937 stelde hij een poëziebundel samen, maar vond geen uitgever. In de jaren 1943-1948 schreef hij verschillende bundels poëzie die werden gepubliceerd als “Mogning i mørkret”, “Berg ved blått vatn” en “Jarnnetter”. Na de dood van zijn moeder in juni 1950, verhuisde Jonsson naar Oslo. Jonsson was niet gelukkig in Oslo, hoewel hij een succesvol schrijver was en geen financiële zorgen meer had.. In 1950 werd zijn verzameling artikelen, “Nesler, gepubliceerd”, het jaar daarop gevolgd door “Siste Stikk”. In die tijd werd hij ook zwaar verliefd op de journaliste Ruth Alvesen, maar het was niet wederzijds. Jonsson voelde zich eenzaam en werd depressief, gebruikte alcohol en slikte pillen In 1951 pleegde hij op 34-jarige leeftijd zelfmoord.

Then rise up in me, loneness

 Then rise up in me, loneness,
storm my earth-life’s last entrenchment
and spill my wasting-dream of human bliss.
You chasm-dizzy earth,
be other world than this
tell all your secrets
in this transluscent dawn where light abounds
in this brief hour before death’s mighty day
when loneness’ voices call me back again
to birth anew and from some other ground.

Now all my loneness storms towards its limit.
My life-dream had no day-clear faith to fuse it
and therefore I no longer own the earth –
Life, though, I know I’ll never, never lose it –

 

Vertaald door John Irons

 

Le Verbe

A quoi sert de chanter
comme la rivière dans le désert ?
A quoi sert de remonter
les horloges pour les morts ?

A quoi sert de bâtir
toute la beauté du monde
quand le Verbe doit céder
face à la faim et aux épées ?

C’est ce que nous nous demandons étonnés
aux heures d’abattement
Mais cette pensée nous revient :
un mot est un miracle.

Oubliés les grands de ce monde
et tout ce qu’ils accomplirent.
Mais la vie est éternité.
Et éternel est le verbe.

 

Vertaald door Pierre Grouix

 
Tor Jonsson (14 mei 1916 – 14 januari 1951)

Michael Basse

De Duitse dichter, schrijver en vertaler Michael Basse geboren op 14 april 1957 in Bad-Salzuflen / Nordrhein-Westfalen. Hij studeerde filosofie, psychologie en germanistiek in Regensburg en München, waarhij sinds 1984 woont. Sinds 1993 is hij werkzaam bij de redactie cultuurkritiek van de Bayerische Rundfunk. Hij schreef talrijke radioessays en schrijversportretten. Daarnaast vertaalde hij gedichten van o.a.  Blaga Dimitrova, Ljubomir Nikolov, Boiko Lambovski (Bulgaars), Anise Koltz, Jean Portante (Frans) und John F. Deane (Engels). Bad-Salzuflen / Nordrhein-Westfalen. Zie ook alle tags voor Michael Basse op dit blog.

Uit: Ein einziges lyrisches Missverständnis

“Die Stoßrichtung ist alles andere als avantgardistisch. Und das gilt sowohl für die Sprachauffassung wie für den ideologisch-politischen Überbau. Der Vergleich mit Pound bietet sich hier geradezu an, zumal es in der Vita beider überraschende Parallelen gibt. Für beide ist die Poesie sprachlich auf den Hund gekommen. Während Borchardt die naturalistischen und neoromantischen Strömungen ebenso auf den Geist gehen wie der sich andeutende Expressionismus und später die neue Sachlichkeit, gegen die er einen hohen Ton restituieren will, der sich an klassischen Epochen vom Mittelalter bis zur Goethezeit messen lassen kann, wettert Pound gegen die gekünstelt anämische Stimmungs- und Gefühlsdichtung Londoner Salons, deren dekorativer Schwulst von sprachlicher Impotenz zeuge. Beiden geht es um ein fundamental anderes Verhältnis zur Sprache, eigentlich um ihre Wiederbelebung. Ernsthafte Auseinandersetzung mit Traditionen, echte Bildung und philologische Kenntnisse sind dabei selbstverständliche Voraussetzung, wenn nicht blind ins Blaue hinein gedichtet werden soll. Für Borchardt hatte sich Deutsch als Literatursprache geschichtlich verabschiedet; für den Wahleuropäer Pound, der sich je nach Lage englisch, französisch, italienisch und mitunter auch deutsch ausdrückte, hatte sich das Italienische als Literatursprache seit Dante und Cavalcanti – mit Ausnahme Leopardis – kaum weiterentwickelt. Beide übersetzten aus dem Italienischen, wurden aus Bewunderung für Mussolini auf der Oberfläche Faschisten, machten dem Duce ihre Aufwartung. Beide hofften auf eine kulturelle Erneuerung aus dem Geiste des Archipelagos. Beider Domizile – Lucca und Rapallo – lagen Luftlinie gerade mal 100 Kilometer entfernt.“


Michael Basse (Bad-Salzuflen, 14 april 1957)

Moeder (M. Vasalis)

 

Bij Moederdag


Intimacy door Annabel Mednick, 1997

 

Moeder

Zijzelf was als de zee, maar zonder stormen.
Even blootshoofds en met een brede voet.
Rijzend en dalend op haar vloed,
als kleine vogels op haar schoot gezeten,
konden wij lange tijd haarzelf vergeten,
rustend en rondziend en behoed.
Haar stem was donker en wat hees
als schoven schelpjes langs elkander,
haar hand was warm en stroef als zand.
En altijd droeg zij om haar bruine hals
dezelfde ketting met een ronde maansteen,
waar in een neevlig blauw een kleine gele maan scheen.
Voorgoed doordrongen door haar kalm geruis
waren wij steeds op reis en altijd thuis.

 

 
M. Vasalis (13 februari 1909 – 6 oktober 1998)
Portret door Joke Bijnsdorp, 2011

 

Zie voor de schrijvers van de 13e mei ook mijn vorige twee blogs van vandaag.

Johannes (Willem de Mérode)

Bij de zesde zondag na Pasen

 

 
Sint Johannes de Evangelist door Vladimir Borovikovsky, tussen 1804 en 1809

 

Johannes

De dag verduisterde over ’t meer
De malve bergen brandden wijd.
Het glitsend water, heinde en veer,
Glimpte van vlugge zilvrigheid.
Daar schoot de visch op glanzen vin
De hoogten en de diepten in.

Licht wiebelde de kleine boot
Onder het groote bruine zeil.
De vader vierde ruim de schoot.
De jonge zonen onderwijl
Zagen hoe ’t net al blanker blonk
En voelden hoe het strakker zonk.

En langzaam werd het opgerukt
En in de wanke schuit gelegd.
De buit werd uit de lus geplukt,
Geschift; en weinig werd gezegd.
En slechts Johannes zong en riep
Toen ’t bootje ’t stadje binnenliep.

Jezus kwam langs het strand gegaan
En luisterde op zijn klare stem,
En zag zijn drukke blijdschap aan,
En Hij beminde hem.
En riep hem kalm, maar even blij:
Johannes! Kom, en blijf bij mij!

Wie kent de harten, en wie weet,
Wàt blik, wàt klank zóó diep ontroerd,
Dat men zijn huis en bloed vergeet
En plots aan alles is ontvoerd?
Nauw heeft hij Jezus’ stem gehoord,
Of ijlings zwingt hij zich van boord.

O hart dat roept, o hart dat hoort:
Ik heb u lief! Ik heb U lief!
De vreemden hebben ’t niet gehoord,
Toen Hij hem in zijn armen hief.
Maar voor Johannes is het licht:
Hij kent Gods hart en aangezicht.

En schoon des Heeren eenzaamheid
Zich over wijder kring verliest,
Blijft tot den dood Hem ’t hart gewijd,
Dat Hem bemint, dat Hij verkiest.
En, erfgenaam van ’s Heeren plicht,
Maakt hij de Moeder ’t leven licht.

O, na den korten tijd van rouw,
Had plotsling elk Hem levend weer.
Zij bleef de hooge klare Vrouw,
En hij de vriend slechts van den Heer.
Maar beiden roemden nooit genoeg
Dat elk des Heeren liefde droeg.

Die jong Gods hooge liefde won,
En levenslang zijn minnen droeg,
Werd als een zomerdag vol zon.
Een ieder wist en niemand vroeg.
En toen hij eindelijk verzonk,
Bleef lang de hemel licht en blonk.

 

 
Willem de Mérode (2 september 1887 – 22 mei 1939)
De Andreaskerk in het Groningse dorp Spijk, de geboorteplaats van Willem de Mérode

 

Zie voor de schrijvers van de 13e mei ook mijn vorige twee blogs van vandaag.

Jan Lauwereyns, Reinout Verbeke, Bruce Chatwin, Daphne du Maurier, Kathleen Jamie, Armistead Maupin, Alphonse Daudet, Kōji Suzuki

De Vlaamse dichter Jan Lauwereyns werd geboren op 13 mei 1969 in Antwerpen. Zie ook alle tags voor Jan Lauwereyns op dit blog.

