Birthdays (Robert W. Service)

 

Dolce far niente

 


Lodewijk XIV’s appartementen in Versailles: de verjaardag van de chef-kok door Andrea Landini, 1887

 

Birthdays

Let us have birthdays every day,
(I had the thought while I was shaving)
Because a birthday should be gay,
And full of grace and good behaving.
We can’t have cakes and candles bright,
And presents are beyond our giving,
But let lt us cherish with delight
The birthday way of lovely living.

For I have passed three-score and ten
And I can count upon my fingers
The years I hope to bide with men,
(Though by God’s grace one often lingers.)
So in the summers left to me,
Because I’m blest beyond my merit,
I hope with gratitude and glee
To sparkle with the birthday spirit.

Let me inform myself each day
Who’s proudmost on the natal roster;
If Washington or Henry Clay,
Or Eugene Field or Stephen Foster.
oh lots of famous folks I’ll find
Who more than measure to my rating,
And so thanksgivingly inclined
Their birthdays I’ll be celebrating.

For Oh I know the cheery glow|
Of Anniversary rejoicing;
Let me reflect its radiance so
My daily gladness I’ll be voicing.
And though I’m stooped and silver-haired,
Let me with laughter make the hearth gay,
So by the gods I may be spared
Each year to hear: “Pop, Happy Birthday.”

 


Robert W. Service (16 januari 1874 – 11 september 1958)
In het centrum van Preston, de geboorteplaats van Robert W. Service

 

Zie voor enkele schrijvers van de 16e juni ook mijn vorige blog van vandaag.

Joël Dicker, August Willemsen, Theo Thijssen, Ronelda Kamfer, Frans Roumen

De Zwitserse schrijver Joël Dicker werd geboren op 16 juni 1985 in Genève. Zie ook alle tags voor Joël Dicker op dit blog.

Uit: De waarheid over de zaak Harry Quebert (Vertaald door Manik Sarkar)

“Het leek of er bij aankomst in Miami bij de uitgang van het vliegveld een vriendelijke Cubaanse kruier naar me toe kwam rennen die vroeg: ‘Bent u meneer Goldman?’
‘Ja.’
‘Dan is dit voor u.
’ En me vervolgens een envelop overhandigde met daarin een stapel papieren.
‘Zijn dat mijn ongeschreven bladzijden?’
‘Ja, meneer Goldman. U zou toch nooit uit New York vertrekken zonder die mee te nemen?’
Zo bracht ik een maand door in Florida, alleen, ellendig en ontgoocheld, met mijn demonen opgesloten in een suite. Op mijn computer, die dag en nacht aanstond, bleef het document dat ik nieuwe roman.doc had genoemd, gekmakend ongerept. Op een avond dat ik de pianist in de hotelbar een margarita aanbood, begreep ik dat ik een ziekte had opgelopen die in creatieve kringen vaker voorkomt. Aan de bar vertelde hij dat hij in zijn hele leven maar één nummer had geschreven, maar dat dat een dijk van een hit was geworden. Het was zo succesvol geweest dat hij nooit meer iets anders had kunnen schrijven; en nu overleefde hij, geruïneerd en ongelukkig, door andermans successen op de piano te pingelen voor hotelgasten.
‘In die tijd ging ik op reusachtige tournees langs de grootste zalen van het land,’ zei hij terwijl hij zich vastklampte aan de kraag van mijn overhemd.
‘Tienduizend mensen brulden mijn naam, sommige meisjes vielen flauw en andere wierpen me hun slipjes toe. Dat was nog eens een tijd.’ En terwijl hij als een hondje het zout van de rand van zijn glas likte, zei hij nog: ‘Echt waar, ik zweer het.’ Maar dat was juist het erge: ik wist dat het waar was.
De derde fase van mijn rampspoed begon met mijn terugkeer naar New York. In het vliegtuig dat me terugbracht uit Miami las ik een artikel over een jonge auteur die een roman had uitgebracht die door de critici werd bewierookt, en toen ik aankwam op het vliegveld LaGuardia zag ik zijn gezicht op grote affiches in de bagagehal. Het leven dreef de spot met me: niet alleen werd ik vergeten, maar wat erger was, ik werd ook nog eens vervangen. Douglas, die me van het vliegveld afhaalde, was in alle staten: het geduld van Schmid & Hanson was bijna op en ze wilden bewijzen zien dat ik goed opschoot en hun binnenkort een voltooid manuscript zou kunnen overhandigen.“

 

 
Joël Dicker (Genève,16 juni 1985)
Cover

 

De Nederlandse schrijver essayist en vertaler August Willemsen werd geboren in Amsterdam op 16 juni 1936. Zie ook alle tags voor August Willemsen op dit blog.

