Rien Vroegindeweij, Jürgen Becker

De Nederlandse dichter en (toneel)schrijver Rien Vroegindeweij werd geboren in Middelharnis op 13 juli 1944. Zie ook alle tags voor Rien Vroegindeweij op dit blog. 

 

De krant bij de hand

Daar ligt veertig treden laag de ochtendkrant
Te wachten. Opgevouwen wereldnieuws in het portaal
Terwijl ik langzaam en nieuwsgierig de trap afdaal
Door de brievenbus het weer bekijk, met in mijn hand

De krant – hetgeen mij vandaag al weer te weten staat –
Lezend en langzaam weer terugkeer op mijn schreden
Als een moegestreden heerser over veertig treden
Het nieuws over een ver land waar men geweld begaat

Een foto van een doorgeschoten vluchteling. Een ongeluk
Ergens is de mooiste vrouw van het hele land gekozen
Een man zijn hart en longen werden getransplanteerd

Voor de vierde keer. En morgen verkoopt men stuk
Voor stuk en niet in blikken maar in kartonnen dozen
Zijn armen en benen, die worden vandaag geamputeerd

 

Zoekaktie

Politiemannen kammen de hele woonwijk uit en
militairen zullen helpen zoeken naar het kind.
De spanning van de ouders of men het vindt.
De corpsen kunnen naar hun vrije weekend fluiten.

Het kind zit intussen rustig bij een oom en tante,
die van het drama, dat zich afspeelt, niets weten.
Ze vermoeden wel iets bij het avondeten,
maar omdat het kind er is, lezen ze die dag geen krant.

Eens was ik hoofdpersoon van grootscheepse aktie.
Dat ik zelf aan het zoeken was, dat wist men niet.
‘k Zat met een meisje verborgen op het havenhoofd.

Om het verschil in sexe te bestuderen, had ik beloofd
aan niemand iets te zeggen, anders deed ze het niet.
Ik verraadde, ’t bijna. O ’t scheelde maar een fraktie.

 

Maatstaf

hierbij retourneren wij u
de ons enige tijd geleden
ter publikatie gezonden bijdrage

wij stellen het op prijs
dat u uw werk aan ons hebt
willen voorleggen

tot opname van uw bijdrage
in een van de komende nummers
hebben wij echter niet kunnen
besluiten

onze beslissing is niet altijd
het gevolg van een negatieve beoordeling
van een inzending

de redakties van andere literaire
tijdschriften hebben op dit moment
wellicht
ruime mogelijkheden tot publikatie

las de dichter smorgens na het ontbijt
en piekerde boven zijn krant met welke
maatstaf wordt gemeten bij het toekennen
van subsidie aan de aardappelboeren.

 

Rien Vroegindeweij (Middelharnis, 13 juli 1944)

 

De Duitse dichter en schrijver Jürgen Becker werd op 10 juli 1932 in Keulen geboren. Zie ook alle tags voor Jürgen Becker op dit blog.

 

TUINKRONIEK

Bomen snoeien, onttakken: zulke maatregelen
blijven niet zonder gevolgen. Je ziet nu wie
de honden over de weilanden drijft. wie halt houdt
en de ramen inspecteert. De reeën
trekken zich in het dichte bos terug. Was het

de zin van de hele actie? Je ziet, nu
ademen de viooltjes opgelucht. Tevoorschijn komt
het blauw van de hortensia. Herkenbaar wordt het gezicht
van de veldsteen. De schaduwzone ligt onthuld;
verlaten schuilplaatsen, lege verzetshaarden.

 

Vertaald door Frans Roumen

Jürgen Becker (Keulen, 10 juli 1932)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 13e juli ook mijn blog van 13 juli 2020 en eveneens mijn blog van 13 juli 2019 en ook mijn blog van 13 juli 2016 en ook mijn blog van 13 juli 2014 deel 1 en ook deel 2.

Milena Moser

De Zwitserse schrijfster Milena Moser werd geboren op 13 juli 1963 in Zürich als dochter van de psycholoog en fictievertaler Marlis Pörtner, geboren Bindschedler (1933 tot 2020), en de schrijver Paul Pörtner. Haar jongere broer Stephan Pörtner is ook schrijver. Nadat ze de middelbare school had afgerond, voltooide ze een stage als boekverkoper en schreef vervolgens voor Zwitserse omroepen. Ze schreef ook boeken, maar kon er geen uitgever voor vinden. Daarom richtte ze Krösus Verlag op, waar het boek “Die Putzfraueninsel“ werd gepubliceerd. Dit werd een bestseller en Peter Timm bewerkte het voor de bioscoop. In 1998 verhuisden Milena Moser en haar gezin voor acht jaar naar San Francisco. Terug in Zwitserland richtte ze samen met Sibylle Berg en haar toenmalige agent Anne Wieser een ‘schrijfschool’ op. In haar ‘schrijfstudio’ in Aarau gaf ze schrijfcursussen voor amateurs, en als ‘schrijfcoach’ begeleidde ze schoolklassen bij het schrijven van een gezamenlijk werk. In 2015 verhuisde Milena Moser opnieuw naar de VS. Ze kocht een huis in Santa Fe (New Mexico), waar ze aanvankelijk alleen woonde. Daar wijdt de succesvolle auteur zich weer volledig aan het schrijven. Sinds mei 2020 is ze voor de derde keer getrouwd met de Mexicaanse kunstenaar Victor-Mario Zaballa. Ze is moeder van twee zoons uit haar eerste twee huwelijken.

