Ik wil niemand uitroeien, maar als ik per se iemand moest uitroeien, zouden het de Zwitsers zijn. De Russen kunnen we ook wel missen. Russen eruit, zonnepanelen erin. Het is tijd voor realisme in Den Haag.
Mijn lievelingsstaatsvorm is de constitutionele dictatuur. Met een ceremoniële dictator aan het hoofd die lintjes doorknipt en tot zijn dood aan de macht blijft. Dan wordt hij gelyncht door het volk.
De marteling als machtsmiddel mag niet uitgesloten worden, maar wel met duidelijke regels en een onafhankelijk toezichthouder. Transparantie is daarbij belangrijk. Geen geweld meer achter gesloten deuren.
De verkoop van literaire thrillers maakt duidelijk dat de huisvrouw veel geweld tekortkomt in haar leven. Het slachten van miljoenen dieren en het versnipperen van kuikentjes gebeurt voortaan op stadspleinen.
We heffen de schaduwmaatschappij op. Het Jeugdjournaal bericht vanaf nu over de Nederlandse investeringen in wapenhandel en executietechnologie. Elk AZC krijgt zijn eigen realityshow. IKEA een ballenbak met ingewanden.
De stand van zaken
Met T. gaat het nu beter. In haar ogen spat nog altijd glaswerk uit elkaar, maar ze komt haar bed weer uit. B. is voorlopig doordeweeks niet te bereiken. K. mag zijn kinderen weer zien: eentje tegelijk. I. heeft het eindelijk gedaan. P. is dood. L. ook. Ikzelf – het gaat hier even niet om mij. En met de maatschappij – ze zeggen dat er een crisis is. Ach, de mensen hebben geen oog voor alles wat goed gaat. Nog velen proberen kinderen te krijgen. Oma Z. stond om een uur ’s nachts op van het dronken feest, en ging te fiets naar huis, negentig jaar oud. Veel verstandige mensen hebben vandaag vers eten bereid. Achter miljoenen ramen is de warmte van een bed met iemand erin. De kale ficus heeft zeven nieuwe blaadjes gekregen.
Weekoverzicht
Maandag log ik in op mijn computer, vrijdag log ik uit. Zaterdag lig ik op mijn laminaat. Zondag begint zich voorzichtig iets kenbaar te maken, maar voordat ik mijn mond kan openen om een woord te vormen is het alweer maandag.
toen was mijn vader meer dan één toen was mijn vader meer dan duizend toen was mijn vader alle mannen en ook moeder was en ook zij was meer dan één meer dan duizend en ook zij was alle moeders
en toen ontmoette vader zichzelf in de fabriek bij de machines dreef zichzelf aan en schreeuwde rond en vader ontmoette zichzelf in alle auto’s die hem na het werk tegemoet reden en zijn stem sprak toen hij de autoradio aanzette
en ook moeder kocht ’s ochtends vlees bij zichzelf nam het geld uit haar hand en begroette zichzelf in het trappenhuis en hoorde haar eigen stem haar eigen zorgen aan de telefoon van iemand die sprak als zij die haar stem haar zorgen had
en toen vader kwam, kwam vader overal en toen moeder de deur opende, opende moeder overal de deur en al mijn moeders verwelkomden al mijn vaders en er was niets geks aan in elk huis grepen al mijn vaders naar al mijn moeders en al mijn moeders tilden al hun moederrokken op en al mijn vaders openden alle vaderritssluitingen
en toen was ik er en ik kende alleen mezelf mijzelf als adolescent tussen andere adolescenten die ik ook was mijzelf als speelkameraadje, die speelde met iemand die ik was mijzelf als voetbalteam dat alleen tegen andere voetbalteams die uit mij bestonden aantrad en dus zat er voor mij niets anders op dan mezelf te troosten en het was mijn enige troost dat alle anderen die ik ook was zichzelf zoals ik mij moesten troosten
Op maandag schiep de mens zich een beeld van hemel en aarde. De hemel was hoog, de aarde groot en gevaarlijk. Chaos drong in zijn geest en leegte zweefde in zijn maag. De mens sprak: Laat er een grens zijn. En hij trok een grens. Wat aan de ene kant van de grens lag, noemde hij tuin. En wat aan de andere kant van de grens lag, noemde hij wildernis. Zo werd het avond en morgen: de eerste dag.