Een italiaanse haven

Enkele wolken, een karveel, drie streepjes
zon uit het oosten, en een vloer met geen
twee tegels naast elkaar in dezelfde kleur.
Een windhond met snuit landinwaarts. Ik
meen mij ook een kromgetrokken zwaard
te herinneren. Mijn glimmend harnas ligt
naast me. Ik knikkebol.

Jij bent het aapje dat op mijn schouder zit,
dat met de linkerbakkebaard mijn rechter-
oorschelp kietelt. In de zware koffer met
koperen sloten steken vier dichtbundels en
twee cd’s en – want wat goedkoper hier –
een voorraad zachte lenzen.

 

Foto met vogels

De wolken boven het IJsselmeer doen
het licht aan en uit op de scherptediepte
die je voor mij nodig hebt. Tegen je
gehemelte plakt het zwart van drop.
Het smaakt naar zeewier uit het verre
oosten laten je wangen weten. Je rekent
wat je kan maar hebt, zeg je, tussen niets
en het silhouet van een handvol spreeuwen
te kiezen.

Vier van de gekwelde vogels zitten nog steeds
naar het westen te kijken. De vijfde zal altijd
verder vliegen dan de vastgelegde vleugelslag.

 

Automorf

Tot de dag ervoor kende
de maagd, een wiskundige, het axioma
van zijn zelfmoord nog niet.

‘Misschien is er iemand’, vermoedde het briefje
dat hij achterliet op zijn werktafel.

Zij moest ook gaan, een cliché,
om hem te vervoegen.

Een krakkemikkige houten constructie,
zonnewind.

‘O, was ik daarbij toen?’

Zijn blauwgroen pak had een vreemde
metalige schijn.

 
Jan Lauwereyns (Antwerpen, 13 mei 1969)

 

De Vlaamse dichter Reinout Verbeke werd geboren op 13 mei 1981 in Roeselare. Zie ook alle tags voor Reinout Verbeke op dit blog.

Oorloglozen

De graven: aanvalsboten
in een zee van gras wachten
op het afgesproken teken
van leven

Dan slepen we soldaten aan
in de steriele kamers van het woord
stelpen bloed met printpapier
het zelfoplossend hechtkoord
van de aandacht

Wij zijn oorloglozen. Onze aderen
ondergelopen loopgraven. Op onze tongen
landen geen verhalen

Waterboard de werkelijkheid
en ze bekent: de dag is een witte vlag
Er wordt wild van man tot vrouw gezwaaid

‘s Nachts tasten we naar de helm onder de schedel
de bajonet in de onderarm. We trekken voren in het gras
lopen als hamsters de vijand tegemoet

 

Het geluid van het gedicht

Het geluid van het gedicht
is het geluid van andere vogels
van andere dieren, andere machinerieën

Het geluid van het gedicht
is de Australische liervogel
die twee eksters nadoet een gele mus
die zijn jongen voedt een parkiet
in de vlucht een digitale reflexcamera
een autoalarm

Het geluid van het gedicht
is de liervogel die een hydraulische ram
imiteert het gefluit van de werkman
de kettingzaag die zich
een weg baant, een boom
die valt

Het geluid van het gedicht
is de liervogel die de dood
op zijn stembanden heeft gezet

 
Reinout Verbeke (Roeselare, 13 mei 1981)

 

De Engelse schrijver Bruce Chatwin werd op 13 mei 1940 in Sheffield geboren. Zie ook alle tags voor Bruce Chatwin op dit blog.

Uit: The Songlines

“One year, an anthropologist from Canberra came to study Walbiri systems of land tenure: an envious academic who resented Arkady’s friendship with the song-men, pumped him for information and promptly betrayed a secret he had promised to keep. Disgusted by the row that followed, the ‘Russian’ threw in his job and went abroad. He saw the Buddhist temples of Java, sat with saddhus on the ghats of Benares, smoked hashish in Kabul and worked on a kibbutz. On the Acropolis in Athens there was a dusting of snow and only one other tourist: a Greek girl from Sydney. They travelled through Italy, and slept together, and in Paris they agreed to get married. Having been brought up in a country where there was ‘nothing’, Arkady had longed all his life to see the monuments of Western civilisation. He was in love. It was springtime. Europe should have been wonderful. It left him, to his disappointment, feeling flat. Often, in Australia, he had had to defend the Aboriginals from people who dismissed them as drunken and incompetent savages; yet there were times, in the flyblown squalor of a Walbiri camp, when he suspected they might be right and that his vocation to help the blacks was either wilful self-indulgence or a waste of time. Now, in a Europe of mindless materialism, his ‘old men’ seemed wiser and more thoughtful than ever. He went to a Qantas office and bought two tickets home. He was married, six weeks later in Sydney, and took his wife to live in Alice Springs. She said she longed to live in the Centre. She said she loved it when she got there. After a single summer, in a tin-roofed house that heated like a furnace, they began to drift apart. The Land Rights Act gave Aboriginal ‘owners’ the title to their country, providing it lay untenanted; and the job Arkady invented for himself was to interpret ’tribal law’ into the lan-guage of the Law of The Crown. No one knew better that the ‘idyllic’ days of hunting and gathering were over — if, indeed, they were ever that idyllic. What could be done for Aboriginals was to preserve their most essential liberty: the liberty to remain poor, or, as he phrased it more tactfully, the space in which to be poor if they wished to be poor. Now that he lived alone he liked to spend most of his time ‘out bush’.


Bruce Chatwin (13 mei 1940 – 18 januari 1989)
Cover

 

De Britse schrijfster Daphne du Maurier werd geboren in Londen op 13 mei 1907. Zie ook alle tags voor Daphne du Maurier op dit blog.

Uit: Jamaica Inn

„Little by little her stock had decreased, and with times being bad—so she was told in Helston—and prices fallen to nothing, there was no money anywhere. Upcountry it was the same. There would be starvation in the farms before long. Then a sickness attacked the ground and killed the livestock in the villages round Helford. There was no name to it, and no cure could be discovered. It was a sickness that came over everything and destroyed, much as a late frost will out of season, coming with the new moon and then departing, leaving no trace of its passage save the little trail of dead things in its path. It was an anxious, weary time for Mary Yellan and her mother. One by one they saw the chickens and the ducklings they had reared sicken and die, and the young calf fell in the meadow where he stood. The most pitiful was the old mare who had served them twenty years, and upon whose broad and sturdy back Mary had first straddled her young legs. She died in the stall one morning, her faithful head in Mary’s lap; and when a pit was dug for her under the apple tree in the orchard, and she was buried, and they knew she would no longer carry them to Helston market day, Mary’s mother turned to her and said, “There’s something of me gone in the grave with poor Nell, Mary. I don’t know whether it’s my faith or what it is, but my heart feels tired and I can’t go on any more.”
She went into the house and sat down in the kitchen, pale as a sheet, and ten years her age. Listless, she shrugged her shoulders when Mary said she would fetch the doctor. “It’s too late, child,” she said, “seventeen years too late.” And she began to cry softly, who had never cried before.
Mary fetched the old doctor who lived at Mawgan and who had brought her into the world, and as he drove her back in his trap he shook his head at her. “I tell you what it is, Mary,” he said; “your mother has spared neither her mind nor her body since your father died, and she has broken down at last. I don’t like it. It’s come at a bad time.”


Daphne du Maurier (13 mei 1907 – 19 april 1989)
Cover

 

De Schotse dichteres Kathleen Jamie werd geboren op 13 mei 1962 in Currie, Edinburgh. Zie ook alle tags voor Kathleen Jamie op dit blog.

 

The Wishing Tree

I stand neither in the wilderness
nor fairyland

but in the fold
of a green hill

the tilt from one parish
into another.

To look at me
through a smirr of rain

is to taste the iron
in your own blood

because I hoard
the common currency

of longing: each wish
each secret assignation.

My limbs lift, scabbed
with greenish coins

I draw into my slow wood
fleur-de-lys, the enthroned Brittania.

Behind me, the land
reaches toward the Atlantic.

And though I’m poisoned
choking on the small change

of human hope,
daily beaten into me

look: I am still alive—
in fact, in bud.


Kathleen Jamie (Currie, 13 mei 1962)

 

De Amerikaanse schrijver Armistead Jones Maupin Jr. werd geboren op 13 mei 1944 in Washington. Zie ook alle tags voor Armistead Maupin op dit blog.

Uit: Mary Ann in Autumn

“Wo blocks away, while looking for lunch, she found the corner mom-and-pop still intact, still called the Searchlight Market. Next door her old Laundromat had been stylishly renovated and a little too cutely renamed “The Missing Sock.” It pleased her to find the original thirties’ lettering still silvering the plate glass at Woo’s Cleaners, though the place was obviously empty. The windows were blocked by pale blue wrapping paper, the very paper her laundry had once been wrapped in. Across the street, a pristine gallery of tiny objets had sprouted next to what had once been Marcel & Henri, the butcher shop where she had sometimes splurged on pâté, just to keep from feeling like a secretary.
And there was Swensen’s, the ice cream shop at Hyde and Union that had been her consolation on more than one Saturday night when she had stayed in with Mary Tyler Moore. This was the original Swensen’s, the one Mr. Swensen himself had opened in the late forties, and he had still been running it when she was here. She was about to stop in for a cone, just for old times’ sake, when she spotted the fire trucks parked on Union.
Rounding the corner, she found dozens of onlookers assembled beneath a big sooty hole on the second floor of a house. The crisis seemed to have passed; the air was pungent with the smell of wet embers, and the firemen, though obviously weary, were business-as-usual as they tugged at a serpentine tangle of hoses. One of the younger ones, a frisky Prince Harry redhead, seemed aware of his lingering audience and played to the balcony with every manly move.
We do love our firefighters, she thought, though she had long ago forfeited her right to the Municipal We. She was no more a San Franciscan now than the doughy woman in a SUPPORT OUR TROOPS
sweatshirt climbing off the cable car at the intersection. She herself hadn’t used a cable car for years, yet every handrail and plank was as vividly familiar as her first bicycle. This one had a light blue panel along the side, marking it as a Bicentennial model. They were built the year she’d arrived in the city.”