Uit: Der Traum vom Fliegen

„Sofia war im Sitzen eingeschlafen, auf dem breiten Bett in ihrem Zimmer, das mit Zierkissen, Nackenrollen und Stofftieren übersät war, mit Büchern, Zeitschriften, ihrem Laptop, ihrem Smartphone. Während der Pandemie war ihr Studium erst unterbrochen und dann zum Fernstudium umfunktioniert worden. Doch davon wollte sie sich nicht aufhalten lassen. Seit sie ein Kind war, wusste Sofia, was sie wollte. Fliegen. Sie wollte fliegen.
Sie wollte ins All. Schon während der Mittelschule hatte sie zielstrebig darauf hingearbeitet, zusätzliche Kurse in Physik und Mathematik belegt, frühzeitig abgeschlossen und sich daraufhin sofort beim renommierten Massachusetts Institute of Technology in Boston für einen Studienplatz in Raumfahrttechnik beworben. Sie war nicht nur aufgenommen worden, man hatte ihr sogar ein Stipendium angeboten.
Sie war eine der Besten ihres Jahrgangs. Gewesen. Denn in letzter Zeit schlief sie immer wieder ein, mitten in einer Recherche oder sogar einer Videovorlesung. Während des Lockdowns hatte sie das Zeitgefühl verloren und sich daran gewöhnt, nicht länger als zwei, drei Stunden am Stück zu schlafen, dafür immer wieder. Egal, ob es Tag war oder Nacht. Das konnte sie ohnehin nicht mehr klar voneinander unterscheiden. Als der Campus wieder geöffnet wurde, entschied sie sich, das Fernstudium vorläufig weiterzuführen. Die Vorstellung, so weit von zu Hause weg zu sein, ihr Zimmer mit anderen zu teilen, die sie nicht kannte, dieselbe Vorstellung, die sie jahrelang mit Vorfreude erfüllt hatte, überforderte sie jetzt. Sie traute sich nicht mehr zu, ihr Zimmer zu verlassen, ihr Haus, ihre Straße, ihre Stadt.
Als sie aufwachte, war es dunkel. Neumond, erinnerte sie sich. Ihr Papa Santiago hatte beim Abendessen darüber gesprochen. Er glaubte an den Einfluss der Sterne auf sein Befinden und las so viele Horoskope, dass er immer irgendwo etwas Tröstliches fand.
Sofia setzte sich auf. Der Nachthimmel vor ihrem Fenster übte eine seltsame Anziehungskraft auf sie aus. Sie ging zum Fenster und schob es auf. Ihr Haus am oberen Ende der Nevada Street grenzte an den Bernal Heights Park. Sofias Zimmer ging auf den Park hinaus, dahinter sah sie die Lichter der Bay Bridge glitzern. An besonderen Feiertagen formierten sich die Lichter zu Mustern, zu Herzen oder Sternen, manchmal auch zu Buchstaben.
Und dann kauerte sie plötzlich auf dem Fensterbrett. Ohne darüber nachzudenken, war sie auf ihren Schreibtisch geklettert und durch die Fensteröffnung geschlüpft. Nun stand sie auf dem Dachvorsprung und breitete die Arme aus. Sie überlegte nichts.“

 

Milena Moser (Zürich, 13 juli 1963)

Sasha Filipenko, Pablo Neruda

De Belarussische schrijver, journalist en tv-presentator Sasha Filipenko werd geboren op 12 juli 1984 in Minsk. Zie ook alle tags voor Sasha Filipenko op dit blog.

Uit: Rote Kreuze (Vertaald door Ruth Altenhofer)

„Als die Unterschrift gesetzt ist, sagt die Frau (die so sonderbar ist wie alle Immobilienmakler):
»Gratulation! Ich freue mich sehr für Sie. Schauen Sie doch nicht so finster, Sie haben von mir das bestmögliche Preis-Leistungs-Verhältnis gekriegt!«
Die Maklerin zieht einen Lippenstift aus ihrer Handtasche und spricht mit ihrer tiefen Stimme weiter, ohne auf die nunmehr ehemalige Besitzerin zu achten:
»Für uns beide ist das eine echte Win-win-Situation! Mit wem werden Sie eigentlich hier wohnen?«
»Mit meiner Tochter«, antworte ich und blicke hinaus auf den Kindergarten im Hof.
»Wie alt?«
»Drei Monate.«
»Wie süß! Eine junge Familie! Glauben Sie mir, Sie werden mir noch dankbar sein.«
»Wofür?«
»Was heißt, wofür? Ich hab’s Ihnen doch erzählt!
Sind Sie aber vergesslich. Auf Ihrem Stockwerk gibt es nur eine einzige Nachbarin. Und die ist neunzig
Jahre alt, alleinstehend und leidet an Alzheimer. Das ist doch der absolute Jackpot! Freunden Sie
sich mit ihr an, dann gehört die Wohnung Ihnen.«
»Danke!«, sage ich, ohne sie anzusehen.
Die Wohnung ist leer. Kein Stuhl, kein Bett, kein Tisch. Ich packe meine Tasche aus. Die ehemalige Besitzerin kann sich nicht losreißen. Sie steht am Fenster, hängt Erinnerungen nach und glättet, als würde sie Wäsche bügeln, die Fältchen im Lack des Fensterbretts. Sinnlos, ich mache hier sowieso alles neu.
»Bleiben Sie heute allein hier?«
»Ja.«
»Und wo werden Sie schlafen?«
»Ich habe einen Schlafsack und einen Wasserkocher …«
»Wenn Sie möchten, kommen Sie mit zu mir.«
»Nein.«
Die Maklerin kapituliert. Ich bin zu jung für sie.
Sie hakt die frühere Besitzerin unter und verlässt mit ihr die Wohnung. Ich bleibe allein zurück und setze mich auf den Boden.“

 

Sasha Filipenko (Minsk, 12 juli 1984)

 

De Chileense dichter Pablo Neruda (eig. Ricardo Eliecer Neftalí Reyes Basoalto) werd geboren in Parral op 12 juli 1904. Zie ook alle tags voor Pablo Neruda op dit blog.

