Ben Lerner, Stewart O’Nan

De Amerikaanse dichter, schrijver, essayist en criticus Benjamin S. (Ben) Lerner werd geboren op 4 februari 1979 in Topeka, Kansas. Zie ook alle tags voor Ben Lerner op dit blog.

 

The predictability of these rooms

The predictability of these rooms is, in a word, exquisite. These rooms in a word. The moon is predictably exquisite, as is the view of the moon through the word. Nevertheless, we were hoping for less. Less space, less light. We were hoping to pay more, to be made to pay in public. We desire a flat, affected tone. A beware of dog on keep off grass. The glass ceiling is exquisite. Is it made of glass? No, glass.

 

Gather your marginals…

“Gather your marginals, Mr. Specific. The end
is nigh. Your vanguard of vanishing points has vanished
in the critical night. We have encountered a theory
of plumage with plumage. We have decentered our ties. You must quit
these Spenglerian Suites, this roomy room, this gloomy Why.
Never again will your elephants shit in the embassy.
Never again will you cruise through Topeka in your sporty two-door coffin.
In memoriam, we will leave the laws you’ve broken broken.”

On vision and modernity in the twentieth century, my mother wrote
“Help me.” On the history of structuralism my father wrote
“Settle down,” On the American Midwest from 1979 to the present, I wrote
“Gather your marginals, Mr. Specific, The end is nigh.”

l wish all difficult poems were profound.
Honk if you wish all difficult poems were profound.

 

Idle elevators of grain…

Idle elevators of grain. Plenty of parking. Deciduous trees
of the genus Ulmus, known for their arching branches and serrate leaves
with asymmetrical bases, Gunplay in our houses of steak,
houses of pancakes. Dried valerian rhizomes. Bunk weed. Osage.

Deliberately elliptical poetic works reflect a fear of political commitment after
1968.]
A fear of deliberately elliptical poetic works reflects…

Home considered as a System of substitutions: “Plenty of parking.
Deciduous elevators of the genus Gunplay,
known for their arching bases and serrate pancakes
with asymmetrical rhizomes.” The activation of the white space of the page

reflects a fear of the industrialization of print media.
To fear the activation of the white space of the page

is to fear poetry.
Idle elliptical commitment. Deciduous repetition. Plenty of parking.

 

Tegenlicht

Het licht dat verandert
het licht dat uitgaat
wanneer je eronderdoor loopt
Het onveilige kruispunt
en de spookfiets
Het licht dat een vlam blijkt te zijn
en de gloeilamp die zo is ontworpen
dat hij flikkert. Natuurlijk
stadslichten, de ketting
van lichten van bruggen, lichten van
vliegtuigen
horen er ook bij, vooral
als ze flitsen of
gedoofd zijn

Fopkaars
die vonkt op de taart, kleine ster
die vonkt, wintergroen
in de mond, de spraak
die bederft, flits
uit de lopen tijdens de jacht op
Victor Serge over de daken
De sneeuw blauw in het licht
en de brandende manuscripten
en Parijs, de stad van
het licht dat verandert
in de mond
die ik graag had gekend

je was een liefhebber van licht
ik zou wat voor je hebben bewaard
Maanlicht op de stoep dat ik
opzij had gezet, in fabrieken
in gevangenissen, natuurlijk
en het brandende Moskou natuurlijk
in de strot liet ik
een licht voor je aan, Victor Serge
in de vorige eeuw, eeuw van de laatste
sigaretten, het licht
dat bederf afgeeft, het koude
licht van het levende
organisme

in de open
zeeën, in Oakland, een paar
oude schilderijen. Omdat het net
als as
wordt verstrooid, dacht ik dat ik kon
zingen
Omdat het herhaaldelijk sterft
in Mexico, zonder een cent
Zonder een cent in Spanje
dacht ik dat ik op foto’s
openhartig met je zou kunnen

spreken
Als ik verschijn heb ik natuurlijk
geen cent, want verschijning is
de laatste uitweg
van licht

Victor Serge
in zijn brieven, in vertaling
Onze liquidatie is voorbereid
en als ze je naam roepen
zijn mijn handen gebonden, is mijn rol beperkt
tot het breken door
glas, tot glas de gelegenheid geven
licht om hoekjes te buigen en om
doorzichtige vleugels, espejitos
heten ze in het Spaans, maar Spanje
was verloren
Spiegeltjes
waarvan de randen

ondoorzichtig zijn
Mag ik gewoon iets zeggen
over hoe alles verloren is
iets vanzelfsprekends over het gevaar
van lichtvervuiling en de noodzaak van donkere
oases, en als Serge kon worden
aangehaald, het voortplanten op constante
snelheid door ondoorzichtige voorwerpen zoals
deze bladzijden, of zou dat zingen
zijn, want net als as
wanneer je eronderdoor loopt
want net als sneeuw
blauwe systemen

 

Vertaald door Arthur Wevers

 


Ben Lerner (Topeka, 4 februari 1979)

 

De Amerikaanse schrijver Stewart O’Nan werd geboren op 4 februari 1961 in Pittsburgh, Pennsylvania. Zie ook alle tags voor Stewart O’Nan op dit blog.