Armistead Maupin ( Washington, 13 mei 1944)
Cover

 

De Franse dichter en schrijver Alphonse Daudet werd geboren in Nîmes op 13 mei 1840. Zie ook alle tags voor Alphonse Daudet op dit blog.

Uit: Les lettres de mon moulin

“Ce sont les lapins qui ont été étonnés !… Depuis si longtemps qu’ils voyaient la porte du moulin fermée, les murs et la plate-forme envahis par les herbes, ils avaient fini par croire que la race des meuniers était éteinte, et, trouvant la place bonne, ils en avaient fait quelque chose comme un quartier général, un centre d’opérations stratégiques: le moulin de Jemmapes des lapins… La nuit de mon arrivée, il y en avait bien, sans mentir, une vingtaine assis en rond sur la plate-forme, en train de se chauffer les pattes à un rayon de lune… Le temps d’entrouvrir une lucarne, frrt ! voilà le bivouac en déroute, et tous ces petits derrières blancs qui détalent, la queue en l’air, dans le fourré. J’espère bien qu’ils reviendront.
Quelqu’un de très étonné aussi, en me voyant, c’est le locataire du premier, un vieux hibou sinistre, à tête de penseur, qui habite le moulin depuis plus de vingt ans. Je l’ai trouvé dans la chambre du haut, immobile et droit sur l’arbre de couche, au milieu des plâtras, des tuiles tombées. Il m’a regardé un moment avec son œil rond ; puis, tout effaré de ne pas me reconnaître, il s’est mis à faire : « Hou ! hou ! » et à secouer péniblement ses ailes grises de poussière ; — ces diables de penseurs ! ça ne se brosse jamais… N’importe ! tel qu’il est, avec ses yeux clignotants et sa mine renfrognée, ce locataire silencieux me plaît encore mieux qu’un autre, et je me suis empressé de lui renouveler son bail. Il garde comme dans le passé tout le haut du moulin avec une entrée par le toit ; moi je me réserve la pièce du bas, une petite pièce blanchie à la chaux, basse et voûtée comme un réfectoire de couvent.”


Alphonse Daudet (13 mei 1840 – 17 december 1897)
Cover

 

De Japanse schrijver Koji Suzuki werd geboren op 13 mei 1957 in Hamamatsu.Zie ook alle tags voor Kōji Suzuki op dit blog.

Uit: Ring (Vertaald door Robert B. Rohmer en Glynne Walley)

“She felt stifled-not exactly like she was suffocating, but like there was a weight pressing down on her chest. For some time Tomoko had been complaining to herself about how unfair life was, but now she was like a different person as she lapsed into silence. As she started down the stairs her heart began to pound for no reason. Headlights from a passing car grazed across the wall at the foot of the stairs and slipped away. As the sound of the car’s engine faded into the distance, the darkness in the house seemed to grow more intense. Tomoko intentionally made a lot of noise going down the stairs and turned on the light in the downstairs hall.
She remained seated on the toilet, lost in thought, for a long time even after she had finished peeing. The violent beating of her heart still had not subsided. She’d never experienced anything like this before. What was going on? She took several deep breaths to steady herself, then stood up and pulled up her shorts and panties together.
Mom and Dad, please get home soon,
she said to herself, suddenly sounding very girlish.
Eww, gross. Who am I talking to?
It wasn’t like she was addressing her parents, asking them to come home. She was asking someone else…
Hey. Stop scaring me. Please…
Before she knew it she was even asking politely.
She washed her hands at the kitchen sink. Without drying them she took some ice cubes from the freezer, dropped them in a glass, and filled it with coke. She drained the glass in a single gulp and set it on the counter. The ice cubes swirled in the glass for a moment, then settled. Tomoko shivered. She felt cold. Her throat was still dry. She took the big bottle of coke from the refrigerator and refilled her glass. Her hands were shaking now. She had a feeling there was something behind her. Some
thing -definitely not a person. The sour stench of rotting flesh melted into the air around her, enveloping her. It couldn’t be anything corporeal.”

 
Kōji Suzuki (Hamamatsu, 13 mei 1957)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 13 mei ook mijn vorige blog van vandaag.

Theo van Baaren, Gregor von Rezzori, Reinhold Schneider, Jacob Haafner, Adolf Muschg, Roch Carrier, Franz Michael Felder

De Nederlandse dichter, vertaler en godsdiensthistoricus Theo van  Baaren werd op 13 mei 1912 geboren in Utrecht. Zie ook alle tags voor Theo van Baaren op dit blog.

 

Avondoverpeinzing

Nog is gestild niet, wat mijn dag bewoog,
de wrange zorg om brood en melk voor morgen;
nog flakkert diep en in een hoek verborgen
het wreede vuur, dat mij gestaag verbrandt.
Ik ben een land,
waarin de oorlog woedt,
dat uitgeput den vijand voeden moet.
Ik ben een halm, die langs de straatweg staat,
waar voet na voet gedurig over gaat.
Maar elke oorlog vindt een eindlijk end
en elke halm richt zich vertrapt weer op.
Zoo doe ik ook, en elken avond wend
ik mij opnieuw met open hart tot God.

 

Sonnet van het mensenleven

Wie weet, vraag ik, wat zijn bestemming is
op deze bol: verliezen of verwerven,
genot en lust, of alle vreugde derven,
een lichte dag of diepe duisternis?
Wij weten ’t niet, slechts dit is ons gewis,
dat iedereen te zijner tijd moet sterven,
en dat, wat mij met moeite hier verwerven
daarginds slechts waardeloze rommel is.
Waartoe dan nog geploeterd en gezwoegd?
Kan ’t ergens zwaarder zijn dan hier op aarde?
Waarom dan niet dit afscheid wat vervroegd?
Wat heeft ons hier-zijn dan voor nut en waarde?
Maar ach, wie eens een zoete vrucht geproefd,
wil niet meer weg uit deze schrale gaarde.

 
Theo van Baaren (13 mei 1912  – 4 mei 1989)
Portret door Pieter Pander, 2007

 

De Oostenrijkse schrijver en acteur Gregor von Rezzori werd geboren op 13 mei 1914 in Czernowitz. Zie ook alle tags voor Gregor von Rezzori op dit blog.

Uit: Mir auf der Spur

„Ich trat in der Verkleidung eines Familienvaters auf. Ich hatte Weib und Kind. Dabei konnte ich nichts und hatte keinen Pfennig in der Tasche. Es herrschte noch, was ich »die Eiszeit der Eisenmänner« nannte. Zwar klirrte es nicht mehr von Eis und Eisen. Selbst der Frost war ausgezehrt. Die Helden seien müde, hieß es damals. Die Eisenmänner spien kein Feuer mehr aus ihren vielerlei Rohren. Sie warfen keine Bomben mehr auf die Schutthalden, die von den Städten übriggeblieben waren. Es hieß, das Gute habe übers Böse gesiegt. Die Sieger mußten die Besiegten bewachen. Die Eisenmänner waren noch überall im Land und hielten alle Grenzen zu.
Deutschland war mein Gefängnis. Ich war ein Staatenloser ohne Papiere. Nicht einmal solche, die zu erkennen gaben, wo ich beim Kampf des Bösen gegens Gute gestanden war. Ich war ein verdächtig Gesinnungsloser. Bestenfalls gehörte ich zu den Lauen, die Gott und andere Generalpächter des Guten ausspien aus ihrem Mund. Trotzdem hatten Wohlmeinende mir die Möglichkeit zugesagt, daß ich für eine Weile nach England könnte. Es war Frühjahr 1947. Ich sollte zeitweilig Ausgang aus dem Gefängnis ins Armenhaus haben.
Meine Ungeduld zu wissen, ob das wahr werden würde, war so groß, daß ich einen Mann aufsuchte, von dem es hieß, er könne die Zukunft voraussagen. Er war ein Astrologe und hieß Wolf. Seine Geschichte ist abenteuerlich. Mit einer Gruppe seinesgleichen – Magier, Astrologen, Pendler, Chiromanten, Kartenaufschläger – war er auf Sonderbefehl des Oberbösen Heinrich Himmler in das Gefängnis im Bendlerblock gesperrt gewesen. Das war ein ungewöhnlicher Aufenthaltsort. Der Krieg ging seinem Ende zu. Man war nicht langmütig mit Nutzlosen. Es sei denn, man konnte die Nutzlosen nutzen. Die Eingekerkerten verständigten sich untereinander durch Kassiber. Es stellte sich heraus, daß unter ihnen auch Historiker und Altphilologen waren. Ihnen hatte man ein riesiges Material zur Ausschlachtung gegeben: Aus dem gesamten deutschen und von Deutschland besetzten Raum die Akte inquisitorischer Untersuchungen von ketzerischen Alchimisten, Zauberern, von Hexenprozessen und Hexenverbrennungen. Es war nicht ersichtlich, zu was das führen sollte. Man vermutete, zu einem Angriff auf die katholische Kirche. Aber die Protestanten hatten mehr Hexen verbrannt. Die Magier und Wahrsager standen unter beständigem Verhör. Was man von ihnen erfragte, lief darauf hinaus, daß die Mannen Himmlers sich im Reich des Übernatürlichen umschauen wollten. Sie wollten zaubern lernen.“


Gregor von Rezzori (13 mei 1914 – 23 april 1998)
Cover

 

De Duitse dichter Reinhold Schneider werd op 13 mei 1903 geboren in Baden-Baden. Zie ook alle tags voor Reinhold Schneider op dit blog.