 

Sonate en verwoestingen

Na tijden, na vage mijlen gaans,
warrig van domeinen, onzeker van gebieden,
met ten geleide povere verwachtingen,
trouweloos gezelschap en achterdochtige dromen,
houd ik van wat nog taai blijft leven in mijn ogen
en hoor ik met mijn hart mijn ruiterstappen,
zet ik de tand in slapend vuur en vervallen zout
en zoals in dichte nacht en voortvluchtig rouwen
hij die de zoom der kampementen langs waakt
– de reiziger gewapend met steriel verweer
klem tussen schaduwen in groei en wieken trillend –
voel ik mij. En mij hoedt mijn stenen arm.

In wetenschappen van tranen verloren staat een verwezen altaar
en op mijn middagzittingen zonder parfum
in mijn verlaten slaapzalen door maan bewoond
en spinnen uit mijn toebehoren en verwoestingen mij dierbaar,
vereer ik mijn verloren wezen, het onvoldragene,
mijn zilveren slag, en mijn eeuwige verlies.
Leeg brandde de vochtige druif, en nog altijd
flakkert zijn lijkvocht en blijft na:
zo ook het steriele erfdeel, en de onbetrouwbare woon.
Want wie heeft as tot plechtigheid verheven?
Wie had het verlorengegane lief en wie
heeft zich ontfermd over het uiterste:
des vaders beenderen, het hout van het dode schip,
en zijn eigen uiteinde, zijn zelfontvluchten,
zijn trieste krachten, zijn armzalige god?

Zo dan loer ik op het zielloze en rampzalige
en het vreemde getuigenis dat ik afleg
wreed en doeltreffend en in as geschreven,
is een vergeten in de vorm die ik verkies,
de naam die ik de aarde geef, de waarde van mijn dromen,
de onophoudelijke voorraad die ik deel en deel
met mijn winterse ogen, dag in dag uit dezer wereld.

 

Vertaald door Dolf Verspoor

 

Pablo Neruda (12 juli 1904 – 23 september 1973)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 12e juli ook mijn blog van 12 juli 2020 en eveneens mijn blog van 12 juli 2019 en ook mijn blog van 12 juli 2016 en ook mijn blog van 12 juli 2015 deel 2.

In Memoriam Milan Kundera

In Memoriam Milan Kundera

De Tsjechisch-Franse schrijver Milan Kundera is op 94-jarige leeftijd overleden. Milan Kundera werd geboren in Brno op 1 april 1929. Zie ook alle tags voor Milan Kundera op dit blog.

Uit: De ondraaglijke lichtheid van het bestaan (Vertaald door Jana Beranová)

“Honden hebben niet veel voordelen boven mensen, maar een ervan is de moeite waard: euthanasie is in hun geval niet door de wet verboden; een dier heeft recht op een zachte dood. Karenin hinkte op drie pootjes en bracht hoe langer hoe meer tijd liggend in een hoekje door. Hij jankte. Beide echtelieden waren het er over eens dat hij niet onnodig moest lijden. Maar hun principiële eensgezindheid bevrijdde ze nog niet van de beangstigende onzekerheid, namelijk: hoe te weten op welk ogenblik het lijden werkelijk onnodig was; hoe het moment vast te stellen waarop het niet meer de moeite waard was te leven.
Was Tomáš maar geen arts! Dan zouden ze het op een ander kunnen afschuiven. Dan zouden ze naar een dierenarts kunnen gaan en de hond een spuitje laten geven.
Wat is het verschrikkelijk de rol van de dood op je te nemen! Tomáš hield lange tijd vol dat hij hem niet zelf een spuitje zou geven, maar dat hij een dierenarts zou roepen. Maar later begreep hij dat hij Karenin het voorrecht kon geven dat geen enkel mens krijgt: de dood zal hem halen in de gedaante van hen die hij liefheeft.
Karenin had de hele nacht gejankt. Toen Tomáš ’s morgens zijn pootje bekeek, zei hij tegen Tereza: ‘We moeten niet langer wachten.’
Het was ochtend, ze zouden beiden gauw naar hun werk gaan. Tereza liep naar Karenin toe. Tot dan lag hij daar apatisch (zelfs toen Tomáš hem daarnet onderzocht bleef hij onverschillig liggen), maar toen hij deze keer de deur hoorde gaan, hief hij zijn kop en keek naar Tereza.
Ze kon zijn blik niet verdragen, ze schrok er bijna van. Zo keek hij nooit naar Tomáš, zo keek hij alleen maar haar aan. Maar nog nooit eerder zo intens. Het was geen wanhopige en ook geen verdrietige blik, wel nee. Het was een blik vol afschuwelijk, ondraaglijk vertrouwen. Die blik was een gretige vraag. Zijn leven lang wachtte Karenin steeds op Tereza’s antwoord en nu liet hij haar weten (nog veel dwingender dan anders) dat hij nog altijd bereid was van haar de waarheid te horen. (Alles dat van Tereza komt is voor hem de waarheid: ook al zegt ze ‘zitten!’ of ‘liggen!’, het zijn waarheden waarmee hij zich identificeert en die zin geven aan zijn leven.)
De blik vol afschuwelijk vertrouwen duurde maar kort. Even later legde hij zijn kop weer op zijn poten. Tereza wist dat hij op die manier nooit meer naar haar zou kijken.
Snoepgoed gaven ze hem nooit, maar een paar dagen geleden kocht ze voor hem enkele repen chocola. Ze haalde die uit het zilverpapier en brak ze in stukjes die ze om hem heen legde. Daarnaast zette ze nog een bakje met water, zodat hem niets zou ontbreken voor de tijd dat hij alleen thuis was. De blik waarmee hij haar daarnet bekeek leek hem te hebben uitgeput. Zelfs te midden van de chocola hief hij zijn kop niet meer op.
Ze ging naast hem op de grond liggen en legde haar arm om hem heen. Heel langzaam en moe snuffelde hij aan haar en hij gaf haar een of twee likken. Zijn gelik onderging ze met gesloten ogen, alsof ze het zich voor altijd wilde he
rinneren. Ze draaide ook haar andere wang naar hem toe voor een likje.”

