NS Publieksprijs voor Adriaan van Dis

NS Publieksprijs voor Adriaan van Dis

De Nederlandse schrijver en televisiemaker Adriaan van Dis heeft dit jaar de NS Publieksprijs gewonnen met zijn roman “Naar zachtheid en een warm omhelzen”. Dat is donderdagavond tijdens de uitzending van actualiteitenrubriek EenVandaag bekendgemaakt. Zie ook alle tags voor Adriaan van Dis op dit blog.

Uit Naar zachtheid en een warm omhelzen

“Soldaten laadden kisten uit. En de man in het blauwe overhemd stond dan zenuwachtig rokend op de stoep. Dat alles zag hij door zijn verrekijker – een geschenk van Ommie. De koperen randen van de kijker zaten vol butsen en de lenzen hadden vast veel gezien en meegemaakt, maar wat, dat wist hij niet. Ommie zweeg erover. Adriaan had het riempje met schoenpoets zijn glans teruggegeven en genoot van het ge-bungel op zijn borst. Het voelde als een tweede hart. Hij streelde hem, zoende hem, sprak ermee en verdween erin, een gewaarwording die hem opwond maar die hij niet begreep. Niet eerder was hij zo vertrouwd met een ding. Ook het foedraal waarin de kijker jaren had liggen slapen maakte hij schoon -uit eerbied, maar ook omdat het stonk. Hij borstelde de moeten uit het roodfluweel. Er stonden zeven gouden letters in de voering gedrukt: MARESCH. Als er niemand in de buurt was, noemde hij de kijker zo.
Na een dag of wat inspecteerde Ommie bezorgd de rode deuken rond zijn ogen. Zijn vingers waren zwart van het koper.
“Wat zie je zoal?” vroeg ze.
“De manke, de manke, en een kind in een kar en…”
“Laat ze met rust.”
“Maar ze zien me toch niet.” ”Nee, maar mensen voelen wel dat er naar ze gekeken wordt. Ogen zijn soms heel gemeen.”
Het was niet alleen het houten been. Het was het geheim dat hem zo boeide, het zwijgen van zijn grootvader als hij naar de manke vroeg. Ommie dreigde zijn verrekijker af te pakken als hij erover begon. En juist omdat het niet mocht stond hij elke morgen voor het raam. Met Maresch als getuige. Kijk. Hoor, daar liep ze. Wie had er nu een houten been? Machtig gezicht, hoe ze steun zocht bij een lantaarnpaal als ze het kind wat hoger hees en een kussen schikte achter zijn rug. Maresch zag haar hijgen en Adriaan hijgde met haar mee. Veilig verscholen achter de vetplant.
Het liefst was hij naar buiten gerend om haar aan te spreken, met haar op te lopen, de kar te helpen duwen, maar hij durfde nog niet over te steken. Zoveel auto’s was hij niet gewend. Hij had al wel geoefend aan de veilige kant van de brede straat en aan de hand van Ommie. Elke dag een stukje verder. Met trillende knieën had hij in zijn eentje de ruïne om de hoek van de singel ontdekt. Verkende met zijn kijker de gescheurde muren, de restanten van een trap, er lag zelfs nog een kachelpijp. En toen hij daar zo stond te turen, sprak een wildvreemde man hem aan:
“Hebben de moffen gedaan. Represaille.”
Een woord dat hij niet kende. Op hetzelfde moment kwam de manke vrouw voorbij, zonder kar, ze was op weg naar de telefooncel. De man stootte hem fluisterend aan: “Daar hinkt de oorlog.”
0, wat was hij opgewonden thuisgekomen. “Vergeet de oorlog”, had Ommie toen gezegd, “daar krijg je galbulten van.”

 

Adriaan van Dis (Bergen aan Zee, 16 december 1946)

Deutscher Buchpreis 2024 voor Martina Hefter

 

Deutscher Buchpreis 2024 voor Martina Hefter

De Duitse dichteres en schrijfster Martina Hefter ontvangt de Deutscher Buchpreis 2024. Zij krijgt de prijs voor haar roman «Hey guten Morgen, wie geht es dir?» .De jury schrijft: “De hoofdpersoon in Martina Hefter’s “Hé, goedemorgen, hoe gaat het?” halverwege de vijftig, leidt een onzeker leven als performancekunstenaar in Leipzig en zorgt voor haar man, die aan MS lijdt. Tijdens slapeloze nachten praat ze met een Nigeriaanse liefdesoplichter die op haar geld uit is. De vraag rijst wie wie uitbuit – en wat er gebeurt als, tegen de verwachtingen in, de grenzen tussen digitaal gamen en echte genegenheid vervagen. Op fascinerende wijze combineert de roman het slopende dagelijkse leven met mythologische figuren en kosmische dimensies; het navigeert tussen melancholie en euforie en reflecteert op vertrouwen en bedrog. Martina Hefter vertelt dit allemaal in haar slim gechoreografeerde roman, die zijn eigen aantrekkingskracht heeft.”  Zie ook alle tags voor Martina Hefter op dit blog.