 

Gnade der Zeit

Dies ist die Zeit der Gnade und der Sünde,
Und unsre Zeit, die nimmer wiederkehrt,
Da Gott das Herz, das tiefverwirrte, lehrt,
Daß es im Weltenlauf sich selbst ergründe.

Am Jetzt liegt alles; daß uns Feuer zünde
Von oben her und den Gewalten wehrt
Und tief in uns des Dämons Macht verzehrt,
Und sich der Wahrheit treu das Herz verbünde.

Klagt nicht die Väter an! Erwartet nicht
Das Heil vom Tage, der uns nimmer tagt!
Von jedem Herzen wird die Welt bewegt.

Es wird sie wandeln, wenn es das Gericht
Sich selbst bereitet und das Zeichen fragt
Der dunklen Zeit, die Gott ihm auferlegt.

 

Gewohnte Pfade gehe ich nicht mehr

Gewohnte Pfade gehe ich nicht mehr.
Ich fliehe was ich war; der Anfang nur.
Verjährter Schmerzen dicht verwachsne Spur,
Berückt mich nachts zu scheuer Wiederkehr.

Die Worte langer iahte schallen leer,
Ertaubte Saat auf steinbedeckter Flur.
Leicht wie der Treue oft erneuter Schwur
Und flüchtig wie der Freunde Schattenheer.

Der Erde letztes Bild ist offenbar:
Ein ausgebrannter Stern; ihn anzuschauen
Mußt ich den Winter meiner Zeit erleiden.

Das Kreuz allein ist unbesieglich wahr.
Vor dem der Reue heiße Tränen tauen
Und Liebe hofft, die nichts vermag zu scheiden.

 
Reinhold Schneider (13 mei 1903 – 6 april 1958)

 

De Duits-Nederlandse schrijver Jacob Gottfried Haafner werd geboren op 13 mei (volgens anderen op 13 maart) 1754 in Halle an der Saale. Zie ook alle tags voor Jacob Haafner op dit blog.

Uit: Lotgevallen op eene reize van Madras over Tranquebaar naar het eiland Ceilon

“Deze voorslag geviel mij, en ik bedacht mij niet lang dien aanteneemen. Wel is waar, ik had mij aan den zeedienst toegewijd, en was ook reeds zoo verre in, de Stuurmanskunst ervaren, dat ik mijn examen als Derdewaak , tegenwoordig Sous-lieutenant, zoude hebben kunnen doen; ik konde dus bij verplaatsing op een ander schip, […], of vacature, op bevordering hoopen; doch hier had ik meer kans, meer gelegenheid, dacht ik, om voort te komen, en oneindig minder gevaaren en onaangenaamheden te wachten. buitendien, zoo ik aan boord bleef, had ik alles . van de wraakzucht van KOELBIER te vreezen. Ik was eigenlik de belhamel geweest, die den Serang en alle de andere, tot deze aanklagte had opgehitst. Ik had de verklaaring gemaakt, en kreeg hij mij eens weder in zijne magt, konde hij mij wel het zelfde lot der ongelukkige doen ondergaan. Het waren zijne eerste moorden niet, en wat zoude ik ’tegen zijne mishandelingen hebben kunnen doen? Een kapitein van zoo een schip heeft over het volk eene despotische magt, en vele maaken ‘er een verschrikkelijk misbruik van. Ik bleef dus aan den wal, en in plaats van op het secretarij, plaatste men mij als jong adsistent op het Negotiekantoor; waar men toenmaals juist gebrek aan klerken had. Zoo was ik dan eindelijk van dit ellendig zwalken bevrijd, en uit eene woelige en gevaarlijke levenswijze, bevond ik mij, op eenmaal in eene stille en eenvormige, overgebragt; doch hierin bestond dan ook al het onderscheid. Ik vond welhaast dat ik de eene slavernij, den eenen armzaligen staat, tegen den anderen had verwisseld, en alles wel ingezien, had ik niet veel bij de ruiling gewonnen. Aan boord behoefde ik mij niet om mijnen kost te bekommeren, noch huis- of kamerhuur te betaalen; was het mijne wacht niet, dan ging ik naar de kooi, of deed wat mij behaagde. Ik had overvloedig tijd om te leezen, te schrijven, of mij in de een of andere wetenfchap te oefenen, en met dit al draaide mise gage voort, en ik had altijd geld te goed.”

 
Jacob Haafner (13 mei 1754 – 4 september 1809)
Cover

 

De Zwitserse schrijver en literatuurwetenschapper Adolf Muschg werd geboren op 13 mei 1934 in Zollikon, kanton Zürich. Zie ook alle tags voor Adolf Muschg op dit blog.

Uit:Der weiße Freitag

“Der Gletscher stürzte scheinbar unaufhaltsam von oben, die Klippen an seiner Stirn standen wie gefrorene Gischt, und aus Spalten und Klüften zündete ein unirdisches Vitriolblau. Aber der Strom war erstarrt, und gut ließ sich erkennen, wo wieder fester Boden begann. Hier hatte sich frischer Schnee auf ein Durcheinander rundgeschliffener Felsblöcke gesetzt, zwischen denen der Abfluß, den Augen verborgen, nur dem Ohr vernehmbar, seinen überstürzten Weg in die Tiefe suchte.
Nach dieser Seite lag das große Tal in stumpfem Grau. Da waren sie hergekommen und, ohne innezuhalten, auf dem Hang dem Gletscher gegenüber weitergestiegen. Sie waren ein kleiner Zug von Menschen, der sich so langsam entfernte, daß sie kaum von der Stelle zu rücken schienen. Bewegung war nur am wechselnden Abstand zwischen ihnen auszumachen und am anhaltenden Versuch, ihn wieder zu schließen. Dabei verschwanden ihre Körper immer wieder in den Schneeweben, die der beständige Wind über die ansteigende Fläche trieb, so daß sich ihre Ränder zum Himmel aufzulösen schienen. Erst gegen den Zenit wurde er hell wie Glas.
Es waren fünf. Sie rückten von der Stelle, als wären ihnen die Füße abgeschnitten, und der vorderste, breiter als die übrigen, schien immer wieder im Boden zu versinken, dennoch ging er regelmäßig wie ein Uhrwerk. Der nächste, der eine unförmige Last trug, blieb ihm dicht auf der Spur, nur daß er sich manchmal umwandte, um nach dem dritten zu sehen, der seinerseits bemüht schien, die Reihe nicht abreißen zu lassen. Denn der letzte der fünf wollte immer wieder zurückfallen, und der vierte, klein, aber stämmig, hatte ihn am Arm gefaßt, um ihn weiterzuziehen.
Schließlich tauschten sie den Platz, und immer wieder hätte ein Betrachter den Kleinen den Größeren schieben sehen und sich wundern können, warum der Führer des Zugs den strengsten Weg gewählt hatte. Er hätte den Anstieg mit einem Bogen hie und da erträglicher machen können, aber der neue Schnee zeigte an, daß er locker saß und seine Unterlage jederzeit, durch Abrutschen breiter Lagen, freilegen konnte. Unter diesen Umständen war die steile Naht, welche die Berggänger geradewegs in die Fallinie zogen, die am wenigsten gefährliche Spur, dabei alles andere als gefahrlos, wie die rieselnden Schollen anzeigten, welche sie immer noch lostraten.“


Adolf Muschg (Zollikon, 13 mei 1934)

 

De Canadese schrijver Roch Carrier werd geboren op 13 mei 1937 in Sainte-Justine, Quebec. Zie ook alle tags voor Roch Carrier op dit blog.