 

Milan Kundera (1 april 1929 – 11 juli 2023)

Amitav Ghosh, Jürgen Becker

De Indiase schrijver Amitav Ghosh werd geboren in Calcutta op 11 juli 1956. Zie ook alle tags voor Amitav Ghosh op dit blog.

Uit: Gun Island

“Calcutta The strangest thing about this strange journey was that it was launched by a word — and not an unusually resonant one either but a banal, commonplace coinage that is in wide circulation, from Cairo to Calcutta. That word is bundook, which means ‘gun’ in many languages, including my own mother tongue, Bengali (or Bangla). Nor is the word a stranger to English: by way of British colonial usages it found its way into the Oxford English Dictionary, where it is glossed as ‘rifle’. But there was no rifle or gun in sight the day the journey began; nor indeed was the word intended to refer to a weapon. And that, precisely, was why it caught my attention: because the gun in question was a part of a name — ‘Bonduki Sadagar’, which could be translated as ’the Gun Merchant’. The Gun Merchant entered my life not in Brooklyn, where I live and work, but in the city where I was born and raised —Calcutta (or Kolkata, as it is now formally known). That year, as on many others, I was in Kolkata through much of the winter, ostensibly for business. My work, as a dealer in rare books and Asian antiquities, requires me to do a good deal of on-site scouting and since I happen to possess a small apartment in Kolkata (carved out of the house that my sisters and I inherited from our parents) the city has become a second base of operations for me. But it wasn’t just work that brought me back every year: Kolkata was also sometimes a refuge, not only from the bitter cold of a Brooklyn winter, but from the solitude of a personal  life that had become increasingly desolate over time, even as my professional fortunes prospered. And the desolation was never greater than it was that year, when a very promising relationship came to a shockingly abrupt end: a woman I had been seeing for a long time had cut me off without explanation, blocking me on every channel that we had ever used to communicate. It was my first brush with ‘ghosting’, an experience that is as humiliating as it is painful. Suddenly, with my sixties looming in the not-too-distant future, I found myself more alone than ever. So, I went to Calcutta earlier than usual that year, timing my arrival to coincide with the annual migration that occurs when the weather turns cold in northern climes and great flocks of `foreign-settled’ Calcuttans, like myself; take wing and fly back to overwinter in the city. I knew that I could count on catching up with a multitude of friends and relatives; that the weeks would slip by in a whirl of lunches, dinner parties and wedding receptions. And the thought that I might, in the midst of this, meet a woman with whom I might be able to share my life was not, I suppose, entirely absent from my mind (for this has indeed happened to many men of my vintage). But of course nothing like that came to pass even though I lost no opportunity to circulate and was introduced to a good number of divorcees, widows and other single women of an appropriate age.”

 

Amitav Ghosh (Calcutta, 11 juli 1956)

 

De Duitse dichter en schrijver Jürgen Becker werd op 10 juli 1932 in Keulen geboren. Zie ook alle tags voor Jürgen Becker op dit blog.

 

Wat er te bereiken valt

Het volgende uur. Alsof men zit te wachten. Maar
er is altijd iets te doen, over de vervuilde terreinen hoeven we
niet eens te praten.

Het is licht genoeg buiten. Het behoeft geen
verzoek, geen motief voor het hoofdartikel; ik vertel je
alles vroeg genoeg.

Het is werkelijk heel simpel. Met de rug tegen de muur,
naar het raam, naar het beeldscherm, naar de deur. Niets meebrengen,
de tafel blijft nu leeg.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Jürgen Becker (Keulen, 10 juli 1932)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 11e juli ook mijn blog van 11 juli 2020 en eveneens mijn blog van 11 juli 2019 en ook mijn blog van 11 juli 2016 en ook mijn blog van 11 juli 2015 deel 1 en ook deel 2.

Erik Jan Harmens, Jürgen Becker

De Nederlandse dichter Erik Jan Harmens werd op 10 juli 1970 geboren in Harderwijk. Zie ook alle tags voor Erik Jan Harmens op dit blog.

 

Slotgebed

wat ik eigenlijk wilde zeggen is ik wil niet dat deze dagdromer gekooid
en geboeid wordt afgevoerd en sukadelappen moet vreten hij heeft
liever nuggets maar hij kan dat niet zeggen als-ie sukadelappen op zijn
bord zal hij zijn lippen op elkaar drukken en wegkijken en leg je dan
alsnog nuggets dan weigert hij ze niet uit halsstarigheid

hij bout zijn broek vol maar als je dan vraagt of-ie gebout
zegt-ie niet gebout niet gebout en hou dan je wijsvinger in
als het regent zegt hij regent

en als de auto rijdt zegt-ie gaat maar rijden
heb ‘m lief als hij dat blijft volhouden tot je band zegt klap
dan zegt-ie gaat maar stoppen en dat zolang en zolang
tot je weer gas
wat-ie dan zegt is ingemaakt in pekel