Uit: Hey guten Morgen, wie geht es dir?

“Sie schlief schon seit einer Weile nicht mehr. Und wenn sie doch mal schlief, träumte sie von blöden Sachen, von kleinen Hunden, die zu hunderten in die Wohnung einfielen und wütend kläfften. Bald wurde sie selbst ein Tier, sie hörte auf, die Wohnung zu putzen. Nachts war das Tier hellwach, aber nicht besonders aktiv. Sie lag auf einer Gymnastikmatte auf dem Boden, ein paar zerstreute Bauchmuskel-übungen, das war alles. Eigentlich schaute sie die meiste Zeit an die Zimmerdecke. Ein Stuckrelief klebte da, mehrere konzentrische Kreise, auf denen Blüten schwebten. Sie waren so oft mit Farbe überstrichen, dass sie aussahen wie Planeten. Sie kreisten auf ihren Bahnen, Tag und Nacht. Es war ganz angenehm, die Planeten anzusehen und sonst nicht viel. Manchmal hörte Juno den Motor des Pflegebetts in Jupiters Zimmer brummen, dann wusste sie, er war noch wach, er verstellte das Kopfteil. Er musste es mitbekommen, wenn sie zur Toilette ging oder in die Küche, um sich ein Glas Wasser zu holen. Aber Jupiter stellte nie Fragen, und was hätte sie auch antworten können? Ich kann nicht mehr schlafen, weil mir alles zu viel wird. So was in der Art. Das war erstens falsch und hätte zweitens überhaupt nichts erklärt.
Manchmal nahm sie das Handy und öffnete Instagram. In den Feed schaute sie gar nicht erst, der war meistens langweilig. Lieber gleich in die Direct Messages. Eine glitzernde, hüpfende Neugier. War wieder eine Nachricht von Unbekannt da? In diesem Fall war das Wort Anfrage fett und blau. Es war eigentlich fast jede Nacht fett und blau.
Hi Schönste /Hallo Hübsche / Hi du Sonnenschein, wie gehts?
Die ihr da schrieben, hießen Jimmy Taylor_354 oder Marcus DeBuonaventura. Sie hießen Phil Gibson1973. William Smith und Dr. Antonio Alessandro. Braunge-brannte Typen vor Segelyachten, weiße, grauhaarige Männer mit Basecap und Drei-Tage-Bart. Ein Cowboy in Stiefeln, der vor einer Ranch posierte. Ein US-Army-General im Kadettenkostüm. Ein Witwer mit zwei Kindern, in einer luxuriösen Küche buken sie Pancakes.
In Wahrheit saßen jüngere Männer in einem Internetcafé irgendwo weit weg und tippten kitschige Lügen in den Rechner oder ins Handy. Juno hatte mal eine Doku auf YouTube gesehen, man nannte das Love-Scamming. Es schien ein gutes Geschäft zu sein. Man schrieb ältere, scheinbar alleinstehende Frauen unter einem Fake-Profil an. Ich sah dein Profilbild und war sofort hingerissen von dir Dann begannen die Love-Scammer, eine Beziehung anzubahnen. Guten Morgen meine Liebe. Was hast du heute gegessen? Gib gut auf dich acht I love you. Sticker mit roten Rosen. Sticker mit Kaffeetassen, auf denen Love stand. Ein junger Mann wurde gefilmt, wie er gerade in einem Buch über psychische Manipulation las. Ich vermisse dich so. Ich träume davon, mein Leben mit dir zu verbringen. Irgendwann baten die Love-Scammer die Frauen um Geld. Ich bin unterwegs auf Geschäftsreise und hatte einen Unfall, jetzt sitze ich hier im Gefängnis und komm nicht an mein Konto, kannst du mir kurz aushelfen? Juno war geschockt und fasziniert zugleich, wie viele Frauen es gab, die so was glaub-ten. Die in der Doku freimütig erzählten, welche Summen sie am Ende per Western Union in ferne Länder überwiesen hatten.“

 

Martina Hefter (Pfronten, 11 juni 1965)

Nobelprijs voor de Literatuur 2024 voor Han Kang

Nobelprijs voor de Literatuur naar Zuid-Koreaanse schrijfster Han Kang

Aan de Zuid-Koreaanse schrijfster Han Kang is de Nobelprijs voor de Literatuur 2024 toegekend. De jury looft Han om “haar intense poëtische proza ​​dat historische trauma’s confronteert en de kwetsbaarheid van het menselijk leven blootlegt“. Han Kang werd geboren op 27 november 1970 in Gwangju, in de provincie Zuid-Cholla. Zie ook alle tags voor Han Kang op dit blog.