Uit: The Hockey Sweater

“Monsieur Eaton answered my mother’s letter promptly. Two weeks later, we received the sweater.
That day I had one of the greatest disappointments of my life! Instead of the red, white, and blue Montréal Canadiens sweater, Monsieur Eaton had sent the blue-and-white sweater of the Toronto Maple Leafs. I had always worn the red, white, and blue sweater of the Montréal Canadiens. All my friends wore the red, white, and blue sweater. Never had anyone in my village worn the Toronto sweater. Besides, the Toronto team was always being beaten by the Canadiens.
With tears in my eyes, I found the strength to say: “I’ll never wear that uniform.”
“My boy,” said my mother. “first you’re going to try it on! If you make up your mind about something before you try it, you won’t go very far in this life.”
My mother had pulled the blue and white Toronto Maple Leafs sweater over my head and put my arms into the sleeves. She pulled the sweater down and carefully smoothed the maple leaf right in the middle of my chest.
I was crying: “I can’t wear that.”
“Why not? This sweater is a perfect fit.”
“Maurice Richard would never wear it.”
“You’re not Maurice Richard! Besides, it’s not what you put on your back that matters. It’s what you put inside your head.”
“You’ll never make me put in my head to wear a Toronto Maple Leafs sweater.”

 
Roch Carrier (Sainte-Justine, 13 mei 1937)

 

De Oostenrijkse schrijver Franz Michael Felder werd geboren op 13 mei 1839 in Schoppernau. Zie ook alle tags voor Franz Michael Felder op dit blog.

Uit: Reich und arm

»Möchte doch sehen, was das Männchen für ein Gesicht macht, wenn wieder nichts gekommen ist«, lachte der frühere Gemeindevorsteher, der bei den Bauern mehr galt als der behagliche Patron, welcher jetzt diesen Titel hatte. Schon im nächsten Augenblick war’s, als ob es da drüben halbe Batzen zu schneien angefangen hätte bei heiterem Himmel; sogar sehr sparsame Hausväter, die sonst nicht einmal jedes Vierteljahr ein Bierglas zu sehen, geschweige denn ein Glas Bier zu trinken bekamen, vermochten jetzt dem Drange nicht zu widerstehen und folgten dem Altvorsteher auf den Tritt, so daß die Gasse beinahe zu schmal wurde.
Staunend, mit einer Art von Ehrfurcht sahen viele, die noch ihr Lebtag keinen Brief erhielten, wie das Mathisle jetzt einen solchen gleich einer Siegesfahne jubelnd emporhielt. Es war und blieb halt doch merkwürdig, wie so ein Blatt für dieses kleine, ganz unbedeutende Männchen aus der weiten Welt sich bis da hereinfinden konnte.
»Nun, was schreibt der Spitzbube?« fragte der Altvorsteher lächelnd.
»Ich hab’ erst angefangen, aber kommt nun Ihr und leset es, bevor es ganz dunkel wird«, sagte das Mathisle, indem es davon in die Stube eilte.
Mit einer Langsamkeit, die das ihm geschenkte Vertrauen nur schlecht zu würdigen schien, folgte der Altvorsteher dem an ihn ergangenen freundlichen Ruf. Ruhig legte er Mathisles Brief auf den noch etwas feuchten Tisch vor sich hin, bestellte sich einen halben Schoppen Wein, zog dann die Hornbrille heraus, wischte eine Weile mit dem Halstuchzipfel an den Gläsern herum und begann endlich, nachdem er noch den neben ihm sitzenden Gemeinderäten die großmächtige Schnupftabakdose vorgehalten hatte, mit Gemeindedienerstimme zu lesen.
Der Brief erzählte viel von Hunger und Kummer; doch, schrieb Jörg unter anderem, werde das nun bald überstanden sein. In einigen Wochen bekomme er Urlaub und könne dann heim, wenn man so gut sei, die Zehrung zu überschicken. Es werde wohl noch etwas da sein von dem, wofür er verkauft worden sei. Die Heimat habe er übrigens noch nicht vergessen und fluche noch täglich, allen, die ihn unter die Soldaten gebracht oder doch dabei ein Auge zugedrückt hätten. Besonders für den Vorsteher sei es eine Schande, daß –
Mit den Worten: »Er ist noch immer ein Lümmel«, warf der Letztgenannte das Schreiben auf den Tisch; unmutig verließ er das noch volle Glas und die Stube.”


Franz Michael Felder (13 mei 1839 – 26 april 1869)
Hier met echtgenote en moeder (midden), en drie van zijn vijf kinderen

Hagar Peeters, Bertus Aafjes, August Vermeylen, Andrej Voznesensky, Sabine Imhof, Dante Gabriel Rossetti

De Nederlandse dichteres en schrijfster Hagar Peeters werd geboren in Amsterdam op 12 mei 1972. Zie ook alle tags voor Hagar Peeters op dit blog.

 

De slaapwandelaar

’s Nachts werd hij wakker
midden op een ophaalbrug
die bezig was omhoog te gaan.
Dan rolde hij vanzelf zijn bed weer in.

Of hij bevond zich op zijn kop
in een karretje op de achtbaan
waaruit hij zich liet vallen
om tussen de veren te balanden.

Eén keer viel hij
in een roeibootje in slaap
dat losraakte van de wal.
Het bleek zijn eigen bed
dat terugdreef naar zijn kamer.

Eenmaal in het graf
wentelde hij zich tevreden om:
’s morgens zou alles toch weer
bij het oude zijn.

 

Ik weet, je bent er nog

Je paraplu kromt zich
rond de kapstok
tot hij weer uitgelaten wordt,
het huis ruikt naar koffie
van gister. De spiegel
in de badkamer
waar je morgenochtend
weer zult zingen
heeft zich niet losgemaakt
van je gezicht, de muur niet
van je foto, de vloer niet
van je voetstap, het bed niet
van je geur. Ik weet, je bent
er nog. Je staat aan het raam,
ziet de school aan de overkant,
de oude mannetjes op straat.
Ze groeten je. Ze herkennen je.
Ze lachen naar je.
En ik zwaai maar naar ze.
En ik zwaai.

 

Het is al bijna zomer

Het is al bijna zomer.
De mensen gaan steeds bloter
dus de mooie zie je beter
wat weinig uitmaakt
voor een allesvreter.
De omnivoor
krabt zich ongeduldig
achter zijn oor.
Hij heeft te lang op steeds
hetzelfde hout gebeten.
Rekent op de vingers van één hand.
Gooit keien aan de waterkant.
Een koor opspattend water houdt hem voor:
als het straks winter is en koud
gaat alles beter.

 


Hagar Peeters (Amsterdam, 12 mei 1972)

 

De Nederlandse schrijver en dichter Bertus Aafjes (pseudoniem Jan Oranje) werd geboren in Amsterdam op 12 mei 1914. Zie ook alle tags voor Bertus Aafjes op dit blog.

 

Een voetreis naar Rome (Fragment)

Muzen, nu ik mij ga vermeten
mijn reis te voet, heen en terug,
naar bij uitstek ’t land der poëten
te herhale’ op Pegasus’ rug,
strevend langs het pad der gedichten
naar een blad uit de lauwerkrans,
wilt mij met uw lampen bijlichten,
dan benut ik deez’ gouden kans.

Clio, gij Muze van de feiten
en het dik geschiedenisboek,
ach, mijn herinneringen slijten
door de jaren en raken zoek;
mijn geheugen wil mij verlaten,
het is als een vergiet of zeef
– maar dan een met dubbele gaten –
Clio, brengt gij mij weer op dreef.
En Euterpe, gij met uw mooie
zangstem en uw heldere fluit,
wil iets in dit gedicht voltooien
van uw melodieus geluid.
Hij die herderszangen wil schrijven,
wordt door u, Thalia, verwend:
laat iets in dit gedicht beklijven
van een landelijk element.
Gij, Melpomene, meer genegen
naar ’t treurspel in de poëzie,
schenk gij, daar waar het komt gelegen,
mij een druppel melancholie.
En Terpsichore, uitgelaten
heerseres in het rijk der dans,
geef gij aan mijn rijmen en maten
een lichtvoetige, vlotte kans.
Erato, gij de hooggestemde
liefhebster der pure lyriek,
hecht aan mijn nu nog wat beklemde
hart een opwaarts stijgende wiek.
En gij, welsprekendste van allen,
Polyhymnia, wees zo goed
een hartig woord te laten vallen,
waar het in het vers vallen moet.

 

 
Bertus Aafjes (12 mei 1914 – 22 april 1993)
Hier met zijn kinderen in de kruidentuin achter het kasteel Hoensbroek, begin jaren vijftig

 

De Vlaamse schrijver, dichter, kunsthistoricus en politicus August Vermeylen werd geboren in Brussel, op 12 mei 1872. Zie ook alle tags voor August Vermeylen op dit blog.