nu iedereen dood merk ik dat ik met de dag meer autist
en hij wat weg krijgt van een mediator
zo legt hij een extra punt appelkruimeltaart op mijn bord
zo knijpt hij een bij in tweeën
die daar ben ik van overtuigd het op mijn nektattoo voorzien had
zo slaat hij me in het gezicht omdat daar ben ik van overtuigd
een kutopmerking in de weg van mijn hart naar mijn huig
besloten ligt

wat ik eigenlijk wilde zeggen is kit je lippen dicht
wat ik niet had moeten zeggen is dat soms alles in mijn handen
verschrompelt het dienblad met shooters mijn lege portefeuille mijn zoon
die wegkijkt mijn aangevreten vader en de warmebroodjesnonfictie
de formats de achterflapteksten de leesclubjes de googleturfers
de dichtbundelinmekaarnieters de bangomteduikers de
bangomtereizers de bangomdoordemandtevallers de schijnophouders
de schouderophalers en de documentairemakers die het scrotum
niet hebben om een aangereden zwaan de nek om te draaien die
het scrotum niet hebben om een wangdoorregen baars op het dek
te klappen maar wel een item zien in jouw schoorvoeten jouw dralen
jouw flikkergeween jouw uitdekastkomen waar ik op kots maar ik
applaudisseer ervoor zoals ik voor alles klap mijn eelten handen
mijn moegecheerde keel mijn slapgezwaaide armen

voor de uitvallers de opvangers van die uitvallers
de bewonderaars van de opvangers de plakplaatjesverzamelaars

voor de nuggetvreter de nuggetindemayonaisedipper
de kipcornindemayonaisedipper de kipkluifindemayonaisedipper

ik heb de beul lief en zijn bijl
ik heb de beul lief en zijn bijl

er is een schromelijk gebrek aan content
en een bizar overschot aan potgrond

we komen om in de begonia’s
maar niemand om ze te bezingen

 

Erik Jan Harmens (Harderwijk, 10 juli 1970)

 

De Duitse dichter en schrijver Jürgen Becker werd op 10 juli 1932 in Keulen geboren. Zie ook alle tags voor Jürgen Becker op dit blog.

 

Bijvoorbeeld aan de Wannsee

Natuurlijk, die waterlelies, altijd
een aanhaalbare sfeer; mijn opvoeding was dat
niet, maar ook later hebben we
erover kunnen praten, denk aan aardbeienvelden,
later lukte veel meer.

Plots heeft ook een bundeltje riet betekenis,,
een plukje aan de oever van het meer waarover we
(ondanks alle belang) niet willen spreken. Neutraal
blijft geen foto; een foto is wat
elke spion doorgeeft, dus heeft ons zwijgen geen zin.

Daarbij komt een toeval. In het voorbijgaan
een telefooncel waarin iemand munten
blijft werpen zolang er munten zijn. Wie
wilde je, er buiten, spreken; of heb je
gewacht, geteld, gefantaseerd?

Nogmaals, meeroever beneden, en daar tussenin
wind, beweging in het riet, konden we zien
en voelden niets, een paar meter verderop
en zichtbaar voor iedereen. Voor wie, iedereen was er natuurlijk
niet; wie schildert immers waterlelies vandaag?

Vroeger, verstrikt in een of ander
systeem zouden we niet meer hebben geleefd;
begrijp dat bijvoorbeeld aan de Wannsee. Maar
zo makkelijk is dat ook niet, simpel
in de stijl van de geschiedenis, achteraf gemaakt.

Achteraf, of ik zeg: allereerst: dat wordt
geen toekomst, zijn waterleliefoto’s; beter
het wisselgeld, erin blijven werpen, wie praat er ook
met wie, we zijn allemaal in de buurt.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Jürgen Becker (Keulen, 10 juli 1932)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 10e juli ook mijn blog van 10 juli 2020 en eveneens mijn blog van 10 juli 2019 en ook mijn blog van 10 juli 2011 deel 2 en eveneens deel 3.

John Heath-Stubbs, Hans Arnfrid Astel

De Engelse dichter John Heath-Stubbs werd geboren op 9 juli 1918 in Londen. Zie ook alle tags voor John Heath-Stubbs op dit blog.

 

Watching Tennis

Light, in light breezes and a favouring sun,
You moved, like a dancer, to the glancing ball,
And the dance and the game seemed one
To me, unmarked spectator by the wall –

Always spectator – inapt at any sport –
And you free burgess of the summer air:
Embraced within the Iron Maiden, Thought,
I of my body’s poverty am aware.

How could I guess that all-consoling night,
Confider and concealer of secrets, should conduct
You home to port within my clumsy arms?

Yet, by the chances of the game betrayed,
Your mouth on mine made known its silent need,
And all my sense found peace among your limbs.

 

Purkis

The red king lay in the black grove:
The red blood dribbled on moss and beech-mast.

With reversed horseshoes, Tyrrel has gone
Across the ford, scuds on the tossing channel.

Call the birds to their dinner. ‘Not I,’ said the hoarse crow.
‘Not I,’ whistled the red kite
‘Will peck from their sockets those glazing eyes.’

Who will give him to his grave? ‘Not I,’ said the beetle
‘Will shift one gram of ground under his corpse,
Nor plant in his putrid flank my progeny.

Robin, red robin, will you in charity
Strew red Will with the fallen leaves?

‘I cover the bodies of Christian men:
He lies unhouseled in the wilderness,
The desolation that his father made.’

Purkis came by in his charcoal-cart:
‘He should lie in Winchester. I will tug him there –
Canons and courtiers perhaps will tip me,
A shilling or two for the charcoal-burner.’

Purkis trundled through the town gates,
And ‘Coals!’ he cried, ‘coals, coals, coals,
Coals, charcoal, dry sticks for the burning!’