Uit: De vegetariër (Vertaald door Monique Eggermont)

“Voordat mijn vrouw vegetariër werd, had ik haar in alle opzichten altijd volstrekt oninteressant gevonden. Eerlijk gezegd vond ik haar toen ik haar voor het eerst zag niet eens aantrekkelijk. Gemiddelde lengte; recht afgeknipt haar, niet lang en niet kort; een gelige, ongezonde teint; jukbeenderen die een beetje uitstaken; haar schuwe, vale voorkomen zei me genoeg. Toen ze naar het tafeltje liep waaraan ik zat te wachten, konden haar schoenen me niet ontgaan — lelijker schoenen zijn niet voor te stellen. En die manier van lopen — niet snel en niet langzaam, geen grote stappen maar ook geen trippelpasjes. Ze was weliswaar niet bijzonder aantrekkelijk, maar echte nadelen manifesteerden zich evenmin, en er was dan ook geen reden waarom we niet zouden trouwen. De passieve aard van deze vrouw bij wie ik frisheid noch charme noch een ander verfijnd trekje kon ontdekken, kwam me uitstekend uit. Ik hoefde geen intellectuele belangstelling te veinzen om haar voor me te winnen, ik hoefde niet bang te zijn dat ze me zou vergelijken met de strak in ’t pak zittende mannen uit modebladen, en ze werd niet boos als ik toevallig te laat kwam op een afspraak. Het buikje dat verscheen toen ik halverwege de twintig was, mijn dunne benen en onderarmen die ondanks al mijn inspanningen hardnekkig weigerden in omvang toe te nemen, het minderwaardigheidscomplex dat ik altijd had over de afmeting van mijn penis — ik kon er rustig van uitgaan dat ik me er bij haar geen zorgen over hoefde te maken. Ik heb tijdens mijn leven altijd de neiging gehad de middenweg te bewandelen. Op school koos ik ervoor op te trekken met leerlingen die een jaar of twee jonger waren en bij wie ik haantje-de-voorste kon spelen, in plaats van de confrontatie aan te gaan met leerlingen van mijn eigen leeftijd, en later koos ik een universiteit op basis van mijn eigen leeftijd, en later koos ik een universiteit op basis van mijn kans op een toelage die groot genoeg was om aan mijn behoeften te voldoen. Ten slotte stelde ik me tevreden met een baan waarmee ik een fatsoenlijk maandloon zou verdienen in ruil voor het nauwgezet uitvoeren van de mij opgedragen taken bij een bedrijf dat zo klein was dat ze er mijn middelmatige vaardigheden zouden waarderen. Het was dan ook niet meer dan logisch dat ik trouwde met de meest alledaagse vrouw van de wereld. Vrouwen die knap waren, intelligent, buitengewoon sensueel, de dochters uit rijke families — die zouden mijn zorgvuldig geordende leventje alleen maar ontwricht hebben. Zoals ik had verwacht bleek ze een doodgewone echtgenote die geen onaangename lichtzinnigheden aan de dag legde. Elke ochtend stond ze om zes uur op om rijst en soep te maken, met meestal wat vis. Sinds haar tienerjaren had ze af en toe met parttime werk bijgedragen aan het inkomen van haar ouders. Uiteindelijk vond ze een baan als klassenassistent aan de academie voor computeranimatie waar ze een jaar op had gezeten, en voor een manhwa-uitgeverij werd ze ingehuurd om de tekstballonnetjes te maken, wat ze thuis kon doen. Ze was een vrouw van weinig woorden.”

 

Han Kang (Gwangju, 27 november 1970)

IT’S HOT (Shel Silverstein), 275 jaar Johann Wolfgang von Goethe

 

 

Sur la Plage  door Josine Vignon, jaren 1960

 

IT’S HOT


It’s hot!
I can’t get cool,
I’ve drunk a quart of lemonade.
I think I’ll take my shoes off
And sit around in the shade.

It’s hot!
My back is sticky.
The sweat rolls down my chin.
I think I’ll take my clothes off
And sit around in my skin.

It’s hot!
I’ve tried with ’lectric fans,
And pools and ice cream cones.
I think I’ll take my skin off
And sit around in my bones.

It’s still hot!

 

Shel Silverstein (25 september 1930 – 10 mei 1999)
Zomer in Chicago, de geboorteplaats van Shel Silverstein

 

De Duitse dichter en schrijver Johann Wolfgang von Goethe werd geboren op 28 augustus 1749 in Frankfurt am Main. Zie ook alle tags voor Johann Wolfgang von Goethe op dit blog. Dat is vandaag precies 275 jaar geleden.

 

Wer nie sein Brot mit Tränen aß,

Wer nie sein Brot mit Tränen aß,
Wer nie die kummervollen Nächte
Auf seinem Bette weinend saß,
Der kennt euch nicht, ihr himmlischen Mächte.

Ihr führt ins Leben uns hinein,
Ihr lasst den Armen schuldig werden,
Dann überlasst ihr ihn der Pein:
Denn alle Schuld rächt sich auf Erden.