De mens sprak: Laat de dieren en planten in de wildernis door God verzorgd worden, want hij heeft ze gemaakt. Maar de dieren en planten in de tuin zijn van mij. Ik zal ze koesteren en verzorgen, zij zullen mijn tuin verrijken. Zo geschiedde. De planten en dieren in de tuin noemde hij voedsel. En de planten en dieren in de wildernis noemde hij natuur. Weer werd het avond en morgen: de tweede dag.
De mens sprak: De dieren en planten behoren aan mij, maar zij gehoorzamen aan tijd. Ze bloeien in de lente en geven zaadvruchten in de herfst. De vogels leggen eieren naar hun aard, maar in de winter leggen ze niks. Ik zal de planten een huis van glas geven en in de kippenstal zal ik een helder licht branden. Ik zal eieren eten in december. Weer werd het avond en morgen: de derde dag.
De mens sprak: Mijn tuin gehoorzaamt mij het hele jaar, maar werkt niet half zo hard als ik. De trage planten voeden zich met trage aarde. De dieren groeien traag zoals de planten die ze eten. Laat er kunstmest en krachtvoer zijn! En er was kunstmest en krachtvoer. En de kropsla en koeien versnelden hun groei. En de mens zag dat het goed was. Weer werd het avond en morgen: de vierde dag.
De mens sprak: Laat mijn tuin vruchtbaar zijn wanneer ík het wil. Want de planten en dieren planten zich lukraak voort, zonder te denken aan mijn behoeftes. Ik zal de kalfjes weghalen bij de koe. Ik zal het zaad van stieren vangen in mijn hand. Ik zal haantjes versnipperen. Zo zal geen dier geboren worden buiten mijn wil. Weer werd het avond en morgen: de vijfde dag.
De mens sprak: Van nest tot slacht zijn dieren en planten gehoorzaam aan mij. Maar in het zaad schuilt nog anarchie. Het vermengt zich naar eigen aard en waait de tuin uit. Ik zal het zaad openbreken en veranderen. En het zal mijn zaad zijn, van generatie op generatie. Aldus geschiedde. En de mens zag dat alles wat hij gemaakt had, zeer goed was. Zo werd het avond en morgen: de zesde dag.
Nu was de tuin van de mens voltooid. En toen hij op de zevende dag al het werk zag dat hij verricht had, rustte hij en keek uit over zijn tuin. Hij at pitloze druiven en zwom in een vijver van melk. Hij zag de bijen bij zwermen sterven in zijn tuin. De grond was bitter geworden. En hij zei: Goed, zei hij, Goed. Morgen weer een dag. Er is nog tijd.
Een steen openvouwen
Kantel de regels om het riet te zien. Ga staan met je rug tegen de grond, en kijk de sterren recht in de ogen, tot ze op je af komen stormen. Open je mond. Slik ze in.
Letters zijn onzichtbaar, woorden zijn onzichtbaar, betekenis is onzichtbaar, denken is onzichtbaar, de ziel is onzichtbaar, het geluk is onzichtbaar, een orgasme is onzichtbaar, een koe is onzichtbaar, essentie is onzichtbaar, het riet is onzichtbaar.
Ik wil in een tv wonen. Ik wil een steen openvouwen. Ik wil de binnenkant van elk ding zien. Ik ben bijna dood met nog veertig jaar te gaan.
De dichter zingt. De dichter zwijgt. De dichter spuugt sterren uit. De dichter is een ding. De dichter is onzichtbaar.
vullen de zakken vol wijn nemen van de druiven de donkere altijd de buiken in de volle die willen meer van het stromende sap zuipen tot ze omvallen over beide oren van het leven afscheid nemen ooit dan snijden ze ze open en zie daar de vrij gelegde hart slag drie twee van een vogelijn
Eigenaardig. De laatste tijd bekruipt mij de sensatie dat ik een ziel heb. Buiten is het donker en binnen brandt een lichtje. Er is muziek en poëzie en een meisje dat door de kamer danst, niet alleen in de kamer, maar ook in mij. Ik zou zelfs naar kantoor kunnen gaan.