 

John Heath-Stubbs (9 juli 1918 – 26 december 2006)
John Heath-Stubbs in 1965

 

De Duitse dichter Hans Arnfrid Astel werd geboren in München op 9 juli 1933. Zie ook alle tags voor Hans Arnfrid Astel op dit blog.

 

Claustrum

Ik zou graag de monnik in uw klooster willen zijn.
Ik zou dag en nacht bij de poort zitten,
en de goed afgesloten tuin bewaken.
Ik zou niemand binnenlaten in het paradijs
alleen Gabriël op zijn eenhoornjacht
met de drie honden: geloof, liefde, hoop.
Ik hoor de jachthoorn al vanaf de kantelen.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Hans Arnfrid Astel (9 juli 1933 – 12 maart 2018)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 9e juli ook mijn blog van 9 juli 2021 en ook mijn blog van 9 juli 2020 en eveneens mijn blog van 9 juli 2019 en ook mijn blog van 9 juli 2018 en ook mijn blog van 9 juli 2017 deel 2.

Janet Malcolm

De Amerikaanse schrijfster, journaliste, biografe en essayiste Janet Malcolm werd geboren als Jana Klara Wienerová op 8 juli 1934 in Praag. Jana Wiener was een dochter van de Praagse arts Joseph Wiener (later Joseph A. Winn) en de advocaat Hanna Taussigová; haar jongere zus is de Amerikaanse journaliste Marie Winn (Marie Krajbich). Haar familie vluchtte na de Duitse bezetting van Tsjechoslowakije in 1939 naar de VS. Janet Wiener bezocht de High School of Music and Art in New York en studeerde aan de Universiteit van Michigan. Sindsdien werkt Wiener als redacteur bij het tijdschrift The New Yorker. In haar artistieke werk hield ze zich bezig met collaga’s. Tot aan zijn dood in 1975 was ze getrouwd met de literair criticus Donald Malcolm, die net als zij bij het tijdschrift The New Yorker werkte. Vanaf 1975 was ze getrouwd met Gardner Botsford, redacteur van de New Yorker, die in 2004 op 87-jarige leeftijd overleed. Malcolm was betrokken bij de controverse die in 1981 uitbrak over het werk van psychoanalyticus Jeffrey Masson in de Freud-archieven in New York en in Freuds appartement in Londen en bekritiseerde Massons stellingen over Sigmund Freuds veranderde houding ten opzichte van de verleidingstheorie en zijn benadering van het archiefmateriaal. Malcolm schreef erover in de New Yorker en publiceerde in 1984 het boek “In the Freud Archives”. Masson spande vervolgens een rechtszaak wegens smaad aan tegen de New Yorker en tegen Malcolm voor $ 10 miljoen, die de New Yorker uiteindelijk won. Malcolm ontving in 2008 de PEN/Jacqueline Bograd Weld Award for Biography voor het boek over Gertrude Stein en Alice B. Toklas, evenals de Judy Grahn Award en een Lambda Literary Award. Ze stond in 2013 op de shortlist voor de National Book Critics Circle Award met “Forty-One False Starts”. Haar essay “The Journalist and the Murderer” (1989) begon met de stelling: “Elke journalist die niet te dom of te vol van zichzelf is om op te merken wat er aan de hand is, weet dat wat hij doet moreel onverdedigbaar is.”

Uit: Forty-One False Starts. Essays on Artists and Writers

“3
All during my encounter with the artist David Salle—he and I met for interviews in his studio, on White Street, over a period of two years—I was acutely conscious of his money. Even when I got to know him and like him, I couldn’t dispel the disapproving, lefty, puritanical feeling that would somehow be triggered each time we met, whether it was by the sight of the assistant sitting at a sort of hair-salon receptionist’s station outside the studio door; or by the expensive furniture of a fifties corporate style in the upstairs loft, where he lives; or by the mineral water he would bring out during our talks and pour into white paper cups, which promptly lost their takeout-counter humbleness and assumed the hauteur of the objects in the Design Collection of the Museum of Modern Art.
Salle was one of the fortunate art stars of the eighties—young men and women plucked from semi-poverty and transformed into millionaires by genies disguised as art dealers. The idea of a rich avant-garde has never sat well with members of my generation. Serious artists, as we know them or like to think of them, are people who get by but do not have a lot of money. They live with second or third wives or husbands and with children from the various marriages, and they go to Cape Cod in the summer. Their apartments are filled with faded Persian carpets and cat-clawed sofas and beautiful and odd objects bought before anyone else saw their beauty. Salle’s loft was designed by an architect. Everything in it is sleek, cold, expensive, unused. A slight sense of quotation mark hovers in the air, but it is very slight—it may not even be there—and it doesn’t dispel the atmosphere of dead-serious connoisseurship by which the room is dominated.

4
During one of my visits to the studio of the artist David Salle, he told me that he never revises. Every brushstroke is irrevocable. He doesn’t correct or repaint, ever. He works under the dire conditions of performance. Everything counts, nothing may be taken back, everything must always go relentlessly forward, and a mistake may be fatal. One day, he showed me a sort of murdered painting. He had worked on it a little too long, taken a misstep, killed it.”

 

Janet Malcolm (8 juli 1934 – 16 juni 2021)

Micha Hamel, Hans Arnfrid Astel

De Nederlandse dichter, componist en dirigent Micha Hamel werd geboren in Amsterdam op 8 juli 1970. Zie ook alle tags voor Micha Hamel op dit blog.

 

Stranden

Wat voor kleur heeft zand? Zonder zon
gaat het niet: in het zand met zand spelen. Niet honderd procent
hemelsblauw de lucht: wolkplukken zijn er door aanlandige winden
amorf gestompte hompen luchtkasteel in. Maar dan meneer homo sapiens:
die bolleboos schept uit de muil van de gretige zee zijn gezinsformaat verschansing,
-Daar maar?