Ihm färbt der Morgensonne Licht
Den reinen Horizont mit Flammen,
Und über seinem schuldigen Haupte bricht
Das schöne Bild der ganzen Welt zusammen.

 

Weltseele

Verteilet euch nach allen Regionen
Von diesem heilgen Schmaus!
Begeistert reißt euch durch die nächsten Zonen
Ins All und füllt es aus!

Schon schwebet ihr in ungemeßnen Fernen
Den selgen Göttertraum,
Und leuchtet neu, gesellig, unter Sternen
Im lichtbesäten Raum.

Dann treibt ihr euch, gewaltige Kometen,
Ins Weit und Weitr’ hinan;
Das Labyrinth der Sonnen und Planeten
Durchschneidet eure Bahn.

Ihr greifet rasch nach ungeformten Erden
Und wirket schöpfrisch jung,
Daß sie belebt und stets belebter werden
Im abgemeßnen Schwung.

Und kreisend führt ihr in bewegten Lüften
Den wandelbaren Flor
Und schreibt dem Stein in allen seinen Grüften
Die festen Formen vor.

Nun alles sich mit göttlichem Erkühnen
Zu übertreffen strebt;
Das Wasser will, das unfruchtbare, grünen,
Und jedes Stäubchen lebt.

Und so verdrängt mit liebevollem Streiten
Der feuchten Qualme Nacht;
Nun glühen schon des Paradieses Weiten
In überbunter Pracht.

Wie regt sich bald, ein holdes Licht zu schauen,
Gestaltenreiche Schar,
Und ihr erstaunt, auf den beglückten Auen,
Nun als das erste Paar,

Und bald verlischt ein unbegrenztes Streben
Im selgen Wechselblick.
Und so empfangt mit Dank das schönste Leben
Vom All ins All zurück.

 

Erinnerung

Willst du immer weiter schweifen?
Sieh, das Gute liegt so nah,
Lerne nur das Glück ergreifen,
Denn das Glück ist immer da.

 

Annonce

“Gezocht: een kleine hond
Die niet bromt en niet bijt,
Gebroken glazen vreet
En diamanten schijt.”

 

Vertaald door Peter Verstegen

 

Johann Wolfgang von Goethe (28 augustus 1749 – 22 maart 1832)
Standbeeld door Fritz Schaper uit 1880, Großer Tiergarten, Berlijn.

 

Zie voor de schrijvers van de 28e augustus ook mijn blog van 28 augustus 2023 en ook mijn blog van 28 augustus 2020 en eveneens  mijn blog van 28 augustus 2018 en eveneens mijn blog van 28 augustus 2017 en ook mijn blog van 28 augustus 2016 en ook mijn twee blogs van 28 augustus 2015.

In Memoriam Jan Cremer

In Memoriam Jan Cremer

De Nederlandse schrijver en beeldend kunstenaar Jan Cremer is woensdagochtend op 84-jarige leeftijd overleden. Dat meldt uitgeverij De Bezige Bij. Volgens zijn uitgever was de auteur bezig met een nieuwe roman. Of die nog uitgebracht gaat worden, is onduidelijk. Jan Cremer werd geboren in Enschede op 20 april 1940. Zie ook alle tags voor Jan Cremer op dit blog.