Uit: Twee vrienden

“De trein staat nog niet stil, dat ze elkaar al tegenlachen, en bij hun omhelzing op het perron zijn ze beiden zoo ontroerd, dat ze niet anders dan wat heel banale woorden zeggen. Mark wil de zware valies helpen dragen, maar Frans laat die niet los, en ze gaan dadelijk op het stationsplein in een bodega zitten. waar ze vroeger nu en dan bijeenkwamen. Daar drukken ze elkaar nog eens de hand over het tonnetje, kijken elkaar met stille blijdschap aan : het duumviraat, zooals hun makkers het noemen, is eindelijk weer aaneengeklonken.
Ze stellen vast dat ze dezelfden zijn gebleven : Frans ziet er fleurig uit, met zijn open, guile uitdrukking, en hij zelf leest weer, op het mat-bleeke gezicht van Mark, het beeld van zijn liefde: dat gezicht dat de meesten leelijk achten, — met het bultig Beethoven-voorhoofd, die scherpe trekken, dien breeden, bitteren mond en die invallende kin, — maar dat Frans voorkomt als het echte wezen van het genie; die oogen vooral, zacht befloerst en plots vurig doordringend, hij begrijpt wel dat die de stommelingen moeten verontrusten; en ook die stem, wat dof en moe, en dan weer vreemd snijdend.
« lets toch is veranderd : waar is uw lang haar in den nek en uw wapperend dasje?”
Ja, hij heeft slechts den donkeren haarbos behouden, die zijn voorhoofd bekranst, met een weerbarstige lok die telkens, als hij wat opgewonden is, naar het oog glijdt en die hij dan met een zenuwachtigen snok verwijdert.
« Och, glimlacht Mark, ik begon het kinderachtig te vinden, me op die manier van den bourgeois te onderscheiden : ge bewijst alleen dat ge naar hem nog omkijkt; en ten slotte zag ik er zoo artistiek uit, dat ik voor een fotograafje kon doorgaan. »
Ze zinspelen maar even op hun grootsche plannen en de waarschijnlijke tegenkanting van vader Balders.
Verder hebben ze niet veel te vertellen, ze hebben toch voortdurend hun intiemste gedachten elkaar overgebriefd. Nu is het alleen de werkelijke aanwezigheid die hen zoo gelukkig maakt, inniger daar ze dadelijk van elkaar weer wegmoeten. Er wordt nog eens afgesproken, dat Frans een paar weken bij Mark in De Panne zal komen doorbrengen, zoodra de zaak met vader Balders geregeld is. Mark vertrekt al in den namiddag.”

 

 
August Vermeylen (12 mei 1872 – 10 januari 1945)

 

De Russische dichter Andrej Andreyevich Voznesensky werd geboren in Moskou op 12 mei 1933. Zie ook alle tags voor Andrej Voznesensky op dit blog.

 

The Nose (Fragment)

The nose grows
during the whole of one’s life.
(from scientific sources)
Yesterday my doctor told me:
“Clever you may be, however
Your snout is frozen.”
So don’t go out in the cold,
Nose!

On me, on you, on Capuchine monks,
According to well-known medical laws,
Relentless as clocks, without pause
Nose-trunks triumphantly grow.

During the night they grow
On every citizen, high or low,
On janitors, ministers, rich and poor,
Hooting endlessly like owls,
Chilly and out of kilter,
Brutally bashed by a boxer
Or foully crushed by a door,
And those of our feminine neighbors
Are foxily screwed like drills
Into many a key-hole.

 

Vertaald door W.H. Auden

 

 
Andrej Voznesensky (12 mei 1933 – 1 juni 2010)

 

De Zwitserse dichteres Sabine Imhof werd geboren in Brig in 1976. Zie ook alle tags voor Sabine Imhof op dit blog.

 

Die leeren Flächen

Hinter allen Türen wird gestorben
an kürzlich geretteten Zähnen
der Zirkus mit dem dicken Fell
blieb nur eine einzige Nacht
in diesem Ort zwischen den Orten
wohne ich als Handschuh
neben dem normalen Mann
der sogar das Wetter bewacht
beleidigt wie ein satter Riese
beim schönsten Regen des Jahres

wie hundert Stiefel auf meinem Kopf
in bester Verfassung
ist Licht nur noch ein paar betrunkene Insekten
und kaum tröstliche Physik.

 

 
Sabine Imhof (Brig, 12 mei 1976) 

 

De Engelse schilder en dichter Dante Gabriel Rossetti werd op 12 mei 1828 inLonden geboren. Zie ook alle tags voor Dante Gabriel Rossetti op dit blog.

 

Thomas Chatterton

With Shakspeare’s manhood at a boy’s wild heart,—
Through Hamlet’s doubt to Shakspeare near allied,
And kin to Milton through his Satan’s pride,—
At Death’s sole door he stooped, and craved a dart;
And to the dear new bower of England’s art,—
Even to that shrine Time else had deified,
The unuttered heart that soared against his side,—
Drove the fell point, and smote life’s seals apart.

Thy nested home-loves, noble Chatterton;
The angel-trodden stair thy soul could trace
Up Redcliffe’s spire; and in the world’s armed space
Thy gallant sword-play:—these to many an one
Are sweet for ever; as thy grave unknown
And love-dream of thine unrecorded face.

 

The Day-Dream

The thronged boughs of the shadowy sycamore
Still bear young leaflets half the summer through;
From when the robin ‘gainst the unhidden blue
Perched dark, till now, deep in the leafy core,
The embowered throstle’s urgent wood-notes soar
Through summer silence. Still the leaves come new;
Yet never rosy-sheathed as those which drew
Their spiral tongues from spring-buds heretofore.

Within the branching shade of Reverie
Dreams even may spring till autumn; yet none be
Like woman’s budding day-dream spirit-fann’d.
Lo! tow’rd deep skies, not deeper than her look,
She dreams; till now on her forgotten book
Drops the forgotten blossom from her hand.

 

 
Dante Gabriel Rossetti (12 mei 1828 – 9 april 1882)
The Day Dream door Dante Gabriel Rossetti, 1880

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 12e mei ook mijn twee vorige blogs van vandaag.

Nicolaas Anslijn, Eva Demski, Farley Mowat, Werner Bräunig, Cäsar Flaischlen

De Nederlandse schrijver Nicolaas Anslijn werd op 12 mei 1777 geboren in Leiden. Zie ook alle tags voor Nicolaas Anslijn op dit blog.

Uit: De brave Maria

“Niet te haastig! Maria heeft haren tijd wel besteed. Zij kan goed lezen, schrijven, en rekenen, en heeft in de school nog vele andere nuttige zaken geleerd, waardoor zij zulk een goed meisje geworden is.
Toen zij zeven jaren oud was, kon zij al kousen breiden; zij maakte zelden kwade steken, want zij was zeer oplettend.
Nu leert zij het naaijen bij hare moeder, want deze is ook eene kundige en brave vrouw.
Ik zou liever bij eene naaivrouw gaan.


Ei, waarom? De moeder van Maria is bekwaam genoeg om aan hare dochter het naaijen te leeren.
Maria is reeds zoo verre gevorderd, dat zij het goed van hare broertjes en zusjes kan verstellen.
Weet gij, waarom Maria bij hare moeder het naaijen leert?
De ouders van Maria zijn geene rijke lieden. Zij hebben nog vier kleine kinderen.
Maria moet hare moeder in het huishouden behulpzaam zijn, omdat hare ouders geen geld genoeg hebben om eene meid te houden.
Dat is toch niet aangenaam voor Maria.
O, dat verbeeldt gij u! De moeder zeide eens tegen Maria:
Kind! gij moet mij aan het huiswerk helpen!
Een meisje moet vroeg leeren huishouden. Zij moet zich vroeg aan het werk gewennen.Zij moet vroeg zuinigheid, zindelijkheid, en orde leeren. Als zij dit vroeg leert, dan wordt het haar eindelijk tot eene gewoonte.
Als wij vroeg aan orde, zindelijkheid, en zuinigheid gewend worden, dan weten wij naderhand niet beter, of het behoort zoo.
Het naaijen, zal ik zelve u leeren in de uren, die ons overblijven.”

 

 
Nicolaas Anslijn (12 mei 1777 — 18 september 1838)
Leiden, de Marekerk gezien over de Korte Mare, geschilderd door Paulus Constantijn la Fargue (1729-1782)

 

De Duitse schrijfster Eva Demski werd geboren op 12 mei 1944 in Regensburg. Zie ook alle tags voor Eva Demski op dit blog.

Uit: Gartengeschichten

„Seit dem Weidenexperiment hatte meine Mutter Oberwasser, und so entstand ihre bewunderte, kontrolliert wild bluhende Simulation eines Bauerngartens mit Rosen, Margeriten, Schafgarben, Cosmeen, Schwertlilien und noch hundert anderen Blumenarten, in jeder Jahreszeit bluhte irgendwas Schones. Es gelang meiner Mutter, einer eleganten Stadterin,
die Blumen bisher nur mit Papier drum herum gekannt hatte, in wenigen Jahren die Geheimnisse eines Gartens zu entschlusseln. Wahrscheinlich hat sie auch erkannt, das der
Garten die einzige Moglichkeit fur sie war, ohne zu trauern alt zu werden.
Sie hatte vor dem Alter immer Angst gehabt. Entsetzlich, wenn nicht einmal die Bauarbeiter mehr pfeifen, sagte sie.
So wanderten die Schiaparelli- und St.-Laurent-Kleider in den Keller, ordentlich in alte Bettbezuge gehullt wie in Leichentucher. Meine Mutter trug furderhin Overalls, und wenn
sie ihrer Schonheit nachtrauerte, lies sie es keinen merken. Sie hatte der Welt den Rucken zugedreht und sah dafur ihrem Garten ins Gesicht. Sie war und ist nicht die einzige Frau, die das so macht, ob sie es sich eingesteht oder nicht.
Ein Garten ist eine von allen respektierte Art, der Welt mitzuteilen, das sie einen nicht mehr interessiert. Da meine Mutter jeden Morgen um funf Uhr Deutschlandfunk horte und auch sonst keine Nachrichtensendung, keinen Dokumentarfilm uber Pharma-, Wirtschafts-, Korruptions- und sonstige Politikskandale versaumte (nur solche uber Tiertransporte konnte sie nicht anschauen), hatte sie eine ebenso klare wie dustere Meinung uber das Leben. Von ausen hatte man ihres fur komfortabel, ja sogar glucklich halten konnen, aber das war es nicht.“

 

 
Eva Demski (Regensburg, 12 mei 1944)
Cover

 

De Canadese schrijver Farley Mowat werd geboren in Belleville, Ontario, op 12 mei 1921. Zie ook alle tags voor Farley Mowat op dit blog.