Uit: Ocean State

“My mother’s boyfriends tried to be sweet, but they were strangers. Sometimes they paid our rent and sometimes we split it. When they broke up with my mother—suddenly, drunkenly, their shouting jerking us from sleep—we would have to move again. Like her, we were always rooting for things to work out, far beyond where we should have. Our father was gone, and our mother couldn’t stop wanting to be in love. “I swear this is the last time,” she’d say, dead sober, and a month later she’d bring home another loser. They seemed to be getting younger and scruffier, which Angel thought was a bad sign. My mother didn’t seem to notice. In the beginning, everything was new. She lost weight and kissed us too much and made promises she couldn’t keep. The last had been a deckhand named Wes who brought home lobsters and called her “Care” and took us to Block Island to ride bikes, until one night he smashed her phone when she
tried to call the cops on him. Neither of them was bleeding, so the cops didn’t charge anyone. “You guys are useless,” my mother said. “Yeah,” one of them said, “that’s why we’re here at one in the morning, cause we got nothing better to do.” We were living in the top half of a duplex, and the next morning while Wes was out dragging the Sound, the three of us lugged everything we could carry down the stairs and shoved it in my mother’s car.
The house by the Line & Twine was for sale, but in 2009 no one was going to buy it. My grandmother had worked in accounting with the owners, snowbirds who’d shipped off to Florida long before the Crash. Like most of the houses on River Road, it had been sitting empty for years. There was moss on the shingles and weeds in the gutters.
My grandmother came over to help us clean the kitchen. She brought her rubber gloves. “It’s not the Taj Mahal,” she said.
“It’s fine,” my mother said, as if we wouldn’t be there long.
“Angel Lynn. Quit with the face.”
“I didn’t say anything,” she said, scowling.
“You don’t have to.”
I didn’t say anything. I hardly ever said anything, afraid of making things worse. I watched them like a scorekeeper, silently recording every slight and insult, every failure to be kind. I was thirteen, and like all children, had an overdeveloped sense of justice. I wanted everyone to be happy, despite our actual lives.”

 


Stewart O’Nan (Pittsburgh, 4 februari 1961)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 4e februari ook mijn blog van 4 februari 2019 en eveneens mijn blog van 4 februari 2018 deel 1 en ook deel 2.

Georg Trakl, Ferdinand Schmatz

De Oostenrijkse dichter Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in Salzburg geboren. Zie ook alle tags voor Georg Trakl op dit blog.

 

In einem verlassenen Zimmer

Fenster, bunte Blumenbeeten,
Eine Orgel spielt herein.
Schatten tanzen an Tapeten,
Wunderlich ein toller Reihn.

Lichterloh die Büsche wehen
Und ein Schwarm von Mücken schwingt.
Fern im Acker Sensen mähen
Und ein altes Wasser singt.

Wessen Atem kommt mich kosen?
Schwalben irre Zeichen ziehn.
Leise fließt im Grenzenlosen
Dort das goldne Waldland hin.

Flammen flackern in den Beeten.
Wirr verzückt der tolle Reihn
An den gelblichen Tapeten.
Jemand schaut zur Tür herein.

Weihrauch duftet süß und Birne
Und es dämmern Glas und Truh.
Langsam beugt die heiße Stirne
Sich den weißen Sternen zu.

 

 

Geistliches Lied

Zeichen, seltne Stickerein
Malt ein flatternd Blumenbeet.
Gottes blauer Odem weht
In den Gartensaal herein,
Heiter ein.
Ragt ein Kreuz im wilden Wein.

Hör’ im Dorf sich viele freun,
Gärtner an der Mauer mäht,
Leise eine Orgel geht,
Mischet Klang und goldenen Schein,
Klang und Schein.
Liebe segnet Brot und Wein.

Mädchen kommen auch herein
Und der Hahn zum letzten kräht.
Sacht ein morsches Gitter geht
Und in Rosen Kranz und Reihn,
Rosenreihn
Ruht Maria weiß und fein.

Bettler dort am alten Stein
Scheint verstorben im Gebet,
Sanft ein Hirt vom Hügel geht
Und ein Engel singt im Hain,
Nah im Hain
Kinder in den Schlaf hinein.

 

 

Drei Träume

II
In meiner Seele dunklem Spiegel
Sind Bilder niegeseh’ner Meere,
Verlass’ner, tragisch phantastischer Länder,
Zerfließend ins Blaue, Ungefähre.

Meine Seele gebar blut-purpurne Himmel
Durchglüht von gigantischen, prasselnden Sonnen,
Und seltsam belebte, schimmernde Gärten,
Die dampften von schwülen, tödlichen Wonnen.

Und meiner Seele dunkler Bronnen
Schuf Bilder ungeheurer Nächte,
Bewegt von namenlosen Gesängen
Und Atemwehen ewiger Mächte.

Meine Seele schauert erinnerungsdunkel,
Als ob sie in allem sich wiederfände —
In unergründlichen Meeren und Nächten,
Und tiefen Gesängen, ohn’ Anfang und Ende.

 

 

Trompetten

Onder geknotte wilgen, waar bruine kinderen spelen
En bladeren dwarrelen, klinken trompetten. De huivering van een kerkhof.
Vaandels van scharlaken storten door de rouw van de ahorn,
Ruiters langs roggevelden, langs lege molens.

Of herders zingen ’s nachts en herten treden
In de kring van hun vuren. De oeroude treurnis van het woud.
Dansers komen naar voren uit het zwart van een muur;
Vaandels van scharlaken, lachen, waanzin, trompetten.

 

Vertaald door Jan Terpstra

 


Georg Trakl (3 februari 1887 – 4 november 1914)

 

De Oostenrijkse dichter en schrijver Ferdinand Schmatz werd geboren op 3 februari 1953 in Korneuburg. Zie ook alle tags voor Ferdinand Schmatz op dit blog.

 

tijger, bijna helemaal twee keer

merkt
bonst
trekt
ziet voor zich, binnen, lust
haar overeind, geel
zinbundelt
niet langer deel, maar alles
wild door
dringt in het vlakbijvlak
richt vol
daar
knalt in de totaalsprong scheef
–  gebroken door streep –
boem op buit, dof
slaat
scheurt
grijpt, het,
omkeer pijn
brandt hem pulserend
in het namoment
geheel en al van alle
hart

 

Vertaald door Tonnus Oosterhoff

 


Ferdinand Schmatz (Korneuburg, 3 februai 1953)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 3e februari ook mijn blog van 3 februari 2019 deel 1 en eveneens deel 2.

Candlemas Dialogue (Christina Rossetti), Hella Haasse, Günter Eich

 

Bij Maria Lichtmis

 


Presentatie van Jezus in de Tempel door Francisco Rizi, ca. 1663

 

Candlemas Dialogue

“Love brought Me down; and cannot love make thee
Carol for joy to Me?
Hear cheerful robin carol from his tree,
Who owes not half to Me
I won for thee.”