Uit: Ik Jan Cremer

“Af en toe ’s nachts schieten flarden van mijn jeugd door de duisternis. Dan zie ik weer Fabrieksstad met zijn brave wantrouwige bewoners, de harde werkers, de stinkende boeren, de loerende burgers, de vinnige wijven en de stiekeme kindertjes met de snottebellen. En de taal! Als ik die mummelende, wantrouwige, boerse, platte, onuitgesproken klinkende taal hoor, ruik ik weer de mest, de kippen, de koeiestront, de melkfabrieken, en de vlagen roetige rook uit de tientallen gigantische fabriekspijpen. Ik en mijn moeder woonden er enkele jaren tijdens de oorlog. Van mijn vader weet ik niet meer dan dat het een onbevreesde en onvervaarde avonturier was, oorlogscorrespondent en ontdekkingsreiziger. Hij was een van de eersten die Egypte, Klein-Azië, Perzië, Soudan-Francaise, de Balkan, de steppen, woestijnen en poesta’s in trok, te voet, per fiets of per trein en daar dan maandenlang tussen de autochtone bevolking leefde, er boeken over schreef (die nooit zijn uitgegeven omdat na de oorlog alle grenzen zijn veranderd) en te gast is geweest bij sjeiks, koningen en premiers op de halve wereldbol. Hij was Boogschutter, bijna twee meter groot en twee keer getrouwd geweest. Mijn moeder heeft hij meegenomen van een reisje naar de Balkan, zij werd zijn derde vrouw. Hij bleef drie maanden lang weg zonder iets van zich te laten horen. Hij deed de boodschappen omdat mijn moeder de taal niet sprak, en dan kreeg ze tien weken later een kaartje uit Albanië met de beste wensen, en dat ie gauw weer terug kwam. Het enige wat Senior naliet was een grote zeemanskist vol met foto’s uit alle delen van de wereld. Later mocht ik op zondagen als ik thuis was, na eerst m’n handen te hebben gewassen, de hele middag naar de foto’s en platen uit de kist kijken; mijn moeder luisterde dan naar het belcantoprogramma. Hij was een van de eerste niet-Spaanse stierenvechters. In de kist lagen tientallen met de hand gekleurde foto’s van torero’s, aan hem opgedragen. Van hem persoonlijk bestaan er twee foto’s: op de ene zit hij met een groepje naakte negers in de top van een kokospalm met een hakmes te zwaaien naar de fotograaf. De foto is zeer klein en bovendien nog tegen de zon in genomen, dus niet erg duidelijk. De tweede mocht ik vroeger nooit zien, later enkele tellen en tot slot heb ik hem gepikt. Daar staat hij tussen een groepje naakte negerinnen, vrolijk lachend met een brede grijns en zijn armen amicaal om de naakte vrouwen. Als een reus staat hij daar, en wat een grote tepels hebben die wijven. Zijn devies was: ‘liever honderd gulden schuld dan vijf minuten verdriet,’ (hij is dan ook met tienduizend piek schuld gestorven) en verder weet ik dat hij voor niemand uit de weg ging, altijd een grote bek had, direct met zijn vuisten klaar stond, niemand boven zich duldde, mijn moeder sloeg en mij een keer wilde wurgen, toen ik nog een baby was en huilde. De buurt moest mij ontzetten (in ’n deken wilde hij me smoren, de schoft, vertelde mijn moeder) en dat was voor hem weer ’n reden om enkele maanden op pad te gaan. Toen ik twee was kwam een verpleegster uit het ziekenhuis mijn moeder halen omdat mijn vader aan het sterven was (hij lag er al een week, was neergestoken bij een vechtpartij met een paar boeren in zijn stamkroeg, maar wilde niemand zien). M’n moeder had hem  willen bezoeken maar werd niet toegelaten.”

 

Jan Cremer (20 april 1940 – 19 juni 2024)

International Booker Prize 2024 voor Jenny Erpenbeck

International Booker Prize voor Jenny Erpenbeck

De Duitse schrijfster en filmregisseur Jenny Erpenbeck heeft gisteren de International Booker Prize gekregen voor haar roman “Kairos”. De roman vertelt een destructief liefdesverhaal in de laatste dagen van de DDR. Ook haar vertaler Michael Hofmann ontving de onderscheiding.  Erpenbeck is de eerste Duitse vrouw die de prijs wint en Hofmann is de eerste mannelijke vertaler die de prijs ontvangt. Het prijzengeld van 50.000 pond (zo’n 58.000 euro) wordt gelijkelijk verdeeld tussen Erpenbeck en Hofmann. Zie ook alle tags voor Jenny Erpenbeck op dit blog.

Uit: Kairos

„Kairos, der Gott des glücklichen Augenblicks, habe, so heißt es, vorn über der Stirn eine Locke, einzig an der kann man ihn halten. Ist aber der Gott erst einmal auf seinen gefl ügelten Füßen
vorübergeglitten, präsentiert er einem die kahle Hinterseite des Schädels, blank ist die und nichts daran ist mit Händen zu greifen.
War der Augenblick ein glücklicher, in dem sie damals, als neunzehnjähriges Mädchen, Hans traf? An einem Tag Anfang November setzt sie sich auf den Fußboden und beginnt, Blatt für Blatt, Mappe für Mappe, den Inhalt des ersten, dann des zweiten Kartons durchzusehen. Im Grunde genommen ist es ein Trümmerfeld. Die ältesten Aufzeichnungen sind aus dem Jahr 86, die jüngsten von 92. Briefe findet sie und Durchschläge von Briefen, Notizen, Einkaufszettel, Jahreskalender, Fotos und Negative von Fotos, Postkarten, Collagen, hier und da einen Zeitungsartikel.
Ein Stück Zucker aus dem Café Kranzler zerbröselt ihr in den Händen. Gepresste Blätter fallen zwischen Seiten heraus, Passfotos sind mit Büroklammern an Seiten geheftet, in einer Streichholzschachtel steckt ein Büschel Haare.
Auch sie hat einen Koffer mit Briefen, Durchschlägen von Briefen und Erinnerungsstücken, Flachware das meiste davon, wie das in der Sprache der Archive heißt. Hat ihre Tagebücher und Kalender. Am nächsten Tag steigt sie auf die Bücherleiter und holt den Koffer aus dem obersten Fach, staubig ist der, außen und innen. Vor langer Zeit haben die Papiere, die aus seinen Kartons
und die aus ihrem Koffer, einen Dialog miteinander geführt. Jetzt führen sie einen Dialog mit der Zeit. In so einem Koffer, in so einem Karton, liegen Ende, Anfang und Mitte gleichgültig miteinander im Staub der Jahrzehnte, liegt das, was zum Täuschen geschrieben wurde, und das, was als Wahrheit gedacht war, das Verschwiegene und das Beschriebene, liegt all das, ob es will oder nicht, eng ineinander gefaltet, liegt das sich Widersprechende, liegen der stummgewordene Zorn ebenso wie die stummgewordene Liebe miteinander in einem Umschlag, in ein und derselben Mappe, ist Vergessenes genauso vergilbt und zerknickt wie das, woran man sich noch, dunkel oder auch hell, erinnert. Katharina ¬muss, während ihre Hände beim Durchsehen der alten Mappen auch staubig werden, daran denken, wie ihr Vater bei ihren Kindergeburtstagen immer als Zauberer auftrat. Einen ganzen Stoß Spielkarten hatte er in die Luft geworfen und dann aus den herumfliegenden Karten doch die eine herausgezogen, die sie oder eines der anderen Kinder sich vorher gemerkt hatte.“

