Kees Verheul, Elizabeth Bishop

De Nederlandse schrijver, vertaler, slavist en essayist Kees Verheul werd geboren in Hengelo op 9 februari 1940. Zie ook alle tags voor Kees Verheul op dit blog.

Uit: Tafelgesprek over Heine

“Het is begonnen met een opmerking aan het midden van de tafel. Het gesprek ging daar over Harry, de litterator die de afgelopen winter uit Berlijn naar München is gekomen op zoek naar een goede staatsbetrekking, liefst aan de universiteit, en die al snel de huisvriend is geworden van Tutschew en de dames Bothmer. Er zijn maar weinigen onder Tutschews gelijken die Harry mogen. Wat aanving als een vaag en onberedeneerd dedain bij sommigen die de dertigjarige burgermanszoon bij de Russische secretaris thuis ontmoetten, groeide weldra uit tot een universele antipathie toen bekend werd dat de nieuwkomeling, een en al strijkages tegenover lieden die hem van nut konden zijn, achter hun rug om hen smaalde. Velen in Beieren gniffelen om Harry’s doorvertelde bonmots over hun ‘bierdrinkend Athene’, over hun ‘ingeslapen rijk van baronnen, papen en pederasten’. Er zijn hier adellijke jongelui genoeg die meevoelen met de populariteit van zijn verzen in Noord-Duitsland. Maar dat-ie een indringer is, ongeschikt voor München, een onaangenaam mensch, ónsalonfähig, ónproffesorabel – dit heeft ’t wereldje rondom Koning Ludwig binnen twee maanden beslist.
Tutschew en Leonore hebben die middag al een tijdje door wie het onderwerp is van de conversatie verderop. De steelse blikken naar hun kant, die ze tegenwoordig zo dikwijls moeten zien, Harry’s achternaam, met een grimas van iets onsmakelijks op de tong uitgesproken, de gedempte lachjes… Nelly heeft naar Theo gezucht en beiden hebben tevreden gemerkt dat Tildy, turend naar haar onaangeroerde forel, uit de realiteit is weggedroomd.

De nuntius, waarschijnlijk gangmaker van het gesprek, is op hun afstand niet te verstaan. Het knappe gezicht van comte d’Argenteau uit de Zuidelijke Nederlanden, na een carrière van huzaar plotseling prelaat geworden maar nog immer gekleed als een man van de wereld, buigt naar links en naar rechts, een hand aan de lippen. Zijn ringen fonkelen in de zon evenals het crucifix bovenop zijn halsdoek. Zijn tafeldame, een Hongaarse van wier afkomst niemand het fijne weet, heeft zich, na een gefluisterd woord tot haar buurman, omgewend en met stemverheffing gevraagd:
“Mademoiselle Bothmer, vertelt u ons asjeblieft eens wat u toch zo bekoort aan uw israëlitische vrindje. En toe” – dit met een knipoog en op flemerige toon – “vertelt u ons ook: hebt u al wat van ‘m gehoord uit Italië?”
De stilte aan tafel duurt lang genoeg zodat elk kan meegenieten van de steek, verborgen onder de vraag. Theodor en Leonore staren naar beneden. Blijkbaar denkt heel hun kennissenkring inmiddels wat Clotildes tante veertien dagen geleden meteen heeft uitgeroepen na Tutschews relaas over de gezamenlijke diligencetocht tot Verona, waar het Münchense trio Harry voor onbestemde tijd en – vreemd genoeg – zonder één woord zijnerzijds over een bepaalde verbintenis, heeft uitgewuifd op zijn tour naar de Middellandse Zee: “Herrgott, eine Dichterseele! Je zult zien, hij laat ‘r zitten.”

 

Kees Verheul (Hengelo, 9 februari 1940)

 

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Elizabeth Bishop werd geboren op 8 februari 1911 in Worcester, Massachusetts. Zie ook alle tags voor Elizabeth Bishop op dit blog.

 

De kunst bij uitstek

Verliezen is een kunst die je kunt leren;
veel dingen lijken voorbestemd teloor te gaan,
en hun verlies zal niemand ernstig kunnen deren.

Blijf dagelijks verliezen. Aanvaard dat ze niet wederkeren:
verloren sleutels, uren die in rook zijn opgegaan.
Verliezen is een kunst die je kunt leren.

Verlies gewoon maar verder, en ten slotte eerder:
plaatsen, namen, waar wou je heen, waar kwam je aan?
Geen van die dingen kan ons werkelijk deren.

En toen was ma’s horloge weg. Kijk, mijn hoogvereerde
laatste, of een-na-laatste, huis (van drie) is heengegaan.
Verliezen is een kunst die je kunt leren.

Twee steden, zeer beminde, raakte ik kwijt. En, meer nog,
m’n rijken, twee rivieren, een continent heb ik al afgestaan.
Ik mis ze, maar het kan me nauwelijks deren.

—Zelfs als ik jou verliezen moest (je plagerige stem, een teer en
lief gebaar), blijf ik dit zeggen. Neem van mij aan:
Verliezen is heus een kunst die je kunt leren,
al lijkt het (schrijf maar op!) of het ons gruwelijk kan deren.