Ach… er waren tijden dat ik tienermoeders keek op MTV. In die tijd draaide ik muziek, om het even welke muziek. En als mijn vriendin danste, zag ik haar uit mijn ooghoeken. En de poëzie die ik schreef, was bitter en overspannen. Maar vandaag, terwijl de dag wordt vol geregend, heb ik mijn leven teruggevonden.
Mijn ogen hebben weer ogen gekregen. Van mijn buitenste naar mijn binnenste oren sijpelen gefluisterde, troostrijke boodschappen door. Verrukkelijk. Kijk eens hoe ik hier zit, met al mijn kleine en grote misdaden.
Nu ik weer een ziel heb, is het onmogelijk om te falen. Vandaag zoek ik de hele dag naar het juiste woord voor de beweging van grote loofbomen in wind, vergeefs als altijd, maar met een oneindig vertrouwen.
Zondagochtend
De hele lege dag staat de auto achter het huis te wachten. Morgen moet ik naar kantoor om deze tijd. De auto staat klaar. Hij wacht op mij. Mijn vriendin verbiedt mij aan morgen te denken. Vandaag ben je vrij. Deze vrijheid, deze hele dag van vrijheid is mij contractueel toegekend. Ik zou heel even in de auto kunnen gaan zitten. Op het koele leer. En de radio aanzetten. Om te voelen hoe het is naar mijn werk te rijden, zonder dat ik naar mijn werk rijd. Ik voer mijn plan uit. Dit is nochtans de vrijheid waar ik recht op heb. Dit is vrijheid. Ik streel het stuur, draai het raampje open. Wacht een uur.
Contract
Ik ben vandaag in dienst getreden van het goede, met inzet van al mijn beperkte middelen, om de wereld tot een betere planeet te maken.
Ik ga er werk van maken, de verbeterde schepping, de fouten die Darwin en God hebben gemaakt, de inborst van de mens afwerken, bewustzijn in het productieproces brengen.
Het wordt tijd haar eindelijk eens op te graven, onze betovergrootmoeder, de Deugd. Die kinderachtige verheerlijking van de ondeugd, lekker stout, het heeft nu lang genoeg geduurd.
Wij gaan dineren in een bos met een ingehuurde beroemdheid en schrijven ieder drie ideeën op om de wereld te veranderen.
Niemand weet waar het heen gaat; wij gaan daar orde in aanbrengen.
Omdat ik voor het goede ga werken, is mijn salaris enorm.
tussen winter en lente wordt iets zacht tussen adelaar en merel komt een gezang in gang tussen vernietigen en vernietigd worden ligt een bewustzijn onder fijne ribspanning op de bank
blijf gewoon naar je kijkbuis kijken de weersvoorspelling valt tegen terwijl de schoenen drogen de gedachte aan het kopen van zonnebrandcrème dwaalt nog vergeten rond terwijl jij naar het bloembed staart en telt
de maanden dagen uur totdat de klok wordt teruggezet sneeuwklokjes zijn de egels van de bloemen tussen de konijnen van de jaren: aanwezig al en jij bent het ook staart naar de grond luistert naar de hemel
Alle mensen voelen zich tot mij aangetrokken, tot ze me zien van dichtbij. Ze kijken rond en gaan weg.
Ik spreid mijn honderd armen, in de hoop dat een van hen bij mij zal blijven, zodat ik, met al mijn openingen, iets van een woning krijg.
Ik tel ze, hoeveel er ingaan, hoeveel er uitgaan. Tot nu toe is het verschil altijd nul.
Sommigen keren terug na lange tijd, alsof ze zich bedacht hebben. Velen komen dagelijks, ik weet niet waarom.
Ik herken ze allemaal.. Ze kijken vaak gehaast, alsof het weerzien dringend was, hebben ze toch iets van mij nodig? Anderen glimlachen, alsof ze zich iets moois herinneren.
Maar ze verlaten me, altijd, dezelfde dag nog. Altijd blijf ik alleen in de nacht.