Uit: People of the Deer

“In the camps of the People the child is king, for childhood is short and tragedy often comes after. As it is with the dogs, so the early years of a child are made free of compulsion and of hard labors, for these years must always remain in the child’s memory to alleviate the agonies which come with mature years. . . . I expressed surprise that no Ihalmiut child knows corporal punishment even when the provocation is great. I spoke casually, but Ootek replied with vehemence, for it seemed he was honestly puzzled that I should not know why a child is never beat. ‘Who but a madman would raise his hand against blood of his blood?’ he asked me, ‘Who but a madman would, in his man’s strength, stoop to strike against the weakness of a child?’ . . . There was something that might have been contempt in his voice as he spoke, and I never again raised that question.
(…)

“So the children live their lives free of all restraint except that which they themselves impose; and they are at least as well behaved as any child anywhere. For three years after birth a child is suckled and by the time it has been weaned it is already aware of the general pattern of its life. I told you of Kunee who, at the age of five, was already an accomplished woman of the People, yet Kunee had never been taught what she must do. She was simply observant and imitative, as most children are, and she saw what others did and longed to do as well by herself.
(…)

“The children’s work is also their play. At night, when the adults are asleep or resting on the ledge, no voice is raised to chide the girl children, who remain active until the dawn, keeping the fire alive under the cooking pot and concocting broths and stews, not with toy things, but with the real equipment that will be theirs in maturity. No regimen or hard routine is laid upon them. When they are sleepy, they sleep. When they are hungry, they may always eat, if there is food. If they wish to play, no one will halt them and give them petty tasks to do, for in their play they learn more of life than can be taught by tongues and by training.”

 

 
Farley Mowat (Belleville, 12 mei 1921)
Cover

 

De Duitse schrijver Werner Bräunig werd geboren op 12 mei 1934 in Chemnitz. Zie ook alle tags voor Werner Bräunig op dit blog.

Uit: Gewöhnliche Leute

„Wir sind hinter dem gleichen Mädchen hergelaufen, und gekriegt hat sie keiner, das heißt, irgend so ein Fleischerladensohn hat sie gekriegt. Wir waren im ersten Weltkrieg in der gleichen Kompanie und hatten das gleiche verdammte Glück, und wir haben gegen Kapp ganz schön mitgemischt, auch wenn es hinterher für die Katz war. Und dann haben wir fast jede Arbeit gemacht, die auf der Phönix vorkam, dreißig Jahre lang und meist irgendwie
gegenseitig in Reichweite – aber das kann doch nicht alles sein. Und dann dachte er: Da wird man siebzig, kommt sich krumm und ramponiert vor, aber man hat sich noch immer nicht darauf eingerichtet. Weiß Gott, dachte er, was für eine grimmige Ausdauer.
Oder Teichgräber, wie er vor der Grube stand. Paul Schramm hatte immer gesagt: Wenn es soweit ist – bloß keinen Pfaffen! Also hatte Teichgräber gesprochen, der damals mit auf der Phönix war, und jetzt war er in der Kreisleitung. Er hatte das anständig verrichtet, ohne große Worte: Paul Schramm ist tot, begraben wir ihnehrlich. Und nur diese eine Frage: Was bleibt, wenn ein Arbeiter stirbt? Seine Arbeit – das, was er geschaffen hat. Ja, dachte Urban, das schon. Aber was hat er denn geschaffen? Wenn es noch Brücken, Orgeln oder wenigstens Nähmaschinen wären. Aber ein Bergarbeiter kann das, was er geschaffen hat, nirgendwo
besichtigen. Die Grube ist stillgelegt seit einem halben Jahr, da haben wir also ein Loch in der Landschaft, das ist nicht gerade viel, wenn man dreißig Jahre dagegensetzt. Allerdings hat der Schornstein immer geraucht.
Die Räder haben sich gedreht, wenn wir mal davon absehen, für wen sie sich die meiste Zeit gedreht haben. Das ist immerhin etwas, dachte Urban. Und dann dachte er: Mit sechzig sagt man siebzig, höchstens fünfundsiebzig, dann macht’s keinen Spaß mehr. Mit siebzig sagt man ganz was anderes. Es war das dritte Begräbnis in diesem Jahr. Einer von seinen Leuten. Einer in seinem Alter. Und die wurden immer weniger.“

 

 
Werner Bräunig (12 mei 1934 – 14 augustus 1976)
Cover

 

De Duitse dichter en schrijver Cäsar Flaischlen werd geboren op 12 mei 1864 in Stuttgart. Zie ook alle tags voor Cäsar Flaischlen op dit blog.

 

Ich möchte still am Wege stehn

Ich möchte still am Wege stehn
und möcht’ es Frühling werden sehn,
ich könnt’ noch immer wie ein Kind
bei jeder kleinen Knospe säumen!
Und klänge in den kahlen Bäumen
ein Vogeltriller … ach, ich könnt’,
mir einen langen Sommer träumen
voll Klang und Glanz und Sonnenschein
und glücklich sein!

 

Ein Sonntag

So geht ein Sonntag still zu Ende,
auf den du lange dich gefreut…
ein müder Bettler steht am Weg,
am heimatlosen,
und spielt ein Leierkastenlied…
ein leises Abendrot verweint am Himmel…
und aus den Gärten her, sommermüd,
kommt’s wie einst ein Duft
von heimlich welkenden Rosen.

 

 
Cäsar Flaischlen (12 mei 1864 – 16 oktober 1920)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 12e mei ook mijn vorig blog van vandaag.

Edward Lear, Diana Raznovich, Andrej Amalrik, Maurice Carême, Massimo Bontempelli

De Engelse dichter, schrijver en illustrator Edward Lear werd geboren op 12 mei 1812 in Highgate. Zie ook alle tags voor Edward Lear op dit blog.

 

There was an Old Man with a beard,

There was an Old Man with a beard,
Who said, ‘It is just as I feared!
Two Owls and a Hen,
Four Larks and a Wren,
Have all built their nests in my beard!’

 

There was an Old Man who said, ‘Hush!

There was an Old Man who said, ‘Hush!
I perceive a young bird in this bush!’
When they said, ‘Is it small?’
He replied, ‘Not at all!
It is four times as big as the bush!’

 

There was an Old Man on the Border

There was an old man on the Border,
Who lived in the utmost disorder;
He danced with the cat, and made tea in his hat,
Which vexed all the folks on the Border.

 


Edward Lear (12 mei 1812 – 29 januari 1888)
Illustratie bij “There was an Old Man on the Border“

 

De Argentijnse schrijfster, theatermaakster en caricaturiste Diana Raznovich werd geboren op 12 mei 1945 in Buenos Aires. Zie ook alle tags voor Diana Raznovich op dit blog.

Uit: Herbstzeitlose (Vertaald door Gerd-Rainer Prothmann)

„ROSALIA Der wollte dich heiraten, das ist klar.
GRISELDA Aber das Gedicht war von einem andern, von Gabriel Celaya. (Sie schläft ein.)
ROSALIA Ich würde dir auch nicht Gute Nacht sagen, wenn ich schlafen könnte. Ich würde so einschlafen wie du. Ganz plötzlich. Von einem Augenblick zum andern. Mitten in einer Geste. (Sie probiert es.) Der Ring der Braut… oder das offene Auge Gottes. (Sie stellt sich schlafend, öffnet ein Auge.) Das wachsame Auge Gottes. Das ist Schlaflosigkeit. Das wachsame Auge Gottes.
Welche Rolle spielt es schon für mich, dass das Gedicht nicht von ihm war? (Sie rüttelt GRISELDA und schreit sie an.) Das wachsame Auge Gottes, Griselda!… Ich hätte ihm verziehn, weißt du?
GRISELDA Der Ring einer Braut… oder das wachsame Auge Gottes. (Plötzlich weint sie.) Heute verzeihe ich ihm auch. Bei totaler Dunkelheit hört man aus dem eingeschalteten Fernseher einen Dialog: Es handelt sich um den Dialog der Protagonisten des Teletheaters MARCELO und VALERIA. MARCELO ist Automechaniker und spricht wie ein Junge aus der Vorstadt. VALERIA ist ein junges Mädchen aus der gehobenen Mittelklasse. Das Licht des Fernsehers beleuchtet das Gesicht GRISELDAS, die ein geblümtes, blaues Kleid trägt. Auf dem Rock hat sie eine gewaltige Dose mit Keksen, die sie gierig
verschlingt, während sie fernsieht.
MARCELO Ist das Auto für Ihren Verlobten gut geworden?
VALERIA Ja, Sie haben das sehr gut in Ordnung gebracht… Danke
MARCELO Sagen Sie Ihrem Verlobten, er kann vorbeikommen, wann er will. Ist
immer gut, ‘ne kleine Inspektion zu machen…, und sagen Sie ihm.“

 


Diana Raznovich (Buenos Aires,12 mei 1945)

 

De Russische schrijver en dissident Andrej Aleksejevitsj Amalrik werd geboren in Moskoui op 12 mei 1938. Zie ook alle tags voor Andrej Amalrik op dit blog.