 

Vertaald door J. Bernlef

 

Elizabeth Bishop (8 februari 1911 – 6 oktober 1979

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 9e februari ook mijn blog van 9 februari 2022 en ook mijn blog van 9 februari 2019 en mijn blog van 9 februari 2017 en ook alle drie blogs van 9 februari 2014.

Rachel Cusk, Elizabeth Bishop, Robin Block

De Canadese schrijfster Rachel Cusk werd geboren op 8 februari 1967 in Saskatoon. Zie ook alle tags voor Rachel Cusk op dit blog.

Uit: Coventry: Essays

“Every so often, for offences actual or hypothetical, my mother and father stop speaking to me. There’s a funny phrase for this phenomenon in England: it’s called being sent to Coventry. I don’t know what the origins of the expression are, though I suppose I could easily find out. Coventry suffered badly in the war: it once had a beautiful cathedral that in 1940 was bombed into non-existence. Now it’s an ordinary town in the Midlands, and if it hasn’t made sense of its losses, it has at least survived them.
Sometimes it takes me a while to notice that my parents have sent me to Coventry. It’s not unlike when a central-heating boiler breaks down: there’s no explosion, no dramatic sight or sound, merely a growing feeling of discomfort that comes from the gradual drop in temperature, and that one might be surprisingly slow – depending on one’s instinct for habituation – to attribute to an actual cause. Like coldness the silence advances, making itself known not by presence but by absence, by disturbances of expectation so small that they are registered only half-consciously and instead mount up, so that one only becomes truly aware of it once its progress is complete. It takes patience to send someone to Coventry: it’s not a game for those who require instant satisfaction. If you don’t live with your victim or see them every day, it might be a while before they even notice they’ve been sent there. All the same, there’s no mistaking this for anything less deliberate than punishment. It is the attempt to recover power through withdrawal, rather as the powerless child indignantly imagines his own death as a punishment to others. Then they’ll be sorry! It’s a gamble, with oneself as the stakes. My mother and father seem to believe they are inflicting a terrible loss on me by disappearing from my life. They appear to be wielding power, but I’ve come to understand that their silence is the opposite of power. It is in fact failure, their failure to control the story, their failure to control me. It is a failure so profound that all they have left to throw at it is the value of their own selves, like desperate people taking the last of their possessions to the pawn shop.
But perhaps it isn’t like that at all. I remember girls being sent to Coventry at school, a cold and calculated process of exclusion in which the whole cohort would participate. It was a test of an individual’s capacity for survival, of her psychological strength: if other people pretend you’re not there, how long can you go on believing you exist? This was elemental bullying, the deliberate removal of the relational basis of human reality. The group would watch their victim with interest, as she wandered wordless and unacknowledged through the days. By sending someone to Coventry you are in a sense positing the idea of their annihilation, asking how the world would look without them in it. Perversely, over time, your victim might cultivate exaggerated notions of their own importance, for this troubling fact of their existence seems to have an unusual significance.”

 

Rachel Cusk (Saskatoon, 8 februari 1967)

 

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Elizabeth Bishop werd geboren op 8 februari 1911 in Worcester, Massachusetts. Zie ook alle tags voor Elizabeth Bishop op dit blog.

 

Enorm slecht schilderij

Hij herinnerde zich de zeestraat van Belle Isle
of de een of andere haven aan Labradors noordkust,
voordat hij onderwijzer werd maakte
een oudoom een groot schilderij.

Mijlenver aan beide zijden zich verwijderend
in een gegolfde, stilstaande hemelboog
verrijzen bleekblauwe steil uitstekende rotsen
honderden meters hoog,

hun voet aangevreten door poortjes,
de ingangen tot grotten naar binnen
vallend langs de waterlijn van een baai
door fraaie golven gemaskeerd.

Op het midden van die vredige vloer
rust een vloot van zwarte scheepjes,
vierkant gebrast, met opgerolde zeilen, zonder te bewegen,
hun sparren net afgebrande luciferhoutjes.

En hoog boven hen, over de half doorschijnende
rijen oprijzende rotsen heen nog,
zijn fijntjes gekrabbeld honderden zwarte vogels
in rijen n-tjes gehangen, in slagzij gevangen.

Je kunt ze horen krassen, krassen,
het enige geluid dat telt op het
zo nu en dan weerklinkende zuchten na
wanneer een groot waterdier ademhaalt.

In het rozige licht
rolt de kleine rode zon, rolt,
rond en rond en rond op dezelfde hoogte
in eeuwige ondergang, veelomvattend, vertroostend,

terwijl de schepen daar diep over denken.
Klaarblijkelijk was dit hun destinatie.
Het valt moeilijk te zeggen wat hen daar gebracht heeft,
commercie of contemplatie.

 

Vertaald door J. Bernlef

 

Elizabeth Bishop (8 februari 1911 – 6 oktober 1979)

 

De Nederlandse dichter, songwriter en musicus Robin Block werd geboren op 8 februari 1980 in Heemskerk. Zie ook alle tags voor Robin Block op dit blog.

Uit: In Between & Di Antara (Samen met Angelina Enny)

 

Samudra

A stamp across a name
that I could not spell
but I recognise the sound
and the hand that tucked me in.

The quaver of the gong
lasts longer than the sigh of pale masters.
The century stretches out its curved back
and straightens.
Once again the spirit of my forefathers
rolls over my tongue.
I find myself dozing off in a rattan chair
as I chew on rambutan, tobacco, on the taste
of their prayers.
I nod to echo their silence,
point at the ocean and listen:
sss-aaa-muuu-drrraaa.