Uit: De zucht naar het Zuiden

“We lagen op onze rug, haar linkerbeen over mijn rechter, haar hoofd tegen mijn schouder, of ze legde, wanneer ze op haar buik ging liggen, haar rechterbeen over mijn rechter en haar rechterarm over mijn strottehoofd, zonder dat ik een kik gaf, terwijl de aderen in onze slapen tegen elkaar klopten en ik haar haar rook en de rode wijn uit de etiketloze literflessen van Jan Jonker.
Naar zulke dingen verlangde je nog terug ook, naderhand, maar in het geval van Marian bleef het bij die ene keer – zeer tegen mijn zin. Wel hielden we aan de gebeurtenissen een afspraak over voor de vakantie: ik zou begin augustus Marian ophalen in Blaye, bij Bordeaux, om samen te liften naar Gerona en daar Jaap en Mies te ontmoeten voor een reis met z’n vieren door Spanje, waar Marian, om het wat ingewikkelder te maken, ook nog een afspraak had met een Spaanse jongen, een zekere José in Burgos.
Marian zat in Blaye in een werkkamp. Dat was een beetje mode, maar ook toen al stond die woordcombinatie me tegen. Ik ontmoette er Janine, Violette, daarna Marian, ten slotte François, de opzichter, Claude, de baas, en twee Spaanse jongens, Augusto en Luis, allemaal beeldschone mensen en allemaal even bruin. Spanjaarden waren sowieso interessant omdat ze Spaans waren. Marian was werkelijk beangstigend mooi. Ik was lang en wit (was me dat ook erg bewust), stotterde hevig (dat ben je je altijd bewust), was me kortom, naar de anderen kijkend, in de meest algemene zin bewust van mijn hele ongelukkig uitgevallen, buitenproportionele voorkomen, bijvoorbeeld ook dat ik, voor mijn lengte, een te klein hoofd had – van geen nut was nu de andere soms troostrijke wetenschap (daarvoor heb je Normaalschoolvrienden) dat ik een ‘El Greco-hoofd’ had. Marian leidde me rond door de middeleeuwse Citadel, erg mooi, maar ik was nog te beduusd om een woord te zeggen – wat natuurlijk ook voor gevoeligheid kon doorgaan. Later werd ze daarvoor door François uitgefoeterd op een zo vernederende wijze dat ik niet wist wat ik zag of hoorde: dit was inderdaad een kamp, met een kampbewaker. Onbegrijpelijk dat mensen zich uit vrije wil tot zoiets leenden. Tegelijk echter bracht het Marian een beetje dichter bij me: ieder zijn vernedering.”

 


August Willemsen (16 juni 1936 – 29 november 2007)
August Willemsen tijdens zijn eerste reis naar Sao Paulo, 1967    

 

De Nederlandse schrijver en onderwijzer Theo Thijssen werd geboren in Amsterdam op 16 juni 1879. Zie ook alle tags voor Theo Thijssen op dit blog.

Uit: Kees de jongen

“Wat was hij al niet tegengewerkt, toen hij op avondschool zou komen. Toen had de meester gezegd: jullie brengen morgenavond mee: een veer, een doosje pastel, en een stuk vlak-elastiek; en bijna al de jongens mochten het kopen van hun vader. Het kostte samen dertig cent, als je ’t goed wou hebben.
Maar zijn vader begon te mopperen. Dat daar ’t school voor zorgen moest. Dat waren leermiddelen, daar betaalde hij z’n goeie schoolgeld voor. Doe jij de komplimenten aan die meester, zei hij, en dat het mijn zaak niet is. Op ’t laatst zal ik nog schriften en pennen ook moeten betalen.
Wat ’n onzin, niet. Je kréég ook alles wel van ’t school, maar juist allemaal van dat akelige goed, waar je nooit fatsoenlik mee tekenen kon: oue veren van vroegere jongens; en van dat gekke zwarte elastiek, ‘paardevlak’ noemden de jongens het, dat bijna niet vlakte; en kleurkrijt dat stoof, en als je zo’n pijpje brak, kreeg je nog op je ziel óók. Alleen de armoedzaaiers deden het er mee. Maar bijna alle jongens hadden in hun doos hun eigen boel; en diè jongens werden met tekenen de besten….
Hij probeerde het z’n vader uit te leggen, maar z’n vader was bepaald een beetje sociaal, want die zei maar: de komplimenten aan je meester, en dit, en dat – allemaal dingen die hij tóch niet tegen de meester zou durven zeggen.
Toen gaf eindelik z’n moeder een dubbeltje; en zo kon-ie tenminste een goeie veer van drie centen kopen. Maar het stukje vlak, dat-ie na veel zoeken in een klein boekwinkeltje voor twee centen had gekocht, dat had de meester afgekeurd, omdat het ‘papier vrat;’ en het kokertje dunne kleurkrijtjes van vijf centen, dat was verschrikkelik gemeen goed geweest, krasserig, en nog veel slechter dan het schoolkrijt. Hij had er z’n tekeningen gewoon mee bedorven.
En natuurlik, langzamerhand was het in orde gekomen. Met ruilen en wedden en knikkeren en op honderd manieren had-ie z’n tekendoos weten te voorzien van allerlei extra spul en tegenwoordig had-ie kleurtjes, man, enig; een stukje paars had-ie, daar waren alle jongens jaloers op, zo zacht als het was; en hij had een stukje vlak …. inktvlak, dat ze op kantoren gebruiken! Maar ondertussen, de andere jongens waren hem vóór, en hij zat in die beroerde tweede partij op tekenen, en de meester liet hem daar maar in zitten, wie weet hoe lang nog …. Wat zou dat niet anders geweest zijn, als-ie van den beginne af gelijke kansen had gehad….”

