De winnares van de Deutscher Buchpreis 2021 is Antje Rávic Strubel. Zij krijgt deze prijs voor haar roman “Blaue Frau”, het verhaal van een vrouw die na een verkrachting haar weg terug moet vinden in het denken en in de taal. De Duitse schrijfster Antje Rávic Strubel werd geboren op 12 april 1974 in Potsdam. Zie ook alle tags voor Antje Rávic Strubel op dit blog.
Uit: Blaue Frau
„Jede Nacht sind die Autos zu hören. Das Rauschen der Autos auf den dreispurigen Straßen und das Rascheln der Blätter am Vogelbeerbaum. Das sind die Geräusche. Sie dringen durch das Fenster herein, das einen Spaltbreit geöffnet ist. Das Meer hört man nicht. Die Ostsee, die im Süden liegt, jenseits der Plattenbauten, in einer Bucht mit verschilften Ufern, die im Winter schnell zufrieren wird. Peitschenlampen säumen die Wege. Nachts fällt ihr bleiches Licht auf den Bordstein und auf den Balkon der kleinen Wohnung, der zur Straße zeigt. Die metallenen Lampenschirme schwanken im Wind. Das Schlafzimmer zeigt zum Hof, wo es einen Spielplatz gibt, einen Verschlag für die Fahrräder und den Vogelbeerbaum. Die Wände der Wohnung sind weiß und leer bis auf den Spiegel im Flur. In der Küche hängen zwei Postkarten über der Spüle. Auf der einen Karte fahren gelbe Taxis durch eine Straßenschlucht in New York. Auf der anderen, einer Schwarzweißaufnahme, sitzen zwei Frauen in einem Pariser Straßencafé. Sie tragen Glockenhüte aus den zwanziger Jahren des letzten Jahrhunderts und elegante Röcke. Das sind die Bilder. Die Blumentöpfe im Metallregal auf dem Balkon sind unbenutzt. Spinnweben haben sich dort verbreitet. Die Spinnen leben noch. Es ist September. Am Horizont, wo Lagerhallen und ein riesiger Sendemast die Reihen der Plattenbauten begrenzen, türmen sich Wolkenberge auf. Der Sendemast ist der einzige Orientierungspunkt in den identischen Straßen. Niemand weiß, wo sie ist. Die Wanduhr zeigt halb drei. Das silberne Zifferblatt stellt den Weltatlas dar. Einen Sekundenzeiger gibt es nicht, nur ein kleines rotes Flugzeug, das die silberne Welt umrundet. Jede Weltumrundung dauert bloß eine Minute, und doch sieht es langsam, fast gemächlich aus. Ein Schatten fliegt unter dem Flugzeug mit und ist ihm manchmal ein kleines Stück voraus, je nachdem, wie der Lichteinfall ihn auf die glänzende Erde wirft. Sie könnte überall sein.“
Uit: Goat Mountain (Vertaald door Thijs van Nimwegen)
“Poederachtig stof vulde de lucht, kleurde de dag rood. Geur van dat stof en geur van dennen, geur van wolfsmelk. De truck een geleed wezen, de kop draaide los van het lichaam. Een scherpe bocht en ik viel er bijna vanaf. Ik knielde op een matras dat op de laadbak van de truck gebonden zat, alle kampeerspullen eronder. Het noorden van Californië, 1978. Hield me vast als we slingerden en draaiden, zelfs in de ochtend was het metaal heet. Haarspeldbochten de berg op. Ik had een schoenendoos vol stenen, en op de rechte stukken weg pakte ik een steen en smeet die naar een langskomende boom. De worp, de draai, de steen opzij gesmeten, een ronkend geluid, hij wentelde en sneed door de zware lucht maar werd door de vaart van de wagen naar voren geduwd. Uit koers geduwd, in een boog, onbedoeld ver naar voren gevlogen. Die boog kon ik al aanvoelen, ik anticipeerde erop, mikte een eind achter het doel. Steeds als er een steen in vlees hakte stompte ik met een vuist in de lucht. De harde klap boven het gegrom van de motor uit, misschien zelfs een glimp van losgerukte bast. De hemel zakte verder omlaag, de dag werd warmer, de lucht werd twee keer zo dik, vier keer zo dik, stuwde de geur uit alle dingen op. Metaal, uitlaatgas, olie, stof, onkruid, dennen, en nu een lang stuk droog, geel gras, een vallei met suikerdennen, een vallei die betekende dat we op nieuw terrein waren, weg van het meer. Iedere herfst weer deze jacht, iedere herfst deze terugkeer. We stopten in Bartlett Hot Springs. Aan de kant van de weg, in de kortstondige schemering van ons eigen stof, wachtte mijn vader niet tot de lucht klaarde, hij deed zijn portier meteen open, stapte uit, een lange magere schaduw; hing zijn geweer om zijn schouder. Mijn vader scherp afgetekend, lichtend, zelfs in de schaduw, een ding apart van de rest van de aarde, meer dan aanwezig. Nu liep hij weg, het pad op naar de bronnen. Aan de andere kant van de cabine stapte eerst mijn grootvader uit, die de citroenen droeg, en daarna Tom, de beste vriend van mijn vader, die in het midden geperst had gezeten, al in mijn vroegste herinnering was hij erbij, hij was zo goed als familie. Hij droeg een bril die spiegelde toen hij opkeek, zelfs in deze stoffige vergetelheid. We zijn er, zei hij. Ik sprong aan de kant van mijn vader van de truck. Ik stak een arm in de cabine, achter de stoel, om mijn eigen geweer te pakken, een .30-.30 Winston hefboom-karabijn met korrel, koud metaal, nog niet opgewarmd door de dag. Geen schouderriem, dus droeg ik hem in mijn hand terwijl ik naar de bronnen liep. Zo was het altijd geweest en zou het altijd zijn, dacht ik, op stap met dit geweer laag in mijn rechterhand, de loop een beetje naar beneden. Een wijzer die uitsloeg, dat geweer, op het kantelen van de planeet, hij duwde me voort.”