Do you see how the sun carries along—in stripes—
and paints a face in the bamboo grids?
Do you see how brightly it colours around
mothers’ cheekbones?
There is a map in my skin,
like a burn mark, for future wanderings.

 

Robin Block (Heemskerk, 8 februari 1980)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 8e februari ook mijn blog van 8 februari 2019 en ook mijn blog van 8 februari 2015.

Charles Dickens, Lioba Happel

De Engelse schrijver Charles Dickens werd geboren op 7 februari 1812 in Landport. Zie ook alle tags voor Charles Dickens op dit blog.

Uit: Little Dorrit

“Thirty years ago, Marseilles lay burning in the sun, one day.
A blazing sun upon a fierce August day was no greater rarity in southern France then, than at any other time, before or since. Every thing in Marseilles, and about Marseilles, had stared at the fervid sky, and been stared at in return, until a staring habit had become universal there. Strangers were stared out of countenance by staring white houses, staring white walls, staring white streets, staring tracts of arid road, staring hills from which verdure was burnt away. The only things to be seen not fixedly staring and glaring were the vines drooping under their load of grapes. These did occasionally wink a little, as the hot air barely moved their faint leaves.
There was no wind to make a ripple on the foul water within the harbor, or on the beautiful sea without. The line of demarcation between the two colors, black and blue, showed the point which the pure sea would not pass; but it lay as quiet as the abominable pool, with which it never mixed. Boats without awnings were too hot to touch; ships blistered at their moorings; the stones of the quays had not cooled, night or day, for months. Hindoos, Russians, Chinese, Spaniards, Portuguese, Englishmen, Frenchmen, Genoese, Neapolitans, Venetians, Greeks, Turks, descendants from all the builders of Babel, come to trade at Marseilles, sought the shade alike—taking refuge in any hiding-place from a sea too intensely blue to be looked at, and a sky of purple, set with one great flaming jewel of fire.
The universal stare made the eyes ache. Towards the distant line of Italian coast, indeed, it was a little relieved by light clouds of mist, slowly rising from the evaporation of the sea; but it softened nowhere else. Far away the staring roads, deep in dust, stared from the hillside, stared from the hollow, stared from the interminable plain. Far away the dusty vines overhanging wayside cottages, and the monotonous wayside avenues of parched trees without shade, drooped beneath the stare of earth and sky. So did the horses with drowsy bells, in long files of carts, creeping slowly towards the interior; so did their recumbent drivers, when they were awake, which rarely happened; so did the exhausted laborers in the fields. Everything that lived or grew, was oppressed by the glare; except the lizard, passing swiftly over rough stone walls, and the cicala, chirping his dry hot chirp, like a rattle. The very dust was scorched brown, and something quivered in the atmosphere as if the air itself were panting.”

 

Charles Dickens (7 februari 1812 – 9 juni 1870)
Portret door Daniel Maclise, 1839 (National Portrait Gallery, Londen)

 

De Duitse dichteres, schrijfster en vertaalster Lioba Happel werd geboren op 7 februari 1957 in Aschaffenburg. Zie ook alle tags voor Lioba Happel op dit blog.

 

L’art pour l’art mijn lieve herfst
wie door je heen loopt
gooit geen stenen meer
in de tuin van de buren in de lucht

De herfst is overal, zelfs in maart
In de zomer overwintert hij
hier! achter wilgen klimmen de
eeuwen met catastrofes

geciseleerde klimop mene tekels en
wie rond het landhuis gaan
uit Syrië uit Eritrea
met rammelende kastanjes in hun handen wie

geen huis meer hebben bidden god
die groot is stel de velden aan de winden
bloot en niemand is in de herfst alleen
L’art pour l’art mijn lieve herfst

wie door je heen loopt gooit geen steen

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Lioba Happel (Aschaffenburg, 7 februari 1957

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 7e februari ook mijn blog van 7 februari 2019 en eveneens mijn blog van 7 februari 2016 deel 2 en eveneens deel 3.

Annelies Verbeke, Heinz Kahlau

De Vlaamse schrijfster Annelies Verbeke werd geboren op 6 februari 1976 in Dendermonde. Zie ook alle tags voor Annelies Verbeke op dit blog.

Uit: Treinen en Kamers (Deserteren)