“Yea, Lord, I hear his carol’s wordless voice;
And well may he rejoice
Who hath not heard of death’s discordant noise.
So might I too rejoice
With such a voice.”

“True, thou hast compassed death; but hast not thou
The tree of life’s own bough?
Am I not Life and Resurrection now?
My Cross balm-bearing bough
For such as thou?”

“Ah me, Thy Cross! – but that seems far away;
Thy Cradle-song to-day
I too would raise, and worship Thee and pray:
Not empty, Lord, to-day
Send me away.”

“If thou wilt not go empty, spend thy store;
And I will give thee more,
Yea, make thee ten times richer than before.
Give more and give yet more
Out of thy store.”

“Because Thou givest me Thyself, I will
Thy blessed word fulfil,
Give with both hands, and hoard by giving still;
Thy pleasure to fulfil,
And work Thy Will.”

 


Christina Rossetti (5 december 1830 – 27 december 1894)
De katholieke Our Lady of the Rosary and St Dominic -kerk in Londen, de geboorteplaats van Christina Rossetti

 

De Nederlandse schrijfster Hella Haasse werd geboren op 2 februari 1918 in Batavia. Zie ook alle tags voor Hella Haasse op dit blog.

Uit: Schaduwbeeld of Het geheim van Appeltern

“Het eerste gedeelte van de ‘Brief’ is geschreven vanuit het standpunt van een door vaderlandsliefde en democratische gezindheid bezield vrij man, die het stadhouderlijke wanbeleid aan de kaak stelt; maar gaandeweg krijgt de tekst ook de functie van een geschrift bedoeld om de verdiensten en het ‘onverzettelijke karakter van baron van der Capellen te prijzen, zijn publicaties ter lezing aan te bevelen, de door hem in de Staten van Overijssel aanhangig gemaakte kwesties in herinnering te brengen, en verontwaardiging te wekken voor de wijze waarop door Willem v en zijn ‘werktuigen’ in de persoon van deze ‘door niemand ondersteunde edelman’ alle regenten `beledigd, vervolgd, mishandeld, in gevaar gebracht’ zijn. Het beeld van de stadhouder is dat van een dwingeland, een monster. In een rustige kamer, met uitzicht op het geboomte rondom Appelteen — eiken, elzen, hoge meidoornhagen — voltrok zich een creatief proces dat niet meer te achterhalen is. Werd de ‘Brief’ in één ruk, spontaan, geschreven, om een overvol gemoed te luchten, of moeizaam samengesteld uit fragmenten en flarden van brieven, brochures en toespraken van en over ‘Capellen’? Wist Joan Derk vanuit een veelzeggende gespletenheid zijn eigen zaak te bepleiten als gold het een door hem vurig vereerde ander? Was hij de spreekbuis van de patriotten, van de zich in hun belangen bedreigd voelende Amsterdamse kooplieden en bankiers, of van een gekwetste excessieve eigenliefde? Het is mogelijk dat hij, min of meer tegen zijn zin, in opdracht, en onder druk gezet, ondanks vermoeidheid en preoccupatie met andere zaken, zichzelf tot het schrijven van de ‘Brief’ gedwongen heeft; maar evengoed kan die tekst de vrucht zijn van een zorgvuldig in praktijk gebrachte propagandatheorie, volgens methoden die in zijn tijd voor het eerst op uitgebreide schaal werden toegepast. Blijft de vraag of hij de enige auteur van het pamflet is geweest. Was zijn denken tenslotte niet gevormd, gevoed, door de ideeën van voorgangers en tijdgenoten? Dichter bij huis: had hij een medewerker, een helper? Misschien moet men zich in die kamer op Appeltern, het studeervertrek van de baron, tegenover hem of naast hem aan de schrijftafel nóg iemand voorstellen, een vertrouweling, een vriend, wie weet een alter ego.”

 


Hella Haasse (2 februari 1918 – 29 september 2011)

 

De Duitse dichter en schrijver Günter Eich werd geboren op 1 februari 1907 in Lebus an der Oder. Zie ook alle tags voor Günter Eich op dit blog.

 

Optiek

Als je ogen slechter worden
ga je dichterbij staan
om je vrienden te herkennen.

Je zet een bril op,
gebruikt contactlenzen
en ziet

heel dichtbij
het zwart
onder de nagels van je vijand.

 

Vertaald door Jan Gielkens

 


Günter Eich (1 februari 1907 – 20 december 1972)

 

Zie ook alle tags voor Maria Lichtmis op dit blog.

Zie voor de schrijvers van de 2e februari ook mijn blog van 2 februari 2019 deel 1 en eveneens deel 2.

February (Jane Goodwin Austin), Hugo von Hofmannsthal

 

Bij het begin van februari

 


Een ochtend in februari in Moret sur Loing door Alfred Sisley, 1881

 

February

I thought the world was cold in death;
The flowers, the birds, all life was gone,
For January’s bitter breath
Had slain the bloom and hushed the song.

And still the earth is cold and white,
And mead and forest yet are bare;
But there’s a something in the light
That says the germ of life is there.

Deep down within the frozen brook
I hear a murmur, faint and sweet,
And lo! the ice breaks as I look,
And living waters touch my feet.

Within the forest’s leafless shade
I hear a spring-bird’s hopeful lay:
O life to frozen death betrayed
Thy death shall end in life to-day.

And in my still heart’s frozen cell
The pulses struggle to be free;
While sweet the bird sings, who can tell
But life may bloom again for thee!

 


Jane Goodwin Austin (25 februari 1831 – 30 maart 1894)
Worcester, Massachusetts, de geboorteplaats van Jane Goodwin Austin

 

De Oostenrijkse dichter en schrijver Hugo von Hofmannsthal werd geboren op 1 februari 1874 in Wenen. Zie ook alle tags voor Hugo von Hofmannsthal op dit blog.

 

Ballade vom kranken Kind

Das Kind mit fiebernden Wangen lag,
Rotgolden versank im Laub der Tag.
Das Fenster hing voller wildem Wein,
Da sah ein fremder Jüngling herein.