 

Jenny Erpenbeck (Berlijn, 12 maart 1967)

Libris Literatuur Prijs 2024 voor Rob van Essen

Libris Literatuur Prijs 2024 voor Rob van Essen

De Nederlandse schrijver Rob van Essen heeft maandag de Libris Literatuur Prijs gekregen voor zijn roman “Ik kom hier nog op terug”. Vijf jaar geleden won hij ook al. Bijna nooit wint een schrijver de prestigieuze prijs twee keer. Rob van Essen werd op 25 juni 1963 geboren in Amstelveen. Zie ook alle tags voor Rob van Essen op dit blog.

Uit: Ik kom hier nog op terug

En we beginnen hier: Rijssen in de jaren zeventig, een zondagmiddag. Zondagmiddagen in Rijssen in de jaren zeventig, in een gelovig gezin, mijn god. Eindeloos, die middagen. Terwijl ze toch langzaam op gang kwamen. ’s Ochtends eerst de kerkdienst, dan koffie, daarna de warme maaltijd – tegen de tijd dat alles weer was opgeruimd, afgewassen en weggezet was het vaak al drie uur. Maar toch, eindeloos. Ga je niets zeggen over mr. G.B.j. Hiltermann die elke zondagmiddag om één uur op de radio de toestand in de wereld besprak, met die merkwaardige stem die je altijd aan gekookte aardappels met jus deed denken? En dat jullie, je moeder en jij, dan stil moesten zijn omdat je vader wilde luisteren? Nee, fuck mr. G.B.J. Hiltermann. Dit is niet zo’n soort verhaal, met ironische nostalgie en zo. Weet je, toen ik het ouderlijk huis eenmaal had verlaten en in Amsterdam woonde, kwam ik op de Prinsengracht altijd langs Hiltermanns huis als ik naar de hoofdvestiging van de Openbare Bibliotheek ging. In de vroege jaren tachtig was dat, hoe oud was ik, negentien, twintig. Hiltermann bewoonde in die tijd een statig grachtenpand dat in een rijtje van vrijwel identieke statige grachtenpanden stond. Een stenen trapje, de naam stond in sierlijke witte krulletters op de donkergroene deur,  grachtengroen heet die kleur heb ik later geleerd. Hiltermann. Zonder voorletters, zonder titel. Vanaf de straat kon je achter het raam van de beletage nog net de rand van een imposant bureau zien. Hij zat er nooit achter. Tenminste niet als ik langsliep. 0, ik liep daar vaak, ik had weinig anders te doen in die tijd, de bibliotheek was een haven, een toevlucht, waar ik nooit vond wat ik nodig had. Toch moest het ergens op een plank staan, het boek dat al die tijd op mij had gewacht. Ik wist nog niet dat het hele gebouw die toevlucht was, dat het daarom ging, dat ik het al had gevonden zodra ik de bibliotheek binnenkwam en naar het trappenhuis liep, langs de Huisjes en het toiletblok waar altijd de geur van poep en schoonmaakmiddel hing – nooit kon de ene geur de andere uitwissen, alsof ze samen uit een spuitbus kwamen. Naast het trappenhuis was de ingang van de leeszaal, waar je toen nog mocht roken en waar ik de opinieweekbladen las; als ik iets tegenkwam dat me trof noteerde ik het in een aantekenboekje. Het gebouw dateerde uit de jaren zeventig, met veel kaal beton en tapijttegels op de vloer. Toen vond ik het saai maar achteraf vind ik het mooi. Tegenwoordig is er een duur hotel gevestigd en vanbinnen zal niets meer hetzelfde zijn, laat staan dat je er nog mag roken. Wanneer ik van de bibliotheek naar huis liep moet ik ook altijd langs G.B.J. Hiltermann gekomen zijn, maar daar herinner ik me niets van, alsof dat grachtenpand alleen maar op de heenweg bestond, alsof ik nooit ben teruggegaan en me nog steeds in de bibliotheek bevind, alsof – en nu stokt me de adem, want ik kan me helemaal geen wandeling naar huis herinneren, geen enkele -, alsof ik daar altijd ben gebleven, al die keren dat ik daarnaartoe liep, en ik die hele bibliotheek vul, ook nu nog, nu het een hotel is.”