“Wie wordt daar opgegraven uit een modderige kuil? Wie was zo gek zich daarin te verschansen uit onbegrijpelijk of op zijn minst overdreven ongenoegen? Van wie is die oorlogstronie, wie behoren die benen in slijkbroek toe? Wie opent daar de plakkerige wimpers om geërgerd met de ogen te kunnen rollen? Wie draait daar liggend een joint en steekt die zuchtend op?
Hemeltjelief!
Het is de auteur!
Eigenlijk was het te verwachten. Het ging al een tijdje niet zo heel, heel goed met haar.
Maar wie zijn die twee gravers? Geen familie, toch niet in strikte zin. Al vertonen hun gezichten een sterke gelijkenis met het eigenaardige hoofd van de auteur, hun lichamen hebben niets met het hare gemeen. De ene is een ronde vrouw met een schort, en de andere een militair uit een ver verleden, of uit een sprookje – hij draagt een hoofddeksel met een struisvogelveer. De veer zit hem in de weg, bij herhaling veegt hij het versiersel uit zijn gezichtsveld.
“Kind toch!” De stem van de vrouw heeft klaarblijkelijk te lang te veel geroepen. “Dat is toch geen doen!”
“Een schande”; zegt de militair, die het woord nogmaals herhaalt. als wilde hij er nog meer afkeuring in leggen. Dat lukt: ”Schande:
“Allez!” De vrouw trapt de losse aarde aan de rand van de put plat met de zool van haar orthopedische sandaal. een nutteloze handeling waarmee ze haar ongeduld wil overbrengen. Daarna hurkt ze weer neer. “Kom eruit, zoetje!”
“Fuck off” zegt de auteur. Zo’n afgezaagde Amerikaanse vloek, dat is dan haar antwoord. Zie je wel! Dit is niet haar tijd. Al wat ze aanraakt. verandert in stront. Ze probeert zich zo ongemerkt mogelijk weer in te graven. wrijft een handvol aarde langzaam over de plek waar haar hart zit, discreet maar daarom niet minder melodramatisch.
“Aanstellerij!” De militair inhaleert diep, ademt bevelend uit. “Schrijven” zeg ik! De plicht roept. Belofte maakt schuld.”

“Ik heb jullie niets beloofd”, protesteert de auteur. “Ik ken jullie niet eens.”
“Ik hen Moeke Verbeke”; zegt de vrouw.
Moeke Verbeke. Verdomme. Die naam heeft de auteur jaren geleden zelf verzonnen, toen de kinderen van haar partner een naam voor haar zochten. Waarna ze in paniek duidelijk moest maken dat Ni een grapje was, en de kinderen er pas mee ophielden nadat ze een dag lang elke zin met “Moeke Verbeke” waren begonnen.
“En dit is Maarschalk Cianfranco Verbeke”, zegt Moeke Verbeke.”

 

Annelies Verbeke (Dendermonde, 6 februari 1976)

 

De Duitse dichter en schrijver Heinz Kahlau werd op 6 februari 1931 geboren in het dorpje Drewitz. Zie ook alle tags voor Heinz Kahlau op dit blog.

 

Fietsen

Liefhebben is als fietsen.
Je ziet er goed bij uit
als het geen moeite kost.
Velen wekken de indruk
alsof het heel gemakkelijk is.
Vanaf een bepaalde leeftijd
kun je het gewoon –
anders grijnzen de anderen
en spotten.

Maar de angst
om op je gezicht te vallen,
er slecht uit te zien en onhandig,
uitgelachen en afgewezen te worden,
je te schamen
en er treurig bij te staan.

Liefhebben is veel moeilijker dan fietsen.
Fietsen kun je alleen,
liefhebben nooit.
Dan ben je altijd tandem.
Maar geleerd moet het toch worden
net als fietsen.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Heinz Kahlau (6 februari 1931 – 6 april 2012)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 6e februari ook mijn blog van 6 februari 2019 en ook mijn blog van 6 februari 2011 deel 2.

Geert Buelens, Heinz Kahlau

De Vlaamse dichter, essayist en columnist Geert Buelens werd geboren in Duffel op 5 februari 1971. Zie ook alle tags voor Geert Buelens op dit blog.

 

Vrij lopend vuur (bij Ornette Coleman & Fela Kuti)
– voor David –

Schoonheid is een raar ding
het is een klipding en een
ringding is het als gegoten
en als een klaploper in galop
is het als een moegetergde zwaan
Kopieerdrift, nieuwigheidsverlangen
de elegantie van een passerstel
de wensvorm genaamd berging – alles weg
Hier opent zich een kraan
een raar ding
schoonheid die zich schuilhoudt
op een straf paar plaatsen
oorgesuis, voelgekramp
ooglidvernauwingsgareel
en nooit eens een normaal woord
een klassiekgevormde zin
een adempauze die aan insijpeling doet

Wat hebben wij te maken met uw leven
wat hebben wij te maken
vol te storten
met ons gemoed
Het is een vorm die komt
als een roep
Het is wat komt
als een groep
serieuze eenzaten
die almaar gaat en gaat
Toewijdingsverbond
Trouwzweerdersmacht
Zeg het me, spreek als een tang
zoek met de kracht
van een lintworm
op elk continent
vrij als de loop die vuurt

 

uur twee

wat rest van deze oplossing
een straal zonder debiet
dat is geen probleem
het is een feit zoals de Negebwoestijn
of Nixon
ook een goeie maar minder persistent
in de geometrie van het moment
verschijnen we als ankers uit de ruimte
geen drift, geen verloop
wat waait is onze voorspraak
het gehengel naar een klatergouden nis
waarin het blinken is tot een van beiden
smelt
ook dat is een oplossing

 

uur drie

waarop je stil blijft
liggen terwijl de golf passeert
zo raak je onder
maar waaronder
niemand ziet er de grap van in
of heeft het voldoende geprobeerd
is dat een verwijt of een belofte
het zijn bij elkaar geveegde brokken
wandelstokken die je begeleiden
naar het ijs en zo terug
naar het strand
de golf die nu passeert is massief
je laat geen indruk na

 

Geert Buelens (Duffel, 5 februari 1971)

 

De Duitse dichter en schrijver Heinz Kahlau werd op 6 februari 1931 geboren in het dorpje Drewitz. Zie ook alle tags voor Heinz Kahlau op dit blog.