»Laß, Mutter, den schönen Knaben ein,
Er beut mir die Schale mit leuchtendem Wein,
Seine Lippen sind wie Blumen rot,
Aus seinen Augen ein Feuer lobt.«

Der nächste Tag verglomm im Teich,
Da stand am Fenster der Jüngling, bleich,
Mit Lippen wie giftige Blumen rot
Und einem Lächeln, das lockt und droht.

»Schick, Mutter, den fremden Knaben fort,
Mich zehrt die Glut und mein Leib verdorrt,
Mich ängstigt sein Lächeln, er hält mir her
Die Schale mit Wein, der ist heiß und schwer!

Ach Mutter, was bist du nicht erwacht!
Er kam geschlichen ans Bett bei Nacht:
Und, weh, seinen Wein ich getrunken hab
Und morgen könnt ihr mir graben das Grab!«

 

Dichter sprechen

Dichter sprechen:

Nicht zu der Sonnen frühen Reise,
Nicht wenn die Abendwolken landen,
Euch Kindern, weder laut noch leise,
Ja, kaum uns selber seis gestanden,
Auf welch geheimnisvolle Weise
Dem Leben wir den Traum entwanden
Und ihn mit Weingewinden leise
An unsres Gartens Brunnen banden.

 

Der nächtliche Weg

Ich ging den Weg einmal: da war ich sieben,
So arm und reich!
Mir war, ich hielt ein nacktes Schwert in Händen,
Und selbst die Sterne bebten seinem Streich.

Mit siebzehn ging ich wiederum den Weg
Erst recht allein:
Ein Etwas huschte in den blassen Winden,
Von oben kam der fremden Welten Schein.

Nun führ ich dich, du spürst nur meine Hand:
Einst war ich sieben …
Und das Vergangne glimmt, von Geisterhand
Mit blassem Schein ins Dunkel hingeschrieben!

 

Dageraad

Nu ligt en trilt aan vale horizon,
Verzonken in zichzelf, de donderbui.
Nu denkt de zieke: ‘Dag! Nu zal ik slapen!’
En doet de hete ogen dicht. Nu strekt
De vaars op stal naar frisse morgenlucht
De brede neus. Nu, in het stille bos,
Richt de landloper, ongewassen, zich
Uit ’t zachte bed van lang verwelkt blad op,
Grijpt met brutaal gebaar zomaar een steen,
Gooit die naar ’n duif die nog slaapdronken vliegt,
En huivert zelf wanneer de steen zo dof
En zwaar op aarde valt. Nu rent het water,
Als wilde het de nacht die wegsloop na,
Het duister in, snel, onverschillig, wild,
Als koude luchtvlaag voort, terwijl daarboven
De Heiland en zijn moeder zachtjes, zachtjes,
Op ’t brugje met elkander spreken; zachtjes,
En toch zijn hun luttele woorden eeuwig
En onverwoestbaar als de sterrenhemel.
Hij draagt zijn kruis en zegt alleen maar: ‘Moeder!’
En kijkt haar aan, en: ‘Ach, mijn lieve zoon!’
Zegt zij. – Nu heeft de hemel met de aarde
Een stom, beklemmend tweegesprek. Dan gaat
Een rilling door het oude, zware lijf:
Zij maakt zich op een nieuwe dag te leven.
Nu klimt het schimmig ochtendlicht. Nu glipt
Er iemand blootsvoets uit een vrouwenbed,
Snelt als een schaduw, klautert als een dief
Zíj́n kamer door het venster binnen, ziet
Zich in de spiegel, is plotseling bang
Voor deze bleke, nachtdoorwaakte vreemde,
Als had hij zelf de brave jongen die
Hij was in deze nacht vermoord, als kwam
Hij nu zijn handen wassen in de kan
Als om het offer dat hij bracht te honen;
Daarom misschien was de hemel zo drukkend
En alles in de lucht zo wonderlijk.
Nu knarst de staldeur. En nu is het dag.

 

Vertaald door Nini Brunt

 


Hugo von Hofmannsthal (1 februari 1874 – 15 juli 1929)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 1e februari ook mijn blog van 1 februari 2022 en ook mijn blog van 1 februari 2019 en ook mijn blog van 1 februari 2015 deel 2.

Anton Korteweg, Günter Eich

De Nederlands dichter en neerlandicus Anton Korteweg werd geboren in Zevenbergen op 31 januari 1944. Zie ook alle tags voor Anton Korteweg op dit blog.

 

Brasserie Streek, Culemborg

Een eersteklaswagon van voor de Grote Oorlog;
een afgeplatte Mahlerkop is de patron.
Hij runt de zaak met voorschoot en op sneakers.

Het dagmenu is duif vooraf, dan hert of kabeljauw;
in Streek te Culemborg doen ze niet flauw.
Gekrijt op een zwart bord geven twee glazen wijn
te kennen liever vol dan leeg te zijn.

Voor een geniepig drempeltje bij het toilet
word je attent gewaarschuwd: ‘Mind your steps’.

Een mollig manneke met zwarte krullenbol
in rode trui waarop een blauwe vlinder
holt langs de tafeltjes. ’t Is lang niet vol.

Als gast krijg je, of je er zin in hebt of niet,
een flinke kaars in een lantaarntje op je tafel.
Dat is, aldus de ober, voor de romantiek.

Links voor me zit een heerachtige man
met zorgelijke blik en naast zijn toetje
een soort pamflet: ‘Wij artsen zeggen nee’
– viermaal herhaald, in rood – ‘tegen 5g.’
Hij pakt zijn pen en tekent op de achterkant
een nijlpaard, neushoorn en een olifant.

Achter een waterval van ongewassen haar
tracht zich een meisje, even verderop,
schokkerig en onstuimig append te verschuilen.
Ik wist niet of ik om haar lachen moest
of toch voor alle zekerheid een beetje huilen.