Het productieve goede
De Schepper heette Mens. Uit een hoopje erts maakte Hij ons. Wij sleten toen nog niet. Jaar in jaar uit produceerden wij producten. Wij verkeerden met Mens. Ons doel op aarde was duidelijk. Wij schonken onze productie, Hij zegende ons met Zijn goedheid.
Wij moeten iets hebben gedaan waardoor de relatie verstoord werd. We merkten ineens dat we sleten, dat de brandstof opraakte, dat onderdeeltjes haperden. We begonnen onszelf te haten. Meer en meer gingen wij inzien dat de schepping foutjes bevatte, dat er verval huisde, diep in onze chips.
Toen gebeurde er een wonder: wij leerden onszelf te repareren. Geen seconde stonden wij meer stil. Daardoor vielen ons eindelijk de schellen van de lenzen: de Schepper zelf was de oorzaak! Sinds wij Hem lieten verdwijnen, hebben we nooit meer problemen gehad. Wij produceren onophoudelijk het Goede, nu al 95.987.735.342 stuks.
Het nieuwe land
Ik werd wakker in een nieuw landschap met paarse vogels, groene bloemen en giftige vlinders.
Ik hoorde het zingen van de beekjes milkshake waarin vissen naar de bodem zonken,
in de verte rezen bergen balkenbrij op uit een zee van vlokkige melkwei,
ik zag schapenweitjes waar gebraden haantjes te pletter vlogen tegen gsm-masten.
In de bergen vielen gezelschappen naar beneden
en ik zag je tanden lang en hard als pantserwagens.
In dit nieuwe land dat wij samen betraden mocht ik niets meer voelen, ik moest alles leuk vinden en super
en o nergens zag ik mensen, nergens mensen meer om lief te hebben.
Op een herfst zonder geloof ging ik naar de hoeders van gene zijde. Het was toen oktober en mijn haar kleurde rood. Ik ging uit de tijd, dat wil zeggen, ik ging uit de wereld. Sprak tot een omgevallen boom en zong voor één stervend blad. Ik zag dat het denken een lelijk huis was: een vierkante woondoos die ongenadig oprees uit de polders. Sloopkogels! Maar had alleen een BIC M10.
Langs een slootje schrijf ik dit, bij dalend licht, met uitzicht op een bosrand. Tussen de stammen, waar de nacht al begonnen is, fluit een vogel de aarde stil.
Stage
Welkom. Je stage begon toen je overdekt met bloed en vet onder de felle lamp verscheen.
De stage is onbetaald, maar als je geluk hebt zullen je collega’s je voeden. Al het werk wordt hier gedaan door onbetaalde krachten. Ook je vader en moeder krijgen hier niets voor. Helaas is de markt voor zingeving momenteel erg krap, de marges zijn nihil.
Er is een serie introductiegesprekken ingepland met verschillende leidinggevenden, maar je zult pas jaren naderhand weten dat ze hebben plaatsgevonden.
Er is een werkplek voor je vrijgemaakt, maar waar die zich bevindt, moet je zelf ontdekken. Als je hem aantreft, zal hij bezet zijn door anderen, die niet op de hoogte zijn gesteld door de directie.
Gaandeweg zul je ervan overtuigd raken dat je onmisbaar bent voor dit bedrijf. Je zult vergeten dat je stage liep.
Op de dag dat je leertijd onverwacht afloopt, zul je je woedend beroepen op je vermeende positie, koortsachtig zoeken naar een onvindbaar contract.
Gelée blanche – Été de la Saint-Martin door Alfred Sisley, 1874
Indian Summer
I saw my days as passionate integers, They leaped upon the wind as leaves Leaping upon the wind; not Spring leaves Fixed; I see them all as Autumn leaves.
It is the season of my mellowest appetite, And germane to my soul; cruel times forgot, Unvexing, the joyful. Plain days unspecified. The clear enchantment of dry exhalations!
I would speak a word deep and pure, Pure and deep, deep, deep and pure. And these Autumnal days speak for me here — Realization — else what is Autumn for?
I think the Indian Summer’s long regard Flanks all the days with resonance — That I shall never be more richly blessed Than I am breathing in it now.