Uit: Niet begeerde reis naar Siberië (Vertaald door Karel van het Reve)

“Eind januari 1965 werd ik wakker van de telefoon en een onbekende vrouwenstem zei dat ze een catalogus van de Zverev-tentoonstelling voor me had. Zo hoorde ik dat de tentoonstelling, waar zovelen over praatten en die zo weinigen voor mogelijk hadden gehouden, toch door was gegaan. De voorgeschiedenis ervan is vrij interessant.
Bij zijn eerste bezoek aan Moskou zag de Franse dirigent Markevitsj in een particuliere verzameling tussen schilderijen van Kandinski, Chagall en Tatlin werk van de jonge Moskouse schilder Anatoli Zverev. Later maakte hij met Zverev zelf kennis. Hij ontmoette een man van gemiddelde lengte, ongeschoren, in lang niet gewassen, met afgedragen, gekregen kleren, geflikte schoenen, een klein gezichtje, opgejaagde ogen en zenuwachtige bewegingen. Markevitsj wist al, dat hij een van de interessantste figuren van de huidige Russische schilderkunst voor zich had, maar ik geloof dat in zijn sympathie voor Zverev als kunstenaar en zijn besluit om hem een tentoonstelling in het buitenland te bezorgen zijn belangstelling voor de mens Zverev een grote rol speelde. Markevitsj en Zverev leken, vond ik, zeer veel op elkaar, en ik heb wel eens gedacht dat Zverev, als hij het zelfvertrouwen en de roem van een beroemd dirigent had, als twee druppels water op Markevitsj zou lijken.
De tentoonstelling werd in Parijs op drie februari geopend. Zverev zelf was in Moskou de laatste die er van hoorde. Ik kon hem een hele tijd niet vinden, hij had geen huis en zwierf door Moskou, een kamer hurend of overnachtend waar het zo uitkwam. Gewoonlijk kwam hij bijna dagelijks bij me aan, maar nu was hij of het zo wezen moest onvindbaar. Wij waren de opening van de tentoonstelling al aan het vieren toen Zverev onverwacht verscheen in een veel te grote rode overjas die niet van hem zelf was. Ons nieuws scheen hem weinig te doen, hij zei alleen dat we een beetje te vroeg waren, het was pas twee februari. Wij vergisten ons inderdaad nogal eens in de datum, want niemand van ons had vast werk.”

 

 
Andrej Amalrik (12 mei 1938 – 12 november 1980)
Cover

 

De Belgische, Franstalige, dichter en schrijver Maurice Carême werd geboren op 12 mei 1899 in Waver bij Brussel. Zie ook alle tags voor Maurice Carême op dit blog.

 

L’enfant

A quoi jouait-il cet enfant ?
Personne n’en sut jamais rien
On le laissait seul dans un coin
Avec un peu de sable blanc

On remarquait bien, certains jours,
Qu’il arquait les bras tels des ailes
Et qu’il regardait loin, très loin,
Comme du sommet d’une tour.

Mais où s’en allait-il ainsi
Alors qu’on le croyait assis ?
Lui-même le sut-il jamais ?

Dès qu’il refermait les paupières,
Il regagnait le grand palais
D’où il voyait toute la mer.

 

La bise

“Ce sont des feuilles mortes”,
Disaient les feuilles mortes
Voyant des papillons
S’envoler d’un buisson.

” Ce sont des papillons “,
Disaient les papillons
Voyant des feuilles mortes
Errer de porte en porte.

Mais la bise riait
Qui déjà les chassait
Ensemble vers la mer.

 

 
Maurice Carême (12 mei 1899 – 13 januari 1978)

 

De Italiaanse schrijver en dichter Massimo Bontempelli werd geboren op 12 mei 1878 in Como. Zie ook alle tags voor Massimo Bontempelli op dit blog.

Uit: Ein Tag aus dem Leben eines Automobils (Vertaald door Marianne Schneider)

“Es war an einem Morgen im Mai, als die Limousine 522 den geschlossenen Raum verließ und in die Welt hinausfuhr. In den Werkstätten, wo sie geboren wurde, hatten ihre Schöpfer oftmals —auch bevor sie ihr die schönen vibrierenden Blechfolien anlegten, worauf sie so stolz gewesen war — ihren Motor singen lassen; und später hatte sie schon gespürt, wie die Bewegung durch ihre ganze Gestalt hindurch bis zu den Rädern ging und sie antrieb. Aber so fröhlich war sie noch nie gewesen. Mehr als ihr Kleid aus den funkelnden Blechfolien beglückten sie jetzt das rhythmische Schlagen tief in ihrem Inneren und die Geschwindigkeit, die sich von dort ausbreitete und sie immer weiter und weiter nach vorne trieb, hinein in die lichte Luft, hinaus auf die fließende Straße, die vor ihr entspringt und auf eine ferne Szene zuläuft. Die Welt ist ein unendlicher, kühler Raum, der die Dinge mit Licht überflutet und mit Leichtigkeit umgibt. Zu den beiden Seiten wiegten zwei Reihen Pappeln ihre bleichen Stämme und ihre Wipfel. So wehen sie von oben Wind auf die Straße, liebevoll senkt sich die Luft auf das schöne Asphaltband und um die braune Motorhaube und die leuchtende Hautschicht des Kühlers. 522 fährt, angetrieben von der Lust, zu leben und die Erde zu entdecken. Auch jenseits der Straße und der zwei Pappelreihen liegt viel Welt links und rechts, die bis zum Ätherkreis des Horizonts aus weitem, grünem Land besteht. Da und dort steigen aus dem Gras langsam bläuliche Wölkchen auf und zerfließen in der Luft. Dann kommen mit einem Schlag Lichtstrahlen und treffen mit ihren Spitzen den letzten Nebelhauch auf dem Gras, der sich darauf schnell verflüchtigt; da erstaunen ringsum die Wiesen und halten den Atem an. Die Strahlen kommen geradewegs von der Sonne, die den Ätherkreis durchbrochen hat und über der Erde erschienen ist; dort beginnt ihr langsamer Weg über den Himmel, eine unermeßliche, umgewendete Mulde aus hell strahlendem Blau. Unter der steigenden Sonne beginnt auch der ebene Asphalt der Straße zu           glänzen, 522 spiegelt sich darin und sieht sich funkelnd laufen. Aber die Pappeln sind des Wehens ein wenig müde und bringen nicht mehr soviel Kühlung. Jetzt verspürte die Limousine 522 vor allem in den Gummireifen eine andauernde und elastische Lust. Ein sicherer Instinkt, der von ihren oberen Zonen auszugehen schien, ließ sie die Straße beherrschen. Zu ihrer größten Genugtuung hielt sie sich bestens rechts, beinahe die Pappelstämme streifend, wohlgefällig schwang sie sich in die Kurven oder schnitt sie mit einer geraden Linie. Auf einmal sah sie, daß die Straße anzusteigen begann.“

 

 
Massimo Bontempelli (12 mei 1878 – 21 juli 1960)
Hier met Luigi Pirandello (rechts) in 1933

Jesse Laport

Onafhankelijk van geboortedata

De Nederlandse dichter Jesse Laport werd geboren in Arnhem in 1991. Laport studeerde Theater en Creative Writing, en verschijnt vandaag de dag ten tonele als Stadsdichter van Arnhem. Hij staat al jaren op het podium als muzikant, acteur, gastheer en dichter. Dit combineert hij met het organiseren van evenementen voor muzikanten en dichters, werk als online redacteur, toertochten door de ‘Benelux’ als gesproken woordkunstenaar en het geven van workshops. In 2016 bracht Laport zijn eerste poëziecollectie ‘Niet te sappel’ uit. Laport houdt ervan om meerdere disciplines met elkaar te verbinden en hen een plek op het podium te bieden.

 

Net geen ode II

Dag Arnhem
Je mensen zijn leuk genoeg
je stad komt er net mee door
je valt niemand lastig
en je treft niemand blaam
je kunt precies genoeg naam maken
en het gat in je hand
valt in de rest van het land
niet zo op

Je redt het wel Arnhem
je kunt het best
klaag niet stad
net niet als de rest

 

Het licht brandt

Het licht brandt
maar mijn schaduw zalft

de vogels lopen op het dak

en als de brommer van de
bezorger klinkt
en mijn brievenbus kleppert

denk ik aan mijn vader

hoe ik hem veel had willen
kunnen
zeggen
hoe mijn broers
geen broers waren

de worst ligt in dunne
plakjes op het bord

mijn keuzen zijn voor altijd

alles had altijd niets kunnen zijn

 

 
Jesse Laport (Arnhem, 1991)