 

Dubbele regenboog

Je bestuurde onze razende machine.
Plotseling voor ons een regenboog.
Een regenboog, riep je
een dubbele regenboog!
Ik heb al zo lang geen regenboog gezien
en nu een dubbele!
Zou hij werkelijk rond zijn?
Ik kan me niet omdraaien!
Ik draaide me om en zei:
Ik kan de andere kant zien
maar daar is het gewoon maar een.
Kun je zien
Of hij langs de hele hemel staat?
vroeg je opgewonden.
Langs de hele hemel, werkelijk rond,
dat zou echt mooi zijn!
Nee, dat kan ik ook niet zien
was mijn antwoord –
maar hij is beslist rond.
Beslist!
zei je nog
en toen niets meer.
Waarom zijn we niet gestopt?

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Heinz Kahlau (6 februari 1931 – 6 april 2012)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 5e februari ook mijn blog van 5 februari 2021 en ook mijn blog van 5 februari 2019.

Ben Lerner, Stewart O’Nan

De Amerikaanse dichter, schrijver, essayist en criticus Benjamin S. (Ben) Lerner werd geboren op 4 februari 1979 in Topeka, Kansas. Zie ook alle tags voor Ben Lerner op dit blog.

 

The sky narrates snow…

The sky narrates snow. I narrate my name in the snow.
Snow piled in paragraphs. Darkling snow. Geno-snow
and pheno-snow. I staple snow to the ground.

In medieval angelology, there are nine orders of snow.
A vindication of snow in the form of snow.
A jealous snow. An omni-snow. Snow immolation.

Do you remember that winter it snowed?
There were bodies everywhere. Obese, carrot-nosed.
A snow of translucent hexagonal signifiers. Meta-snow.

Sand replaced with snow. Snowpaper. A window of snow
opened onto the snow. Snow replaced with sand.
 A sandman. Obese, carrot-nosed. Tiny swastikas

of snow. Vallejo’s unpublished snow.
Real snow on the stage. Fake blood on the snow.

 

The sky is a big responsibility…

The sky is a big responsibility. And I am the lone intern. This explains
my drinking. This explains my luminous portage, my baboon heart
that breaks nightly like the news. Who

am I kidding? I am Diego Rodríguez Velázquez. I am a dry
and eviscerated analysis of the Russian Revolution.
I am line seven. And my memory, like a melon,
contains many dark seeds. Already, this poem has achieved

the status of lore amongst you little people of New England. Nevertheless,
I, Dr. Samuel Johnson, experience moments of such profound alienation
that I have surrendered my pistols to the care of my sister,
                                                                   Elisabeth Förster-Nietzsche]

Forgive me. For I have taken things too far. And now your carpet is ruined.
Forgive me. For I am not who you think I am, I am Charlie Chaplin

playing a waiter embarrassed by his occupation. And when the rich woman
                                                                                            I love]  
enters this bistro, I must pretend that I’m only pretending to play a waiter
                                                                                            for her]
                     amusement.

 

What am I…

What am I the antecedent of?
When I shave I feel like a Russian.
When I drink I’m the last Jew in Kansas.
I sit in my hammock and whittle my rebus,
I feel disease spread through me like a theory.
I take a sip from Death’s black daiquiri.

Darling, my favorite natural abstraction is a tree
so every time you see one from the highway
remember the ablative case in which I keep
your tilde. (A scythe of moon divides
the cloud. The story regains its upward sweep.)
O slender spadix projecting from a narrow spathe,

you are thinner than spaghetti but not as thin as vermicelli.
You are the first and last indigenous Nintendo

 

De duisternis verzamelt…

De duisternis verzamelt onze lege flessen, leegt onze asbakken,
Bedoelde je ‘dit kan altijd zo doorgaan’ op een goede manier?
Boven in de geurige spanten wankelen motten rond fijner stuifmeel.
Doe gerust de lichten

aan of uit. Naar de orde van grootte, een glyphe,
draagbaar, smal – Verdomme. Ik ben het kwijt. Behalve zijn schaduw. Geworpen
op de lange termijn. Terwijl de duisternis aan ons zit.
Daarvoor vroeg je, of ik de gegevens zou ingaan als een kamer, nou ja,

Ofwel is de zon begonnen met de verbranding
Van zijn manuscripten of ik ben een sukkel, een sukkel
met mijn elf halfedelstenen ringen. Echte sneeuw
op het podium. Nepbloed in de sneeuw. Zou dit altijd kunnen

doorgaan op een goede manier? Een brein liet kant achter door tijd of bliksem.
De kip is een beetje droog en/of je hebt mijn leven verpest.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Ben Lerner (Topeka, 4 februari 1979)

 

De Amerikaanse schrijver Stewart O’Nan werd geboren op 4 februari 1961 in Pittsburgh, Pennsylvania. Zie ook alle tags voor Stewart O’Nan op dit blog.