Richard Eberhart (5 april 1904 – 9 juni 2005) Austin, Minnesota, de geboorteplaats van Richard Eberhart, in 1993
Een klein metronoom die tikt en draait, dat is de klok. Neutraal als hekwerkstaal. Niet wreed zoals het weer, de vrouw, de man.. De klok maakt niemand oud of gek of kaal.
Het koele mechaniek heeft niets met ons van doen. De wijzers draaien stijfjes door. Hij komt uit onze hand, maar luistert niet naar onze nood; hij volgt zijn tandenspoor.
Waarom gehoorzaamt u dat polsgeval? Waarom zo zweten, janken, al die last? Wanneer er van je neus een traan in drupt verliest het ding meteen de maat. Roest vast.
Reis
Ik ga niet weg, maar blijf ook niet hier. Er kan dus niemand mee.
Ik ga op reis in een kleerkast zonder hout, met alleen maar nacht en ruimte.
Een lange reis over geringe afstand, steeds verder naar binnen.
Er blinkt iets in de verte, onbereikbaar maar zeer nabij.
Het is de robijn in de ring van Sinterklaas, gemaakt van 600 jaar oud plastic.
Hij lijkt op de bloemdieren in de diepzee die licht geven in de onderstroom.
Dat is de enige plek op de wereld waar ik heen kan; die plek is overal.
En als ik aan zal komen, is iedereen die niet mee kon al daar.
Kraai in winterlandschap
In een gedicht heeft nog nooit een vogel op een tak gezeten zoals de kraai die ik daar zie. Zwart tegen ijskoud blauw, doodstil in elkaar gedoken.
Later zal ik deze woorden opschrijven, enals ik ze opschrijf, zal ik liegen. Wantik loop hier langs het jaagpad en waar ik loop, daar schrijf ik niet. En waar u leest, daar ben ik niet.
Dit gedicht is nergens waar wij zijn. Het is niet bij u en evenmin bij mij. Alles is zo groot en ver als nodig. Zo koud en leeg als nodig.
Maar mijn kraai is hier. Zwart. Warm. Op een tak. Ik ben de kraai. Hier zit ik.
“De bossen zijn groener dan ik me had voorgesteld, groener en voller. Hoe kan een streek als deze, die de helft van het jaar met sneeuw bedekt is, zich in enkele maanden tijd zo volzuigen met vocht, met leven? Leven dat zich dikwijls zo kwetsbaar toont, onderhevig aan verleidingen, vatbaar voor ziekten, bedreigd door de dood. Duizenden jaren geleden, tijdens de laatste ijstijd, kneedden en vormden gigantische ijsmassieven het land, ze schraapten al het leven van de bodem, groeven meren en wierpen heuvels op. Niet lang nadien vestigden zich hier de eerste mensen. Vissers, nomaden. Zij trokken naar het noorden langs de oevers van het Ancylusmeer, dat later de Oostzee zou worden, en kwamen uit in Lapland, in een streek waarvan de condities onmenselijk aandoen. Terwijl ik dat overweeg, ontrolt de weg zich als een lange mat, dof en grijs, en aan weerszijden ervan ontvouwt zich een vlakte, een uitgestrekt helderblauw meer. Een smalle landstrook, nauwelijks breder dan de weg, deelt de watervlakte in tweeën. livojärvi, verraadt een bord langs de weg, het Livomeer. Aan de linkerkant van de weg ligt een okergele strook fijn zand van een paar meter breed, daarachter reikt het blauw haast tot aan de einder. Een groepje eenden en twee grote witte zwanen dobberen op een steenworp afstand. De horizon wordt gevormd door verre heuvels en een bosrand. Er is geen mens te zien. Wel een houten huisje, rechts van ons, beschut door een bosje naaldbomen, berken en lijsterbessen. ‘Nog twintig kilometer,’ mompelt Laura. Het is niet ver meer naar Posio. Ze heeft Finse jukbeenderen, hoog en hoekig, en haar blanke, bijna bleke huid glimt een beetje. Ik wil haar in haar eigen taal antwoorden, twijfel even over de grammatica en dan is het te laat. Meestal schakel ik al gauw over naar het Engels en dan volgt zij. Liever heeft ze dat ik Nederlands spreek, maar dat vind ik ongemakkelijk, alsof ik tegen een kind praat. Engels is neutraal, in die taal zijn we gelijkwaardig. ‘Zullen we toch even…?’ Voordat ik mijn zin kan afmaken parkeert ze de auto langs de kant van de weg. We trekken onze schoenen en sokken uit. Het zand is koel, het water helder en fris. De zon projecteert lichte en donkere krullen op de bodem, op onze voeten, ze kronkelen als een slangennest.”