De Duitse dichter, schrijver en vertaler Jan Wagner werd geboren op 18 oktober 1971 in Hamburg. Zie ook alle tags voor Jan Wagner op dit blog.
VENKEL
knollen voor een groentewinkel in de winter – als bleke harten, zei jij, opeengedrongen in een kist, warmte zoekend – zodat wij
hen met ons meenamen en naar huis droegen, waar vuur in de haard aangestoken was, waar kaarsen op de tafel aangestoken waren,
en hen hielpen uit hun dunne huid, de stronken kapten, de trillende bladeren wegnamen en hen tot fijne witte vlokken hakten,
wachtend, tot het water kookte, de ruit blind was door damp.
Vertaald door Monique de Waal
Onafhankelijk van geboortedata
De Sri Lankaanse schrijver Shehan Karunatilaka werd geboren in 1975 inGalle in Zuid-Sri Lanka. Zijn debuutroman uit 2010 “Chinaman: The Legend of Pradeep Mathew” won de Commonwealth Prize, de DSC Prize, de Gratiaen Prize en werd door Wisden uitgeroepen tot het op één na beste cricketboek aller tijden. Karunatilaka groeide op in Colombo, studeerde in Nieuw-Zeeland en woonde en werkte in Londen, Amsterdam en Singapore. Voordat hij in 2010 zijn debuutroman publiceerde, werkte hij in de reclamewereld bij McCann, Iris en BBDO, en schreef hij ook films voor The Guardian, Newsweek, Rolling Stone, GQ, National Geographic, Conde Nast, Wisden, The Cricketer en de Economic Times. Hij speelde bas met Sri Lankaanse rockbands Independent Square en Powercut Circus en de Brass Monkey Band. Hij werd opgeleid bij S. Thomas’ Preparatory School, Kollupitiya, Sri Lanka, Whanganui Collegiate School en Massey University, Palmerston North (waar hij Engelse literatuur studeerde, evenals bedrijfskunde). Zijn tweede roman “The Seven Moons of Maali Almeida” (Sort of Books, 2022) werd op 17 oktober 2022 uitgeroepen tot winnaar van de Booker Prize 2022.
Uit: Chats with theDead
“This started ages ago, a thousand centuries ago, but let’s start with last Tuesday. It’s a day you wake up hungover and empty of thought. Isn’t that most days? Funny. You wake up in an endless waiting room. You look around and it’s a dream and, for once, you know it’s a dream and you’re happy to wait it out. All things pass, especially dreams. You are in a queue, shouting at a woman behind a mahogany counter, which is not unusual. You’ve been furious at women behind counters before, who hasn’t? Most Lankans are silent seethers, but you are one loud complainer. ‘Not saying your fault. Not saying my fault. But mistakes happen, no? Especially in government offices. What to do?’ ‘This is not a government office.’ ‘I don’t care, aunty. I’m just saying, I can’t be here, I have photos to take. I have friends to look after.’ ‘I am not your aunty.’ The woman behind the counter looks upon you with neither interest nor scorn. She wears what looks like a chef’s jacket, though this corridor looks more like a hospital than a kitchen. If you were a betting man, which you are, you’d take 5/8 on this being a railway station. ‘I have two babas,’ cries a young girl. ‘How can they be without their amma?’ You realize you’re not the only one complaining. You are surrounded by a swarm of people, each shouting at the woman in white. Most are old, a few look your age, many are younger. You try again. ‘This is a big mistake. I don’t eat meat. I smoke less than five a day.’ The woman is familiar to you, as perhaps your lies are to her. For a moment, it feels like you are all there is. Especially when she speaks. ‘Aiyo, listen please. Every excuse we have heard. No one wants to go, not even the suicides. I was shot in the throat. My daughters were eight and ten. What to do? Please be patient and wait your turn. We are serving as fast as we can.’ You understand nought of what she is saying. So, you try again. ‘Up north, Tigers are killing army, civilians, even their own people. Indian peacekeepers are starting wars. Down south, JVP Commies are killing rich and poor. Government is murdering the murderers, and killing non-murderers as well. Must be busy these days. I fully understand.’