Ook in geval van een aangekondigde overstroming: zand in zakken
doen: zand tegen water, water tegen zand, het water altijd ijskoud
van het smelten of de harde wind.

een solide zomerhuis met een vlaggenmast van een ijslollystokje waaraan fier het lila papiertje
wappert. Navelstaren, smakeloos, maar mag. Menig kwal wordt door fluorgroene schepjes
begraven in een terp. Gejoel. – Hé mam, kek hesje! – Even omkijken! (…even kijk ik om:
aarde plus hemel zijn alwéér nieuw gemaakt; en door wie anders dan door de elementen
die gedurig & plichtmatig onder steeds wisselende belichting aan de planeet knabbelen.)
-Mag ik?

Lillende billen showen spookachtige onderdelen van het blanke ras. Toch
is er ook reden tot lachen: eten genoeg, en de gehuurde stoel blijft even staan
in je rooie dijen. (Als je opstaat om mij in te smeren.)

Zeegeur kleeft met zonnebrand tussen drooggezouten kwabben. Taart na taart na taart
moet ik smikkelen – hier twee oliebollen – dank je, héérlijk. Soepel door de vingers vallend
tussen tenen kruipend vanavond in bed nog schurend – Die kleur is in de mode deze zomer
-Wat voor kleur, papa? Schijnbaar op commando antwoordt het streeploze zonlicht royaal
met grijs wit beige khaki oker geel rood bruin roze groen zwart doorzichtig zandkleur-zand.
-Kom je?

Een zeilende meeuw, met zijn schuwe, haast schuldbewuste koppie muurvast tussen de hoge
schouders ingeklemd imiteert serieus een cello. Ik wil hem/haar even aaien, geruststellen,
want zo slecht klonk het niet, maar argwaan of eerdere ervaringen maakten de oogjes reeds
droef: hij/zij weigert voor mij te landen. Zou dit muzikale exemplaar, geklommen op de
ladder van de evolutie, óók hier komen om patat te eten, of is hij/zij gewoon een dagje uit
van de vuilnisbelt.

Na de zoveelste maal uit zee te zijn gekropen – Wél warm genoeg – tracht het gezinshoofd zichzelf
op een luwte – om te zwemmen, hoor! – te trakteren. Maar een dansant beletterde pagina flappert
weerbarstig en prikt wit de ogen in, omdat – nee niet in m’n ogen, niet doen, níet in mijn ogen
strooien! – vaders zonnebril in etui verdomme nog op het gangtafeltje ligt.

Bij ijzel, op het tuinpad, ja, bij ijzel op het tuinpad wél zand
strooien, zand tegen het wegglijden. De mens, als kerstboom
behangen met allerlei hulpmiddelen, horloge balpen sleutels
telefoon, stort rinkelend ter aarde, want op die runder-, varkens-of
kangaroe-leren zolen glijdt hij weg, zelfs op die zorgvuldig
bewerkte andermanspoten glijdt hij knullig weg, dagelijks
node missend de praktische duimteen, en véél, véél onnozeler
dan dat hertje, wiens vacht hij ook nog stelen moest. Eindelijk
in bed, ligt hij nóg met zijn slaapbril op, tegen het ochtendlicht.

Kort daarop lopen er drie schoenen
onder, kalft de burcht af, en zakt hopeloos onze kuil in als er een langharige
zee-hond overheen roetsjt.

Van schrik laat ik mijn appel vallen.
-Zullen we?

Douchend, stofzuigerend neurie
ik rozig een requiemmetje voor
die parelmoeren fledders die
na te zijn gestrand, ook nog
gedood werden, vermoord
door kinderen, mijn kinderen, zo
uitgelaten en zonder schaamte, spijt

Op stranden spoelen soms bootresten aan, jerrycans, vodden, plastic-tas-flarden, lege
sardineblikjes. Vandaag werd dat ons bespaard, waren dat onze stranden gelukkig
niet, functioneerden de verdedigingswerken naar behoren. Architect en ingenieur krijgen
hiervoor een pluim, worden aanstonds geridderd op grond van hun verdienste voor hun
mooie land.

 

Micha Hamel (Amsterdam, 8 juli 1970)

 

De Duitse dichter Hans Arnfrid Astel werd geboren in München op 9 juli 1933. Zie ook alle tags voor Hans Arnfrid Astel op dit blog.

 

Vlinders

Franciscus van Assisi preekte tot de dieren.
Hij leerde hen met zijn wijsvinger
de vroomheid van mannen van zijn eigen soort,
zoals Orpheus ooit de dieren had voorgezongen.
Toen vloog er een vlinder op zijn vinger.
Zo, mijn ziel, zing ik over de bloemen,
praat ik tegen de mensen over de dieren.
Als ik al lang weer zwijg vliegt voor mijn mond
jouw vlinder op het puntje van mijn tong.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Hans Arnfrid Astel (9 juli 1933 – 12 maart 2018)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 8e juli ook mijn blog van 8 juli 2020 en eveneens mijn blog van 8 juli 2019 en ook mijn blog van 8 juli 2017 deel 2.

Ivo Victoria, John Heath-Stubbs

De Vlaamse schrijver Ivo Victoria (pseudoniem van Hans van Rompaey) werd op 7 juli 1971 geboren in Edegem (Antwerpen). Zie ook alle tags voor Ivo Victoria op dit blog.