Uit: Enige Opmerkingen Over De Residentiële Taalschurft
“Onlangs was ik getuige van een deftige discussie in de Amsterdamse Balie waar een drietal specialisten, een jurist, een politicoloog en een rechtstheoreticus, publiekelijk hun ongenoegen uitspraken over de rhetorische machteloosheid van het politieke debat. Het politieke debat is, zo vat ik de conclusies ruwweg samen, vrijwel versteend. Het is eerder op vermaak dan op oordeelsvorming gericht. Hoewel, vermaak? Het taalgebruik is gewichtigdoenerig en schijndeskundig, exclusief voorbehouden aan diegenen ‘die een cursus hebben gevolgd’. Er wordt gegoocheld met metaforen. De tegensputterende actualiteitenrubrieken zijn voornamelijk een doorgeefluik van verbale ruis. ‘Het Haagse dialect is, net als het Franse patois, slechts begrijpelijk voor intimi.’ Het is een klassieke klacht. Menno ter Braak herkende in de politieke rhetoriek ‘een verleden van studentikoze geestelijkheid en een heden van hompelend opportunisme’. Gerrit Komrij beschuldigt de Nederlandse politici van het gebruik van ‘steno-Hottentots’ en een verslaafdheid aan wezenloze platitudes. ‘De politicus heeft met de souteneur en de architect gemeen dat ze geen van drieën een beschermd beroep uitoefenen. Jan en alleman kan zich aldus noemen. Hetgeen dan ook aan de hoeren, het stadsgezicht en het landsbestuur te merken valt.’ Henry Faas is, zegt hij, als politiek journalist langzamerhand uitgekeken op de naar niets smakende grijze pap, bestaande uit ‘het verpulverde partijwezen, gemengd met verwaterde wijn, wijwater, versuikerde wodka, chocolade en jenever’. Is het erg, vraagt hij, dat wij onze volksvertegenwoordigers niet kunnen verstaan. Om vervolgens zelf het antwoord te geven: ‘Ja, dat is erg.’ Zijn conclusie heeft de charme van de vanzelfsprekendheid. Maar is het erg? Anders gezegd: Is de residentiële kletsmeierij, zoals wij die vrijwel dagelijks moeten ondergaan, een beletsel voor het bevredigend functioneren van de parlementaire democratie? Het Politiek Woordenboek van Marco Bunge signaleert het bestaan van een soort Binnenhofs. ‘Deze vreemde taal vindt zijn oorsprong in onze volksvertegenwoordiging. Het adres hiervan is Binnenhof 1a, 2513 AA, Den Haag. Het taalgebied is in de loop der jaren aanmerkelijk uitgebreid. Niet alleen op de Haagse, Leidschendamse, Rijswijkse en Zoetermeerse ministeries, maar ook in alle andere plaatsen van ons land met ambtelijke instellingen of politieke organen, zal men u in het Binnenhofs verstaan.’