Uit: Ocean State

“When I was in eighth grade my sister helped kill another girl. She was in love, my mother said, like it was an excuse. She didn’t know what she was doing. I had never been in love then, not really, so I didn’t know what my mother meant, but I do now.
This was in Ashaway, Rhode Island, outside Westerly, down along the shore. That fall we lived in a house by the river, across the road from the mill where my grandmother had met my grandfather. The Line & Twine was closed, posted with rusty NO TRESPASSING signs, but just above the dam someone had snipped a hole in the fence with bolt cutters so you could sneak in the back. We used to roller-skate up and down the aisles between the dusty looms, Angel weaving, teaching me how to do crossovers and go backwards. She could do spins like an iceskater, her hands making shapes in the air. I wanted to do spins and be graceful like her, but I was chubby and a klutz and when I stood beside her in church I was invisible. My mother said I shouldn’t worry, that in time I’d find my special talent. “I was a late bloomer,” she said, as if that was supposed to be comforting. What if I didn’t have a special talent? I wanted to ask. What if a hopeless nerd was all I’d ever be?
My mother’s talent was finding new boyfriends and new places for us to live. She worked as a nurse’s aide at the Elms, an old folks’ home in Westerly where my great-aunt Mildred lived, and didn’t make any money. Fridays she’d come home and change, brushing her hair out, making up her face, using too much perfume. She’d been a cheerleader and could dance. She dieted, or tried to. Facing the narrow mirror on her closet, she complained that nothing fit her anymore. I used to look like you, she told Angel, like a threat, and it was true, in her old pictures they could have been twins. If she’d wanted to, she said, she could have married a doctor, but they were all assholes. Your father was sweet.
We knew our father was sweet. What we didn’t understand was when he’d become an asshole, or why. My grandmother had never liked him because his family was Portuguese. He’d tricked my mother into turning Catholic and then abandoned her. Never trust a Port-a-gees, she said, like it was a joke. I had his dark hair and eyes, so what did that make me?”

 

Stewart O’Nan (Pittsburgh, 4 februari 1961)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 4e februari ook mijn blog van 4 februari 2019 en eveneens mijn blog van 4 februari 2018 deel 1 en ook deel 2.

Georg Trakl, Ferdinand Schmatz

De Oostenrijkse dichter Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in Salzburg geboren. Zie ook alle tags voor Georg Trakl op dit blog.

 

Der Spaziergang

1

Musik summt im Gehölz am Nachmittag.
Im Korn sich ernste Vogelscheuchen drehn.
Holunderbüsche sacht am Weg verwehn;
Ein Haus zerflimmert wunderlich und vag.

In Goldnem schwebt ein Duft von Thymian,
Auf einem Stein steht eine heitere Zahl.
Auf einer Wiese spielen Kinder Ball,
Dann hebt ein Baum vor dir zu kreisen an.

Du träumst: Die Schwester kämmt ihr blondes Haar,
Auch schreibt ein ferner Freund dir einen Brief.
Ein Schober fliegt durchs Grau vergilbt und schief
Und manchmal schwebst du leicht und wunderbar.

2

Die Zeit verrinnt. O süßer Helios!
O Bild im Krötentümpel süß und klar;
Im Sand versinkt ein Eden wunderbar.
Goldammern wiegt ein Busch in seinem Schoß.

Ein Bruder stirbt dir in verwunschnem Land
Und stählern schaun dich seine Augen an.
In Goldnem dort ein Duft von Thymian.
Ein Knabe legt am Weiler einen Brand.

Die Liebenden in Faltern neu erglühn
Und schaukeln heiter hin um Stein und Zahl.
Aufflattern Krähen um ein ekles Mahl
Und deine Stirne tost durchs sanfte Grün.

Im Dornenstrauch verendet weich ein Wild.
Nachgleitet dir ein heller Kindertag,
Der graue Wind, der flatterhaft und vag
Verfallne Düfte durch die Dämmerung spült.

3

Ein altes Wiegenlied macht dich sehr bang.
Am Wegrand fromm ein Weib ihr Kindlein stillt.
Traumwandelnd hörst Du wie ihr Bronnen quillt.
Aus Apfelzweigen fällt ein Weiheklang.

Und Brot und Wein sind süß von harten Mühn.
Nach Früchten tastet silbern deine Hand.
Die tote Rahel geht durchs Ackerland.
Mit friedlicher Geberde winkt das Grün.

Gesegnet auch blüht armer Mägde Schoß,
Die träumend dort am alten Brunnen stehn.
Einsame froh auf stillen Pfaden gehn
Mit Gottes Kreaturen sündelos.

 

Zang van een gevangen merel

Donkere adem in de groene takken.
Blauwe bloemen zweven rond het gezicht
Van de eenzame, zijn gouden tred
Sterft weg onder de olijfboom.
Fladdert de nacht op met dronken vleugels.
Zo stilletjes bloedt ootmoed,
Dauw, die langzaam druipt van de bloeiende doorn.
Van stralende armen de barmhartigheid
Omarmt een brekend hart.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Georg Trakl (3 februari 1887 – 4 november 1914)
Borstbeeld door Hans Pacher bij het Trakl-Haus in Salzburg

 

De Oostenrijkse dichter en schrijver Ferdinand Schmatz werd geboren op 3 februari 1953 in Korneuburg. Zie ook alle tags voor Ferdinand Schmatz op dit blog.