 

Rob van Essen (Amstelveen, 25 juni 1963)

In Memoriam Paul Auster

In Memoriam Paul Auster

De Amerikaanse dichter, schrijver en essayist Paul Auster is op dinsdag, 30 april,  op 77-jarige leeftijd overleden. Paul Auster werd geboren op 3 februari 1947 in Newark, New Jersey. Zie ook alle tags voor Paul Auster op dit blog.

Uit: City of Glass

“Motion was of the essence, the act of putting one foot in front of the other and allowing himself to follow the drift of his own body. By wandering aimlessly, all places became equal, and it no longer mattered where he was. On his best walks, he was able to feel that he was nowhere. And this, finally, was all he ever asked of things: to be nowhere. New York was the nowhere he had built around himself, and he realized that he had no intention of ever leaving it again.
In the past, Quinn had been more ambitious. As a young man he had published several books of poetry, had written plays, critical essays, and had worked on a number of long translations. But quite abruptly, he had given up all that. A part of him had died, he told his friends, and he did not want it coming back to haunt him. It was then that he had taken on the name of William Wilson. Quinn was no longer that part of him that could write books, and although in many ways Quinn continued to exist, he no longer existed for anyone but himself.
He had continued to write because it was the only thing he felt he could do. Mystery novels seemed a reasonable solution. He had little trouble inventing the intricate stories they required, and he wrote well, often in spite of himself, as if without having to make an effort. Because he did not consider himself to be the author of what he wrote, he did not feel responsible for it and therefore was not compelled to defend it in his heart. William Wilson, after all, was an invention, and even though he had been born within Quinn himself, he now led an independent life. Quinn treated him with deference, at times even admiration, but he never went so far as to believe that he and William Wilson were the same man. It was for this reason that he did not emerge from behind the mask of his pseudonym. He had an agent, but they had never met. Their contacts were confined to the mail, for which purpose Quinn had rented a numbered box at the post office. The same was true of the publisher, who paid all fees, monies, and royalties to Quinn through the agent. No book by William Wilson ever included an author’s photograph or biographical note. William Wilson was not listed in any writers’ directory, he did not give interviews, and all the letters he received were answered by his agent’s secretary. As far as Quinn could tell, no one knew his secret. In the beginning, when his friends learned that he had given up writing, they would ask him how he was planning to live. He told them all the same thing: that he had inherited a trust fund from his wife. But the fact was that his wife had never had any money. And the fact was that he no longer had any friends.”

 

Paul Auster (3 februari 1947 – 30 april 2024)

In Memoriam Maryse Condé

In Memoriam Maryse Condé

De Franse schrijfster Maryse Condé is op 87-jarige leeftijd overleden. Maryse Condé  werd op 11 februari 1937 in Pointe-à-Pitre op Guadeloupe geboren. Zie ook alle tags voor Maryse Condé op dit blog.

Uit: Het evangelie van de nieuwe wereld (Vertaald door Saskia Taggenbrock en Martine Woudt)