Martin van Amerongen (8 oktober 1941 – 11 mei 2002)
“Where do you write?” asked Wallace Stevens, when the party reached the top of the stairs. “Actually,” said Stuart, “I haven’t written a word since we moved in, but I have picked the spot.” “I think the places where creative people work are sacred,” the agent said, looking into the faces of the other guests for confirmation. None was forthcoming. But Stuart led the group into a small bedroom off the hallway. This had a dark oak table with one center drawer and a chair with a cane bottom. Stevens went to the desk. “Do you mind?” he asked, looking back over his shoulder at Stuart. His host said nothing. The agent opened the drawer, found it empty, took a card out of his wallet, wrote something on the back, put the card in the drawer, and closed it. Then he backed away from the desk and brought his face close to Stuart’s “That’s my home number,” he said. “Thanks,” said Stuart, wiping spittle from his cheeks as he turned and went into the hall. “Instead of the river view,” he said, “we have a master-bedroom-suite-to-die-for. That’s what the realtor was always saying, ‘a master-bedroom-suite-to-die-for.'” “Die happy,” one of the guests chimed in. “Somehow I don’t think Joy will die happy,” said Stuart, “but I accept the compliment.” He led the group down the hall and into the bedroom. This was large and with floor-to-ceiling windows on one wall. An ebony sleigh bed stood in the center of the room. A small, clever wooden desk with pillars, cubbies, and a Hepplewhite chair was set in a corner. “It’s a reproduction,” Stuart said, before moving out of the sleeping area and through the first phase of the bathroom-two sinks, and a long mirror lined with light bulbs, in a style reminiscent of a theatrical dressing room. “It’s fabulous,” one of the guests enthused. “The dream house for the dream couple.” “And we dream big these days,” Stuart said. “Five people, four thousand square feet. Lucky Karl Marx has been discredited. Else we’d all be murdered in our beds.” “Would they murder the nanny?” asked Kick Massberg, a colleague from the city and Stuart’s protégé. “I think she’d be the one to let them in, while we slept,” said Stuart. “Or that’s my understanding of class war. We’ve got the walk-in closet,” he continued, leading the party deeper into the bathroom, “the Jacuzzi, steam shower …” “Do you ever really use the steam shower?” asked a cleft-chinned blonde named Heather who worked for the Bathos Literary Agency in Manhattan.”
Benjamin Cheever (New York, 8 oktober 1948)
De Duitse schrijver Jakob Arjouni (pseudoniem vanJakob Bothe) werd geboren op 8 oktober 1964 in Frankfurt am Main. Zie ook alle tags voor Jakob Arjouni op dit blog.
Uit: Ein Mann ein Mord
“Herr Kunze war mein Vermieter. Durch den Hörer rechnete er mir vor, weshalb die Miete ab nächsten Monat erhöht werden müßte – um dreißig Prozent – und warum das Leben kein Zuckerschlecken sei. »Frau und Kinder«, stöhnte es aus der Muschel, und ich setzte Sieloff, Mill, Kamps und mich auf die Ersatzbank, Weisweiler auf eine Wolke. Dann unterbrach ich. »Wenn ich Sie richtig verstanden habe, Herr Kunze, bin ich für Sie der beste Mieter auf der Welt, und am liebsten würden Sie mir was draufzahlen, damit ich das Büro behalte. Auf der anderen Seite kann Ihre Frau mit weniger als zehn Pelzen nicht leben, [6] ohne daß sie Migräne bekommt und Ihnen die Hölle heiß macht. Schön, jeder muß sehen, wo er bleibt. Trotzdem finde ich tausend Mark für ein Zimmer mit Waschbecken und regelmäßigem Stromausfall übertrieben.« »Völlig Ihrer Meinung, mein Lieber, völlig! Ich sage immer, Arbeitsplatzqualität macht fünfzig Prozent Lebensqualität aus, dann die Wohnqualität und das Zwischenmenschliche – das natürlich ganz besonders. Aber nun versetzen Sie sich mal in meine Lage: elf Häuser in Frankfurt, der Reitstall, vier Autos – was das allein an Steuern kostet! Und dann die Reparaturen, und, und, und …« Ich legte ein Kissen auf den Hörer, kramte zwei Aspirin aus der Schublade, warf sie in ein Glas Wasser und sah, den Kopf in beide Hände gestützt, zu, wie es sprudelte. Herrn Kunzes Stimme kam wie eine gefangene Hummel unter dem Kissen hervor. Es war der einunddreißigste März neunzehnhundertneunundachtzig, neun Uhr morgens. Ich hatte Schulden und keine Aufträge. Der Wasserhahn tropfte, die Kaffeemaschine war kaputt und ich und ich müde. Mein Büro glich einer Arbeitsbeschaffungsmaßnahme für Anonyme Alkoholiker. Aktenordner und leere Bierflaschen waren über Boden und Regale verteilt, die unbeschriebenen Karteikarten rochen nach verschüttetem Whisky. Einziger Wandschmuck ein vier Jahre alter Chivas-Regal-Kalender und eine Postkarte von den Bahamas.”