 

proloog bij een toneelstuk voor architecten

wat zich hier inzingt:
woord voor woord –
om te tonen: beeld voor beeld –
als stukwerk werkstuk wordend
neemt het zich in het Nu Niets voor –
dan poort te zijn naar ´t huis
van  spreken, teken – wilden, zachten ook,
zoals in iedereen die durft,
in kijkt en benoemt wat in het woord de plek bouwt,
in beelden niet altijd wat het in zijn schild voert toont – als zin
kerft het van binnen meer dan buiten steen en teer –
de huid is niet de grens van wat hier binnen ruimte is, voorbeeld: de leegte, en ze
vult meteen, verenigt fijn en grof, fluist´rend geheim,
vloeide over, maar houdt vol in, ontnuchtert nooit –
want wat het zo noch anders zeggen kan
zal zich dan juist laten zien als plan, maar zonder plan
in ´t stuk, dat zoekt zijn heil
(en lof) vooral in het gebruik.

 

Vertaald door Tonnus Oosterhoff

 

Ferdinand Schmatz (Korneuburg, 3 februai 1953)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 3e februari ook mijn blog van 3 februari 2019 deel 1 en eveneens deel 2.

Candlemas (John Henry Newman), Günter Eich

 

Bij Maria Lichtmis

 

Presentatie van Christus in de tempel door Fra Angelico, 1438 (San Marco klooster in Florence)

 

Candlemas

The Angel-lights of Christmas morn,
Which shot across the sky,
Away they pass at Candlemas,
They sparkle and they die.

Comfort of earth is brief at best,
Although it be divine;
Like funeral lights for Christmas gone,
Old Simeon’s tapers shine.

And then for eight long weeks and more
We wait in twilight grey,
Till the high candle sheds a beam
On Holy Saturday.

We wait along the penance-tide
Of solemn fast and prayer;
While song is hush’d, and lights grow dim
In the sin-laden air.

And while the sword in Mary’s soul
Is driven home, we hide
In our own hearts, and count the wounds
Of passion and of pride.

And still, though Candlemas be spent
And Alleluias o’er,
Mary is music in our need,
And Jesus light in store.

 

John Henry Newman (21 februari 1801 – 11 augustus 1890)
De St. Mary Aldermary Church in Londen, de geboorteplaats van John Henry Newman

 

De Duitse dichter en schrijver Günter Eich werd geboren op 1 februari 1907 in Lebus an der Oder. Zie ook alle tags voor Günter Eich op dit blog.

 

Inventarisatie

Dit is mijn muts,
dit is mijn jas,
hier is mijn scheerset
in een linnen zak.
Conservenblikje:
mijn bord, mijn beker,
ik heb in het vertinde blik
mijn naam gekrast.
Gekrast hier met deze
kostbare nagel,
die ik voor hebzuchtige
ogen verberg.
In mijn broodzak zitten
een paar wollen sokken
en een paar dingen die
die ik niemand vertel,
zo dient hij als kussen
voor mijn hoofd ’s nachts.
Het karton hier ligt
tussen mij en de
aarde.
De potloodstift
is mij het dierbaarst:
Overdag schrijft hij
verzen voor me
die ik ’s nachts heb bedacht.
Dit is mijn notitieboekje,
dit is mijn tentdoek,
dit is mijn handdoek,
dit is mijn draad.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Günter Eich (1 februari 1907 – 20 december 1972)

 

Zie ook alle tags voor Maria Lichtmis op dit blog.

Zie voor de schrijvers van de 2e februari ook mijn blog van 2 februari 2019 deel 1 en eveneens deel 2.

Februari (Paul van Ostaijen), Hugo von Hofmannsthal

 

Bij februari

 

Een februaridag door Rowland Hilder, z.j.

 

Februari

Dat is het eerste van de lente in de havenstad: een volle bries van de stroom,
zo vol als het gelaat van een boerejongen die in een mondharmonika blaast
een bries die over de stad vaart en even onvermoeid is als die dorpsmuzikant.
De wind die de eerste maal dit jaar een zelfstandige vreugde heeft gevonden.
Enkel wind te zijn, tomeloos, mateloos, ongebonden.
Wind te zijn, te waaien in de boom,
in al de bomen. Geen enkele vertoont groen
en toch is geen enkele nog winterdood. Tijd van blijde boodschap,
zelfstandige tijd die een eigen leven scheppen gaat:
een eigen geboorte, een eigen leven, oogst en dood.
Wind te zijn: de kerktorens, de oude heksen, te buigen, te dwingen tot kinderspel.

Wind te zijn, even dwaas tegenover de jonkvrouwelijke kathedraal.
En zó’n goddelijk genot met de ernst te zwetsen:
de hoed van een parlementslid vijftig meter ver te dragen
of legendarisch akelig te doen achter schilden en uithangborden.