“Ze begon een voorgevoel te krijgen. Zou ze een van de vele in de steek gelaten vrouwen worden, vrouwen zonder echtgenoot, zonder minnaar, die met moeite hun kinderen grootbrachten?
Dat was niet wat Corazón haar had voorgespiegeld. Integendeel, hij had haar gouden bergen beloofd. Hij bedolf haar onder de kusjes, noemde haar ‘mijn liefste’ en verzekerde haar dat hij nooit van een vrouw had gehouden zoals hij nu van haar hield.
Corazón en Maya behoorden niet tot dezelfde sociale klasse: hij was een telg uit de invloedrijke familie Tejara, die hun land sinds de tijd van de slavernij had voorzien van handelaren, grondeigenaren en advocaten, artsen en leerkrachten. Corazón doceerde godsdienstgeschiedenis aan de universiteit van Asunción, waar hij vandaan kwam. Hij had de typische arrogantie van een rijkeluiszoontje, al werd die getemperd door de tederheid en de charme van zijn glimlach. Omdat hij vloeiend vier talen sprak – Engels, Spaans, Portugees en Frans – was hij door de rederij in dienst genomen om lezingen te geven voor de passagiers van de eerste en tweede klasse.
Het vervelendst was de droom die Maya elke nacht had. Ze zag een engel in een blauw gewaad met in zijn hand een lelie van de soort die cannalelie wordt genoemd. De engel kondigde haar aan dat ze zou bevallen van een zoon wiens missie het zou zijn het aanzien van de wereld te veranderen. Nou ja, een engel, bij wijze van spreken dan, want het was een van de meest bizarre wezens die ze ooit had gezien. Hij droeg hoge, glimmende lakleren laarzen. Zijn grijze haren krulden tot op zijn schouders; het vreemdst was de uitwas die verstopt op zijn rug leek te zitten. Een bochel? Op een nacht had ze hem woedend met een bezemsteel weggejaagd, maar de volgende nacht was hij gewoon weer teruggekomen.
De baby was in slaap gevallen en maakte met regelmatige tussenpozen kreungeluidjes in zijn slaap. De ezel boven zijn hoofd bleef warme lucht uitademen. Vroeger zette het echtpaar Ballandra ’s nachts hun koe met de naam Placida in deze stal. Maar op een goede dag was het arme beest op de grond gevallen terwijl haar snuit vol stroperig kwijl liep. Mond-en-klauwzeer, had de inderhaast opgeroepen veearts gediagnosticeerd.
Maya keerde de baby de rug toe, glipte naar buiten en liep het pad op dat naar de straat leidde en achter het huis van het echtpaar Ballandra langs slingerde. Ze was niet ongerust, want ze wist dat er op dit tijdstip, ondanks het licht dat de omgeving overspoelde, geen risico bestond dat het echtpaar plotseling zou opduiken en haar zou betrappen. Zoals alle inwoners van dit land waar weinig te beleven viel, keken ze televisie, op een flatscreen van 50 inch die ze onlangs hadden gekocht. De man, Jean-Pierre, was half in slaap gedommeld door zijn talrijke glaasjes oude rum, terwijl Eulalie, zijn vrouw, een babytruitje zat te breien voor een van haar ontelbare liefdadigheidswerken.
Bij het openduwen van het houten hek dat de tuin van de straat scheidde, had Maya het gevoel dat ze het gebied van eenzaamheid en verdriet betrad dat zonder enige twijfel vanaf dat moment bij haar leven zou horen.”

 

Maryse Condé (11 februari 1937 -2 april 2024 )

P. C. Hooftprijs 2024 voor Astrid Lampe

P. C. Hooftprijs 2024 voor Astrid Lampe

De P. C. Hooftprijs 2024 is afgelopen woensdag toegekend aan Nederlandse dichteres en schrijfster Astrid Lampe. De jury roemt Lampe omdat zij “met een diabolische intensiteit” dicht “over het moderne leven, in zinnelijke en ontembare taal die vraagt om herlezing en herbeluistering”. De prestigieuze literatuurprijs wordt afwisselend uitgereikt voor poëzie, verhalend proza en beschouwend proza. Astrid Lampe werd geboren in Tilburg op 22 december 1955. Zie ook alle tags voor Astrid Lampe op dit blog.

 

de grote en de kleine druppels
de aerosolen

de nachtploeg verdrijft het spuug uit de podiumzaal
jaagt narcis
bij de manshoge spiegel vandaan

de nachtploeg boent
de hoogmoed uit het visioen tot het maanverlicht blinkt
de nachtploeg

ploegt

parkeert de schoonmaaktrolley
parkeert de arabische lente
het zuur

brandt
het zuur
vreet zich een weg: berg de bijtende

berg de bijtende licht ontvlambare middelen
veilig op verstop
de bleek
jaag narcis
bij de nachtspiegel vandaan voor de zoveelste keer
verstop de bleek opdat het rif
in bloei zal schieten

opdat het bleke rif opnieuw
in bloei zal schieten
opdat de tijd
dit trauma

heelt

sluit de podiumzaal
af en steek
de sleutel tot de schone oceaan
in je zak

 

Tol

niet zwicht of bezwijkt zij hier
haar zwijm is meer een
ópkrullen
een roezen zacht

een stil zo van gewicht dat is
’t is zo zij dacht
wat ijl van hoofd, bloei
bloesemzacht zo voel ik mij
en vlij mij hier

(schutblad hij/ de koele aarde/ dicht neigen naar een grond)

niet: vallen.
een opbloeien
een bloemen zacht

’t was NIET DAT HIJ haar ontweek in
die hoedanigheid haar slechtsmaar voor
een voetveeg zag
het was meer in

alle talen dat hij zweeg, haar
plette in onstuimigheid
waarmee hij jachtliep op de plek
waar zij zo laatst nog toch zo
vol rechtop naar
hém

mooi rechtuit rechtop gelachen had, ’t was meer in
die hoedanigheid
dat hij haar
hier zo, stil -, zo
héél niet zag, vertreedt, vertrad
zij nimmer opkomt van die plek van

waar zij lag en
tóe hem lachte

 

Astrid Lampe (Tilburg, 22 december 1955)