 

De schrijn van Hagestein

Boven mijn afgematte lijf een vlucht
ganzen in v-vorm, snaterend als gekken.
Links, ver nog weg, de Culemborgse brug,
een reuzenbadmuts glinsterend in de Lek en

tussen twee bankjes op de dijk voorbij de stuw
bij Hagestein een houten schrijn, waarop geschreven:
‘Een gastenboek voor U. Wie schrijft, die blijft.’
Ik had het koud. Ik hield het maar bij lezen.

Een greep: ‘Hier aan het wandelen met Sjoerd, mijn hond.
Wat heeft God de natuur toch schitterend gemaakt!
Zijn zegen toegewenst.’ Getekend: Sjaak.

‘Een mooie plek voor bier en de natuur
is ook al mooi hier. Proost voor alle geile mensen.’
De schrijver onbekend. De tijd: ’s morgens acht uur.

Dan had je nog Corine. Zij deelt ons mee
dat ze hier maar wat graag zou willen wonen,
maar woont al lang in Krommenie. Dus nee

Gelaafd aan deze brandstof klom ik welgemoed
weer op mijn tamelijk uitgeruste fiets.
Wind tegen, regen, rare bochten? Deed me niets.

Voor de avond nog was ’k waar ik wilde zijn.
In Culemborg. Terug ging ik met de trein.

 

Jong talent

Veertien jaar ouder dan Perk,
Lodeizen tien jaar voorbij,
De Genestet ruim gepasseerd.

Jaarlijks één jaar méér te oud
om jong, veelbelovend te sterven.

Haar groeit thans uit de neus.
Oren moeten geknipt.

 


Anton Korteweg (Zevenbergen, 31 januari 1944)

 

De Duitse dichter en schrijver Günter Eich werd geboren op 1 februari 1907 in Lebus an der Oder. Zie ook alle tags voor Günter Eich op dit blog.

 

Filologisch

Ik dacht, dat ik voor twee schreef.
Maar dat verduvelde,
aan naaldhouttakken hangende schrift!

Je moet een examen doen
en je medestudenten
blijven na een paar colleges weg.

Ik wacht, want ik heb medelijden met de docent.
Hij hurkt eenzaam te midden van zijn smakgeluiden,
rilt bij de gedachte aan sneeuw.

               

Vertaald door Jan Gielkens

 


Günter Eich (1 februari 1907 – 20 december 1972)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 31e januari ook mijn blog van 31 januari 2024 en ook mijn blog van 31 januari 2019 en ook mijn blog van 31 januari 2017 en ook mijn blog van 31 januari 2016 deel 2.

Bernard Dewulf, Günter Eich

De Vlaamse dichter, schrijver en journalist Bernard Dewulf werd op 30 januari 1960 in Brussel geboren. Zie ook alle tags voor Bernard Dewulf op dit blog. Bernard Dewulf is op 23 december 2021 overleden.

 

Véronique

1
dit huis, waar zonlicht licht verrast
de kasten raakt, en hout verrassend
kraakt, waar vroegten één voor één
verzameld liggen in een bed, dat niets
doet dan wat bergen,

kent haar goed, en weet hoe vloeibaar
zij zich wist te leggen op een blad
nog zonder regels,

hoe zij ongehoord op tafel staat,
de haren langs getande rand, geel al
van de jaren licht,

en wie zij was: het diertje dat van gras
ras wolken dacht, en onverwacht kon
sterven, met zoiets als welgeteld

de vlucht van nimfen, of de lach van
pijnlijk fijne proevers.

 

2
soms bleef ze heel alleen in zalen
achter, waar zonet nog walsen gaande
waren, en de weelde voor het rapen lag,

soms wou ze doodgewoonweg leven met
wat lange haren uitgerekend langs
een hals, en verre minnaars bij de hand,

soms kon ze ook verrassend stil in
tuinen staan: zie toch al die
horizonten, zei ze dan, en haag na haag

begreep ik meer en meer waarom ze ’s avonds
dikwijls bij de ramen stond, de vingers op
de ruiten, en het licht dat ongezien vertrok,

ze zag het en ze zweeg verbeten.

 

3
soms wou ze enkel soms zijn, en soms
zoveel meer: ze liep dan langs

bekende lanen – haren hopeloos gezwind –
en dacht aan reizen in de hoven vol
seringen en de wind erin,

ze ging met minnaars aan de haal, en streelde
urenlang verdriet: een kwestie van
wat weelde, deed ze teken, met
de glimlach listig in het water,

eens zelfs werd het haar te veel:
ze speelde licht en zou pas jaren later
hier zijn, in een vroegte, want
ze kwam van ver,

ze heeft het nooit begrepen: dat ze toen
te sterven stond in veel te prille sneeuw,
nog ongemerkt, dat wel, maar minder weggeborgen
toch dan in haar roze lakens.

 


Bernard Dewulf (30 januari 1960 – 23 december 2021)

 

De Duitse dichter en schrijver Günter Eich werd geboren op 1 februari 1907 in Lebus an der Oder. Zie ook alle tags voor Günter Eich op dit blog.

 

Rand van de stad

Nieuwe huizen, ongeboren
kamers, na tien uur
stilte in de doodskist a.u.b.

Het zout, het brood
voor de alleenstaande onderhuurders –
leg het maar neer, de kakkerlakken
hebben meer geduld en
zullen troost
in je wittebrood fluisteren.

 

Vertaald door Jan Gielkens

 


Günter Eich (1 februari 1907 – 20 december 1972)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 30e januari ook mijn blog van 30 januari 2019 en ook mijn blog van 30 januari 2016 deel 2.

Tonio Schachinger, Günter Eich

De Oostenrijkse schrijver Antonio “Tonio” Schachinger werd geboren op 29 januari 1992 in New Delhi, India. Zie ook alle tags voor Tonio Schachinger op dit blog.