Uit: Dieven van vuur

“O ja’, zei hij. ‘Die koningin gaat keikapot.’
We keken omhoog, naar die sleuven in de buitenbetimmering, alsof het jazzplaten waren. Een vervelende kleine worm vrat zich een weg door de achterkant van mijn hoofd (waarvan ik me voorstel dat het de locatie van ons geweten is, ik weet ook niet waarom ik dat denk.) Het was niet meer dan een lichte, irritante kriebel – die zijn het ergst.
Nadat ik de verdelger had uitgelaten, liep ik de woonkamer in en ging voor de platenkast staan. Ik herkende een rijtje identieke platenruggen, de bovenste helft oranje, de onderste zwart. Blind trok ik een elpee uit het vak en ik liep naar de platenspeler. Een album van Archie Shepp: On This Night.
Ik lichtte het deksel van de pick-up. Het vinyl gleed soepel uit de hoes. En hoewel het schoon leek en glansde, liet ik de arm er even boven zweven terwijl ik een antistatisch borsteltje tegen de ronddraaiende plaat aan hield. Daarna draaide ik het volume van de stereo open en duwde de hendel naar beneden. Een droge klik. De naald zakte, raakte het vinyl, wipte weer op en koos een groef. Voor even genoot ik van de krakende ruis uit de speakers en de holle tik die weerklonk toen ik het deksel weer sloot. Daarna: een springerige, atonale pianoriedel, dwarrelend door de kamer. Een ijle vrouwenstem begon te zingen. Op de achtergrond rommelde een drummer. Even later viel de bassist in. Ze speelden alsof ze niks met elkaar te maken wilden hebben. Slechts heel af en toe kwamen ze samen in een simpele melodielijn, die ze enkele keren herhaalden, om meteen daarna te her- vallen in de chaos van het begin. Een plagerig spel dat minutenlang aanhield tot de muziek eindelijk in een herkenbaar blues- ritme viel en Archie Shepp zijn saxofoon aan de lippen zette. Ik sloot de ogen en dacht terug aan de eerste van die nachten, zoveel jaren geleden. Het was een snelle opeenvolging van messcherpe beelden. Een trailer van het verleden.
Hoe wij door de duisternis snijden. Bennie achter het stuur. Rokend. Korte giftige trekken, gulzig inhalerend terwijl hij met de toppen van zijn vingers op de versnellingspook trommelt. Onregelmatig. Nijdig. Hij heeft gedronken, maar hij zegt dat het gaat. Jelle zegt niks. Hij staart voor zich uit en ik, op de achterbank, kan dwars door zijn schedel heen de triomf zien die in zijn glimlach speelt, de voorpret om de verhalen die we straks in het café zullen vertellen.
Hoe wij het gebouw binnendringen, gedreven door onnadenkendheid, vrij van welk besef dan ook. Jelle, de gids. Zijn witte gympen dansen geruisloos een ladder op en ik volg, de idioot die niet weet waar we heen gaan, stram en stijf, bevangen door het soort koude dat alleen in lege, kale gebouwen hangt. Hoe we juichen om dingen waar wij niks van af weten. Jazzelpees. Een opgezette vis. Brieven. Vanaf het begin, de ontdekking, de drieste strooptochten die volgen, tot en met de angst en onrust die ons zullen overvallen.
Ik kon het allemaal zien. Die ochtend, de ochtend van de verdelger. Buiten droegen de wespen nietsvermoedend het gif hun nest in. Binnen nam de muziek van On This Night bezit van de kamer, gleed door de gang de keuken in, stak door naar de trappenhal, en verspreidde zich zo trede voor trede verder omhoog en omlaag totdat het hele huis leek te zingen.”

 

Ivo Victoria (Edegem, 7 juli 1971)

 

De Engelse dichter John Heath-Stubbs werd geboren op 9 juli 1918 in Londen. Zie ook alle tags voor John Heath-Stubbs op dit blog.

 

De gekko

‘k Weet niet hoeveel duizenden jaren van evolutie
Hebben de gekko nog niet geleerd
Dat je niet onderste boven omhoog kunt springen.

Blauw gespikkeld, roze gespikkeld, half-doorzichtig,
Kruipt hij, op zuignap-pootjes
Over de zoldering, Met
Zijn bizar uitpuilende ogen
Ziet hij een vlieg vlak onder hem schuifelen. Hij
springt
en
Klets!
Smakt op de grond.
Arm half verdoofd hagedisje!

Hoe werd dit dwaas-komische, dit onschuldige wezentje
Ooit tot symbool van het kwaad?

De Kopten zeggen:
‘Sint Sjenoeda heeft ons bevolen je te vernietigen!’
Waarna de stakker zich
Ineen hoort te rollen en dood te gaan,
Of, op z’n minst, diep-bedremmeld de aftocht te blazen.

En elk, Moslim of Christen, is het erover eens
Dat hij stiekem huizen insluipt, dat hij spuwt
In de zoutpot, tabernakel des levens,
Zo melaatsheid overbrengt,
In hetzelfde wit waartoe ook hij in het duister vervaagt.

Sjenoeda, onvermurwbaar heilige vader,
Die de woestijn uit komt stappen met zand in je baard,
Houd jij je dan met zulke
Beuzelarijen bezig?

Het is heel goed mogelijk. In jouw tijd,
In die van Pachomius, Marais Antonius,
Krioelde het in de dorre vlakten van draken.
Dit is een parodie, een draak in het heel klein.

Er is zoveel kwaad op de wereld
Dat alles er wel het symbool van kan zijn.

 

Vertaald door C. Buddingh’

 

John Heath-Stubbs (9 juli 1918 – 26 december 2006)
John Heath-Stubbs door Patrick Swift, 1961

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 7e juli ook mijn blog van 7 juli 2021 en ook mijn blog van 7 juli 2020 en eveneens mijn blog van 7 juli 2019 deel 1 en eveneens deel 2.