 

 
Theo Thijssen (16 juni 1879 – 23 december 1943)
Scene uit de film met o.a. Ruud Feltkamp als Kees Bakels, 2003

 

De Zuid-Afrikaanse dichteres Ronelda Kamfer werd op 16 juni 1981 in Blackheath, een voorstad van Kaapstad, geboren. Zie ook alle tags voor Ronelda Kamfer op dit blog.

 

The Housewife

auntie Doris was a typical housewife
dropping her kids off at school every morning
dressed in a pink check overall, big green rollers in her hair
she cooked and cleaned and did her laundry
she was a housewife
one rainy day in June auntie Doris
did her regular housework, washing the clothes and the windows
watering the plants on her stoep
later a police van and two Tygerberg mortuary vans
pulled up in front of her house
three body bags on stretchers were pushed out
one big and two small
for the first time in years
auntie Doris wore a floral dress with her hair in luscious curls
down her back
she was handcuffed and climbed into the police van
telling the nosey crowd that we can look all we want
her house is clean.

 


Ronelda Kamfer (Blackheath, 16 juni 1981)

 

En als toegift bij een andere verjaardag:

 

Jakob
voor Paul

Altijd verlangend naar een ander leven,
ontstegen aan de alledaagse sleur,
geen kooi meer vrezend achter elke deur
en geen bestaan, ten dode opgeschreven.

Altijd onmachtig zich geheel te geven,
verbondenheid ervarend als terreur,
en liefde slechts als lijden in mineur,
leek toch te strijden hem geen zinvol streven.

Het paradijs wist hij voorgoed verloren
en keek nooit om. Wel vluchtte hij naar voren,
vandaag al om de toekomst zo verlegen.

Maar elke hoop verwerd tot een gemis.
Hij streed, maar met een god die er niet is
en bad nochtans om zijn vervloekte zegen.

 


Frans Roumen (Wessem, 16 juni 1957)
Jacob’s worsteling met de engel door Eugène Delacroix, 1861 (Chapelle des Saints-Anges, Saint-Sulpice de Paris)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 16e juni ook mijn blog van 16 juni 2015 deel 1 en eveneens deel 2.

Arie Gelderblom

De Nederlandse dichter Arie Gelderblom werd geboren in Nieuw-Lekkerland op 16 juni 1945. Gelderblom werkte aanvankelijk in de boekhandel en had daarna enkele kantoorbaantjes. Hij werd door drugsverslaving werkeloos. Zijn eerste bundel heette “Hoofdstuk 2” en werd in 1971 uitgegeven door de Rotterdamse Kunststichting. Vanuit zijn ervaringen met psychiatrische behandeling en een ontwenningskuur schreef hij de dichtbundel “Gekkenwerk” (1973). Het is een verslag van wat hij zijn ‘mishandeling’ in een psychiatrische instelling heeft genoemd. De bundel werd na verschijnen een aantal malen herdrukt. Daarna volgden nog enkele poëziebundels, zoals “Een naam voor de huiver” (1973), “Gekleurde gedichten” (1974) en “Zwijgen om woorden” (1975). In 1977 bundelde hij drieëndertig gedichten in “Familie en andere kennissen”.

Fantasie

we zouden rein zijn en sterren geen woorden
en noemden bloed; moeder of vlaggen voor de nacht

het einde zou nog ontroerender zijn:
een groot vertrouwen dat de zomer van altijd kwam

en dan de verkeerde bus nemen precies in de juiste richting

 

Brief

precies op het moment dat hij besloot de brief te gaan posten
viel er een brief door de bus, geheel gelijk aan de brief die
hij wilde posten, hij was zelf echter de afzender niet en toch
was het zijn handschrift of was hij toch zelf de afzender?

precies op het moment dat hij besloot de beide brieven
te gaan posten, werd er gebeld en overhandigde een
postbode twee brieven die geheel gelijk waren aan de
brieven die hij wilde posten, hij vroeg zich af wie de afzender
was en hij zag in de spiegel acht brieven liggen allen
door hemzelf verzonden terwijl hij er toch maar vier
dacht te bezitten

precies op het moment dat hij ze alle twaalf wilde gaan
posten, werd er gebeld en overhandigde een gebaarde man
hem 24 spiegeltjes, even groot en even wit als de brieven, echter niet
vierkant maar rond, echter toch van dezelfde vorm, waarna
de 288 brieven zeshoekig werden en de kamer draaide, draaide

 
Arie Gelderblom (16 juni 1945 – 12 december 1991)