Uit: Nicht wie ihr

„Die Türen gehen wieder auf, ein Kind kommt her aus und stellt sich neben den Mann. Es schreit sofort auf, als es das Auto sieht, möchte näherkommen, aber der Vater hält es zurück, mit einem verächtlichen Ausdruck im Gesicht und diesem dummen, seitlichen Grinser. Der Vater deutet mit seinem Arm zum Merkur und Ivo spürt eine Körperspannung, einen Impuls, den Mann niederzuschlagen, vor seinem Sohn und irgendwie auch für seinen Sohn, ihn mit nur einem präzisen Schlag auszuknocken, als eine lächelnde Frau den Merkur verlässt, auf den Mann und das Kind zugeht und schon in dem Moment, bevor Ivo sie erkennt, hebt ihn dieses eine Gefühl, das sich immer wieder neu anfühlen kann, aus seinem Sitz. Er sieht Mirna und es ist wie früher am Admiralsturm im Prater, in dem Moment, wo man ganz nach oben geschossen worden ist und noch Energie übrig
bleibt, die einen weitertreibt, obwohl die Plattform schon eingerastet ist. Dann ruht kurz das ganze Panorama der Stadt und nur die Bügel an den Schultern verhindern, dass man weiter hinausfliegt. Warum fliegt man nicht einfach weiter? Ivo sieht Mirna zu, wie sie lächelt, wie sie sich bewegt, und sie schaut in seine Richtung, ohne dass sich ihre Blicke treffen. Ivo verlässt seinen Körper und sein Auto und schlittert in ein Flashback von Mirnas geschürzten Lippen in einer der Gassen hinter der Neuen Donau, vor über zehn Jahren, durch verschiedene Bilder, die an ihm vorbei rasen, und er glaubt kurz einen Ständer zu kriegen, so unvermittelt, wie er sie damals bekommen hat, aber
es ist nicht sein Schwanz, der hart wird, sondern seine Brust oder sein Herz.
Als die Beifahrertür aufgeht und die Hitze, der wütende Schrei seiner Frau und das Licht gemeinsam in sein Auto eindringen, zuckt er zusammen.
»Ich hab dir gesagt, du sollst nicht mit dem Bugatti kommen!«
Der Bugatti hat keinen Kofferraum und keine Rückbank, also muss Jessy sich mit 20 Knoblauchbaguettes und Lena auf den Beifahrersitz quetschen, und Ivo darf auf dem kurzen Weg über die Nordbrücke nach Floridsdorf nicht einen Stundenkilometer schneller fahren als erlaubt. Jessy schimpft über seine Gedankenlosigkeit und das Fahren ohne Kindersitz, und Ivo antwortet, um sie nicht noch mehr gegen sich aufzubringen, stellt ihr ein paar Fragen, verstummt dann aber immer mehr.“

 


Tonio Schachinger (New Dehli, 29 januari 1992)

 

De Duitse dichter en schrijver Günter Eich werd geboren op 1 februari 1907 in Lebus an der Oder. Zie ook alle tags voor Günter Eich op dit blog.

 

Noordelijke zucht

Links een straat naar de haven. Niet de inwoners,
de topografieën zijn doorslaggevend.
De gereformeerde kerkgang, roodwitte
meetroeden vormen het godsbegrip.
Zoals de straat een bocht maakt bij een dierenwinkel,
de ontvanger van mijn brieftelegrammen zou het liefde kunnen noemen.

Je reist niet naar Venetië of Kyoto. In kleine hoekjes
speelt de wereld zich af

Vooral geen sporen achterlaten.

 

Vertaald door Jan Gielkens

 


Günter Eich (1 februari 1907 – 20 december 1972)

 

Zie voor de schrijvers van de 2e februari ook mijn blog van 2 februari 2019 deel 1 en eveneens deel 2.

Ramsey Nasr, Hasso Krull

De Nederlandse dichter, schrijver en acteur Ramsey Nasr werd geboren in Rotterdam op 28 januari 1974. Zie ook alle tags voor Ramsey Nasr op dit blog.

 

Radicaal intiem

2.
Mijn eerste keer was een inbraak van vlees.
Daar kwam hij reeds, de reus die licht gaf
meest onontkoombare van allen.
Onder mijn kleren stak hij zijn vele handen uit
hij streelde mijn neus en mijn mond en mijn haar
en ’t was op een dinsdag en ‘k zat in de klas, maar
mijn hals werd sneeuw, mijn ogen kristallijn.
Plots was daar iemand die mij wilde zijn.
En hij meende het, toonde me handvlammen in het donker
haalde lachmuntjes uit kokers tevoorschijn
luchtgeluidjes die nergens toe dienden
honderden stukjes kolengeflonker
en zo ging het maar door, tot hij zelf liep te wenen in zijn verzen
en met zesentwintig smeltende letters
op me inbeukte als op het leven.
Titanen, ooit hadden ze kansels omvergeblazen.
Zij bezaten de kelen van schemering
en nu was ook ik totaal overgeleverd.
Daar, uitzwermend aan de hemel, in tintellichtluchten
met engelen fluks in wevegoudwaden
daar vloog nu het wolkevolk langs, zwaaiend naar beneden
waar ik al lezend een broodje kaas zat te eten
om dan vanuit al hun navels kanonnen af te vuren
vol ether en vrolijk windgezang
ze lieten niet af. Lam, uitgeput gaf ik op
liet de strofen in clusters over mij dalen
zag de woorden der tederheid in me schroeien
sissend en fluisterend tot op het bot.
Heel mijn pose in puin.
Op de grond aan mijn voeten
lag gezandstraald en nieuw
een voorgoed verzonnen ziel
klaar en bereid om te passen.

Op goudmuiltjes tuimelde ik in de deemster naar huis
onwennig flakkerend.

3.
Het waren de ongenaakbare dagen
van zuiver pijpen en gouden vlâ.
Elke titaan had zijn eigen walhalla.

De meesten woonden in een grot
gevuld met rook en tonnetjes wijn.
Terwijl hun verzen de wereld bestookten
zaten zij in geleende fauteuils
hun navels te likken en door te zuipen.

Een onleefbare plek is het nu
geurend naar muffe ongewassen muzen
de muren beklad met oude runen
zonder verband: Plato, Wodan, Omar Khayyam
Cheops, Balder, de zonen van Usnach…
Elke titaan moet hier ooit zijn goden
met eigen hand hebben ingekrast.