Een grote dag die de kristelijke liefde bezingt in een nog heidense roes.
Als gister misschien schijnen bomen even dood. Maar de lucht is de millionnaire trilling van leven daarrond.
Geen winteravond meer, doch elk gerucht vergaat in vreugde-echo.
Zo’n dwaas geluk kent een knaap die plots te zwemmen gevat heeft, of fiets te rijden.
Er is nog niets tastbaars veranderd. Dat is juist het grote van het genot.
Gister: alexandrijnen over wintermajesteit. En nu:
de lach van een volksjongen die van een vlondertje het water invalt, het goede, warme water, –
en daarom lacht.
Nergens is er één detailbewijs van de nakende lente. Enkel de algemene adem.
De jongen die blaast in een mondharmonika! De wind van de stroom.
Over de stad, het land in. De kleine dorpen schommelend. Over de bergen!
Broedergroet aan het volk van over de grenzen
De wind van onze haven die al de volkeren verfrist.
De muziek van de wind: de bassen onderlijnen door een Internationale!
Morgen zullen de mannelijke cello’s het lied hervatten.

 

Paul van Ostaijen (22 februari 1896 – 18 maart 1928)
De Keyserleiin in Antwerpen, de geboortestad van Paul van Ostaijen

 

De Oostenrijkse dichter en schrijver Hugo von Hofmannsthal werd geboren op 1 februari 1874 in Wenen. Zie ook alle tags voor Hugo von Hofmannsthal op dit blog.

 

Glückliches Haus

Auf einem offenen Altane sangen
Greise orgelspielend gegen Himmel,
Indes auf einer Tenne, ihm zu Füßen,
Der Schlanke mit dem bärtigen Enkel focht,
Daß durch den reinen Schaft des Oleanders
Ein Zittern aufwärts lief; allein ein Vogel
Still in der Krone blütevollem Schein
Floh nicht und äugte klugen Blicks herab.
Auf dem behauenen Rand des Brunnens aber
Die junge Frau gab ihrem Kind die Brust.

Allein der Wandrer, dem die Straße sich
Entlang der Tenne ums Gemäuer bog,
Warf hinter sich den einen Blick des Fremden
Und trug in sich – gleich jener Abendwolke
Entschwebend über stillem Fluß und Wald –
Das wundervolle Bild des Friedens fort.

 

Gute Stunde

Hier lieg ich, mich dünkt es der Gipfel der Welt,
Hier hab ich kein Haus, und hier hab ich kein Zelt!

Die Wege der Menschen sind um mich her,
Hinauf zu den Bergen und nieder zum Meer:

Sie tragen die Ware, die ihnen gefällt,
Unwissend, daß jede mein Leben enthält.

Sie bringen in Schwingen aus Binsen und Gras
Die Früchte, von denen ich lange nicht aß:

Die Feige erkenn ich, nun spür ich den Ort,
Doch lebte der lange Vergessene fort!

Und war mir das Leben, das schöne, entwandt,
Es hielt sich im Meer, und es hielt sich im Land!

 

Schneeglöckchen

Schneeglöckchen, ei, bist du schon da?
Ist denn der Frühling schon so nah?
Wer lockte dich hervor ans Licht?
Trau doch dem Sonnenscheine nicht!

Wohl gut er’s eben heute meint,
Wer weiß, ob er dir morgen scheint?
„Ich warte nicht, bis alles grün;
Wenn meine Zeit ist, muss ich blühn.”

 

Dageraad

Nu ligt en trilt aan vale horizon,
Verzonken in zichzelf, de donderbui.
Nu denkt de zieke: ‘Dag! Nu zal ik slapen!’
En doet de hete ogen dicht. Nu strekt
De vaars op stal naar frisse morgenlucht
De brede neus. Nu, in het stille bos,
Richt de landloper, ongewassen, zich
Uit ’t zachte bed van lang verwelkt blad op,
Grijpt met brutaal gebaar zomaar een steen,
Gooit die naar ’n duif die nog slaapdronken vliegt,
En huivert zelf wanneer de steen zo dof
En zwaar op aarde valt. Nu rent het water,
Als wilde het de nacht die wegsloop na,
Het duister in, snel, onverschillig, wild,
Als koude luchtvlaag voort, terwijl daarboven
De Heiland en zijn moeder zachtjes, zachtjes,
Op ’t brugje met elkander spreken; zachtjes,
En toch zijn hun luttele woorden eeuwig
En onverwoestbaar als de sterrenhemel.
Hij draagt zijn kruis en zegt alleen maar: ‘Moeder!’
En kijkt haar aan, en: ‘Ach, mijn lieve zoon!’
Zegt zij. – Nu heeft de hemel met de aarde
Een stom, beklemmend tweegesprek. Dan gaat
Een rilling door het oude, zware lijf:
Zij maakt zich op een nieuwe dag te leven.
Nu klimt het schimmig ochtendlicht. Nu glipt
Er iemand blootsvoets uit een vrouwenbed,
Snelt als een schaduw, klautert als een dief
Zíj́n kamer door het venster binnen, ziet
Zich in de spiegel, is plotseling bang
Voor deze bleke, nachtdoorwaakte vreemde,
Als had hij zelf de brave jongen die
Hij was in deze nacht vermoord, als kwam
Hij nu zijn handen wassen in de kan
Als om het offer dat hij bracht te honen;
Daarom misschien was de hemel zo drukkend
En alles in de lucht zo wonderlijk.
Nu knarst de staldeur. En nu is het dag.

 

Vertaald door Nina Brunt

 

Hugo von Hofmannsthal (1 februari 1874 – 15 juli 1929)
Cover

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 1e februari ook mijn blog van 1 februari 2022 en ook mijn blog van 1 februari 2019 en ook mijn blog van 1 februari 2015 deel 2.