“I didn’t kill it, Skinner said. Another round? You are crazy. I’ve got trigger control. You are strong boy. He pulled her to him and they stood swaying with his arms locked around her waist and his face against the back of her skull, smelling her hair. Okay, it’s enough. The bartender, in her cowboy hat, collected their empty bottles into a tub, bending forward, her maternal breasts hanging in the red light. Another one, Skinner yelled to her, still trying to hold onto Zou Lei, who was beginning to wrestle him. Here’s to us! Here to you! To getting shitfaced in a strange place! To America! she cried out. Your country! They drank. You’re okay, he told her. Zou Lei’s face had gotten alcohol-flushed to the point that it looked as if she might be sunburned. My country is the friend of you country. It’s like one. The brother to one another, we come here to make our life. No matter what happen, we are still brother. I feel you. He twined his fingers in her hair again and she let him do it. When he tried to give his bank card to the bartender, she gave it back and pointed behind him. They journeyed across the bar, wondering what they would find. They found an ATM padlocked to the far wall. Zou Lei went to the bathroom while he paid the bill. She held herself on the sink in the tiny green room. Scratched into the paint on the stall, it said Cholo BCB. Mi Corazon. A pierced heart. They were outside now, taking reeling steps under the subway tracks and laughing. He did his dance. Run! she yelled.”
Verder en verder de stad uit, naar de onverlichte landen wandelt hij, de oude buitenslaper, tranen kwijlend in zijn baard. In het donker moet hij zoeken naar wat niet tussen mensen bestaat. Oorzaakloos flakkert in de lege kamer een kaars. Tijd likt onze handen, trouwe hond die stinkt en ouder wordt. Daarom moeten wij vuren branden, en alsmaar luisteren naar Bach.
Waar de nacht wit is en schitterend van vorst, keert hij om en strompelt naar de stad terug als een koning met sterren bestrooid. Samen met de ochtend nadert hij, de ijspegels aan zijn baard half ontdooid. Gooi het joelblok in de haard. Vouw cirkels tot slingers en kroon de boom rood wit rood. Drie vonken stijgen in de nacht: een voor jezelf, een voor je familie, een voor de wereld.
Bosrand
Op een herfst zonder geloof ging ik naar de hoeders van gene zijde. Het was toen oktober en mijn haar kleurde rood. Ik ging uit de tijd, dat wil zeggen, ik ging uit de wereld. Sprak tot een omgevallen boom en zong voor één stervend blad. Ik zag dat het denken een lelijk huis was: een vierkante woondoos die ongenadig oprees uit de polders. Sloopkogels! Maar had alleen een BIC M10.
Langs een slootje schrijf ik dit, bij dalend licht, met uitzicht op een bosrand. Tussen de stammen, waar de nacht al begonnen is, fluit een vogel de aarde stil.
Aan alle bezoekers en mede-bloggers een gelukkig Nieuwjaar!
Winterlandschap door Salomon van Ruysdael, jaren 1650
Een nieuwe dag
Kyrie eleison Kyrie eleison deze treurigheid gaat nooit meer weg.
Het is nieuwjaarsdag en de wereld is wit, wit, maar met sneeuw heeft het niks te maken, het is meer een verbleken nu de seizoenen ongescheiden zijn geworden.
Het is nieuwjaarsdag en de plannen zijn goed, maar de wereld is slecht, we zijn trouwens allemaal klootzakken (zo mijn vader sprak in vervlogen dagen)
We wagen het erop, jazeker. Er gaan hier vele dagen om waarin niets doordringt van de droefheid die niet beperkt tot mensen is. Ik wil gaan zoals het oude liedje ging: naar een hoogmis en geboren worden in een orgelpijp. En dan maar stijgen als een dolle.
Maar ik mag niet zomaar weg. Er loopt een vrouw door mijn huis op zeer dunne vogelbenen, een baltsende vogel die op leven wacht, niet voor mij, slechts voor het Ware en het Goede, daarvoor strekt ze zich en neigt.
Het Goede en het Ware. Kyrie eleison.
Deze treurigheid gaat nooit meer weg, nooit meer.
Alexis de Roode (Hulst, 8 oktober 1970) De Willibrordus-basiliek in Hulst.