Tot mijn verbazing zit in het duister, tegen de wand
een groep reuzen gehurkt naast elkaar
driedelig pak, viezige knevel, verwaarloosde baard
stil op een rij. Geen wijn, geen sigaren.
Alles is leeg in de wachtkamer.

Wat is dat?

‘De kosmos.’

Dan toch een hoogst persoonlijke kosmos
twintig verschillende door elkaar.
Ze knikken wat en kijken ernaar.

‘Die is van mij.’
Een schim wijst naar boven.

Ik knik.
Kinderen
het zijn net kinderen.

Starend naar boven
naar de Keltische, Griekse, Germaanse namen
naar het Zelf, de Ik-heid, de Liefde, de Mei
vraag ik me af hoeveel mist in een hoofd past.

Zet alle titanen tezamen
en dat is wat je krijgt:
de Grote Kaleidoscoop van het Ware.

Ze zitten voor me
schuifelend en stom.

Wilt u niet weten waar ik vandaan kom?

Stilte.

Volstrekt wereldvreemd.
Nu en dan wenen ze onder elkaar.

 


Ramsey Nasr (Rotterdam, 28 januari 1974)

 

De Estse dichter Hasso Krull werd geboren op 31 januari 1964 in Tallinn. Zie ook alle tags voor Hasso Krull op dit blog.

 

‘Ai!’ ‘Neem me niet kwalijk’

‘Ai!’ ‘Neem me niet kwalijk’
‘Ai! ‘Neem me niet kwalijk.’ ‘Ai!’
‘Neem me niet kwalijk.’ ‘Waarvoor?’
‘Neem me niet kwalijk, dat ik je gebeten heb.’

‘Ai, neem me niet kwalijk!’ ‘Ai!’
‘Neem me niet kwalijk!’ ‘Ai!’
‘Neem me niet kwalijk, dat ik je gebeten heb,
toen je ai zei.’

‘Neem me niet kwalijk.’ ‘Waarvoor?’ ‘Neem me niet kwalijk.’
‘Neem me niet kwalijk, ai!’ ‘Waarvoor?’
‘Neem me niet kwalijk, dat ik ai zei,
toen je mij beet.’

‘Ai!’ ‘Asjeblief!’ ‘Neem me niet kwalijk!’ ‘Ai!’
‘Waarvoor?’ ‘Neem me niet kwalijk, ai!’ ‘Neem me niet kwalijk,
dat ik je vroeg mij niet kwalijk te nemen,
toen je ai zei.’

 

Vertaald door Iris Réthy en Jan Sleumer

 


Hasso Krull (Tallinn, 31 januari 1964)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 28e januari ook mijn blog van 28 januari 2024 en ook mijn blog van 28 januari 2019 en ook mijn blog van 28 januari 2018 deel 2 en eveneens deel 3.

Paolo Cognetti, Harvey Shapiro

De Italiaanse schrijver Paolo Cognetti werd geboren in Milaan op 27 januari 1978. Zie ook alle tags voor Paolo Cognetti op dit blog.

Uit: Beneden in het dal (Vertaald door Yond Boeke en Patty Krone)

“Het teefje was nog geen twee winters oud en kende nog geen andere wereld dan de garage langs de provinciale weg. Achter de werkplaats speelde ze in haar eentje met een reep van een oude autoband — ze kauwde erop, slingerde hem steeds opnieuw weg en holde er dan achteraan —, toen ze merkte dat ze toeschouwers had. Uit de belendende grindgroeve was een grijze hond aan komen lopen, die haar gadesloeg. Aan die kant stroomde ook een rivier, maar in de herfst stond het water zo laag dat het niet moeilijk was hem over te steken. Ze liet het stuk band vallen om de lucht af te speuren naar de geur van die reu, maar toen ze haar snuit ophief, zag ze er vanachter de schroothoop nog drie tevoorschijn komen. Drie herdershonden met een modderige vacht en een bel aan hun halsband, en die kende ze wél. Overdag hoedden ze de schapen die de stoppels in de velden en het gras rond de schuren afgraasden, en ’s avonds zwierven ze rond op zoek naar iets te snaaien. Maar nu kwamen ze niet voor iets eetbaars, ze kwamen voor haar. En het teefje had wel een vermoeden waarvoor ze precies waren gekomen. De plotselinge belangstelling die de mannetjes voor haar, net een jaar oud, aan de dag legden, maakte deel uit van de dingen die ze razendsnel leerde, opwindende en gevaarlijke dingen, zoals de vuurtjes die de jongens ’s zomers stookten, of de sterke stroom van de rivier die haar op een keer bijna had meegesleurd. Tegen de muur van de garage stond een aftandse autostoel waar ze op wegkroop. Een stoel waarop generaties honden véér haar al hadden gelegen. Een stukje verderop zakte de arm van een graafmachine in de rivierbedding en haalde een grijper vol zand en grind naar boven, en op dat moment bewoog de grijze hond zich in haar richting. De onderlinge rangorde van de drie herders werd meteen duidelijk: de oudste en grootste hoefde alleen maar te grommen en even zijn tanden te laten zien of de tweede gaf het op en droop jankend af, terwijl de derde er al vandoor was gegaan. Vervolgens kwam de leider met kleine stapjes dichterbij, volgens een vast ritueel dat het teefje kende. Dreigen, grommen, de tanden laten zien, dat was de manier waarop de honden in het dal vochten, maar de grijze hond kwam ergens vandaan waar hij anders was opgevoed, door de mens of door liet leven. Toen de herder zijn haren overeind zette en stokstijf bleef staan om de grijze angst aan te jagen, vloog die hem onverhoeds aan. Hij was het magerst van de twee, maar door de botsing belandde de herder op zijn rug; daarna hield hij hem met een poot tegen de grond gedrukt en boorde zijn tanden in zijn keel”

 


Paolo Cognetti (Milaan, 27 januari 1978)

 

De Amerikaanse dichter Harvey Shapiro werd op 27 januari 1924 in Chicago geboren in een joodse familie uit Kiev. Zie ook alle tags voor Harvey Shapiro op dit blog.

 

Nachten

Dronken en huilend. Het is weer een avond
in de live-in opera, en ik denk
dat het slecht voor me gaat aflopen.
De doden van hiernaast accepteren hun groeten,
hun zoute noten, het langgerekte geweeklaag.
Wij, de levenden, moeten dekking zoeken,
ik bedoel mezelf. Sterfelijkheid is het ABC ervan,
en daarna komt wellust en liegen.
En, oh, hoe een leven samen te stellen
uit dit schandaal en deze verwarring, alsof
de goden ons bewonen of met ons
samenleven, alleen voor de muziek.

 

Vertaald door Frans Roumen

 


Harvey Shapiro (27 januari 1924 – 7 januari 2013)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 27e januari ook mijn blog van 27 januari 2024 en ook mijn blog van 27 januari 2019 en ook mijn blog van 27 januari 2018 deel 2 en eveneens deel 3.

Nora Gomringer, Jos van Daanen, Martijn den Ouden

De Zwitsers-Duitse dichteres Nora Gomringer werd geboren op 26 januari 1980 in Neunkirchen an der Saar. Zie ook alle tags voor Nora Gomringer op dit blog.

 

Kleines schwarzes etwas

Kleidest alle, die angetan mit deinem Fell.
Gott, die Natur ist ein launischer Mann
Mit einer Pelztierfarm.
Käfige voller Narren.
Oder wie nennt die Mutter die,
die nicht fortliefen, sondern dem Futter zu?
Wenn einer hinter Gittern geboren wird,
hat er ein Muster im Blick.
Und die Freiheit ist wilde Spekulation
fiebernder Neuzugänge.
In der Nacht, wenn die Natur schläft,
nagen die eigenen Träume.
Darin nehmen vier Läufe den Waldboden
unter die zarten Ballen. Am Tag dann
zerrt die Nacht am Schwanz,
die Natur zieht Schläfern das Fell über die Öhrchen.
Träumerschicksal steht über den Läden,
in denen Ablass vom schlechten Gewissen
erkauft wird.
Sagt selten einer,
das wäre das alles nicht wert.
Das kleine Schwarze hängt nun am Kragen.
Ein Schatten, ein Schmeichler. Willenlos.
Für die alle gibt’s einen Namen,
der zergeht ganz maurisch und bitter,
spricht sich seit Ewigkeiten auf den Zungen,
angeschlagen mit kolonialem Kolorit:

Sklaven.

 

Scham

Neben Martin
sah ich auf den Hang
vom Rosengarten aus
Meine Sandalenfüße
Warm von Urin
Keine Rose
wollt mich erstechen

 

Herpeswaltz

Ich küss dich
Du küsst mich
So kommt’s auf uns

Ich spür dich
Du spürst mich
So bleibt’s in uns

Es juckt mich
Es juckt dich
Was tun wir jetzt

Ich schreib dir
“du bleibst mir”

das war’s mit uns

 

Monoloog

Ik heb diamanten in je rokzoom genaaid
zodat je brood kunt kopen
Ik heb je knuffel in je rugzak gestopt en
ook een pot jam, maar ssssst
Ik heb je onderrokken in het laken gerold,
die moet je snel uitpakken
Ik heb de papieren helemaal onderin deze tas
gestopt, zodat niet ook, je weet wel
Ik heb een beetje geld in je jas gestikt,
misschien kun je dan
Ik heb opa’s horloge in de vaas bij het raam, ze
mogen je niet tegenhouden
Ik heb een pen in deze envelop gestopt met een brief
erbij voor je oom, geef die aan hem
Ik heb de ster van je jas getornd, het is
beter zo
Ik heb de sterren allemaal verbrand, nu is elke nacht
zwart
Volgens mij heb ik al mijn adviezen uitgesproken,
nu heb ik er geen meer
Ik heb diamanten in je rokzoom genaaid,
maar ssssst

 

Vertaald door Elbert Besaris

 


Nora Gomringer (Neunkirchen an der Saar, 26 januari 1980)

 

De Nederlandse dichter en schrijver Jos van Daanen werd geboren op 26 januari 1959 in Kerkrade. Zie ook alle tags voor Jos van Daanen op dit blog.

 

Herenschuld

Dat hij onmachtig is
de barenspijn te dragen

dat hij niet uit zijn vlees
te eten geeft

dat hij een god, vermomd als verlosser
niet heeft herkend

niet zag hoe deze een bleke streng
van vermicelli brak

dat hij nooit goed kon maken
het leed van vrouw en kind

dat hij al eeuwen poogt
dat te vergeten.

 

Foto

Straks ben ik net zo oud
als jij en verwar ik oude foto’s
met die waarop je aan je einde bent.

Dan kijk ik in mijn spiegel
in jouw ogen en wen mijzelf
aan de rimpels in mijn hoofd,

en heb ik weer een grens verlegd
voor die man die aan mijn ziekbed zit,
wiens gezicht ik almaar niet herken.

 


Jos van Daanen (26 januari 1959 – 31 augustus 2022)

 

Onafhankelijk van geboortedata

De Nederlandse dichter en beeldend kunstenaar Martijn den Ouden werd geboren in Nieuw-Lekkerland in 1983.Zie ook alle tags voor Martijn den Ouden op dit blog.

 

hermetisch
kut
raam

het geeft niet dat je scheef kijkt
blauwe ballonnen in de hemel geven altijd prijs in Duitsland

tijger je lijf door je huis poe
blijf naakt en laag
– een kat mag graag naar zakkend water in de plantenbakken luisteren

blaas meel van je klauwen
zeem je tegelmuur
soldeer verhalen

je bent al bij hoofdstuk 11

 


Martijn den Ouden (Nieuw-Lekkerland, 1983)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 26e januari ook mijn blog van 26 januari 2019 en ook mijn blog van 26 jauari 2016 en mijn blog van 26 januari 2014 deel 1 en deel 2 en eveneens deel 3.